Organisatie | Dordrecht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels subsidie voor peuterspeelzaalwerk, inclusief VVE voor kindercentra en peuterspeelzaalwerk, Dordrecht 2012 |
Citeertitel | Nadere regels subsidie voor peuterspeelzaalwerk, inclusief VVE voor kindercentra en peuterspeelzaalwerk, Dordrecht 2012 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-08-2016 | Nieuwe regeling | 22-11-2011 Gemeentenieuws, 07-12-2011 | MO/688118 |
Het COLLEGE van BURGEMEESTER en WETHOUDERS van de gemeente DORDRECHT;
gezien het voorstel d.d. 7 november 2011 inzake Nadere regels subsidie voor peuterspeelzaalwerk, inclusief VVE voor kindercentra en peuterspeelzaalwerk, Dordrecht 2012;
Nadere regels subsidie voor peuterspeelzaalwerk, inclusief VVE voor kindercentra en peuterspeelzaalwerk, Dordrecht 2012
HOOFDSTUK 3. SUBSIDIE VVE PROGRAMMA'S VOOR KINDERCENTRA EN PEUTERSPEELZAALWERK
Artikel 5 Hoogte van de subsidie voor kindercentra
De hoogte van de te verlenen subsidie als bedoeld in artikel 2 onder sub a, is genormeerd en bedraagt maximaal:
Artikel 6 Hoogte van de subsidie voor VVE-peuterspeelzaalwerk
Het college stelt een normbedrag voor het VVE-peuterspeelzaalwerk vast. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd.
Artikel 7 Aanvraag van de subsidie
Een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 2 sub a bevat naast de in artikel 6 Algemene subsidieverordening Dordrecht 2010 genoemde gegevens, met uitzondering van artikel 6 lid 2 sub d Algemene subsidieverordening Dordrecht 2010, in ieder geval:
Artikel 8 Subsidieverplichtingen
Onverminderd de verplichtingen uit hoofdstuk 7 van de Algemene Subsidieverordening Dordrecht is de aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 2 sub a, verplicht:
te voldoen aan de basisvoorwaarden voor de kwaliteit van peuterspeelzalen en kindercentra en de basisvoorwaarden voor de kwaliteit van voorschoolse educatie zoals opgenomen in de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie;
Indien de aanvrager een VVE-peuterspeelzaal is, is hij bovendien verplicht:
onverminderd de verplichtingen uit hoofdstuk 7 van de Algemene Subsidieverordening Dordrecht kan de aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 2, sub d, gederfde ouderbijdrage van VVE-doelgroepkinderen ten behoeve van VVE-peuterspeelzaalwerk - gespecificeerd op kindniveau - opnemen in de jaarrekening.
HOOFDSTUK 4. SUBSIDIE VOOR REGULIER PEUTERSPEELZAALWERK
Artikel 9 Hoogte van de subsidie
Het college stelt een normbedrag voor het regulier peuterspeelzaalwerk vast. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd.
Artikel 10 Aanvraag van de subsidie
Een aanvraag voor een subsidie voor regulier peuterspeelzaalwerk, als bedoeld in artikel 2 sub b, bevat naast de in artikel 6 Algemene subsidieverordening Dordrecht 2010 genoemde gegevens met uitzondering van artikel 6, lid 2, sub d Algemene subsidieverordening Dordrecht 2010, in ieder geval:
Artikel 11 Subsidieverplichtingen
Onverminderd de verplichtingen uit hoofdstuk 7 van de Algemene Subsidieverordening Dordrecht kan de aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 2, sub c, mits onderbouwd door een motivatie van het Zorg Advies Team 0-4 van Careyn, gederfde ouderbijdrage - gespecificeerd op kindniveau - opnemen in de jaarrekening. Deze regeling geldt alleen voor ouders die gebruik willen maken van de peuterspeelzaal en niet in aanmerking komen voor het Armoedebeleid van de Sociale Dienst Drechtsteden.
HOOFDSTUK 5. RUIMTE- EN INRICHTINGSEISEN PEUTERSPEELZALEN
De formele vereisten en procedures omtrent het onderzoek van een toezichthouder, zoals het inspectierapport, de mogelijkheid van het geven van een zienswijze, de openbaarheid van de rapportage en mogelijkheid van gemeentelijk ingrijpen zoals bedoeld in artikel 2.20 tot en met 2.24 van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, zijn overeenkomstig van toepassing als de toezichthouder constateert dat de houder van een peuterspeelzaal niet voldoet aan de vereisten van artikel 12 van deze nadere regels.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 22 november 2011.
Het college van Burgemeester en Wethouders
de secretaris de burgemeester
J.H. de Baas A.A.M. Brok
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Dit is de definitie van de Dordtse VVE-doelgroep, die ruimer is dan de definitie die het Rijk hanteert. De VVE-programma's richten zich op deze doelgroep, zodat (taal)achterstanden bij peuters voorkomen en bestreden kunnen worden.
Voor deze definitie wordt aangesloten bij de definities in de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
Idem, maar de definitie is uitgebreid met de omschrijving dat de peuterspeelzaal gehuisvest is in of nabij een basisschool, in nauwe samenwerking met de basisschool. Er wordt gestreefd naar een inhoudelijke en fysieke aansluiting van peuterspeelzalen bij het primair onderwijs, in het kader van de doorgaande ontwikkelingslijn.
Tevens dient de peuterspeelzaal een erkende voorziening door het college van burgemeester en wethouders te zijn. Deze erkenning blijkt uit het feit dat de peuterspeelzaal in het verleden subsidie heeft ontvangen van het college voor peuterspeelzaalwerk.
e. voorschoolse educatie (VVE)
Voor deze definitie wordt aangesloten bij de definitie in de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
De definitie van aanvrager is niet gedefinieerd in de nadere regels. Aangesloten wordt bij de definitie in de Algemene Subsidieverordening Dordrecht 2010.
Het doel van deze nadere regels is om aan kindercentra en/of peuterspeelzalen subsidie te verlenen voor zowel de uitvoering van VVE-programma's, gericht op het voorkomen en bestrijden van (taal)achterstanden bij doelgroepkinderen zodat zij met succes kunnen instromen in het basisonderwijs, als ook het streven naar een verhoging van het doelgroepbereik. Kinderen die het nodig hebben worden zoveel mogelijk toegeleid naar de voorschoolse educatie.
Jaarlijks stelt het college voor 15 juli een subsidieplafond vast voor het volgende subsidiejaar. Dit is een maximum bedrag dat de gemeente beschikbaar stelt in een kalenderjaar, onder het voorbehoud dat de gemeenteraad deze middelen ook daadwerkelijk verstrekt. Eerder vastgestelde subsidieplafonds kan het college verhogen of verlagen. Zowel de vaststelling als de verhoging of verlaging van de subsidieplafonds wordt gepubliceerd in de huis-aan-huisbladen.
Er is geen artikel opgenomen met betrekking tot het begrotingsvoorbehoud. Aangesloten wordt bij de definitie in de Algemene Subsidieverordening Dordrecht 2010.
HOOFDSTUK 3. SUBSIDIE VVE PROGRAMMA’S VOOR KINDERCENTRA EN PEUTERSPEELZAALWERK
Zoals bedoeld in artikel 2, sub a en d in deze nadere regels
Artikel 4. Verdeelsleutel voor kindercentra
Indien het subsidieplafond onvoldoende is om alle aanvragen van kindercentra te kunnen honoreren, dan worden de aanvragen gerangschikt. Aanvragen dienen dan wel te voldoen aan een aantal voorwaarden (zie artikel 7) en er moet zich niet één van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 15 voordoen. Aanvragers voor locaties die gevestigd zijn in de wijken Oud-Krispijn, Nieuw-Krispijn, Wielwijk, Crabbehof-Zuidhoven, Staart, Noordflank en Stadspolders hebben voorrang op overige aanvragen.
De keuze voor deze wijken, aangevuld met de wijk Stadspolders, sluit aan bij het beleid School in de Samenleving (SiS) en de brede school (zie ook het raadsbesluit d.d. 22 mei 2007 inzake het uitvoeringsplan School in de Samenleving). SiS is de voorloper van wat tegenwoordig de brede school genoemd wordt.
Het criterium voor een school om in aanmerking te komen voor een subsidie, hing af van de vraag of de school gelegen was in een wijk met een benedengemiddeld leefbaarheidscijfer en een meer dan gemiddeld percentage doelgroepkinderen in de wijk. Het doel van deze wegingsfactor was om de subsidie zo in te zetten dat hiermee de meeste doelgroepkinderen bereikt werden. De doelgroep bevindt zich vooral in deze wijken. Door hier met de nadere regels op aan te sluiten, worden verhoudingsgewijs de meeste doelgroepkinderen bereikt.
Voor de peuterspeelzalen is geen verdeelsleutel opgenomen. Het aantal aanvragen normeert automatisch, omdat de peuterspeelzalen fysiek (en inhoudelijk) zijn aangesloten bij de basisscholen en vaak in of nabij de school gevestigd zijn.
Artikel 5. Hoogte van de subsidie voor kindercentra
De hoogte van de subsidie voor kindercentra voor de uitvoering van VVE-programma's is genormeerd. Kindercentra kunnen voor vier onderdelen een subsidie aanvragen.
Dit zijn de kosten voor het aanschaffen van VVE-materiaal. Hiervoor is een eenmalige subsidie beschikbaar bij de start van een nieuwe groep. De subsidie bedraagt € 1.900,-- per groepsruimte.
Voor de bekostiging van de VVE-scholing van leidsters, die nog niet gecertificeerd zijn in de VVE-methodiek waarmee zij werken, is per groep en per jaar, maximaal € 4.000,-- beschikbaar.
Er is voor de kosten, voor het vervangen van leidsters op de momenten dat zij een VVE-scholing volgen, maximaal € 3.000,-- per groep, per jaar beschikbaar.
d. coördinatie, evaluatie en administratie VVE-programma's en doorgaande lijn:
Voor de kosten van coördinatie, evaluatie en administratie van de uitvoering van VVE-programma's en de afstemming tussen kindercentra en basisscholen met betrekking tot de doorgaande ontwikkelingslijn, is maximaal € 2.000,-- per groep, per jaar beschikbaar.
Hieronder valt bijvoorbeeld de coördinatie van de uitvoering van VVE, de informatieoverdracht richting de basisschool, maar ook de registratie van het aantal doelgroepkinderen. Op verzoek van de gemeente verstrekt het kindercentrum elk kwartaal gegevens over het bereik van doelgroepkinderen middels een daarvoor ontwikkeld format.
Artikel 6. Hoogte van de subsidie voor VVE-peuterspeelzaalwerk
Het college stelt een normbedrag voor het VVE-peuterspeelzaalwerk vast. In 2007 zijn in het VVE-peuterspeelzaalwerk normbedragen ingesteld om de hoogte van de subsidie te bepalen. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd. Hierin is ook de extra subsidie voor deskundigheidsbevordering en groepshulpen opgenomen. In 2010 is het normbedrag voor het VVE-peuterspeelzaalwerk herijkt.
Artikel 7. Aanvraag van de subsidie
De subsidieaanvraag bevat, zowel voor kindercentra als voor VVE-peuterspeelzalen, minimaal de volgende onderdelen.
a. de keuze voor het VVE-programma
Het kindercentrum of de peuterspeelzaal geeft beargumenteerd aan welk VVE-programma men gebruikt c.q. wil gaan uitvoeren. Voor de voorschoolse educatie wordt een programma gebruikt waarin op gestructureerde wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling.
Er kan voor voorschoolse educatie enkel een integraal programma gebruikt worden. Dit houdt in dat de houder, in het geval dat zij een niet erkend VVE-programma gebruiken, dient aan te tonen dat in dit programma de bovengenoemde vier ontwikkelingsdomeinen op gestructureerde en samenhangende wijze gestimuleerd worden. Zie hiervoor ook artikel 5 van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.
b. de wijze waarop aan ouderbetrokkenheid gewerkt wordt
Het kindercentrum of de peuterspeelzaal geeft weer op welke wijze men werkt aan het stimuleren van de betrokkenheid van ouders. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een gericht ouderbeleid: er is een visie met bijbehorende doelen op het gebied van ouderparticipatie geformuleerd en er is een analyse van de ouderpopulatie. Op basis van deze analyse, de wensen van ouders en de eigen doelstellingen is een concreet ouderbeleid geformuleerd.
c. een opgave van het aantal groepen
Het kindercentrum of de peuterspeelzaal laat in de subsidieaanvraag zien, aan hoeveel groepen op de betreffende locatie(s) de subsidie besteed wordt.
De aanvrager stuurt een pedagogisch beleidsplan mee waarin de voor dat kindercentrum of peuterspeelzaal kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven. In het plan moet onder andere worden omschreven hoe er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van sociaal-emotionele veiligheid, persoonlijke en sociale competentie en de overdracht van normen en waarden.
Zie voor de eisen aan het pedagogisch plan ook de artikelen 1.50 en 2.6 van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de artikelen 2 en 16 van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen.
De houder van een voorschoolse instelling is verplicht om jaarlijks een opleidingsplan op te stellen. Dit plan moet de wijze waarop de vaardigheid in voorschoolse educatie wordt onderhouden, beschrijven.
Het doel van het opleidingsplan is om het personeel in staat te stellen om op regelmatige basis scholing te volgen op het gebied van voorschoolse educatie. Zie ook artikel 4 lid 4 van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.
f. een tijdsplanning en begroting
De tijdsplanning bevat een planning betreffende de training en een begroting van de exacte kosten die de houder denkt te gaan maken.
Artikel 8. Subsidieverplichtingen
1. Zowel kindercentra als VVE-peuterspeelzalen hebben een aantal gezamenlijke verplichtingen waaraan zij moeten voldoen als zij subsidie ontvangen.
Zij zijn verplicht om te voldoen aan de minimale wettelijke kwaliteitseisen van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.
De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van VVE. Na de bestandsopname van VVE-locaties wordt overgeschakeld op signaaltoezicht. In overleg met de gemeente spreekt de Inspectie periodiek af op welke onderwerpen en/of locaties specifiek VVE-toezicht wordt gehouden.
De GGD Zuid-Holland Zuid is namens de gemeente Dordrecht toezichthouder op de basiskwaliteit van kinderdagverblijven en peuterspeelzalen. Dit zijn de minimumeisen waaraan moet worden voldaan. Tevens dient te worden voldaan aan de meerdere eisen die zijn gesteld in de nadere regels. De GGD is tevens toezichthouder op de basiskwaliteit van de voorschoolse educatie.
Een groep waaraan voorschoolse educatie wordt aangeboden, bestaat uit ten hoogste 15 feitelijk aanwezige kinderen. Hiermee wordt afgeweken van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie (artikel 3, lid 2), dat stelt dat een groep kinderen waaraan voorschoolse educatie wordt aangeboden uit ten hoogste 16 feitelijk aanwezige kinderen bestaat.
Reden hiervoor is dat Dordrecht investeert in de kwaliteit van VVE en een kleinere groep de opbrengst van VVE kan bevorderen.
Zij zijn verplicht om een minimale bezetting van 20% doelgroepkinderen per locatie te bereiken. De subsidie wordt ingezet op die plekken waarmee zoveel mogelijk doelgroepkinderen bereikt worden. Het percentage is gebaseerd op de leerlingentelling van DUO-CFI per 1 oktober 2010 en de Onderwijsmonitor Dordrecht 2010 (Onderzoekcentrum Drechtsteden).
Het aantal gewichtenleerlingen in het basisonderwijs bedraagt 20% van de totale basisschoolpopulatie. Dat betekent dat de doelgroep voor VVE-programma's in de leeftijdsgroep 2- en 3-jarigen ook 20% bedraagt. De minimale bezetting ziet toe op het totaal aantal kinderen in het kindercentrum of VVE-peuterspeelzaal. Het maximum aantal per groep is op grond van artikel 8, tweede lid, onder b, van de nadere regels 15.
Per kind wordt middels het overdrachtformulier peuter-kleuter Dordrecht zorg gedragen voor informatieoverdracht naar de basisschool. Omdat er in Dordrecht wordt gewerkt aan een doorgaande leer- en zorglijn voor jonge kinderen, is het zaak dat VVE-peuterspeelzalen en kindercentra goed samenwerken met het primair onderwijs.
Één van de middelen die hiervoor worden ingezet is het overdrachtformulier. Het overdrachtformulier biedt de mogelijkheid om voor elk kind dat van een voorschoolse voorziening de overstap maakt naar de basisschool de belangrijkste gegevens over de ontwikkeling van een peuter en zijn directe omgeving over te dragen aan de basisschool.
Er dient een overeenkomst gesloten te worden met één of meerdere basisscho(o)l(en), waarin afspraken gemaakt zijn over de doorgaande ontwikkelingslijn. Voor het laten slagen van voor- en vroegschoolse educatie is het realiseren van een doorgaande lijn met de groepen 1 en 2 van de basisschool één van de belangrijkste voorwaarden. Men is daarom verplicht om één of meerdere samenwerkings-overeenkomst(en) te sluiten. Deze samenwerkingsovereenkomst(en) worden met de jaarlijkse verantwoording aan de gemeente voorgelegd.
2. Indien de aanvrager een VVE-peuterspeelzaal is, dan heeft deze twee extra verplichtingen.
Omdat vooraf niet valt te bepalen hoeveel ouderbijdrage de VVE-peuterspeelzaal misloopt, kan de periode januari tot en met juli in juli gedeclareerd worden en de periode augustus tot en met december in december. Dit dient wel gespecificeerd op kindniveau, opgenomen te worden in de jaarrekening.
HOOFDSTUK 4. SUBSIDIE VOOR REGULIER PEUTERSPEELZAALWERK
Zoals bedoeld in artikel 2 sub b en c van deze nadere regels
Artikel 9. Hoogte van de subsidie
Het college stelt jaarlijks een normbedrag voor het reguliere peuterspeelzaalwerk vast. In 2007 zijn in het reguliere peuterspeelzaalwerk normbedragen ingesteld om de hoogte van de subsidie te bepalen. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd. Hierin is ook de extra subsidie voor deskundigheidsbevordering en groepshulpen opgenomen. In 2010 is het normbedrag voor het reguliere peuterspeelzaalwerk herijkt.
Artikel 10. Aanvraag van de subsidie
De subsidieaanvraag voor het reguliere peuterspeelzaalwerk bevat minimaal de volgende onderdelen.
a. de wijze waarop aan ouderbetrokkenheid gewerkt wordt
De peuterspeelzaal geeft weer op welke wijze men werkt aan het stimuleren van de betrokkenheid van ouders. Zie ook de toelichting op artikel 7.
b. een opgave van het aantal groepen
De peuterspeelzaal laat in de subsidieaanvraag zien, aan hoeveel groepen op de betreffende locatie(s) de subsidie besteed wordt.
Zie hiervoor de toelichting op artikel 7.
e. een tijdsplanning en begroting
Artikel 11. Subsidieverplichtingen
1. Het regulier peuterspeelzaalwerk heeft een aantal verplichtingen waaraan zij moet voldoen als zij subsidie ontvangt.
zij zijn verplicht om te voldoen aan de minimale wettelijke kwaliteitseisen van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen.
De GGD Zuid-Holland Zuid is namens de gemeente Dordrecht toezichthouder op de basiskwaliteit van peuterspeelzalen. Dit zijn de minimumeisen waaraan moet worden voldaan. Tevens dient te worden voldaan aan de meerdere eisen die zijn gesteld in de nadere regels.
zij zijn verplicht om te voldoen aan de voorwaarde dat het aantal beroepskrachten per groep, in een groep met 9 tot en met 16 kinderen tenminste 2 beroepskrachten bedraagt.
Hiermee wordt afgeweken van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 19, lid 4 en 5) dat stelt dat het aantal beroepskrachten en vrijwilligers per groep, in een groep met 9 tot en met 16 kinderen ten minste 1 beroepskracht bedraagt, en een vrijwilliger of tweede beroepskracht.
Reden hiervoor is dat Dordrecht investeert in de kwaliteit van het peuterspeelzaalwerk en dit niveau ten minste wil behouden.
daarnaast zijn zij verplicht om middels het overdrachtformulier peuter-kleuter Dordrecht, per kind zorg te dragen voor informatieoverdracht naar de basisschool. Omdat er in Dordrecht wordt gewerkt aan een doorgaande leer- en zorglijn voor jonge kinderen, is het zaak dat peuterspeelzalen goed samenwerken met het primair onderwijs.
Één van de middelen die hiervoor worden ingezet is het overdrachtformulier. Het overdrachtformulier biedt de mogelijkheid om voor elk kind dat van een voorschoolse voorziening de overstap maakt naar de basisschool de belangrijkste gegevens over de ontwikkeling van een peuter en zijn directe omgeving over te dragen naar de basisschool.
er dient een samenwerkingsovereenkomst gesloten te worden met de basisschool, waarin afspraken gemaakt zijn over de doorgaande ontwikkelingslijn naar de groepen 1 en 2 van de basisschool.
Men is daarom verplicht om een samenwerkingsovereenkomst te sluiten, die met de jaarlijkse verantwoording aan de gemeente wordt voorgelegd.
2. Indien het regulier peuterspeelzaalwerk ouderbijdrage misloopt van peuters, dan kan zij dit, mits onderbouwd door een motivatie van het Zorg Advies Team 0-4 van Careyn, achteraf bij de gemeente declareren. Deze regeling geldt alleen voor ouders die gebruik willen maken van de peuterspeelzaal en niet in aanmerking komen voor het Armoedebeleid van de Sociale Dienst Drechtsteden.
Omdat vooraf niet valt te bepalen hoeveel ouderbijdrage de peuterspeelzaal misloopt, kan de periode januari tot en met juli in juli gedeclareerd worden en de periode augustus tot en met december in december. Dit dient wel gespecificeerd op kindniveau, opgenomen te worden in de jaarrekening.
HOOFDSTUK 5. RUIMTE- EN INRICHTINGSEISEN PEUTERSPEELZALEN
Artikel 12. Groepsspeelruimte en buitenspeelruimte
Bij wet van 7 juli 2010 is vanuit het zogenaamde wetsvoorstel OKE, de Wet kinderopvang per 1 augustus 2010 gewijzigd in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Door deze wijziging geldt een landelijk kwaliteitskader voor peuterspeelzalen. In de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen, waar het kwaliteitskader is uitgewerkt, zijn geen kwaliteitseisen opgenomen voor de ruimte en inrichting van peuterspeelzalen. Dit in tegenstelling tot de kinderopvang, waarvoor wel kwaliteitseisen zijn uitgewerkt.
Het college is van mening dat het voor de veiligheid van jonge kinderen belangrijk is dat, naast de andere kwaliteitsnormen voor peuterspeelzalen, ook voldoende en passend ingerichte speel- en buitenruimte aanwezig moet zijn.
Het college heeft daarom de volgende kwaliteitseisen vastgesteld, die gebaseerd zijn op de modelverordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
Omdat er in de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen geen kwaliteitseisen zijn opgenomen voor de ruimte en inrichting van peuterspeelzalen, heeft het college door middel van artikel 12 van deze nadere regels, een aantal kwaliteitseisen vastgesteld. Ook daarvoor wijst zij de directeur van de GGD aan als toezichthouder.
In artikel 2.20 tot en met 2.24 van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen zijn een aantal formele vereisten en procedures met betrekking tot het onderzoek van de GGD opgenomen. Het gaat dan onder andere om het inspectierapport, de mogelijkheid van het geven van een zienswijze, de openbaarheid van het inspectierapport en de mogelijkheid voor ingrijpen door de gemeente als er overtredingen geconstateerd worden.
HOOFDSTUK 6. AANVRAAG EN WEIGERING VAN DE SUBSIDIE
Artikel 14 Aanvraagtermijn en vereisten
De subsidie dient uiterlijk voor 1 oktober van elk jaar te worden aangevraagd en dient te voldoen aan de overige bepalingen, zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Algemene Subsidieverordening Dordrecht 2010.
Een subsidie wordt in ieder geval geweigerd, naast de bepalingen zoals genoemd in artikel 10 van de Algemene Subsidieverordening Dordrecht 2010, als het kindercentrum niet is opgenomen in het Landelijk Register Kinderopvang en de peuterspeelzaal niet is opgenomen in het Landelijk Register Peuterspeelzalen.
Het Landelijk Register Peuterspeelzalen is nog niet in werking getreden. Op het moment van het opstellen van deze nadere regels met toelichting, is de planning dat deze op 1 januari 2012 in werking treed. Peuterspeelzalen hoeven nog niet te voldoen aan de registratieplicht in het Landelijk Register Peuterspeelzalen. In artikel 17, derde lid, van deze nadere regels is bepaald dat een peuterspeelzaal hier aan moet voldoen, op de dag dat de landelijke regels in werking treden. Het gaat hier om de artikelen 2.2, 2.3, 2.4, 2.4a en 2.20 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
De peuterspeelzalen hebben twee maanden tot na de inwerkingtreding van de landelijke regels de tijd om aan deze registratieplicht te voldoen, alvorens hierop zal worden gehandhaafd.
De nadere regels treden na bekendmaking in werking op 1 januari 2012.
Het derde lid heeft betrekking op de inwerkingtreding van het Landelijk Register Peuterspeelzalen. De registratieplicht is pas vereist, op het moment dat deze regels in werking treden. Zie ook artikel 15 van deze nadere regels.