Organisatie | Pijnacker-Nootdorp |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels leerlingenvervoer 2014 |
Citeertitel | Beleidsregels leerlingenvervoer 2014 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
De Beleidsregels leerlingenvervoer gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013 worden per 09-05-2014 ingetrokken. Aan ouders van leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs die op grond van de oude regelgeving recht hebben op een vervoersvoorziening wordt voor het schooljaar 2014-2015 vergoeding verstrekt voor het reizen naar- en van school per fiets of het openbaar vervoer. Deze overgangsregeling is alleen van toepassing op het schooljaar 2014-2015 en stopt met ingang van het schooljaar 2015-2016.
Verordening leerlingenvervoer gemeente Pijnacker-Nootdorp 2014
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
09-05-2014 | nieuwe regeling | 24-04-2014 zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2014-24465.html, 08-05-2014 | 14INT00642; BBV14.0133 |
Het college van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;
gezien het advies van de afdeling BPZ d.d. 20 januari 2014;
gelet op de Verordening leerlingenvervoer gemeente Pijnacker-Nootdorp 2014;
overwegende, dat op 1 augustus 2014 de Wet op het passend onderwijs van kracht wordt en invoering van deze wet gevolgen heeft voor het leerlingenvervoer;
vast te stellen de navolgende Beleidsregels leerlingenvervoer 2014:
Bij de beoordeling van de aanvragen om een vergoeding leerlingenvervoer geeft de Verordening Leerlingenvervoer aan, dat er sprake is van een getrapte vervoerskostenvergoeding. De vergoeding die verstrekt wordt moet aansluiten bij het vermogen van het kind. Met andere woorden: de vervoerskostenvergoeding moet passend zijn!
Dit houdt in, dat wanneer een leerling in staat is om naar school te fietsen, een vergoeding voor het taxivervoer niet passend is. Er moet dan een fietsvergoeding worden toegekend. Hetzelfde geldt voor het reizen met het openbaar vervoer en de noodzaak voor een begeleider op de fiets of in het openbaar vervoer. Pas als al deze mogelijkheden geen optie zijn, dient een vergoeding te worden verstrekt voor de kosten van het aangepaste vervoer. Aangepast vervoer vindt meestal plaats in taxibusjes. Eventuele begeleiding dienen de ouders zelf te organiseren.
Wat passend vervoer precies inhoudt beschrijft de wetgeving, jurisprudentie dan wel de verordening Leerlingenvervoer van de gemeente Pijnacker-Nootdorp niet. Dit zorgt ervoor dat op individueel niveau een beoordeling plaats moet vinden. Op welke vergoeding een leerling recht heeft wordt bepaald door de medische mogelijkheden van de leerling en de infrastructurele mogelijkheden op het traject woning-school en vice versa. Bij de beoordeling welke vervoerswijze past bij de eigen kracht van de leerling kan advies ingewonnen worden bij onafhankelijk deskundigen.
Het is onmogelijk om in zijn algemeenheid uitspraken te doen over de vermogens van het kind. Dit is maatwerk en afhankelijk van veel factoren, zoals leeftijd, medische gesteldheid, de reisroute, etc. De volgende tabellen dienen als algemene beoordelingsrichtlijn. Van onderstaande beoordelingsrichtlijn kan worden afgeweken als er factoren zijn, die daar aanleiding toe geven.
De gemeente maakt gebruik van opstapplaatsen. De keuze hiervoor moet bijdragen aan een efficiëntere uitvoering van het vervoersplan en een verlaging van de vervoerskosten. De gemeente heeft in haar Verordening Leerlingenvervoer beschreven, dat zij gebruik mag maken van opstapplaatsen. Het College heeft bij besluit van 7 augustus 2012 de navolgende opstapplaatsen aangewezen:
3. Verantwoordelijkheid ouders
Uit wetgeving en jurisprudentie blijkt steeds weer dat de ouders verantwoordelijk zijn voor het naar school brengen van hun kinderen. Daar waar de beperking van het kind echter financiële ondersteuning vraagt, springt de gemeente bij. Uit jurisprudentie blijkt dat ouders eventuele begeleiding niet zelf hoeven te leveren, maar wel zelf moeten verzorgen/organiseren. Veel kinderen kunnen ondanks hun (soms lichte) beperking prima onder begeleiding van een volwassene fietsen of gebruik maken van het openbaar vervoer. Ouders hebben echter vaak grote moeite om de begeleiding van hun kind (door henzelf of door een ander) te organiseren. Hoe moeilijk dit ook te organiseren is, er blijkt voor de rechter vrijwel geen reden te zijn om de verantwoordelijkheid van ouders over te dragen aan de gemeente. Zeker in gezinnen waar werk van de ouders, de aanwezigheid van andere kinderen of de reistijd om de leerling naar school te begeleiden het moeilijker maken om in de begeleiding van hun kind te voorzien.
Begeleiding in het vervoer is primair een taak van de ouders. Als zij niet in staat zijn hun kind te begeleiden, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Zo kan een familielid, een kennis, een oppas, een van de buren, een ouder van een andere leerling of klassen-assistent de leerling begeleiden.
Als het echt onmogelijk is hun kind in het openbaar vervoer te begeleiden, of deze begeleiding tot ernstige benadeling van het gezin zou leiden, dienen de ouders dit op een voor de gemeente bevredigende wijze aan te tonen. Van ouders wordt verwacht dat zij allereerst zelf een oplossing zoeken voor het (laten) begeleiden van hun kinderen, wanneer dat nodig is.
In de toelichting op het amendement van de Kamerleden Dijkgraaf en Ferrier van 5 maart 2012, dat tot een wetswijziging heeft geleid, is aangegeven, “dat de inzet die van ouders wordt gevraagd, redelijk moet zijn. Van ouders mag uiteraard een bepaalde mate van inzet verwacht worden, maar die inzet mag niet zover gaan dat de mogelijkheid van leerlingenvervoer illusoir (onwezenlijk/onhaalbaar) wordt”.
De verantwoordelijkheid voor de begeleiding van de kinderen blijft bij de ouders. Echter in de zoektocht hoe dit te organiseren kunnen zij geholpen worden door een instantie die met hen mee zoekt, door kan verwijzen, of uit kan leggen dat andere ouders ook voor dit probleem staan en hier een oplossing voor zoeken/vinden. Vanuit de gemeentelijke regierol kan zij in het kader van de zorg in en om de school in gesprek gaan met verschillende zorg- en hulpverlenende instellingen. In deze gesprekken wordt onderzocht of de instellingen een rol kunnen spelen in de zoektocht naar eventuele begeleiding van de leerling. Partijen die hierin een rol kunnen spelen zijn bijv. Stichting vrijwilligerswerk, Bureau Jeugdzorg, Stichting Kwadraad, etc.
Bij de invoering van het passend onderwijs gaat het ook om het bieden van passende ondersteuning. Bij de aanbieding van een zogenoemd “onderwijs-zorg-arrangement” wordt de noodzaak tot vervoer ook meegenomen. De vraag of leerlingenvervoer wel of niet aan de orde is, wordt besproken met ouders, leerling en school bij het samenstellen van het passende onderwijsarrangement. Een medewerker van het samenwerkingsverband voert over de uitkomsten van dit gesprek overleg met vertegenwoordiging van de desbetreffende gemeente en adviseert over wat het kind en ouders écht nodig hebben aan vervoersondersteuning. De gemeenten houden de eigen beslisbevoegdheid en handelen de aanvraag af volgens de beleidsregels en de verordening. Gedurende de looptijd van het ondersteuningsplan zullen samenwerkingsverband en gemeenten gezamenlijk monitoren welke meerwaarde het opnemen van het leerlingenvervoer heeft als onderdeel van een onderwijsarrangement.
Ook hier geldt straks redelijkheid en billijkheid in het beoordelen van de draagkracht van de ouders en hun omgeving als bedoeld door de Kamerleden Dijkgraaf en Ferrier.
4. Vervoer naar een logeeradres
Om ouders/verzorgers (tijdelijk) te ontlasten of de zelfstandigheid van de leerling te bevorderen worden leerlingen soms enige dagen per maand in een zogenaamd logeerhuis geplaatst. Het is de vraag of er voor het vervoer (van school) naar een logeeradres een beroep kan worden gedaan op het leerlingenvervoer. Uitgangspunt hierbij is de definitie van het begrip “woning” in de (model)Verordening. Hieronder wordt verstaan “de plaats waar de leerling zijn feitelijk verblijf heeft” of wel “de plaats van waaruit de leerling de school bezoekt”. De feitelijke verblijfplaats als hier bedoel wordt verondersteld een duurzaam karakter te hebben.
In 2002 heeft de Raad van State uitgesproken, dat een logeerhuis niet onder het begrip “woning” valt. Tevens heeft de Raad bepaald, dat de hardheidsclausule in dit soort gevallen niet kan worden toegepast omdat dit vervoer niet onder de Verordening Leerlingenvervoer valt. Dat betekent, dat het bepaalde in artikel 4 van de WPO 3) en WEC en daarmee ook de gemeentelijke verordening geen betrekking heeft op de kosten van vervoer van en naar een logeeradres als er sprake is van kortdurend verblijf. Verblijft de leerling structureel (duurzaam) voor onbepaalde tijd enige dagen per maand op een logeeradres dan kan een beroep op het leerlingenvervoer worden gedaan. Is er geen sprake van duurzaamheid maar van tijdelijk verblijf dan is leerlingenvervoer niet mogelijk.
In het land en ook in Pijnacker-Nootdorp wordt de roep naar het onderwijs voor hoogbegaafden steeds groter. Dit werpt het vraagstuk op of hiervoor ook een vergoeding leerlingenvervoer voor verkregen kan worden. Wetgeving en (recente) jurisprudentie zijn hierover duidelijk! Het onderwijs voor hoogbegaafden, veelal ondersteund door de Leonardo Stichting, wordt vrijwel altijd gegeven op reguliere basisscholen, bijvoorbeeld door het creëren van aparte groepen. Zij vallen daardoor onder de Wet op het primair onderwijs. Wettelijk zijn zij niet anders dan andere reguliere basisscholen.
Een belangrijk criterium voor het verstrekken van een vergoeding is dat deze slechts wordt aangeboden naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school. In dit geval dus de dichtstbijzijnde toegankelijke reguliere basisschool. Het feit dat een leerling onderwijs volgt bij een basisschool met een Leonardo-groep zegt niets over de toelaatbaarheid op een dichter bijgelegen basisschool.
Ook voor hoogbegaafden in het voortgezet speciaal onderwijs gelden vanaf 1 augustus 2014 de nieuwe regels als gevolg van de invoering van het passend onderwijs.
In de uitvoeringspraktijk komt het regelmatig voor dat kinderen halverwege de dag de school verlaten bijvoorbeeld vanwege ziekte, een doktersbezoek o.i.d. Er zijn ouders die voor het vervoer de gemeente vragen dit te organiseren. Dit vervoer behoort echter niet tot de gemeentelijke taak, maar tot de verantwoordelijkheid van de ouders zelf. Een (regelmatige) verandering van schooltijden tijdens de contractperiode kan overigens leiden tot een lagere bezettingsgraad en dus hogere kosten voor de vervoerder. Het veranderen van schooltijden verhoogt daarnaast de foutkans in het aangepaste vervoer.
De gemeente is vrij in het bepalen van de termijn waarvoor zij een vergoeding leerlingenvervoer verstrekt. Voor veel leerlingen wordt gewerkt met een termijn van 1 schooljaar. Hiervoor wordt gekozen, omdat er gedurende dat schooljaar in de situatie van de kinderen en hun vervoersmogelijkheden zaken kunnen veranderen. Ook wordt gekeken naar infrastructurele wijzigingen en waar nodig wijzigingen in de salarisgegevens. Er zijn echter situaties denkbaar waarin het niet nodig is om jaarlijks te bekijken of er iets gewijzigd is. Om voor deze situaties meerjarige vergoedingen en beschikkingen af te geven leidt tot een gewenste deregulering voor deze groep ouders en een administratieve lastenverlichting voor de gemeente.
8. Ontoelaatbaar gedrag in het aangepast vervoer
Bij leerlingen, die in het aangepaste vervoer ontoelaatbaar gedrag vertonen, vindt er in beginsel een gesprek plaats tussen de ouders en de chauffeur. Het doel van dit gesprek is een verbetering van het gedrag van de leerling. Zo nodig betrekt één van de partijen ook het taxibedrijf bij het zoeken naar een oplossing.
Als dit niet leidt tot vermindering van het probleem, stuurt de gemeente een schriftelijke waarschuwing aan de ouders over het ongewenste gedrag. Hen wordt de gelegenheid geboden om hun kind in het aangepaste vervoer te (laten) begeleiden. Hiertoe biedt de gemeente de ouders een zitplaats in het voertuig aan. Als het probleem aanhoudt, treedt de gemeente in overleg met de vervoerder en wordt bekeken welke oplossingen mogelijk zijn om de route op een zodanige wijze aan te passen, dat het gedrag van de betreffende leerling positief beïnvloed wordt en deze niet nadelig is voor de andere kinderen in de route. Indien dit niet mogelijk is, worden de ouders schriftelijk gewaarschuwd voor het risico dat het vervoer beëindigd wordt indien het gedrag van het kind niet verbetert. Opnieuw wordt hen de gelegenheid geboden om hun kind in het aangepaste vervoer te (laten) begeleiden. De ondernomen acties worden in het dossier van de betreffende leerling vastgelegd.
In het kader van de invoering van het passend onderwijs en de toekomstige gemeentelijke taken op het gebied van de Jeugdzorg wordt ontoelaatbaar gedrag ook gemeld aan het taakveld Leerplicht en het Centrum voor jeugd en gezin (CJG), zodat gedrags- of opvoedproblemen vroegtijdig en integraal kunnen worden aangepakt.
Wanneer het ontoelaatbare gedrag van de leerling niet ten positieve keert (al dan niet onder begeleiding) wordt onderzocht of het ontoelaatbare gedrag veroorzaakt wordt door een aandoening/beperking. In het geval dat het gedrag niet verwijtbaar is, zal er een passende aanpassing worden gedaan in het vervoer van de leerling.
Mocht het ontoelaatbare gedrag van de leerling niet positief veranderen, ouders geen begeleiding verzorgen en er geen sprake is van gedrag als gevolg van een aandoening/beperking kan de gemeente besluiten het aangepaste vervoer te beëindigen. Dit geldt ook wanneer er een medische oorzaak is aan te geven voor het ontoelaatbare gedrag hetgeen met het bieden van begeleiding onder controle kan worden gehouden. In alle gevallen zijn het de ouders die de begeleiding dienen te organiseren.
9. Vervoer bij crisisplaatsingen
Er is landelijke een tendens zichtbaar als het gaat om uithuisplaatsingen van kinderen. Hierdoor is het wenselijk om hiervoor een beleidsregel vast te stellen. Onder crisisplaatsing verstaan we een plotselinge uithuisplaatsing van een kind in een pleeggezin of gezinsvervangend tehuis. Deze plaatsing is van tijdelijke aard en heeft tot doel om de leerling zo snel mogelijk (bij voorkeur binnen 6 weken) terug te plaatsen in het ouderlijk huis dan wel in een andere definitieve huisvesting onder te brengen.
Op grond van de Verordening Leerlingenvervoer wordt slechts een vergoeding verstrekt naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de onderwijssoort die de leerling nodig heeft en van de gewenste richting. Ingeval er sprake is van een crisissituatie blijft de leerling over het algemeen zijn oude school bezoeken, omdat dit voor hem/haar vaak nog de enige stabiele en veilige factor is. Formeel genomen hoeft de gemeente het vervoer naar de oude school niet te vergoeden, omdat dit veelal niet de dichtstbijzijnde toegankelijke is. Om te voorkomen dat de kinderen direct al van school moeten wisselen vergoeden veel gemeenten daarop gedurende een bepaalde periode het vervoer naar de oude school. De VNG adviseert dit voor een periode van 6 weken te doen. In Pijnacker-Nootdorp wordt dit advies opgevolgd.
10. Wijze van berekenen kosten openbaar vervoer
Bij de berekening van een tegemoetkoming in de kosten van het openbaar vervoer is het alleszins redelijk uit te gaan van het daadwerkelijk aantal schooldagen per schooljaar, ofwel die dagen waarop daadwerkelijk gebruik moet worden gemaakt van de openbaar vervoersvoorziening. Een schoolschooljaar telt (maximaal) 200 schooldagen. Gebleken is echter, dat vergoeding op basis van de 200-schooldagen onvoldoende is om de kosten van de schoolgang te dekken. Bovendien heeft de Commissie voor de behandeling van bezwaarschriften naar aanleiding van een ingediend bezwaarschrift vastgesteld, dat er geen wettelijke grondslag is om op deze manier te korten op volgens de commissie “onvermijdelijk te maken kosten”. Als gevolg hiervan bedraagt de tegemoetkoming in de kosten van het openbaar vervoer het voor een OV-(jeugd)-schooljaarabonnement verschuldigde bedrag.
11. Berekening van de verschuldigde eigen bijdrage
De hoogte van de eigen bijdrage dient nu te worden berekend op basis van de kilometerprijs die door de openbaar vervoerder wordt bepaald. Tot nu toe werd de hoogte bepaald aan de hand van het aantal zones. Sinds de invoering van de OV-chipkaart bestaan de hier bedoelde zones feitelijk niet meer. De eigen bijdrage wordt nu berekend door de door de vervoerder vastgestelde kilometerprijs te vermenigvuldigen met (de eerste) zes kilometer x het aantal dagen waarop moet worden gereisd (een schoolschooljaar telt 200 schooldagen).Ter vaststelling van de kilometerprijs worden de internetsites van de desbetreffende vervoerders geraadpleegd, bijvoorbeeld www.htm.net of www.ret.nl Bij de vaststelling van de hoogte van de bijdrage is het niet van belang of de leerling daadwerkelijk gebruikmaakt van het openbaar vervoer. Ook wanneer de leerling gebruik maakt van aangepast vervoer of wanneer er geen openbaar vervoer aanwezig is, dienen de ouders de kosten van het openbaar vervoer over de afstand tot aan de door de gemeente gestelde kilometergrens zelf te dragen. In dat geval dient te worden uitgegaan van de meest gangbare, voor de leerling toegankelijke route.
12. Verplicht gebruik vervoersmanagement-online
In artikel 6 van de Verordening Leerlingenvervoer is de verplichting van de ouders om wijzigingen die van invloed zijn op de toegekende vervoersvoorziening te melden. Structurele wijzigingen zoals bijvoorbeeld wisseling van school, verhuizing van de leerling of de school dienen schriftelijk dan wel middels het daarvoor bestemde (digitale) wijzigingsformulier te worden gemeld. Incidentele wijzigingen, ziekte, doktersbezoek of ander incidenteel verzuim van leerlingen in het aangepast vervoer dienen door de ouders te worden gemeld via de webapplicatie vervoersmanagement-online van PTRM. Ouders ontvangen daartoe een inlogcode en gebruikershandleiding. Op ouders die ondanks herhaald verzoek om medewerking weigerachtig blijven het systeem te gebruiken en niet (tijdig) afmelden kunnen de daaruit voortvloeiende onnodig gemaakte vervoerskosten worden verhaald.
13. Overgangsregeling speciaal voortgezet onderwijs
Op 1 augustus 2014 wordt de Wet passend onderwijs van kracht. Elk kind heeft recht op goed onderwijs. Dat geldt ook voor kinderen die extra ondersteuning nodig hebben. Het passend onderwijs voorziet erin, dat zoveel mogelijk kinderen regulier onderwijs kunnen volgen. Op deze manier, zo stelt de regering, worden de kinderen het best voorbereid op een vervolgopleiding en de samenleving.
Invoering van het passend onderwijs heeft gevolgen voor het leerlingenvervoer, met name voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs. Zij worden door invoering van het passend onderwijs met ingang van het schooljaar 2014-2015 wettelijk gelijk gesteld met leerlingen in het regulier voortgezet onderwijs. Dat betekent, dat zij geen recht meer hebben op een vervoersvoorziening, tenzij zij door hun beperking niet in staat worden geacht om al dan niet zelfstandig van de fiets of het openbaar vervoer gebruik te maken.
Teneinde de ouders in de gelegenheid te stellen oplossingen te vinden of maatregelen te treffen in verband met het wegvallen van een fiets- of openbaar vervoervergoeding, geldt voor het schooljaar 2014-2015 een overgangsregeling.