Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Vianen

De raad van de gemeente Vianen;

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVianen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingDe raad van de gemeente Vianen;
CiteertitelVerordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen gemeente Vianen 2012.
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 149 van de Gemeentewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-07-201201-01-2021Onbekend

03-07-2012

Het Kontakt

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

De raad van de gemeente Vianen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 juni 2012,nr 3d;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het gewenst is in aanvulling op de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de Beleidsregels kwaliteit peuterspeelzalen nadere eisen te stellen aan de inrichting van peuterspeelzalen;

BESLUIT:

  • 1.

    In te trekken de Verordening Kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk gemeente Vianen.

  • 2.

    Vast te stellen vast te stellen de navolgende:

Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen2012.

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder peuterspeelzaal hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 2 Groepspeelruimte

  • 1.

    In een peuterspeelzaal is voor ieder kind minimaal 3,5 m2 netto oppervlakte aan groepsspeelruimte beschikbaar.

  • 2.

    Elke ruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Artikel 3 Buitenspeelruimte

  • 1.

    De peuterspeelzaal beschikt over aangrenzende buitenspeelruimte.

  • 2.

    De buitenspeelruimte voldoet aan de volgende eisen:

    • a.

      voor kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar;

    • b.

      een oppervlakte van minimaal 3 m2 bruto oppervlakte speelruimte per aanwezig kind;

    • c.

      ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Artikel 4 Aanwijzing toezichthouders

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders ziet toe op de naleving van de bij deze verordening gestelde regels.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders wijst de directeur van de GGD aan als toezichthouder.

Artikel 5 Onderzoek door de toezichthouder

  • 1.

    De toezichthouder onderzoekt na een aanvraag als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen binnen 10 weken of de instandhouding redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften uit deze verordening.

  • 2.

    De toezichthouder onderzoekt jaarlijks of de exploitatie van een peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften uit deze verordening.

  • 3.

    Naast het onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving van de bij deze verordening gestelde voorschriften.

Artikel 6 Vastleggen onderzoeksresultaten

  • 1.

    De toezichthouder legt zijn oordeel, naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal als bedoeld in artikel 5, schriftelijk vast in een inspectierapport.

  • 2.

    De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder van de peuterspeelzaal, die een afschrift daarvan ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 3.

    De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na ontvangst openbaar.

  • 4.

    Indien bij een onderzoek, als bedoeld in het eerste lid, tekortkomingen zijn geconstateerd zendt de toezichthouder onverwijld een afschrift van het inspectierapport aan burgemeester en wethouders.

Artikel 7 Hardheidsclausule

Het college van burgemeester en wethouders kan artikelen 2 en 3 buiten toepassing laten of daarvan

afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van kwalitatief verantwoorde opvang voor kinderen in een peuterspeelzaal leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 8 Overgangsbepaling

De Verordening Kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk gemeente Vianen, vastgesteld op 13 februari 2007, blijft van toepassing op handhavingzaken, die betrekking hebben op een periode vóór de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 9 Intrekking voorgaande regeling en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgend op haar bekendmaking.

  • 2.

    Met de inwerkingtreding van deze verordening, wordt de Verordening Kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk gemeente Vianen, vastgesteld op 13 februari 2007 ingetrokken.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen gemeente Vianen 2012.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering

van 3 juli 2012,

De griffier, De voorzitter,

C.J. (Kees) Steehouwer W.G. (Wim) Groeneweg

Algemene toelichting

 

Op 1 augustus 2010 is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wet) in werking getreden. Het doel van deze Wet is om jonge kinderen in peuterspeelzalen en kindercentra een veilig en stimulerende omgeving te bieden[1].

 

Eén van de onderliggende doelstellingen van de nieuwe Wet is de regelgeving over peuterspeelzalen te harmoniseren met de kinderdagopvang. Hierdoor ontstaat een landelijk kwaliteitskader voor zowel de peuterspeelzalen als de kinderdagopvang met minimum kwaliteitseisen. In de Wet zijn dan ook een aantal minimale eisen voor de peuterspeelzalen vastgelegd en is tevens aan de minister de bevoegdheid gegeven aanvullende regelgeving voor de kwaliteit in een Algemene maatregel van Bestuur vast te leggen (AMvB). Van deze bevoegdheid is tot op heden geen gebruik gemaakt omdat de partijen een convenant hebben afgesloten waarin de kwaliteitseisen voor de houders van peuterspeelzalen nader zijn uitgewerkt.

De eisen in het convenant hebben als uitgangpunt gediend voor de Beleidsregels kwaliteit peuterspeelzalen (hierna: Beleidsregels) van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).  Echter, in deze Beleidsregels zijn geen eisen opgenomen ten aanzien van ruimte en inrichting van de peuterspeelzalen. Bij het opstellen van de modelverordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen is aangesloten bij het convenant en de Beleidsregels kwaliteitseisen kinderopvang.

Het onderhavige model is in overleg met diverse deskundigen op het gebied van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang en de brancheorganisaties tot stand gekomen.

 

Ruimte en inrichting

Kwalitatief verantwoorde opvang voor kinderen kan niet zonder het stellen van kwaliteitseisen. Eisen inzake ruimte en inrichting vormen hier een essentieel onderdeel van. De eerste levensjaren van een kind zijn belangrijk voor de ontwikkeling van de cognitieve, de sociaal-emotionele en de motorische vaardigheden. De opvoeding door de ouders legt daarvoor de basis, maar ook de rest van de omgeving waarin het kind opgroeit is van belang. Veel kinderen brengen enkele uren per dag door in peuterspeelzalen en andere kindercentra. Ze moeten daar veilig kunnen spelen en voldoende ruimte hebben.

 

Bestaande eisen over veiligheid en gezondheid die algemeen geldend zijn en volgen uit andere wet- en regelgeving zoals bouwvoorschriften, brandveiligheidsvoorschriften, eisen aan speeltoestellen, keukenhygiëne en dergelijke.

 

Toezicht

In dit hoofdstuk is het kader voor het toezicht beschreven. Op de handhaving, zijn de algemene handhavingbevoegdheden uit de Awb van toepassing.

[1] Voorheen de “Wet kinderopvang”.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 2 Groepspeelruimte

In dit artikel wordt bepaald dat voor elk kind 3,5 m² netto oppervlak speelruimte aanwezig moet zijn. Speelruimtes dienen passend te zijn ingericht voor spelen en rusten. Bij de inrichting van de binnenruimte dient rekening te worden gehouden met zowel het aantal kinderen dat van een ruimte gebruik maakt als de leeftijd van de kinderen. Op basis van dit artikel dient elk kind ook daadwerkelijk over minimaal 3,5 m² netto speelruimte te kunnen beschikken. Het gaat daarbij om het totale aantal vierkante meters die beschikbaar zijn in de groepsruimten. Dus de lengte vermenigvuldigd met de breedte van de ruimtes waar de kinderen spelen.

 

Daarnaast is de houder van een peuterspeelzaal gehouden aan de eisen die zijn vastgelegd in het Bouwbesluit 2003. Het Bouwbesluit bevat bouwtechnische voorschriften waaraan alle bouwwerken minimaal moeten voldoen. Peuterspeelzalen vallen onder de categorie ’bijeenkomstfunctie voor kinderopvang’. De eisen uit het Bouwbesluit hebben betrekking op veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu.

 

Artikel 3 Buitenspeelruimte

Dit artikel geeft aan dat de buitenspeelruimte voor kinderen die gebruik maken van de peuterspeelzaal aangrenzend aan de peuterspeelzaal dient te zijn gesitueerd. Evenals de binnenruimte dient de buitenruimte voor spel geschikt te zijn en ingericht in overeenstemming met de behoeften en mogelijkheden van de kinderen. Ook voor de buitenspeelruimte geldt dat bij de inrichting rekening dient te worden gehouden met het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen die gebruik maken van de ruimte. De speelruimte bestaat per aanwezig kind uit minimaal 3 m² bruto oppervlakte. Met aanwezig kind wordt gedoeld op in de peuterspeelzaal aanwezige kinderen, niet noodzakelijkerwijs buitenspelend.

 

Artikel 4 Aanwijzing toezichthouders

Dit artikel maakt het college burgemeester en wethouders (hierna: het college) verantwoordelijk voor de naleving van deze verordening. Het college wijst de directeur van de GGD aan als toezichthouder. Dit is in overeenstemming met het systeem van de wet. De directeur van de GGD oefent aldus het toezicht uit onder het gezag van het college. Afdeling 5.2. van de Algemene wet bestuursrecht bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.

 

Artikel 5 Onderzoek door de toezichthouder

In dit artikel worden drie soorten van onderzoek onderscheiden. In de eerste plaats onderzoekt de toezichthouder naar aanleiding van een aanvraag voor de exploitatie van een peuterspeelzaal of aan de voorschriften uit deze verordening zal worden voldaan. Daarnaast voert de toezichthouder jaarlijks regulier onderzoek uit bij bestaande peuterspeelzalen. Voorts beschikt de toezichthouder op grond van lid 3 over de mogelijkheid om incidenteel onderzoek te verrichten naar de naleving van de voorschriften uit deze verordening.

 

Artikel 6 Vastleggen onderzoeksresultaten

De resultaten van het onderzoek uit artikel 5 worden door de toezichthouder schriftelijk vastgelegd in een inspectierapport. De toezichthouder zendt het inspectierapport aan de houder van de peuterspeelzaal. De houder zorgt er voor dat zowel ouders van kinderen in de peuterspeelzaal als het personeel inzage hebben in het inspectierapport van de toezichthouder. Uiterlijk 3 weken na ontvangst maakt de toezichthouder het inspectierapport openbaar. Het ligt voor de hand dat de toezichthouder voor de openbaarmaking een breed toegankelijk medium kiest. Gedacht kan worden aan de mogelijkheden die het internet biedt. Ingeval de toezichthouder constateert dat niet voldaan wordt aan de eisen ten aanzien van de groepspeelruimte en de buitenspeelruimte dan geeft hij dit zo snel mogelijk door aan het college. In de praktijk zal het veelal betekenen dat de toezichthouder het inspectierapport naar het college zendt.

 

Artikelen 7

Het opnemen van een hardheidsclausule in deze verordening opent de mogelijkheid voor het college om, in gevallen waarin toepassing van een artikel van de verordening een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, artikel 2 en 3 buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. Het afwijkende besluit van het college moet altijd binnen de doelstellingen van de verordening passen. De toepassing van de hardheidsclausule moet beperkt blijven tot individuele gevallen. Het gebruik van dit artikel is slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk.

 

Artikel 9 en 10

Deze bepalingen spreken voor zich.