Organisatie | Noordoostpolder |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder 2014 |
Citeertitel | Beleidsregels voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder 2014 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2014 | 01-01-2016 | nieuwe regeling | 17-12-2013 Gemeenteblad, 132 | 2013-214508 |
In 2007 is de zorgwet (Wet Voorzieningen Gehandicapten - WVG) overgegaan in de brede participatiewet Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo): iedereen moet mee kunnen doen. De Wmo heeft een andere filosofie dan de WVG. De WVG ging uit van aanbod. In de participatiewet staat vooral de werkelijke vraag en de mogelijke eigen inbreng van inwoners centraal. Zelfredzaamheid en het volwaardig meedoen in de samenleving staan voorop. In 2007 kwam onder andere ook de hulp bij huishouden over naar gemeenten en mede hierdoor is de invoering van de Wmo destijds pragmatisch opgepakt en dichtbij de oude uitvoeringspraktijk gebleven.
Op grond van artikel 4 van de Wmo heeft het college een compensatieplicht voor mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en voor mensen met een psychosociaal probleem. Dit betekent dat het college, ter compensatie van de beperkingen die deze personen ondervinden bij hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, voorzieningen op de volgende vier domeinen moet treffen:
De wet schrijft niet voor hoe gemeenten deze taak invullen, dat is de eigen verantwoordelijkheid van de gemeente. Wel moet het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening houden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Het resultaat staat centraal bij het invullen van de taak.
Gemeente Noordoostpolder hanteert op de vier domeinen de volgende acht resultaten:
Gemeente Noordoostpolder gaat uit van de eigen kracht en mogelijkheden, eigen verantwoordelijkheid en het eigen netwerk van inwoners. De regie voor het oplossen van beperkingen wordt in eerste instantie weer bij de inwoner zelf gelegd. Het verstrekken van voorzieningen is daarmee niet meer vanzelfsprekend. Deze visie is door de gemeenteraad vastgesteld in het Beleidsplan Wmo-Volksgezondheid Noordoostpolder 2012-2015 en in het Uitvoeringsprogramma Wmo-Volksgezondheid Noordoostpolder 2012-2015 is vastgelegd om een gekantelde manier van werken te implementeren. Met het beleid op compenseren wordt de kanteling gemaakt van claim- en aanbodgericht (voorzieningen en hulpmiddelen) naar vraag- en resultaatgericht werken (participatie en zelfredzaamheid). Onderdeel hiervan is een passend pakket algemene en individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Vanaf 1 januari 2013 wordt “gekanteld” gewerkt.
Op basis van het Regeerakkoord zullen per 1 januari 2013 geen nieuwe indicaties voor een Zorgzwaartepakket 1 en 2 worden afgegeven door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Dit betekent dat deze groep (vanaf 23 jaar) geen aanspraak meer heeft op verblijf in de AWBZ-instelling. Voor de Wmo kan dat tot gevolg hebben dat er meer hulp bij huishouden of woonvoorzieningen moeten worden verleend.
De gemeenteraad heeft in de verordening een passend pakket algemene en individuele voorzieningen vastgesteld dat aansluit bij het beleidskader compenseren. Hierin zijn regels vastgelegd over de te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
Door het treffen van voorzieningen aan personen met beperkingen wordt aan hen een gelijkwaardige uitgangspositie verschaft zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie. Het uiteindelijke doel is krachtig participeren van inwoners in gemeente Noordoostpolder.
Juridische status beleidsregels
In de verordening is vastgesteld:
In het Besluit individuele voorziening Wmo zijn nadere regels vastgelegd en zijn de bedragen opgenomen die hierop van toepassing zijn.
In deze beleidsregels voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder zijn de beleidsregels opgenomen. Deze beleidsregels strekken ertoe tot een goed samenhangend stelstel van compenserende voorzieningen te komen voor inwoners van de gemeente die niet of nog niet met eigen kracht en mogelijkheden, eigen verantwoordelijkheid en het eigen netwerk maatschappelijk kunnen participeren en daarmee zelfredzaam te zijn.
De beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81, lid 1 Algemene wet bestuursrecht: “Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.” Er bestaat de mogelijkheid om gemotiveerd ten gunste van de belanghebbende van de beleidsregel af te wijken indien door toepassing hiervan vanwege bijzondere omstandigheden tot een onevenredigheid zou leiden in verhouding tot het doel van de gedragslijn.
Deze beleidsregels liggen in het verlengde van de Verordening voorzieningen Wmo en het Besluit voorzieningen Wmo. In de Verordening voorzieningen Wmo is bepaald dat het gemeentelijke beleid periodiek geëvalueerd wordt. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de Verordening voorzieningen Wmo, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is neergelegd in beleidsregels. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft leidt de evaluatie tot aanpassing van de Verordening voorzieningen Wmo of van de beleidsregels.
De beleidsregels volgen in principe de opbouw van de Verordening. Er zijn dus hoofdstukken over de verschillende terreinen waarop individuele voorzieningen kunnen worden verstrekt en hoe de aanspraak daarop wordt beoordeeld. Kernbegrippen zijn het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag of tijdens het gesprek met de aanvrager komt het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde en worden alle mogelijke oplossingen beoordeeld voordat een individuele voorziening in beeld komt.
In de beleidsregels zijn per te bereiken resultaat de voorwaarden opgenomen die verbonden zijn aan een eventueel te verlenen individuele voorziening. De voorwaarden per mogelijke voorziening zijn een uitwerking van de artikelen inclusief toelichting zoals vermeld in de Verordening en het Besluit.
Hoofdstuk 1 Voorwaarden voor verstrekking
1.1 Weigeringsgronden en beperkende voorwaarden
In de Verordening zijn een aantal beperkende voorwaarden en weigergronden op genomen.
De voorziening moet langdurig noodzakelijk zijn
Een voorziening kan slechts worden toegekend indien deze geschikt en langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op de acht resultaatgebieden op te heffen of te verminderen. Geschikt wil onder andere zeggen dat de voorziening de beperking wegneemt of vermindert. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op het desbetreffende hulpmiddel of aanpassing. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk beperkt is niet voor een voorziening in aanmerking komt. In gevallen de beperkingen van beperkte of onzekere duur zijn, kan mogelijk aanspraak bestaan op de uitleen van hulpmiddelen op grond van de Zorgverzekeringswet.
Waarbinnen precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand en situaties van terugval elkaar opvolgen kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak, mits het wisselende beeld permanent is.
Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.
Ten tijde van het indienen van de aanvraag is niet altijd bekend wat de medische “eindsituatie” van de belanghebbende is of zal zijn als er bijvoorbeeld nog behandeling plaatsvindt in verband met revalidatie. Op dat moment kan mogelijk (nog) niet worden vastgesteld voor welke voorzieningen de belanghebbende in aanmerking moet komen. De aanvraag zal dan worden afgewezen, slechts gedeeltelijk of tijdelijk worden toegewezen. Er wordt een heronderzoek gepland op het moment dat naar verwachting de eindsituatie zal zijn bereikt.
De voorziening moet, naar objectieve maatstaven gemeten, de goedkoopst compenserende voorziening zijn
Het criterium goedkoopst-compenserend betekent dat een te verstreken voorziening allereerst compenserend dient te zijn. Zijn er twee of meer voorzieningen compenserend, dan mag gekozen worden voor de goedkoopste voorziening (CRvB 28-10-2009, nr. 08/1600 WMO).
De goedkoopste voorziening wordt beschouwd vanuit het gezichtspunt van de gemeente: het gaat om de voorziening die voor de gemeente het goedkoopst is. Collectief vervoer ontleent zijn besparingen vanuit de mogelijkheden combinatieritten te maken die de kilometerprijs naar beneden kunnen brengen. Het is dus in het belang van het systeem zo veel mogelijk gebruikers te hebben. Dat mag meetellen: dus ook al is een individuele aanvrager wellicht goedkoper met een andere voorziening dan collectief vervoer, er mag een uitzondering gemaakt worden als daardoor de basis onder het collectief vervoer in gevaar zou kunnen komen.
De voorziening moet in overwegende mate op het individu gericht zijn
Bij het verstrekken van voorzieningen wordt in principe alleen rekening gehouden met de belanghebbende (Rechtbank Arnhem 09-02-2010, nr. AWB 09/2537 en vergelijk CRvB 01-02-2006, nr. 03/2988 WVG). Aan een belanghebbende wordt alleen een woningaanpassing toegekend als deze noodzakelijk is om zijn individuele beperkingen op te heffen of te verminderen. Huisgenoten en andere personen vallen in beginsel buiten de beoordeling van de aanspraak op een voorziening.
Ingeval een aanvraag voor voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten wordt gedaan kan alleen een gelimiteerd aantal voorzieningen worden toegekend indien er een individuele aanvrager is voor wie de voorziening noodzakelijk is om zijn woning te bereiken.
Voorzieningen voor gemeenschappelijk gebruik zijn uitgesloten. Voorzieningen die individueel worden toegekend, maar die gezamenlijk worden gebruikt, kunnen wel worden toegekend. Het collectief vervoer is daar een voorbeeld van.
Bij een appartementengebouw wil de verhuurder graag automatische schuifdeuren voor de hoofdingang om het voor de bewoners en bezoekers wat comfortabeler te maken. Er is geen individuele aanvrager, de aanvraag wordt daarom afgewezen. Een gehandicaptensportvereniging wil graag vervoer geregeld hebben naar de wekelijkse training. Een aanvraag in dit kader is niet op het individu gericht en zal afgewezen worden.
1.2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Is de gevraagde voorziening algemeen gebruikelijk voor de persoon van de aanvrager, dan wordt de aanvraag daartoe afgewezen
De bepaling heeft als doel te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan - gelet op de omstandigheden van de aanvrager met beperkingen - aannemelijk is dat deze daarover zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze:
Uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat het college de hier bovengenoemde vragen moet beantwoorden in hun onderlinge samenhang. Het feit dat een voorziening normaal in de handel verkrijgbaar is wil nog niet zeggen dat het voor de persoon van de aanvrager past binnen zijn normale bestedingspatroon. Bij de toepassing van deze bepaling moet het primaire doel daarvan steeds in ogenschouw worden genomen. Dat vraagt dus telkens om een oordeel hoe het verlenen van de voorziening aan een persoon met beperkingen zich verhoudt tot de aanschaf (lees ook het kunnen beschikken) over een dergelijke voorziening door een vergelijkbaar persoon zonder beperkingen. Daarbij is de hoogte van het inkomen van de aanvrager in beginsel niet van belang.
Verder wordt opgemerkt dat de beoordeling van de vier geformuleerde vragen niet al te strikt moet worden gelezen. Het feit dat de aanvrager niet zonder meer een fiets met hulpmotor zou aanschaffen betekent niet dat het toch geen algemeen gebruikelijke voorziening voor hem kan zijn. Fietsen - al dan niet hulpmotor - vallen binnen het kader van algemeen geldende maatschappelijke normen en zijn in principe algemeen gebruikelijk voor personen die ouder zijn dan 16 jaar. Het toepassen van de bepaling heeft daarom ook te maken met een reguliere vervanging van zaken.
Immers, algemene gebruikelijke voorzieningen worden door personen met en zonder beperkingen vervangen als zij (technisch) zijn afgeschreven. Daaruit kan worden afgeleid dat een onverwachtse noodzakelijke aanschaf of vervanging niet als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd (zie verder woningsanering).
Privaatrechtelijke verbintenis
In het kader van de beoordeling of een aangevraagde voorziening algemeen gebruikelijk is, kan onder omstandigheden betekenis toekomen aan het gegeven dat op grond van een privaatrechtelijke verbintenis (waaronder een verbintenis uit overeenkomst) aanspraak op de voorziening kan worden gemaakt.
Geen onverwachts optredende noodzaak
Het zogenaamde calamiteitenprincipe kan een uitzondering vormen op de hoofdregel. Dit wil zeggen dat er sprake is van een plotseling optredende noodzaak tot aanschaf (lees ook vervanging) van een voorziening (lees ook goederen). Daarbij wordt uitgegaan dat de plotseling opgetreden noodzaak in ieder geval zijn oorsprong moet vinden in de beperkingen van de aanvrager. Onder omstandigheden zou daar een onverwachts inko-mensdaling onder kunnen vallen of onverwachts noodzakelijke vervanging van diverse algemeen gebruikelijke voorzieningen. In dat laatste geval kan de hoogte van het inkomen een rol spelen.
Het oordeel of een voorziening algemeen gebruikelijk is brengt mee dat als dat het geval is voor de aanvrager en alleen daarom al niet voor verlening in aanmerking komt, er geen onderzoeksplicht in het kader van artikel 4 Wmo rust op het college.
Voorbeelden van voorzieningen die als algemeen gebruikelijk kunnen worden beschouwd:
Verhoogd toilet (zowel +6 als +10)
Elektrische bediening van zonwering
Losse toiletverhoger (zowel +6 als +10)
Luchtbevochtigers en luchtontvochtigers
Stangen voor raambediening van hoge ramen
Automatische deuropeners voor garagedeuren
Screens/zonneschermen (mits in normale hoeveelheden)
Kosten halen rijbewijs, kosten APK
Aankoppelfietsen voor kinderen
Automatische transmissie in de auto
Fietskarretjes voor kinderen (zowel voor fiets als scootmobiel)
Elektrische raambediening in de auto
Door een bijzondere uitvoering kunnen bovenstaande voorzieningen weer niet algemeen gebruikelijk zijn. Voorbeelden daarvan zijn een een-hendelkraan met een extra lange hendel en een ééngreeps thermosstatische mengkraan.
Het vervangen van voorzieningen die zijn afgeschreven zijn algemeen gebruikelijk. Denk bijvoorbeeld aan een keuken, een badkamer of kranen (Rechtbank 's Gravenhage 07-03-2012, nr. AWB 11/4293 en Rechtbank 's-Hertogenbosch 05-11-2012, nr. AWB 12/496).
Het begrip meerkosten hangt nauw samen met het begrip algemeen gebruikelijk. De meerkosten zijn de kosten die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperkingen in de maatschappelijke participatie. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder beperkingen heeft deze meerkosten per definitie niet omdat daar in diens situatie geen noodzaak voor is. De noodzakelijke meerkosten van een voorziening die voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is, kunnen voor compensatie in aanmerking komen.
Naast de bepaling van algemeen gebruikelijk is in de Verordening ook opgenomen dat er sprake moet zijn van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperking(en) waarvoor de voorziening wordt gevraagd. In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen zoals een auto of een particuliere hulp bij het huishouden. Na het optreden van een beperking wordt een voorziening aangevraagd. In voorkomende gevallen kan de conclusie zijn dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt.
Belanghebbende moet woonachtig zijn in de gemeente Noordoostpolder
Daaruit volgt ook dat de belanghebbende zijn vaste woon- en verblijfplaats moet hebben in een woning die bestemd en geschikt is voor permanente bewoning en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien de belanghebbende met een briefadres staat ingeschreven.
De Wmo geeft de gemeente een compensatieplicht voor inwoners van de gemeente. In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie hierover uitsluitsel. Voor bepaalde zorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. In dat geval heeft het college waar betrokkene daadwerkelijk verblijft de compensatieplicht.
1.4 Kosten voorafgaand aan beschikken
Heeft de aanvraag betrekking op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als goedkoopst-compenserend aan te merken valt.
Is hiervan sprake dan wordt de voorziening geweigerd, tenzij de noodzaak, de adequaatheid en de passendheid nog kunnen worden vastgesteld (CRvB 15-02-2012, nr. 09/4037 WMO).
Hierbij wordt gedoeld op de situatie dat de belanghebbende een voorziening aanvraagt nadat deze reeds is gerealiseerd of aangekocht. Als het college dan geen mogelijkheden meer heeft de noodzaak van de voorziening vast te stellen en conform het vastgestelde beleid te verstrekken, kan de voorziening worden geweigerd. Als de beoordeling ondanks het feit dat de kosten zijn gemaakt toch kan plaatsvinden, mag niet op grond van deze bepaling worden afgewezen. Door deze bepaling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst compenserende voorziening beschouwt.
Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.
Heeft de aanvraag betrekking op reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, dan wordt de aanvraag afgewezen, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen, of tenzij belanghebbende geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten.
Hieronder wordt ook verstaan het risico dat verzekerd kan worden. Als in een woning bijvoorbeeld een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico moet in de opstalverzekering worden gedekt. Als bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan bestaat op dat moment geen aanspraak op een voorziening.
Neemt de aanvrager een rolstoel of handbike mee op vakantie naar het buitenland, dan mag worden verwacht dat daarvoor een adequate verzekering wordt afgesloten in geval van schade of verlies. Voor zover een reisorganisatie of vliegtuigmaatschappij verantwoordelijk kan worden geacht voor de schade, zal de aanvrager deze organisatie aansprakelijk moeten stellen. Dit klemt te meer omdat een voorziening in beginsel bestemd is voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Zie bijvoorbeeld Rechtbank Breda 10-01-2011, nr. 09/3902 WMO.
Indien er een voorziening in natura is verstrekt in de vorm van bruikleen en er door onzorgvuldig gebruik of zelfs misbruik regelmatig reparaties nodig zijn, dient met betrokkene overleg plaats te vinden en zal duidelijk moeten worden gemaakt dat dit in strijd is met de bruikleenovereenkomst. Heeft een dergelijk gesprek geen resultaat, dan kan overgegaan worden tot aangetekend waarschuwen dat bij herhaling de voorziening zal worden ingenomen.
1.6 Technisch niet afgeschreven
Bij het verlenen van een voorziening zal doorgaans de looptijd daarvan bij beschikking worden vastgesteld. Daarmee wordt een implicatie gegeven van de levensduur van een voorziening (gemiddelde afschrijvingsperiode). Dit betekent echter niet dat het college verplicht is om een 'economisch' afgeschreven voorziening in te nemen en een nieuwe te verstrekken. De voorziening kan immers nog steeds compenserend zijn voor zover er niets mankeert aan de technische staat. Ook kan het in goede technische staat brengen van de voorziening de goedkoopst compenserende oplossing zijn.
Hoofdstuk 2 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking
Bij het bepalen of er recht bestaat op een voorziening en welke voorziening het meest passend is om beperkingen te compenseren zal de gemeente rekening moeten houden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager en de mogelijkheden van de aanvrager om zelf maatregelen te treffen. Doorgaans zullen alle belanghebbenden (eventueel de huisgenoten en/of mantelzorgers) een gesprek hebben gehad waarna een verslag is opgemaakt. In dat verslag wordt aandacht besteed aan:
Hieruit blijkt in ieder geval ook wat de goedkoopste compenserende voorzieningen kunnen zijn. Daarvoor wordt dan een indicatie afgegeven. Dat kan de gemeente zelf doen maar soms is externe expertise nodig.
2.1 Onderzoek naar de beperkingen
Hoewel de Wmo niet het criterium "medische noodzaak" kent, kan het toch zijn dat een extern medisch advies nodig is om de beperkingen vast te stellen en zo te komen tot een zorgvuldige afhandeling van de aanvraag.
Daarbij geldt dat de gemeente uiteindelijk verantwoordelijk is voor het verlenen van de voorziening. Een extern indicatieadvies is niet bindend. Het is een instrument voor beoordeling van de aanvraag door de gemeente. Ook kan een second opinion worden aangevraagd bij bijvoorbeeld een transferverpleegkundige in het kader van huishoudelijke ondersteuning. Het extern advies is niet bindend, er mag gemotiveerd van worden afgeweken. Dit geldt zowel voor een afwijzing als voor een positieve beschikking.
De belanghebbende is verplicht om medewerking te verlenen aan een onderzoek door een extern adviseur. Deze verplichting strekt zich ook uit tot de huisgenoten in het kader van gebruikelijke zorg. Wordt deze medewerking niet verleend en is dat wel noodzakelijk voor het kunnen vaststellen van het recht op de voorziening, dan kan de aanvraag worden afgewezen. Let wel moet altijd beoordeeld worden of op een andere wijze het recht op een voorziening vastgesteld kan worden (zie bijvoorbeeld CRvB 17-10-2012, nrs. 10/5275 WMO e.a.).
Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de belanghebbende (machtiging). Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.
Geen toestemming of geen medewerking
Verleent de belanghebbende (of diens huisgenoot ingeval van gebruikelijke zorg) geen toestemming voor het uitwisselen van medische gegevens of medewerking aan een door het college opgedragen onderzoeken aan een adviseur, dan krijgt de belanghebbende schriftelijke termijn om dat alsnog te doen. De beslistermijn wordt gedurende die termijn opgeschort. Is het opvragen van medische gegevens of het verlenen van medewerking noodzakelijk dan kan het college de aanvraag afwijzen, tenzij het recht op een andere manier kan worden vastgesteld.
2.2 Wanneer vraagt de gemeente extern advies?
Op voorhand kan niet worden gezegd in welke gevallen extern advies wordt gevraagd. Dat is afhankelijk van geval tot geval, maar in ieder geval als het college zelf niet ter zake kundig is. Dat is bijvoorbeeld het geval als voor de belanghebbende (of diens huisgenoot) beperkingen op een van de vier domeinen moeten worden vastgesteld die het gevolg zijn van lichamelijke of geestelijke aandoeningen.
Voorbeelden wanneer om extern advies kan worden gevraagd is als een aanvraag wordt afgewezen omdat er geen te objectiveren beperkingen (lijken te) zijn. Het zorgvuldig afhandelen van de aanvraag vereist een advies van (meestal) een arts. Andere voorbeelden zijn een progressief ziektebeeld of een medisch moeilijk te objectiveren aandoening zoals chronisch vermoeidheidssyndroom. Per situatie zal dit beoordeeld moeten worden.
Een extern adviseur dient, afhankelijk van het soort aanvraag, te beschikken over medische kennis op het niveau van een arts, sociale kennis (in staat zijn om de socialesituatie van de aanvrager in te schatten), ergonomische kennis of technische kennis.
2.2.1 Het begrippenkader van de ICF
Bepaalt is dat bij de advisering de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt moet worden. “De ICF classificatie” is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst (http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm).
Van de zeer uitgebreide ICF zijn met name de lijsten met “functies” en “activiteiten en participatie” van belang. De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Een lijst van deze functies is opgenomen in bijlage 1 bij dit hoofdstuk. Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven.
Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in “activiteiten en participatie” zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF.
Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.
2.2.2 Beoordeling medisch advies
De inhoud van het medische advies wordt beoordeeld aan de hand van de volgende indicatoren:
Onderzoeksmethode en informatie
Hieruit moet blijken op welke datum, manier en plaats door welke adviseur (naam en diens deskundigheid) onderzoek is verricht. Dat kan door een huisbezoek, een telefoongesprek, maar ook zonder de belanghebbende te spreken. In dat laatste geval heeft mogelijk alleen dossieronderzoek plaatsgevonden of heeft de adviseur contact gehad met de behandelende sector, bijvoorbeeld de huisarts of een andere behandelaar. Dat moet blijken uit het advies! Ook moet het advies vermelden of de adviseur zelf (lichamelijk) onderzoek heeft gedaan, en zo niet, wat daarvan de reden is.
Hieruit moet inzichtelijk blijken of belanghebbende (langdurig) beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. En zo ja, welke dat zijn en of die beperkingen moeten leiden tot het verlenen van een voorziening waarmee belanghebbende in staat wordt gesteld tot normale deelname aan het maatschappelijk verkeer volgens (een van) de vier domeinen.
Inhoud, motivering en gegevens van het advies
Conclusie(s) en ondertekening van het advies
Artikel 2.3 Motivering van het besluit
Op basis van artikel 26 lid 1 van de Wmo moet in de beschikking om een individuele worden aangegeven op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van betrokkene.
Artikel 26 lid 1 van de Wmo luidt als volgt:
"De motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.”
Dit artikel beoogt de rechtsbescherming van de aanvrager van voorzieningen op grond van de Wmo te versterken, door de algemene motiveringsplicht die op grond van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, toe te spitsen. Het college zal moeten aangeven of en in hoeverre het genomen besluit op een aanvraag bijdraagt aan de meest belangrijke doelstelling van de wet: het bevorderen dan wel behouden van de deelname aan het maatschappelijk verkeer van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.
In de Verordening voorzieningen Wmo is deze wettelijke verplichting ook verwoord. Gaat het om een positieve beschikking, dan zal dit niet zo moeilijk zijn. Door in de beschikking aan te geven welke mogelijkheden belanghebbende krijgt door de toegekende voorziening(en) is in feite voldaan aan deze opdracht.
2.4 Wijzigingen in de situatie
Aan het verlenen van voorzieningen is onder meer de voorwaarde verbonden dat wijzigingen in de situatie verplicht moeten worden gemeld als die van invloed kunnen zijn op het recht op of de voortzetting van een voorziening. Meldt belanghebbende wijziging niet, dan schendt hij deze geformuleerde inlichtingenplicht. Dat kan tot gevolg hebben dat de toekenningsbeschikking wordt ingetrokken en het college overgaat tot terugvordering. Deze voorwaarde zal ook in de beschikking of in een bijlage bij de beschikking worden opgenomen zodat bij elke toekenning de aanvrager hierop attent gemaakt wordt.
Het college is bevoegd om een besluit te herzien of in te trekken indien:
Verlening kan het college het toekenningsbesluit van een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget intrekken indien blijkt dat de voorziening binnen zes maanden na uitbetaling niet is besteed aan de compensatie binnen het betreffende resultaat.
Ingeval van overlijden eindigt het recht op financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget op de dag gelegen na de dag waarop belanghebbende overlijdt.
Nadat een besluit is herzien of ingetrokken heeft het college de bevoegdheid om een PGB financiële tegemoetkoming als deze ten onrechte is uitbetaald of een voorziening die ten onrechte is geleverd (voorziening in natura), geheel of gedeeltelijk terugvorderen.
Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt als dit het gevolg is van het verstrekken van valselijk gegevens, bijvoorbeeld over het hebben van huisgenoten.
Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening binnen het resultaatgebied, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd. Dit artikel is dus niet van toepassing op woningaanpassingen.
Het college is bevoegd om heronderzoeken uit te voeren om te bekijken of een belanghebbende nog steeds recht heeft op de verstrekte voorziening en/of deze nog voldoet. Bij een heronderzoek wordt als het ware de aanvraagprocedure opnieuw doorlopen. Er wordt gekeken of de omstandigheden van de belanghebbende in de loop van de tijd veranderd zijn en of deze omstandigheden een aanleiding vormen om de voorziening te wijzigen of in te trekken. Heronderzoeken vinden plaats als:
In artikel 5 lid 2 onder b Wmo is bepaald dat de raad in de Verordening voorzieningen Wmo bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntenperspectief, in samenhang te bezien. In de Verordening voorzieningen Wmo is de samenhangende afstemming vastgelegd in artikel 28: 'Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de belanghebbende of mantelzorger laat het college onderzoek verrichten naar diens situatie of mantelzorger'.
Bij dit onderzoek wordt, indien van toepassing, aandacht besteed aan:
Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.
Hoofdstuk 3 Algemene uitgangspunten te bereiken resultaten
Gemeente Noordoostpolder hanteert op de vier wettelijke domeinen de volgende acht resultaten:
Het college heeft op deze 8 terreinen een resultaatverplichting. Om een resultaat te bereiken kunnen algemene of individuele maatregelen van toepassing zijn. Uitgangspunt is dat de burger in staat wordt gesteld op eigen kracht te participeren.
Hoofdstuk 4 Hoe te komen tot de te bereiken resultaten
4.1 Scheiding aanmelding en aanvraag
Er is een scheiding aangebracht tussen een aanmelding en een aanvraag. Daarbij geldt in principe dat voorafgaande aan een aanvraag eerst een gesprek wordt gevoerd. Daarbij wordt onderscheidt gemaakt in drie situaties:
Het staat de burger altijd vrij om direct een aanvraag te willen doen. Het gesprek zal tijdens de aanvraagprocedure plaats kunnen vinden in de vorm van het noodzakelijke gemeentelijke onderzoek.
Globaal kan worden gesteld dat een aanvraag pas gedaan kan worden als op basis van een gesprek een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke niet-individuele voorzieningen al zijn beoordeeld. Dat betekent dat het voor de gemeente duidelijk moet zijn dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing en dat de te bereiken resultaten en de manier waarop die resultaten bereikt kunnen worden vastgelegd zijn en beoordeeld.
4.2 Aanmelding voor een gesprek
Een gesprek wordt door de burger aangevraagd middels een aanmelding. Het gesprek leidt niet tot een beschikking. Dit betekent dat er is geen sprake van een aanvraag waar de regels van de Algemene wet bestuursrecht op van toepassing zijn. Daarom kan een aanmelding ook mondeling (telefonisch of op een andere manier) worden gedaan.
Het is echter wel van belang te werken met een meldingsformulier, zodat dit voor het WWB/Wmo loket mogelijk maakt om te beoordelen op welk domein het hoofdprobleem van belanghebbende ligt en/of er sprake is van multiproblematiek. Door dit te weten kan een loketmedewerker direct juiste stappen in gang zetten en gericht doorverwijzen. Daarom is het gewenst dat belanghebbende bij de aanmelding gebruikt maakt van het door het college beschikbaar gestelde meldingsformulier.
Na de aanmelding wordt indien nodig een afspraak voor een gesprek gemaakt. Het gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo de logische start.
Tijdens het gesprek wordt een complete inventarisatie gemaakt. Deze inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de belanghebbende en inventariseert:
de mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen met hulp van mantelzorgers, familie, kennissen, vrienden, buren en vrijwilligers, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen, via collectieve voorzieningen of (wettelijk) voorliggende voorzieningen te bereiken;
Wordt de aanmelding gedaan door een mantelzorger, dan wordt met de mantelzorger en zo mogelijk met de belanghebbende geïnventariseerd welke belemmeringen de belanghebbende ondervindt bij de uitvoering van de mantelzorg.
Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening. Op deze manier kan de gemeente het beste maatwerk leveren. Tijdens het gesprek wordt gezamenlijk bekeken welke oplossingen gevonden kunnen worden voor de beperkingen. Verder is het gesprek ook van belang met betrekking tot het verstrekken van informatie over het betalen van een eigen bijdrage of een eigen aandeel. Immers, kan de hoogte hiervan oplopen tot maximaal de kostprijs van de voorziening. Het is belangrijk voor burgers om daarvan kennis te hebben zodat men hun eigen afweging kan maken of wel een voorziening wordt aangevraagd. Het is overigens ook de plicht van het college de aanvrager voor te lichten over de keuze die de vorm van een voorziening met zich meebrengt. Verder kunnen ook weigeringsgronden en beperkende voorwaarden aan de orde zijn. Daarover kan desgewenst informatie aan de burger worden verstrekt. .
Mocht er nadat een aanvraag is ingediend behoefte zijn aan een medisch advies of een onderzoek door een deskundige van een andere discipline, dan vindt dit na het gesprek plaats. Een dergelijk onderzoek past niet in een procedure als het gesprek waarbij belanghebbende en zijn wensen en persoonlijke kenmerken het uitgangspunt zijn en dat niet gericht is op een bepaalde individuele voorziening.
Het gesprek wordt in principe bij de belanghebbende thuis gevoerd, tenzij deze aangeeft het gesprek liever elders te voeren. Dat zou kunnen bij een vertrouwenspersoon of een naast familielid. Het gesprek wordt gevoerd vanuit de belanghebbende en zijn behoeften en persoonlijke kenmerken. Het gesprek kan met een verslag worden afgesloten.
Belanghebbende zal het gespreksverslag desgevraagd kunnen ontvangen. Indien van toepassing kunnen opmerkingen van belanghebbende over dit verslag als bijlage aan het verslag worden toegevoegd. Heeft de belanghebbende het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van naam, adres en een dagtekening, dan kan het verslag functioneren als aanvraagformulier voor een aanvraag. Met die aanvraag wordt een formele procedure ingezet die gebonden is aan de regels van de Algemene wet bestuursrecht.
4.3.1 Eigen verantwoordelijkheid
Het belangrijkste oogmerk van de Wmo is samenhangend lokaal beleid om participatie van alle burgers mogelijk te maken en te bevorderen, uitgevoerd dicht bij de burger door een daarvoor goed toegeruste gemeente. Daarvoor is een krachtige sociale structuur nodig, waar zelforganisatie, maatschappelijke binding en eigen verantwoordelijkheid een belangrijke plaats in innemen, die voorliggend is aan professionele arrangementen van zorg, cultuur, ontspanning en welzijn. Met goede voorliggende voorzieningen en preventieve ondersteuning kan veel beter aan de wens tot sociale participatie van burgers, jong en oud, met en zonder beperkingen, worden voldaan. Met de Wmo wordt een aanzet gegeven voor een omslag in het denken en handelen van burgers, organisaties en overheden.
De Wmo is nadrukkelijk bedoeld om mensen die dat kunnen te stimuleren om - meer dan het geval was onder de WVG en de AWBZ - zelf oplossingen te bedenken in de eigen sociale omgeving voor problemen die zich voordoen. Er wordt een groter beroep op de eigen draagkracht gedaan. Als burgers niet goed in staat zijn in bepaalde situaties zelf of samen met anderen oplossingen te realiseren of die door hen onmogelijk zelf kunnen worden geregeld, is de gemeente verantwoordelijkheid daarvoor te zorgen.
De International Classification of Functions (ICF) bestaat uit een raamwerk van classificaties die tezamen een gestandaardiseerd begrippenkader vormen voor het beschrijven van menselijk functioneren en de problemen die daarin kunnen optreden.
De ICF als hulpmiddel kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in het individuele geval vast te stellen. Let wel niet alle domeinen van de ICF vallen onder de reikwijdte van artikel 4 Wmo.
4.4 De aanvraag van een individuele voorziening
Hoofdregel is dat een aanvraag van een individuele voorziening altijd schriftelijk moet worden gedaan, waarbij elektronisch een vorm van schriftelijk is.
Indien een aanvraag mondeling (via telefoon of op een andere manier) wordt ingediend dan moet de gemeente deze indiening schriftelijk bevestigen onder gelijktijdige toezending van het aanvraagformulier om deze aanvraag formeel te maken. Van belang is dat de termijn waarbinnen de aanvraag moet uitmonden in een beschikking (in principe 8 weken) pas begint te lopen vanaf het moment dat het aanvraagformulier, volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bijlagen waaronder het eventuele verslag van het gesprek, bij de gemeente is binnengekomen.
Het ondertekende verslag van het gesprek kan als aanvraagformulier beschouwd worden.
Het kan nodig zijn dat het college de identiteit van de aanvrager moet vaststellen. De belanghebbende moet desgevraagd een identiteitsbewijs kunnen overleggen. Voor Wmo-aanvragen voldoen een rijbewijs, het paspoort, het identiteitsbewijs en een vreemdelingendocument.
Hoofdstuk 5 Beoordeling van de te bereiken resultaten
5.1 Het maken van een afweging
Het college neemt het verslag van het gesprek tot uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag welke voorzieningen getroffen gaan worden. Daarbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende, zoals artikel 4 Wmo voorschrijft. “Rekening houden met" betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt van het onderzoek en de afweging neemt. Bij het onderzoek zal gekeken worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is. Het College kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken, bijvoorbeeld met een bepaald hulpmiddel.
Eerst wordt in alle gevallen (ook zonder gesprek) beoordeeld of er (wettelijk) voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene en collectieve voorzieningen, (vrijwilligers)organisaties en gebruikelijke zorg die voor betrokkene beschikbaar en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn. Als deze voorzieningen toch niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief.
Bij het maken van een afweging in de beoordeling wordt in ieder geval rekening gehouden met de punten van de inventarisatie zoals eerder genoemd. Wat hierbij belangrijk is dat belanghebbende keuzes maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat die maatschappelijk gezien passend en verantwoord zijn gelet op zijn individuele situatie. Uiteraard blijft het wel maatwerk en moet er altijd gekeken worden naar de individuele situatie of er wel of niet wordt overgegaan tot het verstrekken van een individuele voorziening.
Hoofdstuk 6 Te bereiken resultaat: Wonen in een schoon huis
Het te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het kunnen wonen in een schoon huis. Dit geldt ten aanzien van de essentiële gebruiksruimten.
6.2 Beoordeling volgens de verantwoordelijkheidsladder
Als bovenstaande mogelijkheden niet leiden tot een oplossing, komt een collectieve of individuele voorziening ter beoordeling aan de orde.
Er wordt geen individuele voorziening verstrekt indien en voor zover de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden over te nemen.
Gebruikelijke zorg wil zeggen dat als de belanghebbende een of meerdere huisgenoten heeft die in staat zijn om de huishoudelijke taken over te nemen wordt geen huishoudelijke voorziening verleend. Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een leefeenheid in gezamenlijkheid verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Van de overige leden van de leefeenheid wordt verondersteld dat zij de taken overnemen. Dit geldt in beginsel voor alle huishoudelijke taken. Is er sprake van (dreigende) overbelasting dan kan toch een huishoudelijke voorziening worden verleend, mits dat objectief door onderzoek is vastgesteld.
Is sprake van overbelasting voor het uitvoeren van huishoudelijke taken of een dreiging daarvan, kan dat reden zijn om (tijdelijk) een huishoudelijke voorziening toe te kennen. Overbelasting kan worden veroorzaakt door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren. Factoren die van belang zijn voor de draagkracht zijn:
Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:
In geval een persoon binnen de leefeenheid een zeer korte levensverwachting heeft kan ter ontlasting van de leefeenheid afgeweken worden van de normering gebruikelijke zorg.
Dit principe heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten ouder dan 18 jaar. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld in verband met studie op kamers te kunnen wonen en een eenpersoonshuishouden te kunnen draaien. Vanaf 23 jaar wordt men verondersteld een volledig huishouden te kunnen draaien. Onder 18 jaar wordt men verondersteld te helpen bij het huishouden, zoals het bijhouden van de eigen kamer, het helpen dekken van de tafel, het helpen bij de afwas enz. Ook met deze activiteiten kan rekening gehouden worden bij de indicatie.
Daarbij wordt er geen rekening gehouden of men het al dan niet wil of al dan niet gewend is om te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid geen huishoudelijke taken kunnen uitvoeren omdat zij nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan, kan via een tijdelijke indicatie hulp geboden worden bij het aanleren hiervan. De taken worden dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.
Ook studie of werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke zorg af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Dat geldt ook voor tweeverdieners. Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke zorg. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding zijn niet te vragen het huishoudelijk werk aan te leren.
6.3.4 Werk als afwijkende reden
Bij werkenden wordt in beginsel geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Maar in alle situaties dat daarbij sprake is van een eigen keuze, zal daar geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben. Het gaat te ver chauffeurs die op het buitenland reizen, medewerkers in de off-shore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, te dwingen een andere functie te zoeken. Een indicatiesteller dient altijd te onderzoeken of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke zorg, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt.
Personen die een kamer huren of in pension verblijven worden niet tot de leefeenheid gerekend. Het gaat doorgaans om personen die niet in familiebetrekking staan tot elkaar en er moet daadwerkelijk een (huur)overeenkomst zijn. Dit betekent echter wel dat afhankelijk van de overeenkomst dat daar bij de indicatie wel rekening wordt gehouden. De huurder blijft bijvoorbeeld deels verantwoordelijk voor het schoonhouden van de gemeenschappelijk te gebruiken ruimten.
In situaties dat de werkzaamheden ten aanzien van de huurder door de verhuurder van beroepsmatige aard zijn wordt uiteraard niet geïndiceerd!
6.4 Wettelijke voorliggende voorziening
Voor zover belanghebbende gebruik kan maken van een voorliggende voorziening die in de individuele situatie kan leiden tot het te bereiken resultaat geen wordt voorziening verleend.
Dat is bijvoorbeeld het geval als uit de beschikbare (para)medische informatie blijkt (fysiotherapeut, orthopedisch chirurg en revalidatiearts) dat er mogelijkheden zijn voor behandeling. Van belanghebbende mag worden verwacht dat daar gebruik wordt gemaakt van de behandelmogelijkheden en dat hij/zij zich ten volle inspant om de behandeling optimaal te laten verlopen (CRvB 28-09-2011, nr. 10/2587 WMO).
Het (leren) structureren en organiseren van het huishouden kan onder de AWBZ-functie begeleiding vallen. Dat is het geval als de belanghebbende het huishouden zelf kan uitvoeren, maar daarbij ondersteuning nodig heeft (Rechtbank Arnhem 21-12-2010, nr. AWB 09/2362).
6.5 Algemene en algemeen gebruikelijke voorziening
In het kader van de resultaten gericht op het voeren van een huishouden (huishoudelijke voorzieningen) zijn de algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen van belang. Deze zijn voorliggend op het inzetten van een individuele voorziening.
Bij het resultaat een schoon huis kunnen een boodschappendienst, de maaltijdservice of vrijwilligersorganisaties van belang zijn. Het spreekt voor zich dat deze wel beschikbaar en bruikbaar moeten zijn. Hiertoe is het nodig kennis te hebben van de sociale kaart van de gemeente Noordoostpolder. Wordt met deze voorzieningen voldoende compensatie geboden, dan is het niet relevant of belanghebbende hiervan gebruik wil maken.
Voor wat betreft het ramen lappen aan de buitenkant geldt dat de glazenwasser een algemeen gebruikelijke voorziening is.
6.6 Alleen essentiële gebruiksruimten
Er wordt alleen een huishoudelijke voorziening wordt verleend voor de essentiële gebruiksruimten. Daaronder vallen bijvoorbeeld de woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken en sanitaire ruimten. Woont de belanghebbende in grotere ofmeer luxe woning, dan bestaat geen aanleiding tot een hogere indicatie.
Er wordt geen huishoudelijke voorziening verleend als de aanvraag betrekking heeft op hotels-pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen.
6.8 Verblijf in AWBZ-instelling
Er wordt geen huishoudelijke voorziening als de belanghebbende verblijft in een AWBZ/instelling. De huishoudelijke verzorging is in de functie Verblijf opgenomen en wordt niet geïndiceerd (artikel 2 Wmo). Dit geldt ook voor de door het tehuis te leveren maaltijdverzorging.
Voor particuliere tehuizen die verzorging bieden geldt dat daar een huishoudelijke voorziening voor het eigen appartement of de eigen kamer geïndiceerd kan worden, tenzij deze zorg niet al door belanghebbende wordt betaald. Dan gaat het immers om al aanwezige professionele zorg en is er geen tekort of probleem.
In afwijking van de hoofdregel is voor de huishoudelijke voorziening niet vereist dat deze langdurig noodzakelijk moet zijn. Er wordt geen PGB verstrekt indien behoefte is aan ondersteuning in de huishouding voor een periode korter dan drie maanden.
Een voorbeeld hiervan is transferzorg na een ziekenhuisopname.
Voor transferzorg gelden de regels voor een gewone individuele verstrekking. Hiervoor dient dus bijvoorbeeld ook een eigen bijdrage te worden betaald. Het gaat om geïndiceerde ondersteuning thuis na een ziekenhuisopname door de behandelende arts of transferverpleegkundige van het ziekenhuis Wel is er sprake van kortdurende, snel inzetbare ondersteuning en is er geen sprake van langdurige noodzaak.
Kortdurende huishoudelijke ondersteuning kan ook aan de orde zijn bij reorganisatie van een huishouding (een acuut disfunctioneren van een huishouden). Herverdeling van de gebruikelijke zorg of inschakelen van algemeen gebruikelijke voorliggende voorzieningen kan dan een dermate grote belasting zijn dat kortdurend huishoudelijke ondersteuning kan worden geïndiceerd. Redenen als ‘niet gewend zijn of niet willen’ zijn geen reden voor een voortzetting van de indicatie dan wel herindicatie. Vaak is het inzetten van voorziening gedurende een periode van zes weken voldoende.
Mantelzorg is geen gebruikelijke zorg maar het overstijgt de zorg die als gebruikelijk wordt geacht. Er is sprake van langdurig en intensief verlenen van zorg voor tenminste 8 uur per week gedurende drie maanden of meer. Gebruikelijke zorg beperkt zich tot huisgenoten. Mantelzorgers kunnen huisgenoten zijn, maar ook buren, familie, vrienden etc. Mantelzorg is in strikte zin vrijwillig, hoewel de mantelzorger dat niet als zodanig hoeft te ervaren. Mantelzorg is geen (wettelijk vastgestelde) voorliggende voorziening voor de Wmo of de AWBZ, maar bij het beoordelen van het recht op of de omvang van een voorziening wordt door het college wel rekening gehouden met de eventuele aanwezigheid van mantelzorg.
Daarnaast kan ook huishoudelijke ondersteuning verstrekt worden in situaties dat de mantelzorg problemen heeft bij de uitvoering daarvan. Het is de verantwoordelijkheid van de mantelzorger om aan te geven wat de mantelzorg voor haar of hem inhoudt en wat hij/zij daarbij nodig heeft om dit te blijven doen. In situaties dat de problemen (deels) opgelost kunnen worden door het toekennen van huishoudelijke ondersteuning is dat een reden voor toekenning aan de belanghebbende. Daarbij dient er van uitgegaan te worden dat de huishoudelijke ondersteuning plaats vindt bij de persoon met beperkingen, die de mantelzorg ontvangt, en niet bij de mantelzorger thuis.
6.11.1 Mantelzorg en indicatiestelling
Mantelzorgers worden betrokken bij het gesprek en eventueel bij de indicatiestelling. Het is immers belangrijk om na te gaan wat er al aan mantelzorg wordt verleend door huisgenoten en externe mantelzorgers. Doel van de inventarisatie is na te gaan of de mantelzorger de zorg kan blijven bieden. Het is de verantwoordelijkheid van de mantelzorger om aan te geven wat de mantelzorg voor haar of hem inhoudt en wat hij/zij daarbij nodig heeft om dit te blijven doen. De indicatiesteller brengt in kaart wat de fysieke, psychische en sociale belasting is voor de mantelzorger.
Het is de verantwoordelijkheid van de indicatiesteller om aan te geven wat er aan voorzieningen mogelijk is in het kader van de Wmo en te toetsen of de belasting die de mantelzorger zichzelf oplegt reëel is. De indicatiesteller is alert op het voorkomen van overbelasting van de mantelzorger(s) waardoor hun eigen leven en mogelijkheden tot maatschappelijk participeren in het gedrang komen. Uitgangspunt voor de indicatiesteller is de wijze waarop de persoon met beperkingen zijn/haar leven vorm wil geven en de wijze waarop de mantelzorger hieraan kan en wil bijdragen.
Op het indicatiebesluit wordt aangegeven welke geïndiceerde zorg door de mantelzorg wordt geleverd. Valt de mantelzorg (tijdelijk) weg, dan is meteen duidelijk hoeveel (aanvullende) zorg door professionals geleverd moet worden.
6.12 Omvang huishoudelijke ondersteuning
Is er geen sprake van gebruikelijke zorg, dan dient de omvang van de hulp bij het huishouden te worden vastgesteld.
Hiervoor moet bepaald worden welke activiteiten de belanghebbende zelf niet kan uitvoeren en welke normtijden hiervoor gelden. Er is, in navolging van de Awbz gekozen voor normtijden, om een uitgangspunt te hebben voor de omvang van de verschillende taken die in het huishoudelijk werk verricht moeten worden. In de bijlage is aangegeven normtijden worden gehanteerd. Deze normtijden zijn gebaseerd op het protocol huishoudelijke verzorging van het CIZ Normering door de gemeente is nodig om een uitgangspunt te hebben en discussies te voorkomen over de benodigde tijd voor bepaalde activiteiten.
Aan de hand van de normtijden zoals genoemd in bijlage kan voor de individuele situatie worden bepaald hoeveel tijd noodzakelijk is. De omvang van de huishoudelijke ondersteuning wordt vastgesteld in uren afgerond op kwartieren, die in de uitvoeringspraktijk op halve uren naar boven of beneden kunnen worden bijgesteld.
Het voordeel hiervan is dat er een betere controle en dus sturing op het volume van productie mogelijk is.
Indien het gaat om zorg in natura, dan kan de toe te kennen hulp bij het huishouden bij beschikking worden toegekend en tevens doorgegeven worden aan de instelling die deze gaat verzorgen. Hierbij is relevant dat de instelling de inhoudelijke opbouw van de indicatie kent. Daardoor kan voorkomen worden dat activiteiten worden uitgevoerd waarvoor geen hulp is toegekend.
Tenzij er overwegende bestaan kan een persoonsgebonden budget worden toegekend voor de inkoop van een huishoudelijke voorziening. Zie verder het besluit. Ook in deze situatie dienen de benodigde gegevens voor het innen van de eigen bijdrage aan het CAK worden doorgegeven indien van toepassing.
6.13 De duur van de indicatie bij huishoudelijke ondersteuning
Indien er een indicatie wordt gesteld voor huishoudelijke ondersteuning, dan wordt de indicatie afgegeven voor een vastgestelde periode. De periode waarover de indicatie wordt afgegeven is afhankelijk van de aard van de voorziening en de situatie van de belanghebbende. Wanneer de geldigheidstermijn is verstreken en er nog een hulpvraag resteert, zal de belanghebbende de voorziening opnieuw moeten aanvragen. Er is dan sprake van een vervolgindicatie (ongewijzigd) of een herindicatie (nieuw onderzoek en indicatiestelling met een mogelijke wijziging).
De huishoudelijke ondersteuning is opgedeeld in 2 categorieën van zorg:
Huishoudelijke werkzaamheden, zoals bijvoorbeeld boodschappen doen, maaltijd(en) bereiden, licht en zwaar huishoudelijk werk, de was doen en het op orde houden van de huishoudelijke spullen. De hulpverlener heeft daarnaast een signalerings- en doorverwijsfunctie.
Categorie 1 aangevuld met organisatie van de huishouding. Het betreft hier o.a.: anderen helpen in huis met zelfverzorging, het bereiden van de maaltijd(en), de dagelijkse organisatie van het huishouden, advies, instructie en voorlichting gericht op het huishouden, sturing of stimulering bij het deels zelf uitvoeren van activiteiten en/of het verzorgen en opvangen van jonge kinderen in verband met uitval van de primaire verzorger(s).
De aanvrager wordt door de gemeente de mogelijkheid geboden om te kiezen tussen de door de gemeente gecontracteerde aanbieders (zie bijlage 1).
Met iedere zorgaanbieder die zorg in de gemeente Noordoostpolder wil verlenen onder de voorwaarden zoals gesteld in het convenant en die voldoet aan de daarin gestelde voorwaarden, wordt een convenant afgesloten. Daarnaast kan de aanvrager in aanmerking komen voor een PGB waarmee hij ook kan kiezen voor een andere zorgaanbieder dan deze de gecontracteerde zorgaanbieders. De selectie van een zorgaanbieder door de gemeente vindt vervolgens plaats op basis van de volgende criteria:
Dit alles onder de voorwaarde van beschikbaarheid van de zorg bij de aanbieder.
6.15 Het product Thuisbegeleiding
Thuisbegeleiding bestaat uit tijdelijke hulpverlening van drie maanden met een mogelijke verlenging met nog eenmaal drie maanden. De invulling kan bestaan uit de volgende onderdelen:
Als er sprake is van een ernstige verontreiniging van een huishouden waarbij gevaar voor de volksgezondheid aanwezig is, kan in zeer uitzonderlijke situaties een oplossing op maat geboden worden. Uitgangspunt hierbij is dat de belanghebbende zelf de kosten van de schoonmaak betaalt.
De volgende verstrekkingen vanuit de AWBZ hebben raakvlakken met de huishoudelijke ondersteuning:
6.17.1 Huishoudelijke ondersteuning bij CARA/COPD
Een vraag naar huishoudelijke ondersteuning kan pas aan de orde zijn als de woning gesaneerd is. Immers het verstrekken van huishoudelijke ondersteuning in een niet gesaneerde woning is niet adequaat. Het geïndiceerde aantal uren is dan ook afgestemd op een gesaneerde woning. Eventueel kunnen er extra uren worden geïndiceerd voor het stofvrij houden van de woning.
6.17.2 Huishoudelijke ondersteuning
Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden gesteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, kan hulp voor de zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke zorg zouden worden gerekend. Dat kan aan de orde zijn bij ouderen op hoge leeftijd.
Indien de betreffende persoon hiertoe wel in staat is, wordt slechts een kortdurende indicatie gesteld voor het aanleren van de huishoudelijke activiteiten. Het betreft dan instructie (categorie 2). Doorgaans is huishoudelijke ondersteuning gedurende een periode van zes weken voldoende.
6.17.3 Huishoudelijke ondersteuning kortdurend bij revalidatie
Het aanleren van huishoudelijke taken en stimuleren tot zelfzorg duurt doorgaans niet langer dan zes á acht weken. Wanneer de aandoening die de oorzaak vormt voor de beperkingen nog behandelmogelijkheden biedt, dan kan in de regel geen huishoudelijke ondersteuning alleen worden geïndiceerd. In dat geval kan de huishoudelijke ondersteuning invaliderend werken. Wel kan huishoudelijke ondersteuning naast een te volgen behandeling worden geïndiceerd. Afstemming met behandelaars kan noodzakelijk zijn.
6.17.4 Huishoudelijke ondersteuning bij de geboorte van een drie- of vierling
Huishoudelijke ondersteuning kan worden geboden ter ontlasting van de ouders van wie meer dan een normale hoeveelheid gebruikelijke lichamelijke zorg voor de kinderen wordt verlangd door de aanwezigheid van veel kleine kinderen tegelijk (drie of vier of nog meer in verband met nog jonge broertjes en zusjes) in het huishouden. De zorg voor een tweeling kan mogelijk een zware taak zijn, maar wordt niet beschouwd als uitzonderlijk.
Hoofdstuk 7 Te bereiken resultaat: Wonen in een geschikt huis
7.1 Wonen in een geschikt huis
Het te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar men over beschikt. Dit geldt ten aanzien van de essentiële gebruiksruimten waaronder ook de bereikbaarheid, bruikbaarheid, toegankelijkheid en doorgankelijkheid van de woning valt. Kan de belanghebbende verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning waarmee het resultaat wordt bereikt, zal deze mogelijkheid worden beoordeeld volgens de geldende regels.
Dit resultaat is gericht op noodzakelijke aanpassingen aan een woning of als dat niet mogelijk is maar ook bij hogere kosten wordt voorrang gegeven aan verhuizen. De nadruk bij dit resultaat ligt bij het bewonen van een functioneel huis. Het gaat erom dat mensen zich in hun eigen woning kunnen bewegen en de verschillende gebruiksruimten kunnen bereiken. Het beschikbaar stellen van een woning valt niet onder de Wmo. Van een inwoner wordt een verantwoorde keuze voor een woning verwacht en hierbij anticipeert op voorzienbare omstandigheden die zich in de (nabije) toekomst voor kunnen doen, waaronder het ouder worden. Inwoners worden meer dan tot voorheen het geval was gewezen op mogelijkheden van het gebruik van bestaande algemene voorzieningen, zoals een vrijwillige hulpdienst waarmee een zelf aangeschafte voorziening door de vrijwillige hulpdienst kan worden geïnstalleerd.
7.2 Beoordeling volgens de verantwoordelijkheidsladder
Als bovenstaande mogelijkheden niet leiden tot een oplossing, komt een collectieve of individuele voorziening ter beoordeling aan de orde.
Artikel 8 lid 9 van de Verordening voorzieningen Wmo bepaalt dat er de volgende mogelijkheden zijn om een woonvoorziening te verstrekken:
Uit de Verordening voorzieningen Wmo volgt dat een woonvoorziening slechts wordt verleend indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen. Onder het hoofdverblijf wordt de woonruimte verstaan die bestemd en geschikt is voor permanente bewoning, waar de betrokkene zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven. Ook kan het gaan om het feitelijke adres, indien de betrokkene een briefadres heeft.
In uitzonderingssituaties kan er sprake zijn van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan gehandicapte kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden, en niet in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen. Als de woningen van de ouders in een dergelijke situatie in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de compensatieplicht alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen.
Het college kan het primaat van verhuizen hanteren in plaats van het verlenen van een voorziening indien de woningaanpassing een in het besluit bepaald bedrag te boven gaat. Uit de jurisprudentie blijkt dat het hanteren van het primaat van verhuizing niet in strijd is met de Wmo (TK 2005-2006, 30 131, nr. 29, p. 100 en CRvB 09-12-2009, nr. 08/3766 WMO).
Voor zover de persoon met beperkingen kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden. Dit betekent dat in beginsel het primaat ligt bij verhuizen.
Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elke situatie anders kan zijn. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van relevante factoren, die afhankelijk van de situatie, een rol kunnen spelen bij de toepassing van het primaat.
Er kunnen echter zwaarwegende redenen zijn waardoor een uitzondering wordt gemaakt op het verhuisprimaat. Strikt genomen is dat gebaseerd op het oordeel dat toepassing van het verhuisprimaat in strijd is met artikel 4 Wmo. Voorbeelden zijn:
De aanwezigheid van mantelzorg door mensen in de directe omgeving van de woning maken het niet acceptabel dat belanghebbende verhuist. Daarvan is sprake als de te verlenen mantelzorg wordt geleverd in een bepaalde intensiteit en een wezenlijke bijdrage leveren aan het behoud van de zelfredzaamheid van de belanghebbende. Dat is bijvoorbeeld het geval als de mantelzorg professionele hulp overbodig maakt en duidelijk is dat de mantelzorg in zijn bestaande omvang en intensiteit bij een eventuele nieuwe woning niet (meer) kan worden verleend.
Woonlastenconsequenties huurwoning
Een nieuwe huurwoning kan een aanzienlijke stijging van de huurprijs met zich meebrengen. Deze huidige huurprijs wordt vergeleken met de huurprijs van de beschikbare woning rekening houdend met het recht op huurtoeslag en eventueel toename of afname van het wooncomfort. Het college beoordeelt in ieder geval of een eventuele huurlastenstijging de draagkracht van de aanvrager te boven gaat. Bij toewijzing van een woning wordt door de woningbouwcoöperaties rekening met de verhouding tussen het inkomen en de toe te wijzen woning qua huurprijs op grond van de Wet op de huurtoeslag.
Woonlastenconsequenties bij verhuizing eigen woningbezit
Om de woonlastenconsequenties voor woningeigenaren te berekenen worden de netto woonlasten van deze eigen woning als volgt berekend:
Onderhoudskosten eigen woning per jaar (geldend per 1 juli 2012)
Vergelijking aanpassingskosten huidige woonruimte versus nieuwe woonruimte
Het college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:
7.6 Voorwaarden voor verstrekking
Voor het verlenen van woonvoorzieningen gelden nog een aantal voorwaarden. De aanvraag voor een woonvoorziening wordt geweigerd indien:
a. de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van beperkingen bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was.
Het kan dat de belanghebbende verhuist terwijl daar gelet op de beperkingen in de woning geen aanleiding voor was of als wordt verhuisd van een adequate naar een inadequate woning. Is hier sprake van, dan wordt het college de mogelijkheid ontnomen om nog te kunnen bepalen wat de goedkoopst-compenserende oplossing had kunnen zijn. Zonder belangrijke reden te verhuizen brengt de belanghebbende zich in een lastige bewijspositie.
Is de verhuizing geen gevolg van het ondervinden van beperkingen in het normale gebruik van de woning en bestond er geen belangrijke reden om toch te verhuizen, dan weigert het college een voorziening. Als belangrijke redenen kunnen bijvoorbeeld worden aangemerkt: samenwoning, huwelijk en het aanvaarden van werk. Gelet op de wettekst van artikel 4 lid 2 Wmo (waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie) moet op basis van de individuele situatie worden beoordeeld of de woonvoorziening wordt geweigerd. In geval van samenwoning of huwelijk houdt het college ook rekening met de keuze die de belanghebbende maakt in welke woning men gaat samenwonen. Ook in dat geval moet een belangrijke reden zijn waarom naar de woning wordt verhuisd waar mogelijk meer aanpassingen moeten worden verricht (vergelijk Rechtbank 's-Hertogenbosch 22-03-2010, nr. AWB 09/1489).
Na een echtscheiding kan er sprake zijn van co-ouderschap. In die gevallen kan het een van de ouders niet verweten worden dat wordt verhuisd vanuit een adequate woning.
In CRvB 02-03-2011, nr. 09/3698 WMO oordeelt de Centrale Raad dat de wens een groot gezin te (willen) hebben geen belangrijke reden is. Voor zover geen belemmeringen worden ondervonden in het normale gebruik van de woning is het niet ongebruikelijk om met kinderen in een flat te wonen.
In CRvB 21-05-2012, nr. 11/5321 WMO oordeelt de Centrale Raad dat de verkoop van een woning om bedrijfsmatige reden geen belangrijke reden is om te verhuizen van een adequate woning naar een niet-adequate woning en daarmee een beroep te doen op een woonvoorziening op grond van de Wmo. In deze uitspraak wijst de Centrale Raad op de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende (TK 2004-2005, 30 131, nr. 3). Het had op de weg van belanghebbende gelegen om voor de aanpassingskosten van de woning een bedrag te verdisconteren in koopsom.
b. de belanghebbende niet naar de meest geschikte beschikbare woning is verhuisd die is afgestemd op diens beperkingen, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college.
Verhuist de belanghebbende niet naar de voor hem/haar beschikbare meest geschikte woning, dan wordt de voorziening in beginsel afgewezen. Deze afwijzing leidt uitzondering als het college schriftelijk toestemming verleent om te verhuizen. Uit deze eis volgt dat de belanghebbende een aanvraag heeft ingediend voordat is verhuisd, door een woning of een kavel aan te kopen contact heeft (gehad) met het college. Door geen contact op te nemen met het college over de mogelijkheden, brengt een aanvrager zich in een lastige bewijspositie. Dit betekent dat de aantoonplicht dat er geen (andere) geschiktere beschikbare woningen waren bij de aanvrager ligt. Zonder dat aan te tonen kan de aanvraag om een woonvoorziening worden afgewezen (CRvB 13-04-2011, nrs. 09/3047 WMO e.a.,CRvB 15-04-2009, nr. 07/682 WVG en Rechtbank Arnhem 20-09-2011, nr. AWB 11/1222).
c. deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan:
1) het verbreden van toegangsdeuren;
2) het aanbrengen van elektrische deuropeners;
3) aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel);
4) het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;
5) het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning.
Aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten mogen gelimiteerd worden (CRvB 02-11-2011, nr. 10/6238 WMO-T). Een uitzondering kan dus worden gemaakt voor een gelimiteerd aantal voorzieningen aan gemeenschappelijke ruimten zonder welke de woning van de persoon met beperkingen onbereikbaar is.
d. de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud.
Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud aan de woning voor problemen zorgen. Denk bijvoorbeeld aan de constructie van een houten vloer in de woning (CRvB 01-10-2003, nr. 02/2285 WVG) of een woning die niet voldoet aan de eisen van deze tijd waaronder ook achterstallig onderhoud en de belanghebbende belemmeringen ondervindt vanwege tocht en vocht of het ontbreken van centrale verwarming of douche (lavet).
e. de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.
Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2012. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Voorzieningen die het uitrustingsniveau van sociale woningbouw te boven gaan behoren tot de eigen verantwoordelijkheid en is een afwijzingsgrond. Voldoet de woning niet aan het uitrustingsniveau van sociale woningbouw, dan is het in beginsel algemeen gebruikelijk dat de eigenaar zorg draagt dat de woning voldoet aan het niveau.
f. de belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen, uitsluitend voor zover de aanvraag een verhuiskostenvergoeding betreft, verhuisd is vanuit of naar een woning die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;
Een eerste verhuizing om zelfstandig te gaan wonen is in beginsel algemeen gebruikelijk omdat iedereen ongeacht het hebben van beperkingen voor het eerst doorgaans vanuit de ouderlijke woning verhuisd (vergelijk CRvB 04-05-2011, nr. 09/4213 WMO). In die gevallen wordt geen verhuiskostenvergoeding verleend.
De Wmo is onder meer gericht op het behoud c.q. het bevorderen van de zelfstandigheid en is als opvolger van de Wvg ook bedoeld voor mensen die nog zelfstandig kunnen blijven wonen. Op het moment dat men verhuist naar een AWBZ-instelling, valt men feitelijk buiten de Wmo-doelgroep, omdat het, ook met ondersteuning, niet meer mogelijk is zelfstandig een huishouden te voeren. De wmo is gebaseerd op maatwerk en er mogen geen groepen worden uitgesloten.
Voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning wordt evenmin geen woonvoorziening verstrekt (zie bijvoorbeeld CRvB 02-08-2011, nr. 09/4366 WMO).
g. er in de verlaten woning geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.
Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen. De belanghebbende is verhuisd naar een inadequate woning waardoor geen aanspraak op woonvoorzieningen is.
h. bij de aanvraag voor een verhuiskostenvergoeding geen sprake is van een onverwacht optredende beperking bij belanghebbende, maar sprake is van planbare en voorzienbare omstandigheden die zich in de (nabije) toekomst voor kunnen doen.
Een verhuiskostenvergoeding kan worden verstrekt als er sprake is van een onvoorzienbare verhuizing voor een belanghebbende die onverwachts wordt getroffen door beperkingen in de woning.
In geval van een voorzienbare verhuizing die dus planbaar is, komt iemand in principe niet in aanmerking voor een verhuiskostenvergoeding. Of daarvan sprake is kan afhankelijk zijn van iemands leeftijd, gezinssituatie of gezondheidssituatie. Iedereen kan van te voren weten dat door ouderdom een bijvoorbeeld niet-gelijkvloerse woning op termijn niet meer geschikt is omdat men geen trap meer kan lopen.
Ook bij het diagnosticeren van een aandoening die zal leiden tot beperkingen, kan het voorzienbaar zijn dat de huidige woning niet meer geschikt is. In het individuele geval blijft het altijd maatwerk.
Er wordt steeds meer van mensen zelf verwacht om te anticiperen op woonproblemen en op voorzienbare omstandigheden die zich in de (nabije) toekomst voor kunnen doen. In een aantal gevallen gebeurt dat al door zich bijvoorbeeld tijdig in te schrijven voor andere woonruimte. Het is dan ook van belang dat er voldoende geschikte woningen zijn.
De eigen verantwoordelijkheid van belanghebbenden wordt meegenomen bij het vaststellen van de indicatie. Van belang is dat gemeente Noordoostpolder inwoners wijst op hun eigen verantwoordelijkheid om te anticiperen op woonproblemen en hun hierover te informeren via het gemeentenieuws e.d.
Een uitzondering is als de belanghebbende bekend is met allergie, astma of chronische bronchitis (CARA) en sanering van de woning als gevolg daarvan noodzakelijk is (vastgesteld door de huisarts of de longarts). De hoogte van de tegemoetkoming is gemaximeerd en afhankelijk van een reguliere afschrijftermijn van 8 jaar (zie verder hierna).
In de regel kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt indien:
Geen financiële tegemoetkoming wordt verstrekt indien:
Bij een noodzakelijke vervanging in verband met CARA komt zowel de vervanging van vloerbedekking als gordijnen in aanmerking voor een vergoeding.
De woningsanering in verband met CARA beperkt zich tot de ruimten die door de belanghebbende het meest worden gebruikt en waarvan de CARA-verpleegkundige de noodzaak tot sanering heeft vastgesteld. In het algemeen gaat het dan om de slaap- en woonkamer. De keuken en slaapkamers van huisgenoten (inclusief kinderen) komen daarom niet voor sanering in aanmerking. Bij vervanging door rolstoeltapijt wordt de vloerbedekking in alle kamers, die door de belanghebbende moeten worden gebruikt, vervangen.
Een voorwaarde is verder dat de overige gezinsleden maatregelen moeten nemen om schadelijke effecten te voorkomen (bijvoorbeeld niet roken in de kamer in het bijzijn van het kind). Doen zij dit niet, dan wordt de woonkamer niet gesaneerd. Bovendien wordt van een belanghebbende verwacht dat hij/zij bij de inrichting van de woning rekening houdt met de aard van de beperking en de problemen die hiermee gepaard gaan. Concreet betekent dit dat wanneer een verhuizing plaatsvindt nadat een beperking zich heeft gemanifesteerd, er geen financiële tegemoetkoming meer wordt verstrekt voor woningsanering. Problemen die dan ontstaan, zijn het gevolg van de aard van de in de woning gebruikte materialen en de problemen hadden door de belanghebbende kunnen worden voorzien.
Bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt rekening gehouden met de een reguliere afschrijftermijn van 8 jaar op de bestaande stoffering. Als de bestaande stoffering volgens deze afschrijftermijn aan vervanging toe zou zijn (dus ouder dan 8 jaar), dan wordt er geen vergoeding verstrekt. Het vervangen van de stoffering kan na 8 jaar immers als algemeen gebruikelijk worden beschouwd.
Indien de bestaande stoffering niet ouder is dan 8 jaar, kunnen de kosten (gedeeltelijk) worden vergoed volgens onderstaand schema:
In het kader van de Wmo komen alleen vloerbedekking en gordijnen voor sanering in aanmerking. Voor de vergoeding van deze zaken wordt aangesloten bij de normbedragen van het NIBUD.
De volgende woonruimte zijn uitgesloten van het treffen van voorzieningen: hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.
Enerzijds zijn alle woonsituaties die niet gericht zijn op een permanent zelfstandig hoofdverblijf uitgesloten. Anderzijds zijn situaties uitgesloten waarbij gezien de aard van het soort gebouw verondersteld mag worden dat bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn. Uitzonderingen kunnen worden gemaakt voor voorzieningen ten behoeve van gemeenschappelijke ruimten zonder welke de woning van de persoon met beperkingen onbereikbaar is.
7.9 Bezoekbaar maken van de woning
In afwijking van de eis dat belanghebbende hoofdverblijf moet hebben of zal hebben bestaat een uitzondering op deze hoofdregel. Wanneer de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een Awbz instelling, kan een woonvoorziening worden verstrekt aan één andere woonruimte. Deze woonvoorziening is dan bedoeld om de woonruimte bezoekbaar te maken. Dit bezoekbaar maken houdt in dat de belanghebbende de woonruimte, de woonkamer en het toilet moet kunnen bereiken. De aanvraag voor het bezoekbaar maken van een woonruimte moet worden ingediend in de gemeente waar de aan te passen woonruimte staat.
Kan geen toepassing worden gegeven aan het primaat van verhuizen, dan zal beoordeeld moeten worden welke aanpassingen noodzakelijk zijn. Hierbij geeft de Verordening voorzieningen Wmo nog een tweede primaat aan, te weten het primaat van de losse woonunit. Dit primaat heeft een plaats gekregen om te voorkomen dat grote bedragen over een gering aantal jaren afgeschreven moet worden: na aanpassing van een eigen woning is de kans op hergebruik immers gering.
Om van dit primaat gebruik te kunnen maken moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse unit bestaan, bijvoorbeeld doordat er voldoende ruimte is. Daarbij zal het meestal zo zijn dat als er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse unit als er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Ook op dit punt geldt dat de wens van belanghebbende een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse unit wel.
Het programma van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw kan gebruikt worden voor een losse woonunit. Het is daarbij van belang in de beschikking vast te leggen dat – als de unit niet meer nodig is – dit aan de gemeente gemeld dient te worden.
De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit. Is een losse unit niet mogelijk of geen bruikbare oplossing, dan kan een al dan niet bouwkundige aanpassing worden verleend.
7.11 Overige voorwaarden tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten
Allereerst is van belang dat de gemeente waar de woning staat van waar uit de belanghebbende verhuisd gehouden is te compenseren in de vorm van bijvoorbeeld een verhuiskostenvergoeding.
Een verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding (verhuiskostenvergoeding) kan verstrekt worden aan een belanghebbende die verhuist naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning. Als de verhuizing medisch geïndiceerd is voor meerdere belanghebbenden die wonen in dezelfde woning, en die gezamenlijk gaan verhuizen naar een adequate woning, wordt slechts eenmaal een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten toegekend.
Indien een belanghebbende verhuist ten gevolge van gezinsuitbreiding wordt slechts een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten toegekend als de gezinsuitbreiding heeft geleid tot beperkingen in de woning. Hierbij geldt in het algemeen dat kinderen afhankelijk van de leeftijd een slaapkamer kunnen delen.
Een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten voor het vrijmaken van een reeds aangepaste woning wordt verstrekt, indien hiermee wordt voorkomen dat een relatief dure woningaanpassing moet plaatsvinden (zie Besluit).
Met belanghebbenden die voor een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten in aanmerking komen wordt niet afgerekend op declaratiebasis.
Binnen 15 maanden nadat de tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten is toegekend dient de belanghebbende verhuisd te zijn naar een adequate woning. Het hierboven genoemde gereedmeldingsformulier dient men naar het college toe te sturen om aan te tonen dat men verhuisd is naar een voor hen adequate woning, overeenkomstig het advies. Hierna kan worden overgegaan tot uitbetaling.
Is men binnen deze termijn niet verhuisd, dan wordt via een heronderzoek bekeken wat de reden is waarom men niet is verhuisd. Individueel wordt dan bekeken, afhankelijk van de reden, of de termijn van de beschikking verlengd moet worden of niet.
Een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De hoogte is vastgelegd in het Besluit.
7.12 De procedure bouwkundige of woontechnische woonvoorziening
Als een indicatie is gesteld wordt een programma van eisen opgesteld voor de goedkoopst compenserende woningaanpassing. De woningeigenaar vraagt op basis van dat programma van eisen enkele offertes bij een aannemer op. In geval van een huurwoning vraagt het college zelf offertes aan bij bouwbedrijven. Het college beoordeelt welke offerte de goedkoopst compenserende oplossing biedt en welke bouwofferte in aanmerking komt voor het verlenen van een financiële tegemoetkoming.
Het is mogelijk om een financiële tegemoetkoming te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeven van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek in een zelfstandige woning indien dit op grond van beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m2 dat voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt is per vertrek in beginsel gemaximaliseerd volgens onderstaande tabel.
Als het gaat om uitbreiding van ruimten worden deze maxima aangehouden, tenzij het normale gebruik van de woning, onderbouwd, een ander maximum vergt.
Het aantal m² verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20 m².
Aanpassingen in de keuken zijn mogelijk, tenzij deze kosten zonder meerkosten kunnen worden meegenomen in de bouw of er sprake is van renovatie. Wel kan van de belanghebbende en zijn partner en/of huisgenoten mogelijk worden gevergd dat de taakverdeling kan worden aangepast. Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer activiteiten ook door andere gezinsleden kunnen worden gedaan zoals het in- en uitladen van de wasmachine, er geen compensatieplicht voor het college hoeft te zijn (vergelijk CRvB 15-10-1999, nrs. 98/3698 WVG e.a.).
Alleen met de door het college verleende toestemming kan worden begonnen met de werkzaamheden. Het spreekt voor zich dat de woningaanpassing binnen het programma van eisen wordt uitgevoerd. Nadat de werkzaamheden zijn voltooid controleert het college aan de hand van bescheiden en tekeningen die betrekking hebben op de woningaanpassing.
Na de voltooiing van de werkzaamheden dient de woningeigenaar of huurder binnen 15 maanden een gereedmeldingsformulier met facturen betreffende de werkzaamheden in te leveren en wordt de definitieve financiële tegemoetkoming bepaald. Bij de gereedmelding dient een verklaring te zijn bijgevoegd waaruit blijkt dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend. De gereedmelding wordt tevens beschouwd als een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. De tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woning, de huurder of het bedrijf dat de kosten heeft gemaakt. Gedurende een periode van vijf jaar moeten alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle bewaard worden.
7.13 Aard van verstrekking en meerkosten
Een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het programma van eisen, waarbij de goedkoopst compenserende voorzieningen voor vergoeding in aanmerking komen. Kostenverhogende materialen voor een hoger kwaliteitsniveau, zoals luxe tegels of sanitair in kleur, evenals niet noodzakelijke extra werkzaamheden, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Deze meerkosten komen voor rekening van de huurder of woningeigenaar.
Voor het kwaliteitsniveau van de aanpassing kan aangesloten worden bij de eisen zoals deze in het Bouwbesluit 2012 zijn geformuleerd. Aan de hand van dit niveau wordt vastgesteld hoe hoog de financiële tegemoetkoming is.
De hoogte van de financiële tegemoetkoming bedraagt 100% van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
Bij het vergroten van de woning wordt er van uitgegaan dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.
7.15 Terugbetaling bij verkoop
Het aanpassen kan leiden tot een waardevermeerdering van de eigen woning. De eventuele meerwaarde komt ten goede aan de gemeente als het huis wordt verkocht. In het algemeen zal een waardevermeerdering zich uitsluitend voordoen bij een aan- of uitbouw van de woning. Het toepassen van het anti-speculatiebeding beperkt zich daarom tot dergelijke aanpassingen.
In de verordening en Besluit zijn de regels neergelegd over de terugbetaling van de investering in de woning in de vorm van de woningaanpassing.
De meerwaarde wordt bepaald op grond van taxatie door een onafhankelijk taxateur. Deze taxatie vindt plaats na de gereedmelding van de aanpassing. De taxatiekosten komen voor rekening van de gemeente.
7.16 Een niet bouwkundig of niet woontechnische woonvoorziening
Het gaat hierbij om voorzieningen die niet aard- en nagelvast zijn en niet specifiek behoren tot een woning zoals een keuken of een aanbouw. Voorbeelden van niet bouwkundig of niet woontechnische woonvoorziening zijn:
Er zijn zowel mobiele als vaste (onroerende) patiëntenliften. Een vaste patiëntenlift is een niet-bouwkundige woontechnische woonvoorziening.
Voor het maken van een keus wordt gelet op de volgende factoren:
De adviseur doet hierover een uitspraak.
Indien wordt overgegaan tot verstrekking van een patiëntenlift wordt deze in bruikleen verstrekt door het college of in de vorm van een PGB. Indien een vaste patiëntenlift aan de eigenaar, niet de bewoner, van de woning wordt verstrekt wordt deze middels een financiële tegemoetkoming verstrekt.
7.16.2 Douchehulpmiddelen, toilethulpmiddelen
Losse hulpmiddelen, met uitzondering van transferhulpmiddelen, voor gebruik in de "natte cel" en het toilet vallen onder de verantwoordelijkheid van het college in het kader van de Wmo. Voorbeelden zijn badzitjes, badplanken, douchestoel, douchewagens, douchebrancards, toiletverhoger, toiletstoelen.
Mogelijk kan aanspraak bestaan op hulpmiddelen op grond van de Zorgverzekeringswet.
In geval een medisch advies wordt opgevraagd moet de adviseur aangeven welke voorziening het goedkoopst compenserend is: bijvoorbeeld een douchezitje of een losse douchestoel.
Losse hulpmiddelen worden in natura of in de vorm van een PGB verstrekt. Bij verstrekking in natura geldt dan ook dat deze in eigendom worden verstrekt. Losse hulpmiddelen die buiten het kernassortiment vallen en een netto waarde hebben gelijk aan of minder dan € 300,-, zoals bijvoorbeeld een badplank, worden eveneens in eigendom verstrekt. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.
7.16.3 Aangepaste box en aankleedtafels voor kinderen
Het betreft hier aankleedvoorzieningen voor belanghebbende kinderen en/of voor belanghebbende verzorgers van (niet belanghebbende) kinderen.
Er geldt een maximum leeftijd van vier jaar om voor de voorziening in aanmerking te komen. Voor een kind dat ouder is dan 4 jaar wordt een aankleedtafel als niet-bouwkundige of niet-woontechnische aanpassing beschouwd.
De verstrekking vindt plaats in de vorm van een PGB of in natura middels een bruikleenovereenkomst.
7.16.4 Een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie
Ook de kosten van onderhoud, controle en reparatie van bepaalde woningaanpassingen kunnen voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komen. In het Besluit is een overzicht opgenomen van de bedragen. De kosten worden voor 100% vergoed op declaratiebasis. De eigenaar van de woning, of de gemeente in geval van bruikleenverstrekking, draagt zorg voor het onderhoud, de keuring en de reparatie.
Ook zelf geplaatste trapliften (dus niet geplaatst in het kader van de Wmo) kunnen in aanmerking komen voor vergoeding van deze kosten. Het spreekt voor zich dat belanghebbende moet zijn aangewezen op een traplift en niet is verhuist van adequaat naar inadequaat of niet naar de niet meest geschikte beschikbare woning.
Er worden altijd afspraken gemaakt met de leverancier voor het onderhoud van de trapliften die in bruikleen zijn verstrekt. Voor de eerste vijf jaren geldt een all-in garantie die eenmalig bij aanschaf van de nieuwe lift in rekening wordt gebracht door de leverancier bij de gemeente. Hierin zijn de jaarlijkse servicebeurt, arbeid, materiaal en voorrijkosten opgenomen. Voor liften die over meerdere verdiepingen lopen of zijn voorzien van een inschuifbare uitloop geldt een toeslag. Wordt de lift in depot van een leverancier opgeslagen, dan wordt gedurende de opslag de garantietijd stopgezet. Na herplaatsing loopt het all-in contract weer verder tot de eerste vijf jaren zijn verstreken. Na afloop van de all-in garantie treedt een onderhoudscontract in werking.
Reparatiekosten voor elektrische deuropeners vallen onder de verantwoordelijkheid van de Wmo. Er worden echter geen nieuwe onderhoudscontracten meer afgesloten voor elektrische deuropeners.
De voorziening kan worden verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming.
De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van reparatie van een woonvoorziening wordt bepaald aan de hand van de werkelijk gemaakte kosten.
7.16.5 Een voorziening voor tijdelijke huisvesting
In de gevallen waarin de aanvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woning kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woning moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is, een vergoeding in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Deze vergoeding wordt slechts verstrekt als het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de aanvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden.
De voorziening wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De hoogte van de financiële tegemoetkoming in tijdelijke huisvesting als het gaat om het tijdelijk betrekken van niet-zelfstandige woonruimte wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten met een bepaald maximum. Er gelden aanvullende regels indien de te verlaten woning langer moet worden aangehouden. Zie verder het Besluit.
7.16.6 Een voorziening voor huurderving
De huurdervingsregeling geldt zowel voor sociale als particuliere verhuurders en wordt op aanvraag verleend. De voorziening wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming.
De hoogte is afhankelijk van de kosten van de aanpassingen en de regels van de Wet op de huurtoeslag. De tegemoetkoming kan worden verstrekt voor:
7.16.7 Een voorziening voor het verwijderen van voorzieningen
Voor huurwoningen van een verhuurder waarmee een overeenkomst woonvoorzieningen is afgesloten, is het uitgangspunt dat zo min mogelijk aangebrachte woonvoorzieningen worden verwijderd. Met deze verhuurder zijn afspraken gemaakt over het verhuren van de woning aan huurders waarvoor de aanpassingen geschikt zijn. De verhuurder kan daarom, in geval van woningaanpassing, van de belanghebbende niet eisen dat bij het verlaten van de woning alles in de oorspronkelijke staat hersteld moet worden. In geval de gemeente toestemming geeft tot verwijderen van de woonvoorziening, kan het college daarom een voorziening verstrekken voor het verwijderen en herstellen. De voorziening wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming aan de verhuurder.
Voor koopwoningen en voor huurwoningen van een verhuurder waarmee geen overeenkomst woonvoorzieningen is afgesloten, heeft de gemeente niet de mogelijkheid om de voorzieningen in de woning te laten voor mogelijk toekomstige gebruikers. Het uitgangspunt hiervoor is daarom dat de kosten voor herstel, in geval van een koopwoning voor rekening van de voormalige eigenaar en in geval van een huurwoning voor de verhuurder zijn.
Voorwaarden voor het verstrekken van de financiële tegemoetkoming zijn: - de band tussen de woning en de persoon met een beperking of probleem is verbroken; - het is aannemelijk dat de woning niet binnen zes maanden opnieuw verhuurd kan worden aan een persoon met een beperking of probleem die is aangewezen op een woning met de betreffende voorzieningen; - door de aanwezigheid van de betreffende voorzieningen kan de woning niet verhuurd worden aan een persoon zonder beperking of probleem.
In de Verordening en het Besluit zijn de regels bepaald voor het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming. Voor het verwijderen van een in bruikleen geplaatste traplift zijn afspraken gemaakt met de firma Ooms. Voor het demonteren van de lift en het in opslag nemen wordt door de leverancier een vast bedrag in rekening gebracht.
7.16.8 Een voorziening voor een uitraasruimte
In tegenstelling tot de Wvg kent de Wmo geen definitie van een uitraasruimte. Een dergelijke voorziening kan wel in aanmerking komen onder de Wmo. Een uitraasruimte is een kamer (verblijfsruimte) waarin een belanghebbende met gedragsproblemen zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Er moet sprake zijn ernstige beperkingen die doorgaans het gevolg zijn van een psychische of psychiatrische aandoening die tot gedragsproblemen kunnen leiden, zoals zelfverwonding, vernielzucht ongeconcentreerde driftbuien of apathie. Het gaat doorgaans om een periode van korte duur waardoor geen aparte sanitaire voorzieningen hoeven te worden verleend.
De uitraasruimte heeft als doel de belanghebbende tegen zichzelf te beschermen, alsmede om ouders/verzorgers in staat te stellen om beter toezicht uit te oefenen. De uitraasruimte moet primair het belang van de belanghebbende dienen. Gaat het bij de gevolgen van de gedragsproblemen om de belangen van anderen, bijvoorbeeld doordat zij bestaan uit hinder voor die anderen, dan wordt geen voorziening als uitraasruimte verleend.
Hoe zo’n ruimte er precies uit moet zien hangt af van de individuele situatie. Het is belangrijk dat de uitraasruimte prikkelarm is, dus met zo min mogelijke losse voorwerpen en gebruikte materialen zonder uitstekende delen. Inrichtingselementen en zaken voor zorg- of oppas (bijvoorbeeld en camerasysteem) vallen niet onder de compensatieplicht Dit kan worden opgelost door een raam in de deur van de ruimte te zetten. Ook geluidsisolatie om huisgenoten of buren tegen lawaai te beschermen valt niet onder de compensatieplicht.
Een arts en ergonomisch adviseur bepalen de noodzaak en de eisen voor een uitraasruimte. In het algemeen zal sprake zijn van het aanpassen van een bestaande slaapkamer.
De voorziening wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De hoogte van de financiële tegemoetkoming bedraagt 100% van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
Hoofdstuk 8 Te bereiken resultaat: Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften
8.1 Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften
Het te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het voorzien zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid etenswaren en drinken, evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen. Ook de noodzakelijke bereiding van maaltijden kan hieronder vallen. In deze beleidsregels wordt dit resultaat verkort aangeduid met "beschikken over goederen".
8.2 Beoordeling volgens de verantwoordelijkheidsladder
Als bovenstaande mogelijkheden niet leiden tot een oplossing, komt een collectieve of individuele voorziening ter beoordeling aan de orde.
8.3 Algemene en algemeen gebruikelijke voorziening
In het kader van de resultaten gericht op het voeren van een huishouden (huishoudelijke voorzieningen) zijn de algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen van belang. Deze zijn voorliggend op het inzetten van een individuele voorziening.
Bij het resultaat beschikken over goederen kunnen maaltijddiensten, het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden, boodschappendiensten of vrijwilligersorganisaties voor het bijvoorbeeld het bereiden van maaltijden van belang zijn. Hiertoe is het nodig kennis te hebben van de sociale kaart van de gemeente Noordoostpolder.
Het college moet zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat de voorziening:
Wordt aan de genoemde voorwaarden gedaan, dan wordt geen huishoudelijke ondersteuning verleend.
In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht beperkt zich tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Hieronder vallen niet de grotere inkopen zoals kleding en duurzame gebruiksgoederen, zoals apparaten.
Het is doorgaans mogelijk en wordt als gangbaar beschouwd dat mensen boodschappen geclusterd doen door bijvoorbeeld eens per week of tweewekelijks een voorraad in huis te halen. Voor zover het gaat om de zware boodschappen kan daar in ieder geval van worden uitgegaan. Bij de boodschappendienst wordt er van uitgegaan dat iemand de boodschappen via de telefoon of via de PC kan bestellen. Het gebruik maken van boodschappendiensten wordt daarom in beginsel als 'voorliggend' aangemerkt. Supermarkten hebben doorgaans een dergelijke service. Het is ook mogelijk dat vanuit de gemeente een boodschappendienst wordt opgezet. Ook kan het zijn dat de persoon met beperkingen zelf nog in staat is om met een scootmobiel dagelijkse boodschappen te doen. Daar waar het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn. Indien de aanvrager een beperkt inkomen heeft, kan mogelijk aanspraak bestaan op bijzondere bijstand voor de meerkosten van een maaltijdservice.
Hoofdstuk 9 Te bereiken resultaat: Beschikken over schone kleding
9.1 Beschikken over schone kleding
Het te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het aanwezig zijn van schone kleding en van schoon bed- en linnengoed die al in bezit is van belanghebbende.
9.2 Beoordeling volgens de verantwoordelijkheidsladder
Als bovenstaande mogelijkheden niet leiden tot een oplossing, komt een collectieve of individuele voorziening ter beoordeling aan de orde.
9.3 Algemene en algemeen gebruikelijke voorziening
In het kader van de resultaten gericht op het voeren van een huishouden (huishoudelijke voorzieningen) zijn de algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen van belang. Deze zijn voorliggend op het inzetten van een individuele voorziening.
Bij het resultaat beschikken over schone kleding kunnen een was- en strijkservice of vrijwilligersorganisaties van belang zijn. Hiertoe is het nodig kennis te hebben van de sociale kaart van de gemeente Noordoostpolder.
Het college moet zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat de voorziening:
Wordt aan de genoemde voorwaarden gedaan, dan wordt geen huishoudelijke ondersteuning verleend.
Er bestaat geen recht op een individuele voorziening als de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die in staat zijn werkzaamheden over te nemen. Zie voor onder het resultaat het wonen in een schoon huis voor uitgebreide informatie over gebruikelijke zorg.
Indien algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen niet als compenserend kunnen worden gekwalificeerd kan een huishoudelijke ondersteuning categorie 1 worden ingezet voor het doen van de was, de strijk en het opruimen van de was. Daarvoor geldt uiteraard ook dat er geen sprake is van gebruikelijke zorg.
Hoofdstuk 10 Te bereiken resultaat: Zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
10.1 Zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
Het te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de dagelijkse, noodzakelijke zorg voor in het huishouden aanwezige kinderen.
10.2 Beoordeling volgens de verantwoordelijkheidsladder
Als bovenstaande mogelijkheden niet leiden tot een oplossing, komt een collectieve of individuele voorziening ter beoordeling aan de orde.
10.3 Algemene en algemeen gebruikelijke voorziening
In het kader van de resultaten gericht op het voeren van een huishouden (huishoudelijke voorzieningen) zijn de algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen van belang. Deze zijn voorliggend op het inzetten van een individuele voorziening.
De zorg voor kinderen kan alleen tijdelijk worden overgenomen. De ouder(s) worden met tijdelijke ondersteuning in de gelegenheid gesteld om definitieve maatregelen te treffen zoals het organiseren van oppas.
Bij het resultaat zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren is kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang of oppascentrales) van belang. Kinderopvang is algemeen gebruikelijk. Hiertoe is het nodig kennis te hebben van de sociale kaart van de gemeente Noordoostpolder.
Het college moet zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat de voorziening:
Wordt aan de genoemde voorwaarden gedaan, dan wordt geen huishoudelijke ondersteuning verleend.
Er bestaat geen recht op een individuele voorziening als de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die in staat zijn de zorg voor kinderen over te nemen. Zie onder het resultaat het wonen in een schoon huis voor uitgebreide informatie over gebruikelijke zorg.
Indien algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen niet als compenserend kunnen worden gekwalificeerd kan tijdelijk huishoudelijke ondersteuning categorie 1 of 2 worden ingezet voor het oppassen en verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren. Daaronder valt niet de persoonlijke verzorging zoals bedoeld in AWBZ. Uiteraard geldt ook hier dat er geen sprake is van gebruikelijke zorg.
Hoofdstuk 11 Te bereiken resultaat: Zich verplaatsen in en om de woning
11.1 Zich te verplaatsen in en om de woning
Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het in staat zijn de essentiële gebruiksruimten te kunnen bereiken. Daaronder worden die ruimten verstaan die onder het normale gebruik van de woning voor belanghebbende vallen. Dat zijn de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Heeft de woning een berging die door de belanghebbende moet worden gebruikt, dan wordt daar ook rekening mee gehouden. Ook kan het gebruik van een balkon of de tuin onder het te bereiken resultaat vallen.
11.2 Beoordeling volgens de verantwoordelijkheidsladder
Als bovenstaande mogelijkheden niet leiden tot een oplossing, komt een collectieve of individuele voorziening ter beoordeling aan de orde.
Om het resultaat te bereiken kan een rolstoel worden verleend. Onder rolstoel wordt een voorziening verstaan die de belanghebbende dagelijks zittend nodig heeft voor het zelfstandig verplaatsen in en om de woning. De rolstoel kan met de handen aan de achterste wielen worden aangedreven, maar ook elektrisch. Ook zijn er motoren die op een rolstoel aangebracht kunnen worden om het rijden met de rolstoel te ondersteunen, lichter te maken.
In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks (zittend) gebruik nodig heeft. Een rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder. Doorgaans wordt deze gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke.
Uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk is voor het dagelijks zittend verplaatsen in, om en nabij de woning.
Vanaf 1 januari 2013 wordt de uitleen van hulpmiddelen onder de Zvw gebracht. Het gaat om rolstoelen, drempelhulpen, transferhulpmiddelen en hulpmiddelen voor het zich wassen en zorgdragen voor de toiletgang. In verband met de afbakening tussen de Zvw en de Wmo wordt gesproken van "een beperkte of onzekere duur" in plaats van 26 weken (twee keer drie maanden uitleen). Is de belanghebbende vanwege de beperkingen echter aangewezen op permanent gebruik, dan wordt het hulpmiddel verstrekt op grond van de Wmo. Het gaat daarbij om rolstoelen, drempelhulpen, transferhulpmiddelen en hulpmiddelen bij het wassen en de toiletgang.
Eenvoudige mobililiteitshulpmiddelen
De reden om de rollator en andere eenvoudige mobililiteitshulpmiddelen uit het basispakket te halen is dat de verzekerde ook zelf een verantwoordelijkheid heeft en dat zij zorg waarvan de kosten te overzien zijn en die bij het dagelijks leven behoren, zelf kunnen dragen. Voorbeelden van eenvoudige mobiliteitshulpmiddelen zijn krukken, loophulpen met drie of vier poten, looprekken en rollators. Het college heeft dan ook geen compensatieplicht. Analoog aan de uitleg van artikel 15 WWB zijn de eenvoudige mobililiteitshulpmiddelen uit de AWBZ geschrapt omdat deze voorzieningen gezien de lage kosten en de duurzaamheid voor eigen rekening komen. Er kan weliswaar - voor de problematiek in voorkomende gevallen - aanleiding zijn voor de noodzaak tot ondersteuning, maar de eenvoudige mobililiteitshulpmiddelen zijn bewust door de wetgever uit de voorliggende wettelijke regeling (in dit geval de AWBZ) gehaald. Het ligt dan ook niet op de weg van de Wmo om die voorziening te verstrekken.
De belanghebbende heeft recht op een rolstoel op grond van de AWBZ als zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” wordt verzilverd in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. In andere gevallen wordt de rolstoel op grond van de Wmo verstrekt. Het is van belang dat goed wordt uitgezocht op grond van welke regeling aanspraak bestaat.
11.4 Selectie van een rolstoel
Bij de selectie van een rolstoel wordt gekeken naar de volgende factoren:
In geval van verhuizing van de rolstoelgebruiker naar een andere gemeente dient in principe de rolstoel te worden ingeleverd. Dit levert een klantonvriendelijke situatie op. Daarom neemt het college contact op met de nieuwe woongemeente teneinde te onderzoeken of deze gemeente de rolstoel wenst over te nemen. Bij het bepalen van de kosten van overname wordt een afschrijvingstermijn overeenkomstig de gehanteerde termijn van de vaste leverancier van de gemeente.
Rolstoelen worden in bruikleen of in de vorm van een PGB verstrekt. Bij aflevering in bruikleen ondertekent betrokkene een bruikleenovereenkomst met de leverancier. De huurprijs komt direct voor rekening van de gemeente.
11.7 De verstrekkingen van een rolstoel
Er zijn verschillende rolstoelen te onderscheiden. Er wordt onderscheid gemaakt in de onderstaande rolstoelen:
Bij de handbewogen rolstoelen is een onderscheid mogelijk tussen zelfbewegers en duwwandelwagens. Voor zelfbewegers is een goede arm- en handfunctie van de belanghebbende noodzakelijk en een redelijk uithoudingsvermogen. Zelfbewegers hebben kleine wielen voor en grote wielen met hoepels achter. Voor degene die slechts in één hand of arm een sterke functie hebben zijn rolstoelen ontwikkeld die aan één kant voortbewogen kunnen worden. Duwwandelwagens hebben over het algemeen vier kleine wielen. Een rolstoel wordt in natura in bruikleen verstrekt of in de vorm van een PGB. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.
Bij elektrische rolstoel en kan het gaan om rolstoelen met zogenaamde joystick-besturing, computergestuurde rolstoelen, sta-rolstoelen of plateaurolstoelen.
Onderscheid kan worden gemaakt tussen:
In bruikleen bij een voorziening in natura of in de vorm van een PGB. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.
Voor kinderen spelen andere behoeftes ook een belangrijke rol, te weten: veiligheid, nabijheid moeder/vader, beweging, ontdekken van en deelname aan alle facetten van het gezinsgebeuren en daarbuiten. De rolstoelen moeten verrijdbaar en makkelijk mee te nemen voor gebruik binnenshuis. Verder moeten de kinderrolstoel en zeer wendbaar zijn en tegen een stootje kunnen. Aan lichtgehandicapte kinderen, die nog niet aan een rolstoel toe zijn kan een aangepaste buggy verstrekt worden. Aangezien deze buggy's relatief weinig ondersteuning bieden, zijn ze bedoeld voor kinderen met een redelijke spierfunctie. Een aangepaste buggy wordt voor een kind in de leeftijd tot en met drie jaar niet als algemeen gebruikelijk beschouwd en wordt afhankelijk van de aard van de beperking verstrekt.
In bruikleen bij een voorziening in natura of in de vorm van een PGB. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.
Belangrijk is dat de groei van de rolstoelgebruiker kan worden opgevangen door het rolstoelsysteem. Dit kan door rolstoelsystemen met de volgende nastelbare onderdelen: zitbreedte, zitdiepte, beenlengte, zit-, rug- en armhoogte. Bij levering van rolstoelen aan kinderen wordt hiermee rekening gehouden.
Vanuit therapeutisch oogpunt kan het belangrijk zijn dat kinderen niet de hele dag in een rolstoel zitten maar van tijd tot tijd rechtop kunnen staan en zich staand kunnen voortbewegen. Het zitgedeelte valt onder de Wmo. Vanwege het therapeutische doel van het sta-gedeelte komt dit niet voor vergoeding in het kader van de Wmo in aanmerking, eventueel wel voor vergoeding vanuit de Zvw. In voorkomende gevallen neemt de gemeente contact op met de betreffende zorgverzekeraar om de mogelijkheid van een gezamenlijke financiering te bespreken.
Deze stoelen worden ook wel werkstoel of trippelstoel genoemd. Deze stoelen vallen in principe niet onder de compensatieplicht van het college, aangezien het primair gaat om een combinatie van een sta-, zit- en loopvoorziening en niet om een verplaatsingsvoorziening. De belanghebbende verplaatst zich namelijk zonder hulpmiddelen, bijvoorbeeld door met zijn voeten af te zetten (trippelen). Een trippelstoel valt onder de Zorgverzekeringswet. Ook een aangepaste kinderstoel met bijvoorbeeld een zitkuipje en verplaatsbaar middels kleine wielen kan hieronder vallen.
Er wordt enkel tot verstrekking overgegaan als een dergelijke stoel compenserend maar ook goedkoper is dan een vergelijkbare rolstoel.
In bruikleen bij een voorziening in natura of in de vorm van een PGB. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.
11.8.1 Aanpassingen aan rolstoelen
Aanpassingen zijn noodzakelijke voorzieningen om de rolstoel een adequate voorziening te laten zijn. Rolstoelen zijn in diverse maatvoeringen leverbaar. Toch zijn dan nog vaak individuele aanpassingen nodig. Een deel hiervan kan gerealiseerd worden door standaardcomponenten aan de rolstoel toe te voegen.
Een ander deel moet individueel en op maat gemaakt worden. Deze aanpassingen vinden plaats bij handbewogen, duw en elektrische rolstoelen, voor zowel kinderen als volwassenen. Een onderscheid in aanpassingen is:
Zit-, rug- en ondersteuningsdelen.
Dit is in het bijzonder van belang voor mensen die de hele dag of een groot deel van de dag in een rolstoel zitten. Het kan dan gaan om zit-orthesen( op maat gemaakte zitkuip, op een onderstel kunnen meerdere maten van kuipen geplaatst worden), rugsteunen, fixatiegordels, kantel- en zithoekverstellingen, speciale arm-, hoofd- en beenondersteuningen, anti-decubituskussens, werkbladen voor ondersteuning of activiteiten aan de rolstoel.
Aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de gemeentelijke compensatieplicht en worden volledig vergoed. De voorziening kan in de vorm van een PGB of in natura worden verstrekt. In geval van voorziening in natura worden aanpassingen aan rolstoelen door de hulpmiddelenleverancier in overleg met de indicatiesteller en de hulpmiddelenleverancier verricht. Individuele aanpassingen worden apart en éénmalig door de hulpmiddelenleverancier bij de gemeente in rekening gebracht.
Accessoires zijn extra’s die, in tegenstelling tot aanpassingen, in principe niet noodzakelijk zijn om de rolstoel op zich een adequate voorziening te laten zijn.
Hiertoe behoren: rolstoelhandschoenen, bandenpomp, regenpakken, bagagetas of boodschappennet dat aan de rolstoel bevestigd kan worden, been- en voetenzak, winterbekleding, asbak, overtrekhoezen om de rolstoel tegen neerslag te beschermen, spaakbeschermers en zonneschermen voor buggy en wandelwagens.
Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen
Rolstoelaccessoires vallen onder de gemeentelijke compensatieplicht voor zover deze medischnoodzakelijk zijn voor dagelijks gebruik van de rolstoel. Het kan dan gaan om bijvoorbeeld: een been- en voetenzak, winterbekleding, spaakbeschermers, of een zonnescherm wanneer er sprake is van allergie.
De voorziening kan in natura worden verstrekt of in de vorm van een PGB. Bij een voorziening in natura worden medisch noodzakelijke rolstoelaccessoires verstrekt door de hulpmiddelenleverancier. De kosten komen direct voor rekening van de gemeente. Belanghebbenden zijn geen eigen bijdrage verschuldigd voor rolstoelaccessoires.
Niet medisch noodzakelijke accessoires komen niet voor vergoeding door de gemeente in aanmerking. Indien de belanghebbende zelf accessoires aanschaft voor de in bruikleen ontvangen voorziening, dan moeten deze accessoires geplaatst en verwijderd kunnen worden zonder de voorziening te beschadigen.
11.8.3 Kosten rolstoeltraining
Indien het onduidelijk is of iemand gebruik kan maken van een rolstoel/scootmobiel, zijn in het kader van het adviestraject, haalbaarheidslessen noodzakelijk. De eerste lijn ergotherapie verzorgt deze lessen. De eerste lijn ergotherapiekan de kosten hiervan declareren bij de zorgverzekeraar. Het college vergoedt daarnaast maximaal 5 gewenningslessen indien gebleken is dat iemand in staat is gebruik te kunnen maken van de rolstoel/scootmobiel, maar zonder gewenningslessen niet veilig aan het verkeer deelgenomen kan worden.
Verder kunnen deze lessen enkel vergoed worden als een belanghebbende voor het eerst een rolstoel/scootmobiel moet gebruiken of als er aanzienlijke veranderingen zijn opgetreden waardoor het rolstoel/scootmobiel gebruik verandert. In andere gevallen wordt er vanuit gegaan dat een korte instructie van de rolstoelleverancier voldoende is en bij de prijs is inbegrepen.
11.8.5 Vergoeding voor onderhoud en reparatie
De kosten van onderhoud en reparatie komen bij een verstrekking in natura voor rekening van de gemeente. In principe vindt onderhoud en reparatie van de rolstoel bij de belanghebbende thuis plaats.
De hulpmiddelenleverancier zorgt, indien noodzakelijk, voor een vervangende rolstoel. Het voorgaande is in de prijzen verdisconteerd. Derhalve vindt hierover geen afrekening van kosten plaats.
Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.
Hoofdstuk 12 Te bereiken resultaat: Zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel
12.1 Zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel
Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen bereiken van winkels, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving. Daarbij kan onderscheidt worden gemaakt tussen het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand. Voor de omvang van deze verplaatsingen geldt dat tussen 1500 tot 2000 kilometer per jaar algemeen aanvaardbaar is.
12.2 Beoordeling volgens de verantwoordelijkheidsladder
Als bovenstaande mogelijkheden niet leiden tot een oplossing, komt een collectieve of individuele voorziening ter beoordeling aan de orde. Bij een toegekende collectieve vervoersvoorziening geldt, dat alleen in die gevallen dat belanghebbende het vervoersprobleem niet binnen het eigen netwerk kan oplossen of geen gebruik kan maken van een algemene voorziening belanghebbende van deze collectieve vervoersvoorziening gebruik kan maken.
In het gesprek over een collectieve vervoersvoorziening worden ook de volgende zaken meegenomen:
12.3 Wettelijke voorliggende voorzieningen
Indien de belanghebbende aanspraak kan maken op een andere wettelijke regeling, dan heeft het college geen compensatieplicht (artikel 2 Wmo). Voorbeelden zijn:
Op grond van de AWBZ bestaat aanspraak op vervoer van en naar de locatie waar belanghebbende Begeleiding-Groep ontvangt en van en naar de instelling waar belanghebbende Behandeling ontvangt. Voor kinderen kan aanspraak op vervoer bestaan van en naar de locatie van een kindercentrum op grond van de AWBZ.
Op grond van de Zvw bestaat aanspraak op zittend ziekenvervoer als de belanghebbende onder doelgroep valt (nierdialyses moet ondergaan, oncologische behandelingen met chemotherapie of radiotherapie moet ondergaan, zich uitsluitend per rolstoel kan verplaatsen of het gezichtsvermogen zodanig is beperkt dat hij zich niet zonder begeleiding kan verplaatsen) of met succes een beroep kan doen op de hardheidsclausule. Ook ambulancevervoer valt onder de Zvw.
Op grond van de WIA kan aanspraak bestaan op een zogeheten leefvervoersvoorziening (artikel 35 lid 3 WIA). Dat is een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 2 Wmo omdat de vervoersvoorziening betrekking heeft op dezelfde vervoersfunctie in de leefsfeer als artikel 4 lid 1 onder c Wmo (CRvB 21-03-2012, nr. 09/6719 WMO).
Er kan aanspraak bestaan op vervoer van en naar school op grond van de Verordening Leerlingenvervoer. Het UWV kan vergoedingen en hulpmiddelen verstrekken voor leerlingen en studenten met een ziekte of handicap.
Het gaat om situaties waarin een aanspraak bestaat. Dit betekent dat een dergelijke aanspraak rechtens kan worden afgedwongen door bezwaar en (hoger) beroep in te stellen tegen besluiten of een nieuwe aanvraag in te dienen.
Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die een probleem snel en effectief op kunnen lossen. Voorbeelden op het terrein van de vervoersvoorzieningen kunnen een scootermobielpool of een vrijwilligersorganisatie zijn.
Vervoer in verband met vrijwilligerswerk
De (extra) vervoersbehoefte in verband met verrichten vrijwilligerswerk is geen aanleiding voor verstrekking van vervoersvoorzieningen. Uit de WVG-jurisprudentie van de Centrale Raad kan worden opgemaakt dat de vervoerskosten betaald moeten worden door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt. Aangenomen wordt dat dit uitgangspunt ook onder de Wmo van toepassing is.
12.5 Soorten vervoersvoorzieningen
De volgende vervoersvoorzieningen kunnen in aanmerking komen:
12.6 Aanspraak op een voorziening
Een belanghebbende kan voor een vervoersvoorziening in aanmerking komen indien aantoonbare beperkingen:
12.7 Vervoersbehoefte korte afstand en middenlange afstand
Naast het vereiste dat er geobjectiveerde beperkingen worden ondervonden in het zich lokaal verplaatsen is een te verstrekken vervoersvoorziening afhankelijk van de vervoersbehoefte en de andere vervoersmogelijkheden van iemand. Daaronder wordt ook de sociale omgeving van de belanghebbende verstaan. Dit is een belangrijk onderdeel van het onderzoek zoals dat tijdens het gesprek kan plaatsvinden. In algemeen geldt dat het collectief vervoer geschikt is voor de verplaatsingen op de middenlange afstand.
Of het collectief vervoer kan worden aangemerkt als voldoende compensatie in het individuele geval is afhankelijk van de vervoersbehoefte en frequentie van de verplaatsingen op de middenlange afstand. Daaronder vallen in ieder geval gerichte verplaatsingen. Daarbij geldt ook dat het hebben van enige wachttijd bij gebruik van het collectief vervoer niet zodanig bezwarend is dat daardoor niet meer gesproken kan worden van een voorziening die voldoende compensatie biedt (Rechtbank Arnhem 10-08-2010, nr. AWB 09/4951).
Voor de korte afstand (de directe woonomgeving) vallen vooral die verplaatsingen met een ongericht karakter, waarvoor geldt dat het lastig is om daarover met derden afspraken te maken (Vzr. CRvB 02-09-2009, nr. 09/4428 Wmo). Het collectief vervoer kan als derde worden aangemerkt. Daarom kan in aanvulling op het gebruik van collectief vervoer voor het verplaatsen over korte afstand rond de woning een scootmobiel worden verstrekt. Daarvoor geldt uiteraard wel dat de belanghebbende aantoonbare beperkingen ondervindt in het zich verplaatsen per vervoermiddel op de korte afstand.
Voor de omvang in kilometers in verband met de vervoersbehoefte wordt in beginsel uitgegaan van maximaal 1500 tot 2000 kilometer per jaar (artikel 13 lid 5 van de verordening en CRvB 29-02-2012, nr. 10/906 WMO).
Bij het onderzoek naar de goedkoopste compenserende vervoersvoorziening is het noodzakelijk de vervoersbehoefte van de belanghebbende vast te stellen. Deze behoefte wordt onderzocht aan de hand van de volgende kenmerken:
12.7.2 Het verplaatsingsmotief en de verplaatsingsbestemming
De compensatieplicht voor vervoer is in beginsel gericht op “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving”. Het gaat in de Wmo in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele of religieuze instellingen. Bestaat er geen aanspraak op medisch vervoer, dan valt het vervoer in verband met therapie of het bezoeken van medische behandelaars ook onder de compensatieplicht (CRvB 12-01-2010, nr. 08/6555 WMO).
Voorzieningen die worden aangevraagd om zich buiten de eigen leefomgeving te kunnen verplaatsen of om voorzieningen mee te nemen, zoals aanhangers en oprijplaten voor het meenemen van scootermobielen of een meeneembare scootermobiel, vallen dan ook niet onder de compensatieplicht.
Recreatieve verplaatsingen kunnen deel uitmaken van het dagelijkse patroon van het leven van alledag. In dat geval wordt met het treffen van een Wmo-vervoersvoorziening ook met deze bestemmingen rekening gehouden. Een vervoersvoorziening die uitsluitend wordt aangevraagd met het oog op recreatie en ontspanning, wordt echter niet in het kader van de Wmo verstrekt. Te denken valt hierbij aan bewoners van een Awbz-instelling die de voorziening uitsluitend aanvragen om het vervoer van het jaarlijkse uitje te kunnen bekostigen/regelen.
12.8 Primaat van het collectief vervoer
Zowel in de Verordening als in de notitie Krachtig participeren heeft de gemeente Noordoostpolder het primaat van het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) neergelegd. Het CVV biedt een adequate oplossing voor de verplaatsingen over de middellange en lange afstanden binnen de regio. Het primaat van het CVV wordt ook toegepast als dit niet de goedkoopst compenserende oplossing biedt. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan hiervan worden afgeweken.
Het spreekt voor zich dat belanghebbende allereerst (medisch gezien) gebruik moet kunnen maken van het collectief vervoer, al dan niet met begeleiding. Heeft belanghebbende (medische) begeleiding nodig bij dat vervoer, dan moet hij daar - in beginsel - zelf zorg voor dragen. Heeft belanghebbende een indicatie voor begeleiding (Wmo-pas begeleiding), dan mag belanghebbende alleen met begeleiding reizen. De begeleider krijgt gratis toegang tot het collectief vervoerssysteem. Heeft belanghebbende een vervoersbehoefte op de korte en middenlange afstand (voor respectievelijk ongerichte en gerichte bestemmingen), dan kunnen twee vervoersvoorzieningen zijn aangewezen.
Persoonskenmerken en behoeften
Heeft belanghebbende een eigen (aangepaste) auto, dan moet dat als persoonskenmerk worden aangemerkt. Onder de (vervoers)behoefte valt de wens om daar in te blijven rijden voor de lokale verplaatsingen. In veel gevallen zal de auto als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt. Is dat niet het geval, dan kan het college niet zonder meer voorbij gaan aan het bezit van een eigen (aangepaste) auto. Een oordeel of het collectief vervoer net zo compenserend is als de eigen auto is daarom aangewezen. Dat wordt voornamelijk bepaald door de mate van beperkingen en de vervoersbehoefte om zich lokaal te kunnen verplaatsen per vervoersvoorziening. Ook kunnen echter andere omstandigheden als een gezamenlijke vervoersbehoefte een rol spelen.
Aard van de beperkingen en bezit van eigen (aangepaste) auto
Zijn de beperkingen progressief van aard, dan is het hanteren van het primaat toegestaan. Het kan namelijk in voorkomende gevallen aannemelijk zijn dat naast de autoaanpassingen, verdere aanpassingen aan de auto aangewezen zijn of dat de eigen (aangepaste) auto op enig moment niet meer kan worden gebruikt. De weigering van de gevraagde voorziening kan worden gebaseerd op 'niet langdurig noodzakelijk'.
Aard van de beperkingen en geen bezit van eigen (aangepaste) auto
Het zal het in de praktijk zelden voorkomen dat een belanghebbende geen gebruik kan maken van het collectief vervoerssysteem en daarom is aangewezen op bijvoorbeeld een bruikleenauto of (aangepaste) bus (zie verder onder bijzondere verstrekkingen). Het college is bevoegd om de vervoersvoorziening afhankelijk te stellen van de vervoersbehoefte.
Ernstig beperkte mobiliteit en vervoersbehoefte voortvloeiend uit zorgtaken
Bij een persoon met beperkingen die uiterst beperkt mobiel is, moet in beginsel mede de vervoersbehoefte die voortvloeit uit zorgtaken met betrekking tot minderjarige kinderen worden betrokken. Dit kan betekenen dat het collectief vervoer zich niet als compenserende voorziening laat kwalificeren. Dergelijke overwegingen spelen vooral een rol bij een vervoersbehoefte op zowel de korte als de middellange afstand waarvoor meerdere voorzieningen zijn aangewezen.
Collectief vervoer goedkoopst compenserend
Blijkt uit de inventarisatie van de persoonskenmerken en vervoersbehoefte dat het collectief vervoer compenserend is, dan mag het college - in beginsel - het primaat inroepen als goedkoopst compenserende voorziening. Wel kan het kostenaspect nog een rol spelen, zie hierna.
Het college is niet gehouden om het kostenaspect ambtshalve te beoordelen. Het is niet zo dat het enkele feit dat de kosten van de door de belanghebbende gewenste vervoersvoorziening lager zouden kunnen zijn dan de (tot de individuele deelnemer herleide) kosten van het collectief vervoer meebrengt dat deelname aan het collectief vervoer geen compenserende) voorziening is, dan wel er toe moet leiden dat de hardheidsclausule moet worden toegepast. Zijn er echter bijzondere omstandigheden, zoals een omvangrijke vervoersbehoefte en de ligging van de woning, dan mag het kostenaspect in de overweging niet ontbreken. Dit wil niet zonder meer zeggen dat het collectief vervoer niet als compenserende voorziening kan worden aangemerkt.
Niet gezamenlijk kunnen reizen
Bij de toekenning van collectief vervoer kan het voorkomen dat het gezin niet gezamenlijk kan reizen. Op zichzelf genomen is het voorstelbaar dat een dergelijke wens bestaat en dat het voor een gezin veel prettiger en gemakkelijker is om samen te reizen. Uit de jurisprudentie blijkt echter dat het niet samen kunnen reizen niet betekent dat het collectief vervoer geen compenserende voorziening kan zijn.
Het collectief vervoer is een overwegend bezwaar
Het collectief vervoer geldt als overwegend bezwaar als blijkt dat bij een keuzevrijheid de kosten voor vervoersvoorzieningen op grond van de Wmo substantieel zullen stijgen en dat het bestaansrecht van een collectief vervoerssysteem daardoor ernstig in gedrang komt.
Kan het primaat van het collectief vervoer worden toegepast, dan kan dit alleen via de hardheidsclausule worden gepasseerd. De hardheidsclausule geeft het college de bevoegdheid om in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van de verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. In de praktijk zal dit niet vaak voorkomen.
12.9 Maatwerk toekenning vervoersvoorziening
Combinatie van voorzieningen en/eigen mogelijkheden
Is er sprake van een combinatie van vervoersvoorzieningen of heeft de belanghebbende eigen mogelijkheden, dan kan individueel maatwerk worden geleverd door een korting toe te passen op de financiële tegemoetkoming. In het algemeen wordt uitgegaan van een korting van 30% op de vervoerskostenvergoeding.
Het college kan rekening houden met een algemeen uitgangspunt ten aanzien van de verschillende leeftijdcategorieën. Bijvoorbeeld:
Bewoners van een AWBZ-instelling zullen in de regel een lagere vervoersbehoefte hebben dan zelfstandig wonenden. Soms zijn er in het complex voorzieningen, zoals een winkel, kapper, recreatieruimte voor diverse sociale activiteiten ondergebracht of in de dichte nabijheid gerealiseerd. Te denken valt aan verzorgingshuizen eventueel met aanleunwoningen erbij, verpleeghuizen en andere Awbz-instellingen. Bovendien kan het zijn dat een aantal 'bestemmingen in het kader van het leven van alledag' vervallen omdat daarin op andere wijze wordt voorzien.
Bewoners van intramurale instellingen hoeven bijvoorbeeld minder vaak boodschappen te doen, omdat de instellingen de maaltijden bereiden. Ook sommige gezamenlijke sociale activiteiten waarvoor vervoer nodig is, worden vanuit de Awbz-instelling georganiseerd, inclusief vervoer. Met deze verminderde vervoersbehoefte wordt bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen dan ook rekening gehouden.
Ernstig beperkte mobiliteit en vervoersbehoefte voortvloeiend uit zorgtaken
Bij een belanghebbende met beperkingen die uiterst beperkt is, moet in beginsel mede de vervoersbehoefte die voortvloeit uit zorgtaken met betrekking tot minderjarige kinderen worden betrokken (CRvB 04-12-1998, nr. 97/2185 WVG en Rechtbank 's-Gravenhage 14-01-2008, nr. AWB 06/7980 WVG). Dit kan betekenen dat het collectief vervoer zich niet als compenserende voorziening laat kwalificeren. Opgemerkt wordt dat dergelijke overwegingen vaak een rol spelen bij een vervoersbehoefte op zowel de korte als de middellange afstand waarvoor meerdere voorzieningen zijn aangewezen. Zie bijvoorbeeld Rechtbank Maastricht 08-10-2010, BO3399 Wmo over de aanvraag van bevestigingssysteem voor een kinderzitje op een scootmobiel.
12.10 Een voorziening in natura of een PGB
Een voorziening in natura of een PGB wordt verstrekt voor:
Gemotoriseerde vervoermiddelen kunnen, al dan niet in combinatie met een andere vervoersvoorziening, worden verstrekt als deze voorziening of de combinatie als de goedkoopste compenserende voorziening kan worden aangemerkt. Autovoorzieningen worden beschouwd als het sluitstuk van de vervoersvoorzieningen. Autovoorzieningen kunnen worden toegekend als geen enkele andere vervoersvoorziening of een combinatie daarvan een goedkopere adequate oplossing biedt voor de vervoersproblemen van de belanghebbende.
12.10.1 De lease-auto en aanpassing van een lease-auto
Omschrijving van de voorziening
De goedkoopst compenserende auto, eventueel met aanpassingen, wordt als voorziening in natura in bruikleen of in de vorm van een PGB aan de belanghebbende verstrekt. In geval van verstrekking in natura sluit de gemeente een lease-overeenkomst af met de hulpmiddelenleverancier. Als een lease-auto wordt toegekend, dan mag de belanghebbende met deze auto in beginsel maximaal 10.000 kilometer per jaar rijden. Dit wordt gecontroleerd door de leverancier. De leverancier rapporteert dit jaarlijks aan de gemeente. Als meer wordt gereden, dan zullen de onderhoudskosten en daarmee de leaseprijs toenemen. Boven dit aantal kilometers dient de belanghebbende daarom een kostendekkende bijdrage te voldoen. Deze bijdrage kan met terugwerkende kracht worden opgelegd.
In de toekenningsbeschikking moet de belanghebbende daarop worden gewezen. Verder zijn de brandstofkosten voor eigen rekening. De belanghebbende kan eventueel wel in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een lease-auto.
Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen
Verstrekking van een al dan niet aangepaste auto in lease auto kan alleen plaatsvinden in zeer uitzonderlijke gevallen. Hiervan is enkel sprake wanneer andere (combinaties van) vervoersvoorzieningen geen adequate oplossing bieden.
Auto’s worden verstrekt op lease basis of in de vorm van een PGB. Indien noodzakelijk kunnen aanpassingen aan de lease auto voor vergoeding in aanmerking komen. Een lease-auto kan niet in combinatie met collectief vervoer verstrekt worden.
Als de belanghebbende niet beschikt over een rijbewijs, kan ook overwogen worden een zogenaamde brommobiel te verstrekken.
Het hebben van een rijbewijs mag als algemeen gebruikelijk worden verondersteld.
Voor belanghebbenden waarvan is vastgesteld dat zij zijn aangewezen op een aangepaste auto, kunnen de meerkosten van het behalen van een rijbewijs in een aangepaste auto voor vergoeding in aanmerking komen. Hierbij geldt wel dat de belanghebbende voor zijn vervoer is aangewezen op het gebruik van een auto. Tevens kan overwogen worden een zogenaamde brommobiel te verstrekken. Hiervoor is geen rijbewijs vereist.
12.10.2 Een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen
Omschrijving van de voorziening
Een gesloten buitenwagen is: "een voertuig dat is ingericht voor het vervoer van een invalide, niet breder is dan één meter en niet is uitgerust met een motor, dan wel is uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm3 of met een elektromotor" (artikel 1 onder Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens, RVV-1990). Op grond van RVV-1990, artikel 7, dienen bestuurders van een invalidenvoertuig het trottoir, het voetpad, het fietspad of de rijbaan te gebruiken, al naar gelang deze aanwezig zijn en in de voorkeursvolgorde zoals hiervoor weergegeven. Zij hebben geen voorrang op snelverkeer als ze van rechts komen. Verder zijn ze gehouden aan een maximumsnelheid van 30 kilometer in de bebouwde kom en 40 kilometer per uur buiten de bebouwde kom. Ze kunnen, ook zonder parkeerontheffing, parkeren op een algemene invalidenparkeerplaats. Een gesloten buitenwagen is niet breder dan 1.10 meter. Bekende voorbeelden van deze wagens zijn de “Arola” en de “Canta”.
Een gesloten buitenwagen is niet hetzelfde als een zogenaamde “brommobiel”. De brommobiel is breder dan de gesloten buitenwagen (maximaal 1.50 meter breed) en moet gebruik maken van de rijbaan. Hierdoor zijn winkelgebieden voor deze voertuigen minder toegankelijk. De brommobiel lijkt daarom qua gebruik meer op een kleine personenauto. In deze beleidsregels zijn de bepalingen ten aanzien van de auto daarom ook van toepassing op de brommobiel. Voor een brommobiel is geen rijbewijs nodig, maar wel een bromfietscertificaat (voor een gesloten buitenwagen niet). Indien een auto noodzakelijk is en de belanghebbende of begeleider beschikt niet over een rijbewijs, kan een (aangepaste) brommobiel wellicht een oplossing zijn.
Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen
Een gesloten buitenwagen wordt verstrekt als dit de goedkoopst compenserende voorziening is. Dit is in die gevallen waarin geen collectief vervoer aanwezig is, de belanghebbende woont op een voor taxi's moeilijk bereikbare plaats, de vervoersbehoefte van de belanghebbende vooral de korte en iets langere afstanden, met een invalidenwagen te bereiken, betreffen.
In principe wordt een gesloten buitenwagen met benzinemotor verstrekt aangezien deze de hoogste actieradius heeft, afhankelijk van de mogelijkheden om onderweg te tanken. Tevens geldt hier dat een substantieel deel van de vervoersbehoefte kan worden vervuld met de gesloten buitenwagen. Gelet op het grotere bereik, mag aangenomen dat met een gesloten buitenwagen een groter deel van de vervoersbehoefte kan worden vervuld dan met een scootmobiel. Uitgangspunt is daarom dat met de gesloten buitenwagen jaarlijks minimaal 1000 km zal worden afgelegd. Het college kan dit laten toetsen door de leverancier van de gesloten buitenwagen.
Een gesloten buitenwagen kan worden verstrekt in de vorm van een PGB of in natura. In geval van verstrekking in natura wordt de gesloten buitenwagen in bruikleen verstrekt. Bij verstrekking in natura komen de kosten voor reparatie, verzekering en onderhoud direct voor rekening van de gemeente. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.
Omschrijving van de voorziening
Hierbij gaat het om een elektrisch vervoersmiddel, beter bekend als een scootermobiel of scootmobiel. Het is een vervoermiddel voor de korte en middellange afstand.
Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen
Een scootermobiel kan geïndiceerd worden indien er een substantiële vervoersbehoefte is in de directe omgeving van de woning. Onder substantiële vervoersbehoefte wordt verder verstaan dat een belanghebbende binnen de directe woonomgeving kan participeren in de samenleving. Verder dient een scootermobiel de goedkoopst compenserende oplossing te zijn voor de vervoersbehoefte.
Het vervoermiddel kan in de vorm van een PGB worden verstrekt of in bruikleen. De kosten voor reparatie, onderhoud en verzekering, komen bij een verstrekking in natura voor rekening van de gemeente. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend. In het verlengde van de verstrekking van een scootmobiel is de gemeente tevens verantwoordelijk voor een oplossing ten aanzien van de stalling van de scootermobiel. Waarbij in eerste instantie wordt gekeken naar een passende stalling binnen de bestaande mogelijkheden.
Het stallen van de scootermobiel dient op een adequate wijze te geschieden. Een aanwezige schuur, berging, garage, bijkeuken of tuinhuisje kan in dit kader als adequaat worden beschouwd. Heeft belanghebbende geen mogelijkheden tot het stallen van de scootmobiel, dan valt dit onder de compensatieplicht.
Ook het afdekken van de scootermobiel met een hoes, indien de belanghebbende, zijn huisgenoten of de mantelzorger daartoe in staat zijn, kan een adequate oplossing zijn mits er een oplaadmogelijkheid voor handen is.
12.10.3.1 Kosten scootmobieltraining
Indien het onduidelijk is of iemand gebruik kan maken van een scootmobiel kunnen haalbaarheidslessen noodzakelijk zijn. De eerste lijn ergotherapie verzorgt deze lessen en de kosten kunnen onder de Zorgverzekeringswet vallen.
Het college vergoedt daarnaast maximaal 5 gewenningslessen indien gebleken is dat iemand in staat is gebruik te kunnen maken van de scootmobiel, maar zonder gewenningslessen niet veilig aan het verkeer kan deelnemen.
In andere gevallen wordt er vanuit gegaan dat een korte instructie van de leverancier voldoende is en bij de prijs is inbegrepen.
Een fiets voorziening wordt verstrekt voor de korte en middellange afstand in de directe woonomgeving.
Artikel 12.10.4.1 De fiets met drie of vier wielen
Het gaat hier om aangepaste fietsen, zoals drie- of vierwielfietsen. Voor belanghebbenden met een slecht evenwicht, verstandelijk gehandicapten of gehandicapten met een gestoorde motoriek kan een aangepaste fiets een uitkomst zijn.
Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen
De belanghebbende is niet in staat te fietsen op een gewone fiets die in de winkel te verkrijgen is. Verstrekking is mogelijk als met deze vervoersvoorzieningen een substantieel deel van de bestemmingen in het kader van ‘het leven van alle dag’ bereikt kunnen worden.
Verstrekking in natura in bruikleen, in de vorm van een PGB of in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.
Vervanging kan in principe om de 10 jaar plaatsvinden. Verstrekking is afhankelijk van leeftijd. Voor kinderen tot 4 jaar wordt een normale (kinder)driewieler als algemeen gebruikelijk beschouwd.
Een duofiets heeft twee zadels en twee sturen naast elkaar. Voor beide fietsers zijn er trappers. Slechts één van de sturen is te gebruiken. De fiets wordt bestuurd door een activiteitenbegeleider, verzorgende, familielid of vrijwilliger.
Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen
In het kader van het verplaatsen in ‘het leven van alledag’ kan een duofiets worden toegekend. Een duofiets die enkel een rol speelt voor ontwikkeling en ontspanning wordt niet verstrekt in het kader van de Wmo.
Verstrekking in natura in bruikleen, in de vorm van een PGB of in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Een duofiets wordt in beginsel voor minimaal 10 jaar toegekend. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.
Verstrekking van een duofiets kan in beginsel eens per 10 jaar plaatsvinden. Aangepaste fietsen worden in beginsel door de gemeente gekocht en in bruikleen verstrekt.
Een rolstoelfiets is een driewielfiets waar de rolstoel voorop op een plateau geplaatst kan worden, zodat een kind of een volwassene dat rolstoelafhankelijk is per fiets vervoerd kan worden. Ook bestaat een rolstoelfiets met drie wielen waarbij van het achterste deel van de fiets een speciale rolstoel losgekoppeld kan worden.
Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen
De belanghebbende dient rolstoelafhankelijk te zijn. Er moet een nadrukkelijke behoefte zijn om de belanghebbende per fiets te vervoeren. Er moet een begeleider beschikbaar zijn.
Verstrekking in natura in bruikleen, in de vorm van een PGB of in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Het beleid van de gemeente is erop gericht de voorziening te verstrekken in de vorm van een PGB of in natura.
De kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering zijn bij een verstrekking in natura voor rekening van de gemeente. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.
12.10.4.4 Fiets-rolstoel-trekdeel (koppeling tussen normale fiets en rolstoel)
Het betreft hier een hulpstuk (koppeling), waardoor een rolstoel kan worden aangekoppeld aan een normale fiets. De rolstoel rijdt hiermee op de grote achterwielen achter een fiets.
Verstrekking in natura in bruikleen, in de vorm van een PGB of in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering zijn bij een verstrekking in natura voor rekening van de gemeente. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.
Hierbij wordt aan de voorzijde van de rolstoel fietsdeel met een wiel gekoppeld, waardoor de rolstoel op de achterwielen kantelt en wordt voortbewogen door middel van pedalen, die met de handen worden rondgedraaid.
Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen
Het gaat om een rolstoelvoorziening die met name voor kortere afstanden een uitkomst kan bieden voor de persoon met beperkingen. De gehandicapte moet zich door de handbike-tracker beter kunnen verplaatsen. Het verstrekken van een handbike-tracker kan overwogen worden indien een scootmobiel geen oplossing biedt.
Verstrekking in natura in bruikleen, in de vorm van een PGB of in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Het beleid van de gemeente is erop gericht de voorziening te verstrekken in de vorm van een PGB of in natura.
Bij een verstrekking in natura wordt de handbike-tracker in bruikleen verstrekt door de hulpmiddelenleverancier.
De kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering zijn bij een verstrekking in natura voor rekening van de gemeente. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.
12.10.4.6 Aangepaste kinderfietsen
De kinderfietsen kunnen als voorziening in natura in bruikleen vertrekt, in de vorm van een PGB of al financiële tegemoetkoming. Het beleid van de gemeente is er op gericht de voorziening te verstrekken in natura of in de vorm van een PGB. Een aangepaste kinderfiets kan verstrekt worden aan kinderen vanaf 4 jaar. “Fietsjes” voor kinderen jonger dan 4 jaar worden gezien als een speelvoertuig.
12.10.4.7 Autozitjes en fietszitjes
Het gaat hierbij om speciale zitjes voor in de auto of op de fiets. Hiervoor worden wel de bovengenoemde kuipvormige zitondersteuningselementen gebruikt. Echter een kuipje dat bij een bepaald onderstel hoort, kan niet als fiets- of autozitje gebruikt worden. Er moet dan een apart zitje worden aangeschaft.
Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen
Verstrekking in natura in bruikleen, in de vorm van een PGB of in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Het beleid van de gemeente is erop gericht de voorziening te verstrekken in de vorm van een PGB of in natura.
De kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering zijn bij een verstrekking in natura voor rekening van de gemeente. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.
Deze voorzieningen houden het midden tussen (therapeutische) speelvoorzieningen en mobiliteitshulpmiddelen. Het gaat concreet om:
Driewielers die zijn aangepast in verband met de beperking van het kind.
Speelmobielen en vliegende Hollanders zijn speelvoorzieningen en vervoermiddelen voor buiten. Ze zijn sneller en wendbaarder dan handbewogen rolstoelen. Bovendien geeft het kinderen de mogelijkheid langere afstanden af te leggen.
Kruipwagens en kruiphulpmiddelen:
Kinderen kunnen zich liggend of zittend op deze hulpmiddelen voortbewegen. Ze zijn bedoeld voor kinderen die vanwege beenfunctiestoornissen niet in staat zijn te kruipen.
Verstrekking in natura in bruikleen of in de vorm van een PGB. Bij een verstrekking in natura wordt het speelvoertuig in bruikleen verstrekt door de hulpmiddelenleverancier.
De kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering zijn bij een verstrekking in natura voor rekening van de gemeente. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.
12.11 Financiële tegemoetkoming in de kosten
Is belanghebbende niet in staat gebruik te maken van het collectief vervoer, dan kan hij/zij in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming. De voorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van:
De normbedragen voor de financiële tegemoetkoming zijn opgenomen in het Besluit.
Kosten gemaakt voor het gebruik van een (rolstoel)taxi worden afgerekend op declaratiebasis. Declaraties moeten per kwartaal worden ingediend voor de 10de van de eerste maand van het volgende kwartaal. Bij de declaratie dienen de taxibonnen overlegd te worden. De normbedragen gelden voor een periode van 12 maanden.
Declaraties kunnen worden ingediend door belanghebbenden van 18 jaar en ouder. Hierbij kan het gaan om belanghebbenden zelf of om ouders/verzorgers van een belanghebbende.
12.12 Aanpassing van de eigen auto
Autoaanpassingen zijn er op gericht het gebruik van een auto voor een belanghebbende mogelijk te maken, indien deze op de auto is aangewezen voor verplaatsingen buitenshuis. Verstrekking van aanpassingen aan de eigen auto kan alleen plaatsvinden in zeer uitzonderlijke gevallen. Hiervan is enkel sprake wanneer een andere vervoersvoorziening geen goedkoopst compenserende oplossing biedt. Het vervoersprimaat ligt immers bij het collectief vervoer.
De ergonomisch adviseur beoordeelt of de auto in redelijkheid is aan te passen of dat er een andere auto noodzakelijk is. Er wordt een programma van eisen opgesteld met een offerte.
Eisen die aan een auto gesteld worden om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten:
Er wordt een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten verstrekt die gebaseerd is op een door het college geaccepteerde offerte. Daarbij geldt dat algemeen gebruikelijke zaken zoals automatische transmissie, elektrische ramen en buitenspiegels, in hoogte verstelbare stoelen en airconditioning komen niet voor vergoeding in aanmerking. Een auto met deze voorzieningen kan worden aangeschaft voor een prijs die overeenkomt met de waarde van de referentie-auto zoals door het UWV wordt gehanteerd. De prijs van een referentieauto wordt jaarlijks bekend gemaakt in de Staatscourant. De duur van de toekenning is minimaal zeven jaar.
De wegenbelasting en autoverzekering komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Als sprake is van een aanvraag voor een aanpassing aan de eigen auto, dient een advies van het Centraal Bureau Rijvaardigheid (CBR) met de restreint bepalingen aanwezig te zijn. Het CBR verricht de keuring voor het vaststellen van de beperkingen (restreint), waarop de auto voor de belanghebbende aangepast moet zijn. Zonder deze restreintbepalingen is de belanghebbende onverzekerd als hij in een auto rijdt.
Aan de eis dat de auto niet ouder mag zijn dan vijf jaar, kan worden voorbijgegaan als de autoaanpassing in een andere auto kan worden overgezet (bijvoorbeeld een aangepaste autostoel). Als in dat geval de aanpassing binnen zeven jaar overgezet moet worden, dan zijn de kosten hiervan voor rekening van de belanghebbende.
Op grond van het Nederlands belastingstelsel is de teruggaaf BPM-gehandicaptenregeling in het leven geroepen. Indien een bestelauto op of na 1 juli 2005 in gebruik is genomen voor het vervoer van een gehandicapte en diens rolstoel of ander hulpmiddel, kan men een teruggaaf krijgen van Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bron:belastingdienst.nl).
Wanneer de auto verstrekt is vanuit de Wmo wordt een deel van de verstrekte financiële tegemoetkoming terug gevorderd van de belanghebbende indien het verzoek om teruggaaf door de belastingdienst wordt ingewilligd. Het is namelijk niet de bedoeling dat op grond van de Wmo een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt voor een voorziening waarin de belastingdienst achteraf mede tegemoet komt.
12.13 Meerkosten auto in speciale uitvoering
Als er een medische noodzaak is voor een auto in een bepaalde uitvoering of met speciale faciliteiten die niet kan worden aangeschaft voor het normbedrag van de referentieauto, dan kan een tegemoetkoming worden verleend in de meerkosten van deze auto. De tegemoetkoming is gelijk aan de aanschafprijs van de betreffende auto (exclusief niet-noodzakelijke accessoires) plus de kosten van eventuele noodzakelijke aanpassingen minus het normbedrag van de referentieauto.
Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen:
Een tegemoetkoming in de kosten van een eigen auto kan alleen plaatsvinden in zeer uitzonderlijke gevallen. Hiervan is enkel sprake wanneer een andere vervoersvoorziening geen goedkopere compenserende oplossing biedt en de belanghebbende geen gebruik kan maken van het collectief vervoer of een (rolstoel)taxi. Er wordt een programma van eisen opgesteld met een offerte.
Er wordt een financiële tegemoetkoming in de meerkosten ten opzichte van het algemeen gebruikelijke deel verstrekt. De duur van de toekenning is minimaal zeven jaar. De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld op de door het college geaccepteerde kosten.
Weekendvervoer voor Awbz-bewoners
Onder de Wvg is de omvang van de zorgplicht voor Awbz-bewoners door jurisprudentie geconcretiseerd. Uitgangspunt is een gelijke zorgplicht voor Awbz-bewoners en overige voor bewoners van de gemeente. Categoriale beperking van de omvang van de zorgplicht voor Awbz-bewoners is ook mogelijk, maar daarop moeten uitzonderingen mogelijk zijn voor individuele gevallen. De compensatieplicht zal onder de Wmo voor Awbz-bewoners niet afwijken van de bestaande jurisprudentie.
De reguliere compensatieplicht voor vervoer houdt in dat er in beginsel compensatieplicht is voor regionaal vervoer voor Awbz-bewoners, en slechts bij wijze van uitzondering - bij dreigende vereenzaming - compensatieplicht voor bovenregionaal vervoer. Bij jonge, verstandelijk gehandicapte Awbz-bewoners van grote instellingen is deze situatie onder de Wvg-jurisprudentie omgedraaid. Daarbij wordt uitgegaan van een dreigend sociaal isolement, tenzij het tegendeel kan worden aangetoond. Uitgangspunt is dat ook bovenregionaal weekendvervoer van en naar het ouderlijk huis onder de compensatieplicht valt.
Voor wat betreft de frequentie wordt in de Wvg-jurisprudentie uitgegaan van bezoek om en om, dus de ene week bezoek van ouders aan de instelling, de andere week bezoek van de Awbz-bewoners aan het ouderlijk huis.
Recreatief vervoer voor Awbz-bewoners vanuit het ouderlijk huis valt niet onder de Wmo-compensatieplicht
De CRvB gaat er vanuit dat het contact met het ouderlijk milieu voor de belanghebbende in een Awbz-instelling doorgaans van wezenlijk belang is. Omdat ‘het leven van alledag’ zich doorgaans afspeelt binnen de Awbz-instelling mag er echter ook vanuit worden gegaan dat daar sociale contacten worden opgedaan en worden onderhouden. Als echter een deskundige verklaart dat zonder de contacten buiten de instelling vereenzaming dreigt, kan een voorziening voor weekendvervoer noodzakelijk zijn.
Daarbij mag het college er vanuit gaan dat een deel van de noodzakelijk contacten ook onderhouden kunnen worden door het ontvangen van bezoek. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de Awbz-instelling om zorg te dragen voor een passende locatie/ruimte voor het ontvangen van bezoek. Om die reden hoeft de door het college te treffen vervoersvoorziening slechts rekening te houden met de helft van de noodzakelijke contacten (50/50-criterium). Het betreft hier overigens een algemene regel. Zowel het college als de belanghebbende kan door middel van verklaringen van deskundigen aantonen dat een lagere dan wel hogere bezoekfrequentie noodzakelijk is.
Op basis van het voorgaande wordt in het kader van “weekendvervoer” voor belanghebbenden in een Awbz-instelling slechts een tegemoetkoming verstrekt voor de helft van de noodzakelijk geachte contacten (om vereenzaming te voorkomen). De andere helft van de noodzakelijke contacten dient door middel van bezoek onderhouden te worden.
Hoofdstuk 13 Te bereiken resultaat: Het ontmoeten van medemensen
13.1 Mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten
Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het zo mogelijk kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten in principe in de eigen gemeente. In deze beleidsregels wordt dit resultaat verkort aangeduid met "het ontmoeten van medemensen".
13.2 Beoordeling volgens de verantwoordelijkheidsladder
Als bovenstaande mogelijkheden niet leiden tot een oplossing, komt een collectieve of individuele voorziening ter beoordeling aan de orde.
Om medemensen te ontmoeten gaat het (ook) om de voorwaarde zich te kunnen verplaatsen naar bestemmingen waar dat dan mogelijk is. Dit betekent dat het resultaat is het algemeen wordt bereikt door het resultaat het zich kunnen verplaatsen per vervoermiddel.
Daarbij wordt uitgegaan dat het openbaar vervoer te voet, per fiets of in voorkomende gevallen per bus kan worden bereikt. Voor de vraag of belanghebbende gebruik kan maken van de bus is het redelijk om uit te gaan van de vraag of de belanghebbende een afstand van 800 meter in 20 minuten kan afleggen (CRvB 19-09-2012, nr. 12/109 WMO).
Verder geldt dat de te hanteren uitgangspunten in de verantwoordelijkheidsladder door de Centrale Raad worden beoordeeld met een redelijke wetsuitleg die de grenzen daarvan niet te buiten gaat (CRvB 29-02-2012, nr. 11/517 WMO).
Zijn er geen mogelijkheden in de eigen omgeving en ondervindt belanghebbende beperkingen in de begeleiding bij het zich verplaatsen over de korte en de zeer korte afstand zodat hij/zij medemensen kan ontmoeten en sociale verbanden met hen kan aangaan, kan in het algemeen worden volstaan met het verwijzen naar een vrijwilligersorganisatie (CRvB 02-09-2011, nr. 11/4405 WMO-VV en CRvB 02-09-2011, nr. 11/4441 WMO-VV). Zie bijlage voor een overzicht sociale kaart producten Carrefour.
Op voorhand kan niet worden gezegd welke soort voorziening zou kunnen worden verleend om het resultaat te bereiken. Daat heeft vooral te maken met het feit dat in de meeste gevallen een vervoersvoorziening of een beschikbare vrijwilliger zal leiden tot het gewenste resultaat.
Voor het ontmoeten van medemensen kan het college sportvoorzieningen zoals een sportrolstoel verstrekken inclusief de daarmee gepaard gaande kosten van onderhoud, gebruik, verzekering en reparatie en eventuele noodzakelijke aanpassingen en accessoires.
Deze rolstoelen kenmerken zich door scheefstand van de grote wielen en zijn vaak uitgerust met een doorlopende voetenplank in plaats van twee aparte voetensteunen. Een sportrolstoel is gericht op snelheid en wendbaarheid en stelt minder hoge eisen aan zitcomfort dan een rolstoel voor dagelijks gebruik. In principe zijn sportrolstoelen niet bruikbaar in de gewone leefsituatie.
Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen
Tijdens het gesprek wordt besproken of de belanghebbende serieus overweegt te gaan dan wel te blijven sporten. Daarvoor dient een bewijs van zijn lidmaatschap van een sportvereniging te worden verstrekt.
Een aantal rolstoelen is wel geschikt voor dagelijks gebruik. Het gaat dan om lichte, makkelijk wendbare rolstoelen. Omdat het zitcomfort van deze stoelen beperkt is, wordt niet tot verstrekking van deze rolstoelen overgegaan aan mensen die een groot deel van de dag afhankelijk zijn van de rolstoel.
Een sportrolstoel kan in de vorm van in natura in bruikleen worden verstrekt. De gemeente schaft de sportrolstoel aan die bij de offerte vergelijking als goedkoopste aanbieding is gedaan. Kiest de belanghebbende voor een PGB, dan bedraagt het PGB maximaal het bedrag welke bij de offerte vergelijking als goedkoopste aanbieding is gedaan.
De kosten voor reparatie, onderhoud en verzekering komen bij een verstrekking in natura voor rekening van de gemeente. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten van 3,9% over het totale bedrag worden verleend.
Belanghebbenden die een sportvoorziening voor het bedrijven van sport op topniveau nodig hebben moeten uit eigen middelen of door sponsoring de nodige financiële middelen bijeen brengen. Sportvoorzieningen voor dit doel worden op grond van de Wmo niet verstrekt.
Hoofdstuk 14 Vorm van de voorziening
Voorzieningen kunnen binnen de Wmo in verschillende vormen verstrekt worden:
In artikel 6 van de Wmo is bepaald dat de personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze hebben tussen het ontvangen van een voorziening in natura of een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget (PGB), tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.
Allereerst is er de algemene voorziening. Deze vorm van voorziening is in de gemeente Noordoostpolder nog in ontwikkeling. Kenmerkend voor algemene voorzieningen is dat de gemeente deze voorzieningen organiseert, inkoopt en ter beschikking stelt, los van (of vooruitlopend op) individuele aanvragen. Deze voorzieningen kunnen in de regel met een minimum aan procedures worden aangeboden, dus met slechts een lichte toegangstoets en zonder eigen bijdrage. Een algemene voorziening is altijd voorliggend op een individuele voorziening. Algemene voorzieningen worden altijd in natura verstrekt, dus nooit in de vorm van een PGB of een financiële tegemoetkoming.
Ten tweede bestaat de voorziening in natura. Een voorziening in natura wordt in bruikleen middels een bruikleenovereenkomst aan de aanvrager ter beschikking gesteld. Voorzieningen in natura zijn voorzieningen die niet in de vorm van een PGB of een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Dat wil zeggen dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt die hij of zij kant-en-klaar krijgt. De gemeente huurt een voorziening van de leverancier en de voorziening wordt door de leverancier in bruikleen aan de cliënt verstrekt. Sanitaire hulpmiddelen (het betreft de toiletstoel, de toiletbril met armleuningen, de staande- en verrijdbare douchestoel) worden echter in eigendom verstrekt aan de aanvrager. Sanitaire woonvoorzieningen of douchehulpmiddelen die buiten het kernassortiment vallen en een netto waarde hebben gelijk aan of minder dan € 300, zoals bijvoorbeeld een badplank, worden eveneens in eigendom verstrekt. Daarnaast kan de gemeente in zeer uitzonderlijke gevallen besluiten tot het kopen van de voorziening van de leverancier. Voorwaarde is dat deze beslissing binnen het hele team is besproken en door het hele team wordt gedragen. In het geval dat een voorziening in eigendom wordt verstrekt, geldt er een bruikleenovereenkomst tussen de gemeente en de cliënt.
Elektrische voorzieningen zijn verzekerd. Verzekering tegen diefstal in de woning en het teniet gaan van de voorziening door brand dient de cliënt zelf te regelen (inboedelverzekering). Een verstrekking van een voorziening in natura heeft voor de gemeente in ieder geval de voorkeur als de verwachting is dat een voorziening na enige tijd niet meer adequaat zal zijn voor de aanvrager.
14.4 Financiële tegemoetkoming
De derde vorm van verstrekking is de financiële tegemoetkoming.
Voorzieningen kunnen ook worden verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Een financiële tegemoetkoming houdt in dat iemand een bedrag aan geld krijgt als tegemoetkoming in de kosten die gemaakt worden om de verstrekking aan te schaffen of hulp te organiseren. Deze tegemoetkoming kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager. De voorwaarden met betrekking tot een financiële tegemoetkoming zijn beschreven in hoofdstuk 3 van het Besluit individuele voorzieningen Wmo. Ook de (gemaximeerde) hoogtes van de tegemoetkoming zijn hierin opgenomen.
Een financiële tegemoetkoming kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij bepaalde woonvoorzieningen. Het betreft dan een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte die wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte.
Indien de noodzaak van een individuele voorziening is vastgesteld, kan de aanvrager ervoor kiezen een bepaalde voorziening in de vorm van een PGB te ontvangen, tenzij sprake is van overwegende bezwaren.
Cliënten met een indicatie HH1 kunnen kiezen voor:
Cliënten met een indicatie HH2 kunnen kiezen voor:
Artikel 6 Wmo bepaalt dat de aanvrager de keuzevrijheid heeft tussen de voorziening in de vorm van natura of een persoongebonden budget, tenzij sprake is van overwegende bezwaren. In het besluit zijn een aantal situaties bepaald waarin overwegende bezwaren worden aangenomen. Hiermee is geen limitatieve opsomming beoogd. Er zijn ook andere voorbeelden denkbaar.
14.5.2 PGB bij huishoudelijke ondersteuning regulier
PGB regulier betekent dat een PGB-houder ervoor kiest om huishoudelijke ondersteuning categorie 1 of categorie 2 in te kopen bij een dienstverlener aan huis, buur, familielid, zzp'er of zorgaanbieder en zelf alles regelt.
De hoogte van het PGB voor huishoudelijke ondersteuning is vastgesteld in het Besluit. In beginsel wordt 80% van het PGB uitbetaald, tenzij belanghebbende kan aantonen dat er voor het volledige (100%) van het bedrag zorg is ingekocht. Bij diensten met betrekking tot huishoudelijke ondersteuning gaat het dus om de betaling van tijd aan dienstverleners.
14.5.3 PGB bij huishoudelijke ondersteuning dienstverlening aan huis
PGB dienstverlening aan huis betekent dat een PGB-houder ervoor kiest om huishoudelijke ondersteuning categorie 1 in te kopen op grond van de Regeling Dienstverlening aan huis en daarbij wordt ondersteund door een professionele aanbieder voor bemiddeling en service.
Om de keuze van cliënt voor PGB dienstverlening aan huis te ondersteunen is bemiddeling, service, kassiersfunctie en verzekering door een Bemiddelings en servicebureau inbegrepen. Dit bureau ondersteunt cliënt bij een aantal administratieve taken en de werkgeversrol. Cliënt blijft werkgever van de dienstverlener aan huis.
14.5.4 PGB overige Wmo voorzieningen
Wat betreft de voorzieningen afkomstig uit de Wvg zal per toekenning een berekening gemaakt worden. De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud, reparatie en verzekering van de voorziening, voor zover daar sprake van is. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgevraagd.
Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten.
Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft.
De voorwaarden voor een PGB voor het verwerven van een woon-, vervoers- of rolstoelvoorziening zijn opgenomen in het Besluit. Indien de kosten van de voorziening het PGB overschrijden zijn deze voor rekening van de aanvrager.
Bij de woon- , vervoers- en rolstoelvoorzieningen wordt, indien mogelijk de afschrijvingsperiode gebaseerd op de technische afschrijving van de voorziening. Bij rolstoelen en scootmobielen wordt uitgegaan van de afschrijvingsperiode zoals deze wordt gehanteerd door de vaste leverancier van de gemeente. Bij gelijkblijvende beperkingen kan binnen de afschrijvingstermijn niet opnieuw een overeenkomstige voorziening worden verstrekt. (Of een aanvrager na het verstrijken van de afschrijftermijn daadwerkelijk in aanmerking komt voor een vervanging van de voorziening wordt individueel beoordeeld).
De door de aanvrager gekozen leverancier dient bereid te zijn om de voorziening gedurende de technische afschrijvingsperiode te repareren en te verzekeren. Indien de leverancier hiertoe niet bereid is onder deze voorwaarde te leveren, mag hij niet leveren.
14.5.4.2 Fabrieksaanpassingen en een PGB
Indien standaard fabrieksaanpassing en/of individueel te vervaardigen aanpassingen noodzakelijk zijn, wordt het PGB verhoogd met de prijs die de gemeente voor deze aanpassingen zou betalen ingeval deze voorziening in natura zou zijn toegekend. De gemeente berekent het PGB voor de aanpassingen. Eventueel wordt een schaduwofferte opgevraagd bij de leverancier. Bij de berekening van het PGB wordt rekening gehouden met de kosten van onderhoud, reparatie en, indien van toepassing, van de verzekering (verzekering tegen diefstal uit de woning (inboedelverzekering) dient de belanghebbende zelf te regelen).
14.5.4.3 Omvang PGB overige voorzieningen
De hoogte van het PGB is 100% van de prijs die de gemeente bij haar vaste leverancier voor de geïndiceerde voorziening zou betalen uitgaande van de goedkoopst compenserende, beschikbare voorziening in natura. Bij de inkoop van bepaalde voorzieningen kan de gemeente korting bedingen omdat zij een grote hoeveelheid afneemt. Deze korting wordt doorberekend naar het PGB. Ook de budgethouder kan bij de huidige leverancier een voorziening kopen tegen hetzelfde kortingspercentage.
Bij het vaststellen van de hoogte van het PBG in relatie tot de kosten van de voorziening in natura is in de Noordoostpolder rekening gehouden met het gegeven dat de gemeente een dergelijke voorziening inkoopt via de hulpmiddelen leverancier. Omdat de gemeente ervan uit gaat dat iemand met een PGB bij de gecontracteerde (of andere leveranciers) een rolstoel niet tegen een lagere prijs in kan kopen dan de gemeente zelf bij Welzorg, is het niet redelijk ook voor de voormalige Wvg verstrekkingen een percentage van 75% van het laagste bedrag van de voorziening in natura aan te houden.
De vaststelling en inning van de eigen bijdrage wordt ook bij het PGB uitgevoerd door het CAK. Voor een rolstoel voorziening geldt geen eigen bijdrage.
Met een PGB voor een rolstoelvoorziening of een scootmobiel wordt de budgethouder in staat gesteld een rolstoel of scootmobiel te kopen.
De kosten van de voorziening voor de gemeente als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt bij de berekening van het PGB. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte.
Daarbij dienen bedragen geteld te worden voor instandhoudingskosten, zoals het onderhoud en de reparaties van de voorziening en een WA-verzekering, voor zover daar sprake van is. Deze bedragen zijn door een verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, of kunnen bij verstrekking via een leverancier bij die leverancier worden opgevraagd.
Als het persoonsgebonden budget berekend is, wordt het bij beschikking aan de aanvrager bekend gemaakt. In deze beschikking wordt vermeld wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is.
Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven program van eisen bij de beschikking gevoegd. Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, hetgeen op zich weer tot nieuwe aanvragen kan leiden. Dit wordt voorkomen door een program van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is er gehandeld in strijd met de beschikking.
Is de beschikking verzonden, dan kan het persoonsgebonden budget beschikbaar worden gesteld. Dat kan in één keer, indien daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden), maar kan ook per kwartaal, bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden. Indien belanghebbende kiest voor een PGB dienstverlening aan huis, dan wordt in dit geval het verleende PGB maandelijks middels een machtiging achteraf door de gemeente aan de Bemiddelings- en serviceorganisatie overgemaakt.
14.6.1 Gedeeltelijke terugbetaling van het PGB
Dit gebeurt indien de voorziening niet meer wordt gebruikt. Indien een voorziening aangeschaft met een PGB, niet meer wordt gebruikt, dan dient de budgethouder dit bij de gemeente te melden. Indien de technische afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, dient de budgethouder een deel van het PGB terug te betalen. Hierbij wordt rekening gehouden met de reeds betaalde eigen bijdrage dan wel andere eigen ingebrachte middelen. Het feit dat de voorziening overbodig geworden is, kan samenhangen met het overlijden van de cliënt of met andere omstandigheden. Bij deze terugbetaling zal dan ook terdege rekening gehouden worden met de specifieke omstandigheden. Hierna kan zo nodig opnieuw een PGB kan worden toegekend voor een nieuw aan te schaffen voorziening.
Ook bij verhuizing naar een andere gemeente vóór het verstrijken van de technische afschrijvingstermijn, dient de budgethouder de gemeente hiervan op de hoogte te stellen en het PGB minus de afschrijving over de verstreken termijn terug te betalen aan de gemeente. De gemeente waar naartoe verhuisd wordt zal op de hoogte gesteld moeten worden van de verhuizing om, via het CAK, eigen bijdrage te kunnen gaan innen. Deze ‘ontvangende’ gemeente zal ook zorg moeten dragen voor het terugbetalen van het resterende bedrag van het PGB. Bij verhuizing binnen een periode van vijf jaar wordt een tijdsevenredig deel van de eigen bijdrage terugbetaald aan de belanghebbende.
14.7 Verantwoording/controle besteding PGB
In hoofdstuk 2 van het Besluit voorzieningen zijn de voorwaarden benoemd die van toepassing zijn bij het verstrekken van een PGB. In het besluit is ook bepaald op welke wijze de budgethouder verantwoording aflegt over de besteding van het PGB.
Controle van het persoonsgebonden budget vindt op twee manieren plaats. Enerzijds controle van het persoonsgebonden budget regulier voor huishoudelijke ondersteuning, anderzijds controle van het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen als woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen.
14.8 Eigen bijdrage en eigen aandeel
Bij het verstrekken van een individuele voorziening is de gemeenteraad, op grond van de artikelen 15 lid 1 en 19 lid 1 van de Wmo, bevoegd om vast te stellen dat een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage wordt gevraagd, die door het CAK wordt opgelegd dan wel bij de financiële tegemoetkoming uit te gaan van het aandeel in de kosten.
Het is van belang om de belanghebbende tijdens het gesprek goed voor te lichten over het feit dat als er recht bestaat op een individuele voorziening, deze mogelijk geheel zelf wordt betaald middels de eigen bijdrage of het eigen aandeel. Daarnaast geldt dat de belanghebbende kosten kan opvoeren bij de aangifte van de Inkomstenbelasting.
De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het belastbaar (verzamel) inkomen en vermogen van de aanvrager. Dit is uitgewerkt in het Besluit, waarbij aansluiting gezocht is met de Algemene maatregel van Bestuur. De eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK verzorgt ook al de vaststellingen en inning van de verschuldigde eigen bijdrage voor de Awbz en bewaakt de opeenstapeling van eigen bijdragen door toepassing van het anti-cumulatiebeding.
Dit betekent dat burgers die zowel gebruik maken van een Wmo-voorziening als van Awbz zorg in eerste instantie voor de Wmo-voorziening de eigen bijdrage betalen, de Wmo eigen bijdrage gaat voor. Hebben zij het voor hen geldende maximum nog niet bereikt, dan betalen zij ook (een deel van) de Awbz eigen bijdrage. De cliënt krijgt één rekening van het CAK voor zowel de Wmo eigen bijdrage als - indien van toepassing - voor de Awbz eigen bijdrage. Ook bewaakt het CAK de anticumulatie bij de eigen bijdrage voor de maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang. Als de cliënt al betaalt voor deze opvang, dan ontvangt diegene geen rekening meer voor overige Wmo- of AWBZ-voorzieningen.
In de huidige regelgeving geldt dat een eigen bijdrage of aandeel in de kosten alleen gevraagd mag worden aan personen van 18 jaar en ouder. In tegenstelling tot de Wvg geldt in de Wmo geen bijdrageplicht voor onderhoudsplichtige (pleeg)ouders.
Belanghebbende kunnen op verschillende manieren achterhalen of en hoeveel eigen bijdrage zij moeten betalen. Ze kunnen de berekening maken via de rekenmodule op de website van het CAK, namelijk www.hetcak.nl. Ze kunnen de berekening ook maken met het rekenschema in de brochure van het CAK. Ook kunnen cliënten contact opnemen met het gratis telefoonnummer van het CAK (0800-1925) en hun vraag voorleggen aan een medewerker.
Hoofdstuk 15 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten van de voorziening
Op grond van de Awb moet de gemeente binnen een redelijke termijn van acht weken beslissen op de aanvraag. Lukt dat niet binnen deze termijn dan wordt een kennisgeving gegeven met een termijn waarbinnen een besluit kan worden verwacht. Afhankelijk van de aard van voorziening is het niet altijd mogelijk om binnen een termijn van acht weken te beslissen. Denk bijvoorbeeld aan woningaanpassingen of rolstoelen omdat doorgaans offertes en mogelijk ook medische adviezen voor nodig zijn. Het is van belang om termijnen goed te bewaken. De belanghebbende kan, na de gemeente in gebreke te hebben gesteld aanspraak maken op een dwangsom
Bijlage 1 Contactgegevens thuiszorgorganisaties
Zorgopdracht naar: info@allerzorg.nl
Telefoonnummer voor operationele zaken (zaken betreffende een aanmelding): 0527-612225
Zorgopdracht naar: Thuishulp@axxicom.nl
Afmelden: Thuishulp@axxicom.nl
Telefoonnummer voor operationele zaken (zaken betreffende een aanmelding): 0900-9252
Telefoonnummer voor operationele zaken (zaken betreffende een aanmelding): 0900-2353698
Reformatorische Stichting Thuiszorg (RST)
Zorgopdracht naar: planning@rstzorg.nl
Telefoonnummer voor operationele zaken (zaken betreffende een aanmelding): 034-2422324
Thuiszorg Service Nederland (TSN)
Zorgopdracht naar: indicaties@thuiszorgservice.nl
Afmelden: lelystad@thuiszorgservice.nl
Voor operationele zaken (zaken betreffende een aanmelding): e-mail: lelystad@thuiszorgservice.nl, tel: 0320-269070
Thuiszorg Zuidwest Friesland (TZWF)
Zorgopdracht naar: zorgadministratie@thuiszorgzwf.nl
Afmelden: zorgadministratie@thuiszorgzwf.nl
Telefoonnummer voor operationele zaken (zaken betreffende een aanmelding): 0515-461122
Zorgopdracht naar: zwolle@tzorg.nl
Telefoonnummer voor operationele zaken (zaken betreffende een aanmelding): 055-5995977
Zorggroep Oude en Nieuwe Land (ZONL)
Zorgopdracht naar: BZO@zorggroep-onl.nl
Afmelden: zorgadministratie@thuiszorgzwf.nl
Telefoonnummer voor operationele zaken (zaken betreffende een aanmelding): 0527-539815
De zorgaanbieder heeft gedurende werkdagen/-tijden een (service) telefoonnummer beschikbaar waar zorgaanvragers met vragen en klachten terechtkunnen. Dit nummer dient duidelijk gecommuniceerd te worden richting de zorgvragers.
Bijlage 2 Normtijden Hulp bij Huishouden
Het doen van boodschappen voor het dagelijkse leven (HH1)
Hieronder vallen het samenstellen van een boodschappenlijst en het inkopen en opbergen van boodschappen. Dit kan 1x per week worden gedaan en daar kan maximaal 60 minuten per week voor worden toegekend. Oplossingen middels eigen netwerk, boodschappenservice en vrijwilligersdienst zijn voorliggend.
Indien de afstand tot de winkel erg klein is, kan 30 minuten minder worden toegekend.
Indien de afstand tot de winkels erg groot is (mensen die in buitengebied wonen), kan 30 minuten extra worden toegekend. Dit zal zelden het geval zijn.
Als het gaat om een cliëntsysteem van meer dan 4 personen of als er kinderen jonger dan 12 jaar aanwezig zijn, kan 2x per week boodschappen worden toegekend. Dit is een uitzondering welke goed afgewogen moet worden.
Als er een probleem ligt bij de organisatie (boodschappenlijst maken en doorbellen alsmede opbergen van de spullen na aflevering): dan wordt 15 minuten per week geïndiceerd voor deze taak.
Eigen keuzen of verzoeken, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, worden niet gehonoreerd. De noodzaak van dergelijke wensen dient altijd geobjectiveerd te worden.
Maaltijden: broodmaaltijd, warme maaltijd (HH1)
Hieronder vallen wat betreft de broodmaaltijd: broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten.
Brood: 1x per dag smeren. Dit houdt in 15 minuten voor het ontbijt en 5 minuten extra als er een tweede maaltijd voor tussen de middag afgedekt in koelkast moet worden klaargezet.
Bij aanwezigheid van kinderen onder de 12 jaar kun je per kind 5 min. Extra per dag berekenen.
Wat betreft de warme maaltijd vallen hieronder: eten klaarzetten of bereiden (opwarmen of voorbereiden en koken) tafel dekken en afruimen. Opwarmen van de warme maaltijd (kant-en klaar/tafeltje dekje): 10 minuten per dag.
Koken wordt alléén geïndiceerd als er geen gebruik gemaakt kan worden van voorliggende voorzieningen, bijvoorbeeld in verband met een zeer speciaal dieet. De noodzaak van een speciaal dieet dient door een arts geobjectiveerd te worden: er kan voor het koken 30 minuten per dag geïndiceerd worden.
Licht poetswerk in huis, kamers opruimen (HH1)
Hieronder vallen de volgende activiteiten:
Afwassen, bedden opmaken, opruimen, stof afnemen op ooghoogte, planten water geven.
Deeltaken die gescoord kunnen worden waarna een percentage van de normtijd kan worden aangehouden (meestal halveren), rekening houdend met de zwaarte van de taken:
Zwaar huishoudelijk werk (HH1)
Hieronder vallen: Hoog/Laag afstoffen, stofzuigen/swifferen, soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen, ramen lappen binnenzijde, opruimen huishoudelijk afval.
Normtijden voor essentiële gebruiksruimtes = 90 minuten (1 slaapkamer, 1 badkamer, 1 woonkamer, 1 keuken, 1 toilet).
1 trap in gebruik = 15 min extra.
2 trappen in gebruik = 30 minuten extra.
30 minuten voor elke kamer die dagelijks in gebruik is.
15 minuten voor alle overige kamers/ruimtes bij elkaar. De totale indicatie ZHH kent een maximum van 180 minuten (ofwel 3 uur).
Deeltaken die gescoord kunnen worden waarna een percentage van de normtijd kan worden aangehouden (meestal halveren), rekening houdend met de zwaarte van de taken:
Je kunt voor het licht en zwaar huishoudelijk werk 30 minuten extra tijd indiceren in bijzondere gevallen:
Verzorging kleding/linnengoed (HH1)
Hier wordt onder gerekend: sorteren en wassen van kleding met behulp van een wasmachine, was drogen in een droger, opvouwen, strijken en opbergen van het wasgoed.
Hiervoor wordt bij een eenpersoonshuishouden 45 minuten per week toegekend; bij elk volgend aanwezig persoon 30 minuten extra per week.
Je kunt extra tijd indiceren in bijzondere gevallen:
Deeltaken die gescoord kunnen worden waarna een percentage van de normtijd kan worden aangehouden (meestal halveren), rekening houdend met de zwaarte van de taken:
Een bovenlader of de wasmachine/droger op hoogte zetten is soms al toereikend. Een droger is algemeen gebruikelijk. Ondergoed en beddengoed wordt niet gestreken, wel gevouwen.
Organisatie van het huishouden (HH2)
Hiertoe worden gerekend opvang en/of verzorging van kinderen (anderen helpen met zelfverzorging).
Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen.
Opvang/verzorging van kinderen <12 jaar. De ouder(s) blijft ALTIJD verantwoordelijk voor de kinderen. Kinderopvang tot 5 dagen per week is redelijk om te vragen.
De verantwoordelijke ouder(s) dient een oplossing te vinden voor opvang door de week en weekend. De indicatie overstijgt nooit 40 uur per week, indien noodzakelijk, maximaal 3 maanden.
Een kind van 3 maanden of ouder kan 5 dagen naar een kinderdagverblijf. Verder is de crèche, kinderdagverblijf, overblijven op school, voor- en naschoolse opvang voorliggend.
Tot en met 7 jaar dient een kind geholpen te worden met:
Meer of minder tijd kan worden geïndiceerd vanwege het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, de gezondheidssituatie, het functioneren van kinderen/huisgenoten, aanwezigheid gedragsproblematiek, samenvallende activiteiten.
Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden (HH2)
Instructie omgaan met hulpmiddelen, instructie licht huishoudelijk werk, instructie textielverzorging, instructie boodschappen doen, instructie koken.
Tijd die ingezet kan worden is 30 minuten, maximaal 3x per week voor 6 weken.
Een volwassenen huisgenoot van 23 jaar en ouder dient het huishouden geheel over te nemen.
Een 18- tot 23-jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Dit is te normeren naar 2 uur uitstelbare taken en 3 uur niet uitstelbare taken. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.
In geval de leefeenheid van de zorgvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaan we er vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.
Bijlage 3 Overzicht sociale kaart producten Carrefour
Bijlage 4 Lijst met gebruikte afkortingen
ADL: Algemene dagelijkse Levensverrichtingen
AMvB: Algemene Maatregel van Bestuur
AMW: Algemeen Maatschappelijk Werk
Awb: Algemene Wet Bestuursrecht
Awbz: Algemene wet bijzondere ziektekosten
CAK: Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten
CARA: Chronische A-specifieke Respiratoire Aandoeningen
CIZ: Centraal Indicatiestelling Zorg
CRvB: Centrale Raad van Beroep
GAK: Gemeenschappelijk Administratiekantoor
ICF: International Classification of Functioning
NIBUD: Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting
UWV: Uitkeringsorgaan Werkgeversverzekeringen
WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning
Bijlage 5 Overzicht eigen bijdrage en eigen aandeel
Voor hulp bij huishouden geldt al een eigen bijdrage per 1 januari 2007. Voor hulp bij huishouden geldt een eigen bijdrage zolang de voorziening verstrekt wordt.
Voor een bouwkundige en/of woontechnische woonvoorziening geldt voor 3 jaar een eigen bijdrage. Het bedrag wordt berekend door de kostprijs van de voorziening te delen door 3 jaar (39 periodes van 4 weken).
Voor niet bouwkundige en niet woontechnische roerende woonvoorzieningen in eigendom geldt ook voor 3 jaar een eigen bijdrage. Het bedrag wordt berekend door de kostprijs van de voorziening te delen door 3 jaar (39 periodes van 4 weken).
Voor vervoersvoorzieningen geldt een periode van 3 jaar. Het bedrag wordt berekend door de kostprijs van de voorziening te delen door 3 jaar ( = 39 periodes van 4 weken). Voor voorzieningen in bruikleen geldt een eigen bijdrage zolang van deze voorziening gebruik wordt gemaakt.
Voor rolstoelen wordt geen eigen bijdrage gevraagd.
De eigen bijdrage wordt opgelegd en geïnd door het CAK. De hoogte hangt af van het inkomen en vermogen, de samenstelling van het huishouden, de leeftijd, de zorg, de hulp en de voorziening van de cliënt.
Op grond van artikel 20 lid 4 Wmo-verordening en artikel 4 lid 5 t/m 8 Wmo-besluit wordt de eigen bijdrage/het eigen aandeel echter vastgesteld op grond van het bepaalde in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.