Organisatie | Zwolle |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening artikel 212 gemeentewet |
Citeertitel | Financiële verordening gemeente Zwolle |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Bestuurlijke organisatie |
Externe bijlage | fig.1.1.5.1. |
Welke regels gelden er met betrekking tot het financieel beleid, financieel beheer en financiële organisatie van de Gemeente Zwolle?
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-03-2007 | 01-05-2015 | Wijziging | 08-01-2007 De Peperbus 07/03/2007 | gb1-2007.008 |
VERORDENING ARTIKEL 212 GEMEENTEWET
HOOFDSTUK 1. BEGROTING EN VERANTWOORDING
Artikel 4. Meerjarig kader begroting
Artikel 5. Uitvoering begroting
Beheersing en Interne controle
Artikel 7. Tussentijdse rapportage en informatie
HOOFDSTUK 2. FINANCIËLE POSITIE
Artikel 10. Waardering & afschrijving vaste activa
Artikel 11. Reserves en voorzieningen
Artikel 13: Financieringsfunctie
Artikel 14. Registratie bezittingen, activa en vermogen
Artikel 16. Weerstandsvermogen
Artikel 17. Onderhoud kapitaalgoederen
Artikel 20. Verbonden partijen
Artikel 22. Niet verplichte paragrafen.
HOOFDSTUK 4. FINANCIËLE ORGANISATIE EN ADMINISTRATIE
Artikel 23. Financiële administratie
Artikel 24. Financiële organisatie
Artikel 25. Aanbesteding en inkoop
Artikel 26. Subsidieverstrekking en steunverlening
VERORDENING OP DE UITGANGSPUNTEN VOOR HET FINANCIEEL BELEID, ALSMEDE VOOR HET FINANCIEEL BEHEER EN VOOR DE INRICHTING VAN DE FINANCIËLE ORGANISATIE VAN DE GEMEENTE ZWOLLE.
In deze verordening wordt verstaan onder:
het stelsel van organisatorische maatregelen gericht op het tot stand brengen en het in stand houden van de goede werking van de bestuurlijke en ambtelijke informatieverzorging ten behoeve van de verantwoordelijke leiding en gericht op een goede interne controle en het voorkomen van frauduleus handelen.
Artikel 7. Tussentijdse rapportage en informatie
Het college informeert in ieder geval vooraf de raad en neemt pas een besluit, nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen voorzover het betreft af te sluiten privaatrechtelijke contracten met meerjarige verplichtingen waarvan de jaarlijkse lasten en / of baten groter zijn dan € 50.000 en die zaken betreffen buiten de sfeer van de bedrijfsvoering.
HOOFDSTUK 2. FINANCIËLE POSITIE
Artikel 14. Registratie bezittingen, activa en vermogen
Het college draagt er zorg voor, dat de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente systematisch worden gecontroleerd, met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de vorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen en de schulden jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen tenminste eenmaal in de 5 jaar.
Het college biedt tenminste eenmaal in de vier jaar een nota lokale heffingen aan. Deze nota behandelt in ieder geval:
het kwijtscheldingsbeleid en het tarievenbeleid.
De nota bevat voorts een overzicht van de verordeningen waarin tarieven, heffingen en prijzen zijn vastgelegd met de bijbehorende vaststellingsdata. De nota bevat tevens een actueel overzicht van de tarieven, heffingen, prijzen en kosten per verstrekte dienst.
Artikel 16. Weerstandsvermogen
Het college biedt tenminste eenmaal in de vier jaar een nota weerstandsvermogen en risicomanagement aan. In deze nota wordt ingegaan op het risicomanagement, het opvangen van risico’s door verzekeringen, voorzieningen, het weerstandsvermogen of anderszins. In de nota wordt tevens het gewenste weerstandscapaciteit bepaald. De raad stelt de nota vast.
Bij de begroting en jaarstukken doet het college in de paragraaf weerstandsvermogen verslag van de risico’s voor de gemeente, de aanwezige weerstandscapaciteit en wordt een inschatting gegeven in hoeverre schaden en verliezen als gevolg van de risico’s met de aanwezige weerstandscapaciteit kunnen worden opgevangen.
Artikel 17. Onderhoud kapitaalgoederen
Het college biedt tenminste eens in de vier jaar een nota onderhoud openbare ruimte aan. De nota geeft het kader weer voor de inrichting van het onderhoud en het beoogde onderhoudsniveau voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken, straatmeubilair en riolering en eveneens de normkostensystematiek en het meerjarig budgettair beslag. De raad stelt de nota vast.
Bij de begroting en de jaarstukken doet het college in de paragraaf financiering in ieder geval verslag van:
Artikel 20. Verbonden partijen
De nota bevat voorts de kaders voor het beleid aangaande (het aangaan van nieuwe) participaties met name de condities waaronder het publiek belang is gediend met behartiging door verbonden partijen, de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verbonden partijen en de financiële voorwaarden.
HOOFDSTUK 4. FINANCIËLE ORGANISATIE EN ADMINISTRATIE
Artikel 24. Financiële organisatie
Het college draagt zorg voor én het vastleggen van :
Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2004, met dien verstande dat de begroting, meerjarenraming, de jaarstukken, de uitvoeringsinformatie en de informatie voor derden en de daarbij behorende toelichtingen met ingang van de begroting voor het begrotingsjaar 2004 voldoen aan de bepalingen van deze verordening.
Artikel 212 van de nieuwe gemeentewet (zie box) stelt dat de raad een verordening opstelt over de uitgangspunten van het financieel beleid, het financieel beheer en de financiële organisatie. De raad moet uiterlijk 15 november 2003 deze nieuwe verordening vaststellen. Het doel van het artikel 212 Gemeentewet is dat de raad de uitgangspunten vastlegt voor de uitvoering van de financiële functie.
Artikel 212 heeft betrekking op de financiële functie. De financiële functie omvat alle directe en indirecte activiteiten en processen ter uitvoering van de onderwerpen die zijn opgenomen in het Besluit begroting en verantwoording. De kernonderwerpen in het besluit zijn de begroting en rekening, de paragrafen en de financiële positie en in relatie darmee de balans. Het zijn onderwerpen waarbij vooral de raad een centrale rol vervult. De begroting betreft immers het vaststellen van de beschikbare gelden en de programma’s die daarmee gerealiseerd moeten worden. Om de financiële positie te beoordelen, moet de vraag beantwoord worden of de financiën van de gemeenten op, met name, de langere termijn gezond zijn. De begroting en de financiële positie en hangen nauw samen. Zo kan de begroting sluitend zijn, terwijl de meerjarige financiële positie kwetsbaar is. Andersom kan de financiële positie gezond zijn en de rekening een tekort laten zien. De raad zal de begroting steeds in relatie moeten bezien met de financiële positie. De begroting en de financiële positie zijn in onderlinge samenhang van belang voor het inzicht in de gemeentelijke financiën.
De paragrafen gaan over onderwerpen die van invloed zijn op de begroting en de financiële positie en waarbij sprake is van bestuurlijke en financiële risicofactoren. Onderstaande figuur vat deze onderwerpen samen, uitgaande van de begrippen financieel beleid, financieel beheer en financiële organisatie.
Hieronder worden de begrippen financieel beleid, financieel beheer en financiële organisatie toegelicht.
Het financieel beleid omvat de uitgangspunten voor de financiële functie. In de eerste plaats zijn dat de algemene uitgangspunten en doelen voor uitoefening, organisatie en werking van de financiële functie en de daarbij behorende informatievoorziening. Ten tweede gaat het specifiek om uitgangspunten die de budgettaire ruimte beïnvloeden. Artikel 212 Gemeentewet noemt in dat verband drie onderwerpen:
Het financieel beheer omvat de activiteiten die moeten bewerkstelligen dat de uitvoering van de begroting volgens de gestelde plannen en doelen en binnen de gestelde kaders plaatsvinden en dat de financiële positie daarmee in overeenstemming is. Die activiteiten dienen er voor te zorgen dat de financiële situatie onder controle is. Zeker voor de begroting hangen de activiteiten nauw samen met de cyclus van planning & control. Het gaat daarbij niet alleen om de financiële aspecten, maar evenzeer om de programmatische: welke maatschappelijke effecten worden beoogd en welke prestaties moeten daarvoor geleverd worden?
De financiële organisatie ondersteunt het financieel beheer. Het gaat daarbij ten eerste om de verdeling van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de raad, het college en de ambtelijke organisatie.
Ten tweede gaat het om de inrichting en het onderhoud van de (administratieve) systemen die de activiteiten en processen van het financieel beheer ondersteunen. Deze systemen ondersteunen niet alleen de geldstromen (wat mag het kosten), maar evenzeer de prestaties (output). Tot de systemen behoren ook management controlsystemen binnen de ambtelijke organisatie, tussen de ambtelijke organisatie en het college en tussen het college en de raad.
Ontwikkelingen in de financiële functie
De laatste jaren is de betekenis van de financiële functie veranderd. Er is sprake van een verschuiving van een administratief-technische naar een bredere en bestuurlijke functie. Onderstaande elementen krijgen daardoor meer gewicht:
De nieuwe ontwikkelingen zijn terug te vinden in het Besluit begroting en verantwoording. Dit besluit geeft de algemene regels die de wetgever voor de financiële functie stelt. De verordening is in hoge mate gebaseerd op (de uitgangspunten voor) het besluit. Belangrijke elementen daarvan zijn de programmabegroting en jaarrekening, de paragrafen over bestuurlijk-financiële risico’s, de financiële positie en de balans.
Het dualisme brengt een scheiding van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen de raad en het college. De raad heeft een kaderstellende en controlerende functie, het college een uitvoerende functie. De begrotingsuitvoering, het bewaken van de financiële positie en de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige besteding zijn daarmee grotendeels taken van het college geworden. Dat geldt ook voor het inrichten van de ambtelijke organisatie en voor de administratieve systemen die noodzakelijk zijn voor een goede uitoefening van de financiële functie. Wel moet het college daarbij de kaders in acht nemen die de raad stelt. Deze verordening artikel 212 Gemeentewet geeft in belangrijke mate de taakverdeling tussen de raad en het college aan.
Structuurkenmerken van de verordening.
Allereerst regelt de verordening de relatie tussen de raad en het college. Taken van de raad en van het college komen beide aan de orde. De verordening regelt niet – inherent aan het dualisme - de relatie tussen het college en de ambtelijke organisatie. De oude ‘monistische’ verordeningen regelden dat onderdeel wel; het college zal dat nu zelf moeten doen, waarbij de verordening als basis dient. In de bestaande organisatieregels van de gemeente Zwolle, het mandaatbesluit, het budgetteringsreglement en diverse andere onderdelen van de Financiële Concernkaders is op het gebied van de relatie college en ambtelijk apparaat al het nodige geregeld.
Het tweede kenmerk is dat de verordening aansluit bij de opzet van het Besluit begroting en verantwoording, met name de onderdelen begroting, de financiële positie en de paragrafen. Dit zijn afzonderlijke hoofdstukken in de verordening. Onderdelen van de financiële organisatie die een directe relatie hebben met de begroting en de financiële positie komen in deze hoofdstukken aan de orde.
Het derde kenmerk is de duale taakverdeling tussen de raad en het college. In de hoofdstukken komen het onderscheid in kaderstelling, uitvoering, verantwoording en controle naar voren.
Het vierde kenmerk is dat de verordening vooral voor de begroting belangrijke elementen van planning en control vermeldt, zowel voor de raad als voor het college.
Inhoudelijke opmerkingen over de verordening.
Het eerste hoofdstuk gaat over de beleidscyclus. De raad stelt de kaders voor de uitvoering van de begroting. Hij doet dat vooral door het vaststellen van de programmabegroting en de beantwoording van de 3-w-vragen : wat willen we bereiken (de beleidsdoelstellingen, inclusief de maatschappelijke effecten), wat gaan we daar voor doen (de prestaties, bestaande uit te leveren goederen en diensten) en wat mag dat kosten? Het college voert vervolgens de begroting uit en zorgt voor de beheersing van deze uitvoering. Vervolgens rapporteert het college aan de raad aan de hand van de drie w-vragen. De raad bepaalt in de verordening een rolverdeling tussen de raad en het college en formuleert een aantal prestatie-eisen, bijvoorbeeld aan de interne controle van de rechtmatige besteding.
Het tweede hoofdstuk behandelt de financiële positie. Hier komen investeringen, reserves en voorzieningen, activering en afschrijving, financiering en kostprijsberekening aan de orde, onderwerpen die (in)direct van invloed zijn op de financiële positie van gemeenten. De artikelen in dit hoofdstuk voldoen aan het voorschrift dat de verordening in ieder geval regels stelt voor de kostprijsberekeningen, de waardering van activa en de treasuryfunctie (zie artikel 212, tweede lid). Evenals in hoofdstuk 1 komt de rolverdeling tussen de raad en het college naar voren. Zo stelt de raad een aantal prestatie-eisen aan de uitvoering, het beheer en de interne controle.
In het derde hoofdstuk komen de paragrafen in de begroting en de jaarrekening aan de orde, waarbij de raad eisen kan stellen aan de inhoud van de paragrafen in aanvulling op de eisen uit het Besluit begroting en verantwoording
Het vierde hoofdstuk betreft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en de administratie. De raad moet er immers van op aankunnen dat de aansturing van de ambtelijke organisatie en de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van en binnen de ambtelijke organisatie goed zijn vastgelegd. Bovendien moeten er administratieve systemen zijn die de uitvoering van de begroting, het inzicht in de financiële positie en de toepassing van de paragrafen ondersteunen. Deze systemen dienen tevens de rapportages en verantwoording van de ambtelijke organisatie aan het college en de rapportage van het college aan de raad te ondersteunen. De raad kan ook hiervoor kaders stellen. Overeenkomstig de doelstellingen van het dualisme gaat het dan vooral om prestatie-eisen waaraan het college moet voldoen en niet om de meer gedetailleerde uitvoeringsregels zelf. De raad kan hierbij de accountant vragen te toetsen of de financiële organisatie en de administratieve systemen de prestatie-eisen kunnen waarborgen en de raad te informeren over zijn bevindingen.
Het vijfde hoofdstuk bevat de slotbepalingen inwerkingtreding en citeertitel.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING OP DE VERORDENING
De programmabegroting komt in de plaats van de concernbegroting.
Artikel 2 bevat een aantal bepalingen over de inrichting van de begroting waarin de kaderstellende functie van de raad tot uiting komt. De raad legt op basis van dit artikel een belangrijk deel van de infrastructuur van de begroting vast, evenals de prestatie- en kengetallen waarop de raad wil sturen en controleren.
In het Besluit comptabiliteitsvoorschriften 1995 was de indeling van de begroting in functies verplicht voorgeschreven. In het Besluit begroting en verantwoording is dat niet meer zo. De gemeente bepaalt nu zelf het aantal en de inhoud van de deelprogramma's van de begroting en kan daardoor de begrotingsopzet aanpassen aan de eigen politiek-bestuurlijke wensen. Zo kan een gemeente deelprogramma's indelen naar doelgroepen of indelen volgens de pijlers van het grote stedenbeleid. Omdat er een politiek-bestuurlijke keuze ten grondslag ligt aan de indeling van de deelprogramma’s, stelt de raad de indeling vast. Meestal zal die vaststelling voor enkele jaren gelden, bijvoorbeeld voor een gehele raadsperiode. Indien daartoe aanleiding is, kan de raad de indeling wijzigen.
Vooralsnog blijven wij in Zwolle deelprogramma’s hanteren in plaats van programma’s, waarover wordt gesproken in het Besluit begroting en verantwoording. Het autorisatieniveau van de raad betreffende baten en lasten blijft liggen op dit deelprogrammaniveau.
Een deelprogramma omvat een samenhangend geheel van activiteiten en wordt uitgesplitst in producten in de productraming, zoals genoemd in artikel 3.
Een programma is gebaseerd op de drie w-vragen: wat willen we bereiken (de beleidsdoelstellingen, inclusief de maatschappelijke effecten), wat gaan we daar voor doen (de prestaties, bestaande uit te leveren goederen en diensten) en wat mag dat kosten? Vooral voor de eerste twee vragen zullen in de praktijk streefwaarden nodig zijn. Aan de hand van die streefwaarden kan de raad zijn kaderstellende functie vervullen. Ook dienen zij om de raad de gelegenheid te bieden zijn controlerende functie in te vullen door de uitkomsten en resultaten van de programma's te beoordelen. In het dualistisch bestel moet de raad de w-vragen zelf beantwoorden; hij kan dat niet overlaten aan het college en/of de ambtelijke organisatie.
In lid 4d wordt expliciet vastgelegd dat de raad afzonderlijk ter vaststelling voorgelegde investeringskredieten autoriseert. De autorisatie van deze kredieten zou anders als gevolg van het door gemeenten gehanteerde lasten en batenstelsel buiten de boot kunnen vallen. Investeringen worden voornamelijk geactiveerd en drukken zodoende in het jaar van aanschaf niet op de onder de deelprogramma’s verantwoorde lasten. De financiële uitwerking en dekking moet helder worden gepresenteerd. Hetzelfde geldt uiteraard voor de doelstelling van de investering.
De raad stelt de programmabegroting vast. Ter uitvoering van de begroting stelt het college - zoals geregeld in het Besluit begroting en verantwoording - een productraming op. Producten zijn een uitwerking van een deelprogramma. Het college is vrij in het aantal producten en de indeling daarvan. De productraming is in de systematiek van het besluit geen onderdeel van de begroting. In het derde lid wordt geregeld dat de raad ter informatie een overzicht van de toedeling van producten aan de deelprogramma’s ontvangt.
Artikel 4. Meerjarig kader begroting
De artikelen 2 en 3 betreffen vooral de infrastructuur van de jaarbegroting. Artikel 4 gaat over het meerjarige kader. Dat vormt de grondslag voor de eigenlijke begroting. Gegeven het grote belang van het budgetrecht van de raad, is het logisch dat de raad expliciet een budgettair kader vaststelt.
Bij het opstellen van het meerjarig kader voor 4 jaar, zoals bedoeld in lid 1 en 2, moet een link worden gelegd met kaders vanuit andere langlopende plannen, zoals GSB plannen en structuurplan.
Artikel 5. Uitvoering begroting
In artikel 5 legt de raad het college een aantal eisen op die voor een goede uitvoering van de begroting noodzakelijk zijn. In het eerste lid wordt bepaald dat het college de rechtmatigheid, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de uitvoering dient te waarborgen. Lid 2 stelt eisen voor de onderwerpen die van belang zijn voor de opstelling van de productraming.
In het duale stelsel geeft de raad geen nadere uitvoeringsregels om aan de prestatie-eis te voldoen. Deze uitvoeringsregels zijn aan het college.
Lid 3 geeft de bevoegdheid aan het college om – onder voorwaarden – bij de uitvoering van de begroting financiële herschikking tussen deelprogramma’s door te voeren.
De raad legt in dit artikel enkele basiscondities vast voor de interne controle. Daarmee verkrijgt de raad de zekerheid dat het college aan de eisen genoemd in met name artikel 5, eerste lid, zal kunnen voldoen. De hier genoemde toetsing omvat niet de interne onderzoeken door het college naar doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde beheer, geregeld in verordening 213A.
Artikel 7. Tussentijdse rapportage en informatie
Artikel 7, eerste tot en met vijfde lid, formaliseert een belangrijk onderdeel van de planning en control van de raad. De raad geeft namelijk aan de aard van de informatie die het college standaard dient te verstrekken evenals de reguliere frequentie. Op basis van deze informatie kan de raad de uitvoering van de begroting volgen en besluiten of bijsturing nodig is.
Artikel 7 regelt dat de raad tussentijds minimaal één keer per jaar over de stand van zaken in het lopende begrotingsjaar moet worden geïnformeerd.
In het derde lid geeft de raad kaders voor de inrichting van de tussenrapportage. In het vierde lid geeft de raad aan waarover hij in elk geval in de tussenrapportage wil worden geïnformeerd. Wil de bijstelling, zoals genoemd in het vijfde lid, zinvol zijn, dan moet de tussenrapportage tijdig in het jaar verschijnen.
Het zesde lid gaat in op de informatieplicht van het college.
De raad autoriseert het college met het vaststellen van de begroting op hoofdlijnen het door het college uit te voeren beleid. Hiermee worden alle afzonderlijke verplichtingen die in de programma’s besloten liggen in materiële zin oftewel financieel geaccordeerd. Bij de uitvoering van de begroting geldt voor het college de informatieplicht uit het vierde lid artikel 169 Gemeentewet. Bij het aangaan van verplichtingen of het uitoefenen van bevoegdheden door het college met ingrijpende gevolgen voor de gemeente moet het college vooraf het gevoelen van de raad inwinnen. De raad schrijft nu in dit artikel voor welke privaatrechtelijke rechtshandelingen in elk geval vooraf aan de raad moeten worden gemeld. De raad perkt hiermee de beoordelingsvrijheid in van het college door zelf te bepalen wat belangrijk genoeg is om vooraf aan de raad mee te delen. De raad schept op deze wijze echter ook zekerheid voor het college. Het college weet welke informatie hij in elk geval vooraf aan de raad moet mededelen. Het haalt mogelijke misverstanden en politieke spanningen uit de lucht.
Voor de privaatrechtelijke rechtshandelingen zijn limietbedragen ingevuld. Bij de rechtshandelingen boven deze limieten wordt het college verplicht vooraf het gevoelen van de raad in te winnen. Beneden deze bedragen blijft overigens de informatieplicht voor het college gelden, zoals neergelegd in artikel 169, vierde lid, Gemeentewet, dat wil zeggen dat het college gehouden is de raad te informeren over het gebruik van collegebevoegdheden indien er om welke reden dan ook ingrijpende gevolgen zijn te verwachten.
Artikel 8. Jaarverslag en jaarrekening
Artikel 8 is het sluitstuk van de begrotingscyclus, de verantwoording over de begrotingsuitvoering door het college, cq. de controle van de raad daarop.
Artikel 9. De financiële positie
De raad geeft in dit artikel enkele belangrijke uitgangspunten aan die het college voor de uiteenzetting van de financiële positie en de meerjarenramingen moet volgen.
Artikel 10. Waardering & afschrijving vaste activa
De verordening moet volgens artikel 212 Gemeentewet in elk geval bevatten de “regels voor waardering en afschrijving activa”. Artikel 10 stelt de regels voor de waardering en afschrijving van de vaste activa. De vaste activa worden verplicht ingedeeld in immateriële vaste activa, materiele vaste activa en financiële vaste activa. De immateriële vaste activa worden verdeeld in de kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief en de kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio (meer respectievelijk minder dan de nominale waarde). De materiele vaste activa worden onderverdeeld in materiele vaste activa met economisch nut en materiele vaste activa met alleen maatschappelijk nut.
Artikel 11. Reserves en voorzieningen
Een belangrijk beleidsmatig aspect betreft de omvang van het eigen vermogen van een gemeente. Het eigen vermogen van een gemeente bestaat uit de algemene reserves en bestemmingsreserves, terwijl ook de vorming van voorzieningen van invloed is op de omvang van het eigen vermogen. Hoe groot moet het eigen vermogen zijn om risico’s op te vangen en gaan we een investering financieren door belastingverhoging of door het interen op het eigen vermogen, zijn financieel beleidsmatige vragen die thuishoren bij de raad.
Dit artikel bepaalt, dat het college een overzicht van de reserves en voorzieningen aanbiedt ter behandeling en vaststelling door de raad.
In dit artikel is de grondslag voor de bepaling van heffingen en tarieven neergelegd, zoals dat door artikel 212, lid 2, let b Gemeentewet wordt geëist. De grondslag voor de hoogte van heffingen en tarieven is namelijk politieke besluitvorming door de raad op basis van de geraamde hoeveelheden en de geraamde kostprijzen. Kostprijzen laten zich op vele manieren berekenen. In dit artikel worden uitgangspunten voor de bepaling van de kostprijzen gegeven.
Artikel 229b, lid 2, Gemeentewet stelt, dat bijdragen aan bestemmingsreserves en voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van de betrokken activa voor bepaling van de geraamde kostprijs en dus voor de bepaling van het tarief of de heffing mogen worden meegenomen.
Op grond van lid 2 moeten volgens de wet ook worden meegenomen de kosten compensabele BTW voor rioolrechten, reinigingsrechten en afvalstoffenheffing. De begroting en jaarstukken zijn exclusief de compensabele BTW. Voor dit soort heffingen is echter in de wet bepaald dat ze wel meegenomen mogen worden in de kostprijsberekening, omdat de gemeente deze kosten wel heeft, ook al wordt de BTW gecompenseerd. Deze bepaling is verruimd tot andere rechten, waarvoor door de raad is uitgesproken dat ze kostendekkend moeten zijn, bijv. markttarieven.
Het rentepercentage van de toerekening van kapitaallasten is van invloed op de lasten, maar ook van invloed op de kostprijs. Indien men voor de bouw van een school een lening heeft afgesloten, kan men er voor kiezen de rentelasten op de kosten van het schoolgebouw te laten drukken. Dit wordt in de gemeentelijke boekhouding bereikt door de zogenaamde rente-omslagmethode. Het rentepercentage dat wordt gehanteerd bij de omslagmethode, is van invloed op de kostprijs. Het rentepercentage valt zodoende onder het budgetrecht van de raad.
Artikel 13. Financieringsfunctie
De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelenbeheer. Gezien de operationele kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 Gemeentewet, tweede lid onder c, het expliciete voorschrift dat de verordening een onderdeel over de financieringsfunctie heeft.
In het door de raad vastgestelde treasurystatuut zijn taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden op het terrein van de financieringsfunctie vastgelegd, alsmede de kaders voor het uitvoeren van de financieringsfunctie (doelstellingen, richtlijnen en limieten).
Het treasurystatuut wordt tenminste eenmaal in de vier jaar bijgesteld.
Artikel 14. Registratie bezittingen en activa
Voor een goed beeld van de financiële positie is een volledige registratie van de gemeentelijke bezittingen onontbeerlijk. Om te garanderen dat de registratie actueel en juist is, wordt in dit artikel het college opgedragen periodiek de registratie te controleren en bij afwijkingen maatregelen tot herstel te treffen.
Artikelen 15 t/m 22. Paragrafen
In de artikelen 15 t/m 21 worden de verplicht voorgeschreven paragrafen volgens het Besluit begroting en verantwoording nader uitgewerkt. Deze paragrafen moeten een dwarsdoorsnede van de begroting en de jaarstukken vormen. In de paragrafen moeten ook de uitgangspunten voor de in het programma overzicht van de begroting opgenomen ramingen worden weergegeven.
Per paragraaf is aangegeven waarover jaarlijks bij de begroting en jaarstukken moet worden gerapporteerd.
Voor alle paragrafen, behalve die van de financiering, is een vierjaarlijkse beleidsnota voorgeschreven, waarin de algemene beleidslijnen worden beschreven ; in de jaarlijkse paragrafen wordt op de uitwerking van de algemene beleidslijnen ingegaan. Bij de financiering kan het treasurystatuut als algemene beleidslijn worden aangeduid. Dit statuut moet tenminste eenmaal per vier jaar worden bijgesteld.
Artikel 20 gaat in op verbonden partijen. Dit is een nieuw begrip. Een verbonden partij is een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke organisatie waarin de gemeente een bestuurlijk en een financieel belang heeft (BBV, artikel 1b)
Artikel 22 geeft aan de raad de bevoegdheid nieuwe paragrafen in de begroting en de jaarstukken te laten opnemen.
Artikel 23. Financiële administratie
In dit artikel worden de kaders gegeven voor de inrichting van administraties van de gemeente. In hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens moeten worden vastgelegd en aan welke eisen de vastgelegde gegevens moeten voldoen. Deze verordening regelt niet – inherent aan het dualisme – de regels en activiteiten die daarvoor in de uitvoering nodig zijn. Dat is een taak van het college. Deze zal deze zaken wel in een besluit moeten vastleggen voor de aansturing van de ambtelijke organisatie.
Bij algemene maatregel van bestuur stelt het Rijk eisen aan de verantwoordings-informatie van gemeenten. In het Besluit begroting en verantwoording zijn onder andere waarderingsgrondslagen, balansindeling en verplicht op te leveren financiële gegevens vastgelegd. Vanuit de financiële administratie moeten gegevens worden aangeleverd voor de financiële verantwoordingsinformatie aan de raad, maar ook aan gedeputeerde staten, in hun rol als toezichthouder, het rijk, de Europese Unie etc.
Artikel 24. Financiële organisatie
In dit artikel worden uitgangspunten voor de inrichting van de financiële organisatie gegeven, waaraan het college bij het stellen van regels voor de ambtelijke organisatie invulling moet geven. De uitgangspunten vormen kaders voor het college, waaraan hij zich moet houden.
In de onderdelen a en b worden eisen gesteld aan de toedeling van taken aan organisatieonderdelen van de gemeente en de toewijzing van functies aan functionarissen. In de onderdelen c t/m f worden eisen gesteld aan de budgettoedeling en de verantwoording daarover.
Artikel 25. Aanbesteding en inkoop
De inkoop van goederen en diensten en de aanbesteding van werken zijn belangrijke en kwetsbare activiteiten die een groot budgettair effect kunnen hebben. Het hanteren van een inkoopreglement is naast de desbetreffende administratieve aspecten tevens te zien als een vorm van risicobeheersing. De aansprakelijkheid kan worden beperkt en er wordt jegens derden rechtszekerheid gecreëerd. Dit artikel legt aan het college de zorg op om regels op te stellen voor de aanbesteding van werken en inkoop van goederen en diensten. De regelgeving van de Europese Unie dient daarbij nageleefd te worden. Doordat de regels worden vastgelegd kan de accountant bij zijn controle van de jaarstukken nagaan of de interne regels (en de Europese regelgeving) zijn nageleefd, het is een onderdeel van de rechtmatigheidstoets. De accountant beoordeelt hiervoor eveneens het systeem van interne regels.
Artikel 26. Subsidieverstrekking en steunverlening
Een andere kwetsbare activiteit van gemeenten is de subsidieverlening en steunverlening aan ondernemingen. Naast risicobeheersing is op delen van deze activiteit de Europese regelgeving inzake staatssteun van toepassing. Geëigende maatregelen binnen de huidige processen moeten bijdragen aan een juiste uitvoering van deze regelgeving.
Deze verordening treedt in de plaats van de vorige op grond van het oude artikel 212 Gemeentewet opgestelde verordening. De wetgever heeft bepaald, dat de nieuwe verordening artikel 212 Gemeentewet bij alle gemeenten op het begrotingsjaar 2004 van toepassing moet zijn. De oude verordening blijft nog van kracht op de begroting en jaarrekening van 2003.