Organisatie | Pijnacker-Nootdorp |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Pijnacker-Nootdorp 2014 |
Citeertitel | Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Pijnacker-Nootdorp 2014 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Het Toezicht- en handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzalen 2013 met bijlagen, vastgesteld bij besluit van het college van 29-01-2013, wordt ingetrokken met ingang van 01-05-2014.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-05-2014 | 01-03-2018 | nieuwe regeling | 22-04-2014 Telstar, 30-04-2014 | 14INT02896 BBV14.0033 |
Deze beleidsregels zijn van toepassing op de handhaving naar aanleiding van overtreding van de bij of krachtens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gestelde regelgeving.
Artikel 2 Vormen van sanctioneren
Bij het uitvoeren van het handhavingsbeleid heeft het college de volgende mogelijkheden:
De kwaliteitseisen, waaraan voldaan moet worden, staan genoemd in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en alle aanverwante regelgeving. Ze worden tevens expliciet in het door de toezichthouder opgestelde rapport genoemd.
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
Indien gebleken is dat een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en alle daaruit voortvloeiende regelgeving, start het college in beginsel een herstellend traject. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(-en) en voorkoming van herhaling van de overtreding(-en).
Artikel 5 Beëindiging registratie
Indien niet (langer) wordt voldaan aan de definities van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, wordt de registratie van de voorziening (dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal) in het landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen beëindigd.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Artikel 8 Hoogte bestuurlijke boete
Bij de berekening van de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1.72 eerste lid en artikel 2.28 eerste lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, wordt voor alle overtredingen het boetebedrag dat is neergelegd in het afwegingsoverzicht als uitgangspunt gehanteerd.
De totale bij boetebeschikking op te leggen boete bestaat, ingeval er sprake is van meerdere overtredingen, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen.
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden:
Stap 1: aanwijzing (artikel 1.65 eerste lid en 2.23 eerste lid van de Wet kinderopvang)
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal bevindt dat de bij of krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3, of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen”) niet of in onvoldoende mate naleeft, geeft de houder een schriftelijke aanwijzing.
In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn genomen dienen te worden. De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen.
In geval van een overtreding met de prioriteit hoog, zal de hersteltermijn maximaal 14 dagen bedragen. Is er sprake van een overtreding met een gemiddelde of lage prioriteit dan bedraagt de hersteltermijn maximaal respectievelijk 2 of 6 maanden.
Na het verstrijken van de hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal een volgende stap worden ingezet.
Stap 2: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang (artikel 125, tweede lid Gemeentewet en artikel 5:32 Awb)
De algemene bestuursdwangbevoegdheid is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te beëindigen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden.
De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid; neergelegd in artikel 5:32 Awb.
Een last onder dwangsom wordt opgelegd met als doel herstel van de overtreding en/of voorkoming van herhaling van de overtreding.
De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Ook kan besloten worden een volgende stap in het herstellend traject te zetten.
De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt, dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.
Stap 3: exploitatieverbod (artikel 1.66 en 2.24 Wko)
Het college kan de houder verbieden een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of peuterspeelzaal in exploitatie te nemen danwel de exploitatie voort te zetten. Dit kan het college in de volgende gevallen:
Stap 4: verwijdering uit het landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 1.47a, tweede lid en 2.4a, tweede lid van de Wko en artikel 8, eerste lid en artikel 14, eerste lid van het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk)
Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, een voorziening uit het register kinderopvang en peuterspeelzalen kan verwijderen:
Vanaf het moment dat een voorziening is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang of peuterspeelzaalwerk in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang of peuterspeelzaalwerk en tot een boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is de bestuurlijke boete (artikel 1.72, eerste lid en 2.28, eerste lid, van de Wko).
In de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Pijnacker-Nootdorp 2014 is neergelegd op welke wijze het college invulling geeft aan zijn beleidsvrijheid.
Het beleid houdt in dat het college in geval van een overtreding met prioriteit hoog gebruik kan maken van zijn bevoegdheid en een boete ter hoogte van het in het afwegingsoverzicht genoemde bedrag (met inachtneming van de bepalingen over de boete in deze Beleidsregels) oplegt. In beginsel zal het college van deze bevoegdheid gebruik maken bij excessieve gevallen. Uitzondering hierop is de voorziening voor gastouderopvang. Hiervoor geldt dat de hoogte van de boete zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht wordt gehalveerd. De achterliggende gedachte hierbij is het bijzondere karakter van deze voorziening.
Als er sprake is van een overtreding zoals genoemd in het afwegingsoverzicht onder “overige overtredingen” dan kan het college eveneens een boete opleggen.
Bij overtredingen met een prioriteit gemiddeld of laag, kan het college besluiten een boete op te leggen. De hoogte van de boete zal met inachtneming van de algemene bepalingen hieromtrent worden bepaald.
De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen bepaalt dat een bestuurlijke boete alleen opgelegd kan worden aan niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen. Bij gesubsidieerde peuterspeelzalen wordt via de subsidie ingegrepen.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 2 Vormen van sanctioneren
In dit artikel worden de vormen van handhaving benoemd.
Een herstelsanctie is gericht op herstel van een overtreding en/of voorkoming van herhaling.
Een bestraffende sanctie is gericht op bestraffen van een begane overtreding. In de Algemene wet bestuursrecht wordt ook wel gesproken over leedtoevoeging.
De kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen voldaan moet worden staan in de wet- en regelgeving. Een volledige opsomming is ook terug te vinden in de door de toezichthouder gebruikte modelrapporten.
Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting op hoofdstuk 2 hierboven.
Artikel 5 Beëindiging registratie
Indien een geregistreerde voorziening, te weten dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal, niet meer voldoet aan de definitie hiervan in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, zal deze uit het register worden verwijderd. Dit omdat uitsluitend voorzieningen die aan de definitie voldoen dienen te worden geregistreerd. Er zal in dit geval geen herstellend handhavingstraject worden ingezet, als herstel niet aan de orde zal zijn.
Aangezien de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen niet toestaat dat er boetes worden opgelegd aan gesubsidieerde peuterspeelzalen wordt hier expliciet nog eens bepaald dat dit hoofdstuk dan ook niet van toepassing is op gesubsidieerde peuterspeelzalen. Deze uitsluiting betreft uitsluitend het bestraffende traject.
Artikel 7 Gebruik bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete
Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college een bestuurlijke boete kan opleggen, maar daartoe niet verplicht is. Voor een aantal hierna te noemen overtredingen is bepaald dat het college slechts in excessieve gevallen van deze bevoegdheid gebruik maakt. Dit laat onverlet dat het college bevoegd blijft voor de overige overtredingen een boete op te leggen. Indien het college daartoe overgaat, is hetgeen in deze beleidsregels is bepaald onverkort van toepassing.
In geval van de volgende overtredingen kan het college een boete opleggen.
Ad 1. De overtredingen van de kwaliteitseisen zijn geprioriteerd. In geval van overtredingen met een hoge prioriteit kan het college gebruik maken van zijn bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen.
Ad 2. Deze overige overtredingen betreffen het niet melden van wijzigingen als bedoeld in de artikelen 1.47 en 2.4 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, de verplichtingen op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, het exploiteren in strijd met artikel 1.45 of 2.2 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; het niet naleven van een aanwijzing of bevel als bedoeld in de artikel 1.65 en 2.23 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en het niet nakomen, dan wel in strijd handelen met een verbod krachtens artikel 1.66 en 2.24 van laatstgenoemde wet.
Als er sprake is van dergelijke ‘overige overtredingen’ kan het college eveneens gebruik maken van zijn bevoegdheid.
Artikel 8 Hoogte bestuurlijke boete, eerste lid
In de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. Het college heeft derhalve beleidsvrijheid ten aanzien van de hoogte van het op te leggen boetebedrag.
Voor overtreding van de kwaliteitseisen geldt dat het college de hoogte van de boetebedragen heeft afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lage(re) prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.
Mede gelet op het in artikel 1.72 en 2.28 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen neergelegde boetemaximum heeft dit geleid tot de volgende verdeling.
In geval van overtreding van de artikelen 1.66, 2.24 en 1.45 en 2.2 is sprake van economische delicten, gesanctioneerd in de Wet op de Economische Delicten. In artikel 1 en 6 van deze wet is bepaald dat deze overtredingen beboet worden met een boete van de vierde categorie. De boetebedragen in onderhavig beleid komen hiermee overeen.
Overtreding van artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht is een strafbaar feit; strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: “Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.” Het boetebedrag voor deze overtreding, komt overeen met het in het Wetboek van Strafrecht genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie.
Gezien het bijzondere karakter van de voorziening voor gastouderopvang is ervoor gekozen de hoogte van de op te leggen boete met de helft te verlagen. Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseis is die specifiek alleen aan de gastouder wordt gesteld. In dat geval is de boete al op deze situatie afgestemd.
Het voorgaande laat onverlet dat het college op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht gehouden is de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het college heeft door middel van de prioritering en de aansluiting op de betreffende strafrechtelijke overtredingen de ernst van de overtredingen geobjectiveerd.
Bij recidive treedt strafverzwaring op. Dit artikel bepaalt de hoogte van de strafverzwaring.
In het geval de overtreder de afgelopen twee jaar al eerder is beboet voor eenzelfde overtreding verhoogt het college de boete met 50%.
Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau, peuterspeelzaal of gastouderopvang waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd.
Iedere volgende overtreding binnen de periode van twee jaar wordt bestraft met een boete van 2 maal het in het afwegingsoverzicht opgenomen boetebedrag.
Artikel 10 Matiging, Artikel 11 Samenloop en Artikel 12 Overige- en slotbepalingen
Bijlage II Toezicht- en handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzalen Pijnacker-Nootdorp
Kinderopvang en peuterspeelzalen moeten bijdragen aan een goede en gezonde ontwikkeling van kinderen in een veilige en gezonde omgeving. De Rijksoverheid heeft daarom in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wet kinderopvang) eisen vermeld waaraan kinderopvang en peuterspeelzalen moeten voldoen. Deze kwaliteitseisen gaan over:
De kwaliteitseisen zijn in detail uitgewerkt in de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Omdat in deze Regeling geen kwaliteitseisen voor de ruimte en inrichting van peuterspeelzalen zijn opgenomen, is in Pijnacker-Nootdorp ook de Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen 2011 van kracht.
In de Wet kinderopvang is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) verantwoordelijk is voor het toezicht en de handhaving van de Wet kinderopvang.
Het toezicht (de inspecties) wordt in Pijnacker-Nootdorp uitgevoerd door de GGD Haaglanden. In hoofdstuk 3 staat in het kort de werkwijze van de GGD Haaglanden beschreven.
Om te kunnen handhaven beschikt het college over herstellende en bestraffende sanctiemogelijkheden, die zijn uitgewerkt in de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Pijnacker-Nootdorp 2014. Deze beleidsregels zijn gepubliceerd op www.pijnacker-nootdorp.nl > Wonen en Leven > Onderwijs en kinderopvang > Kinderopvang: landelijk register en kwaliteitscontrole.
Gemeenten en GGD-en hebben een belangrijke taak bij het toezicht en handhaven van de Wet kinderopvang.
Deze notitie en de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Pijnacker-Nootdorp 2014 geven inzicht in de werkwijze van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.
2. Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen
Tot medio 2010 had iedere gemeente een eigen register waarin kinderopvang en peuterspeelzaalvoorzieningen werden geregistreerd. In de loop van 2010 is het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP) ingevoerd. Gemeenten hebben de plicht om kinderopvang en peuterspeelzaalvoorzieningen die onder de wet vallen, bij te houden in het LRKP.
Startende ondernemers in de kinderopvang zijn wettelijk verplicht om zich, vóór aanvang van de exploitatie, te melden bij de gemeente. De ondernemer dient hiervoor een aanvraag in tot registratie in het LRKP, op een gestandaardiseerd formulier. Dit aanvraagformulier registratie is te vinden op www.rijksoverheid.nl > kinderopvang > LRKP.
De GGD Haaglanden voert in Pijnacker-Nootdorp het toezicht (de inspecties) uit. De GGD onderzoekt of de aanvraag en de exploitatie voldoen aan de Wet kinderopvang. De GGD stelt hiervan een inspectierapport op en adviseert de gemeente om de locatie wel of niet op te nemen in het LRKP. Het college beslist over de opname in het LRKP. De aanvrager ontvangt binnen tien weken na de aanvraag een beschikking (schriftelijk besluit). De exploitatie mag niet eerder starten dan dat de beschikking is verzonden en de locatie in het LRKP is opgenomen.
2.2 Wijzigingen in de registratie doorgeven: hoe gaat dat in zijn werk?
De houder is wettelijk verplicht om wijzigingen in de gegevens direct door te geven aan de gemeente.
De houder moet hiervoor een aanvraag indienen bij de gemeente, op een wijzigingsformulier. Dit formulier is te vinden op www.rijksoverheid.nl > kinderopvang > LRKP.
Gaat het uitsluitend om wijzigingen in de adressering en/of contactgegevens, dan verwerkt de gemeente deze mutaties gelijk in het LRKP.
Een aanvraag om het aantal kindplaatsen uit te breiden, wordt door de gemeente doorgestuurd naar de GGD met de opdracht om te onderzoeken of de locatie hiervoor geschikt is.
De GGD voert dan een incidenteel onderzoek uit en maakt hiervan een rapport op. Hierin geeft de GGD een advies aan de gemeente of de uitbreiding kan plaatsvinden in overeenstemming met de Wet kinderopvang. Uiterlijk acht weken na de aanvraag geeft het college een beschikking af aan de aanvrager.
3. Toezicht: de inspecteur op bezoek
De inspecties in Pijnacker-Nootdorp worden uitgevoerd door de GGD Haaglanden.
De GGD controleert nieuw gemelde voorzieningen, voert de jaarlijks verplichte inspecties uit, verricht herinspecties (nader onderzoeken) bij overtredingen en kan incidentele onderzoeken uitvoeren, bijvoorbeeld naar aanleiding van een klacht of verzoek om meer kinderen te mogen opvangen.
3.2 Inspectierapporten van de GGD
Om ervoor te zorgen dat alle GGD-en in Nederland op dezelfde manier werken, heeft de Rijksoverheid
de Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang en peuterspeelzalen 2013 vastgesteld. Ook zijn er modellen inspectierapporten voor de verschillende vormen van kinderopvang.
De toezichthouder stelt van de inspectie een rapport op. De houder krijgt de gelegenheid om een zienswijze over het concept rapport kenbaar te maken, die in het inspectierapport opgenomen. Alleen in het geval van een nader onderzoek is er geen mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.
De inspectierapporten zijn openbaar en te raadplegen via het www.landelijkregisterkinderopvang.nl.
Het inspectierapport bevat een advies aan de gemeente om al dan niet handhavend op te treden. Zie verder bij hoofdstuk 4.
Sinds 2010 wordt door de GGD risicogestuurd toezicht toegepast. Dit betekent dat op locaties waar dat nodig is intensiever toezicht plaatsvindt, en minder toezicht op locaties waar dat mogelijk is. Concreet betekent dit dat bij intensiever toezicht meer voorwaarden worden gecontroleerd. De GGD inspecteur stelt per locatie een risicoprofiel op en bepaalt het risico op naleving van de kwaliteitseisen, en dus of intensiever toezicht nodig is.
Alle kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, gastouderbureaus en peuterspeelzalen worden jaarlijks geïnspecteerd, maar de mate van toezicht wordt per locatie bepaald.
Voor gastouders geldt dat er een selectie wordt geïnspecteerd op basis van het risicoprofiel van het gastouderbureau. Dit betekent: hoe meer opmerkingen in het rapport van het gastouderbureau, hoe meer gastouders van dit bureau worden gecontroleerd.
De inspectie van nieuwe locaties wordt vooraf aangekondigd. Het bezoek aan overige locaties vindt onaangekondigd plaats.
4. Handhaving: een rol van de gemeente
4.1 Wanneer gaat de gemeente handhaven?
Het handhavingstraject start direct na ontvangst van het inspectierapport van de GGD.
Wanneer uit dit rapport blijkt dat de kinderopvang/peuterspeelzaalvoorziening niet voldoet aan de Wet kinderopvang, dan geeft de GGD in het inspectierapport het advies aan de gemeente om te handhaven.
Het college kan het advies van de toezichthouder overnemen, maar is hiertoe niet verplicht. Er kunnen bijvoorbeeld verzachtende omstandigheden zijn, die meewegen bij de te nemen handhavingacties.
Handhaving is alles wat gedaan wordt om ervoor te zorgen dat de wet- en regelgeving worden nageleefd.
4.2 Welke handhavingsmiddelen past de gemeente toe?
Wanneer handhaving nodig is, past de gemeente Pijnacker-Nootdorp de bijgevoegde Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Pijnacker-Nootdorp 2014 toe. Deze beleidsregels zijn gebaseerd op een landelijk model waardoor het handhavingsbeleid in Pijnacker-Nootdorp overeenkomt met het beleid dat in veel andere gemeenten wordt gehanteerd.
Het geven van een schriftelijke aanwijzing en het voornemen om een last onder dwangsom op te leggen, zijn door het college gemandateerd aan het hoofd van de afdeling Beleid. Over de vervolgacties, zoals het daadwerkelijk opleggen van een last onder dwangsom of bestuurlijke boete, besluit het college.
De GGD kan, als zij oordeelt dat de kinderopvang dusdanig tekortschiet dat direct maatregelen moeten worden genomen, ook zelf een schriftelijk bevel geven.
5. Wie bewaken ook de kwaliteit van de kinderopvang?
5.1 Een belangrijke taak voor ouders en oudercommissies
Ouders kunnen de kwaliteit van de kinderopvang volgen en bewaken door kennis te nemen van de inspectierapporten van de GGD. Deze zijn te raadplegen via het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen. Daarnaast zijn kinderopvangorganisaties verplicht om de inspectierapporten ter inzage te leggen voor ouders en personeel.
Verder moet elke kinderopvanglocatie (met uitzondering van gastouders) een eigen oudercommissie te hebben. Ouders kunnen lid worden van de oudercommissie en kunnen daarmee invloed hebben op de kwaliteit en de organisatie van de opvang. Een oudercommissie mag een organisatie adviseren over:
Wanneer een oudercommissie zelf vindt dat de organisatie zich niet aan de wet of de reglementen houdt, kan in veel gevallen een beroep worden gedaan op de Klachtenkamer Kinderopvang. Individuele ouders kunnen bij een geschil over klachten een beroep doen op de Klachtencommissie Kinderopvang.
5.2 Wie controleert de gemeente?
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) houdt toezicht op de rechtmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van de wettelijke taken door het college. Het zogenaamde tweedelijns toezicht wordt uitgevoerd door de Inspectie van het Onderwijs onder gezag van de Minister van SZW.
Het college stelt jaarlijks op een door de minister van SZW te bepalen tijdstip een verslag vast van alle toezicht- en handhavingstaken die de gemeente in het voorgaande kalenderjaar in het kader van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen heeft verricht. Het college zendt het jaarverslag ter kennisname naar de gemeenteraad.
Vastgesteld in de vergadering van 22 april 2014.