Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Leiden

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2014

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLeiden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2014
CiteertitelBesluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2014
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201401-01-201401-01-2015Onbekend

10-12-2013

Onbekend

B&W 13.1133

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2014

 

 

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2014

Artikel 1
  • 1.

    In dit Besluit wordt verstaan onder:

    • a.

      Verordening: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Leiden;

    • b.

      Eigen auto: auto die op naam staat van de aanvrager of zijn partner, waarbij minimaal één van beiden in het bezit is van een geldig rijbewijs;

    • c.

      Vervoerswaarde: het aantal kilometers per kalenderjaar dat de aanvrager met de tegemoetkoming kan reizen en waarop de berekening van de hoogte van de voorziening zoveel mogelijk is afgestemd;

    • d.

      OVchiptarief: het tarief per zone in het regulier openbaar vervoer;

    • e.

      Vervoer door derden: Vervoer per auto van de persoon met beperkingen door particulieren, niet zijnde de persoon met beperkingen zelf;

    • f.

      Ergonomische belemmering: Een bouwkundige of woontechnische belemmering, die aantoonbaar in de weg staat bij het normale gebruik van de woonruimte en die rechtstreeks ondervonden wordt als gevolg van lichamelijke functionele beperkingen van de belanghebbende. Eén en ander voor zover de belemmering niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen;

    • g.

      Gemeenschappelijke ruimte(n): Gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woonruimten, bestemd en noodzakelijk om de woning van de aanvrager vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken.

    • h.

      Belanghebbende: een persoon met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, en die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging door een ander, een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen.

  • 2.

    Alle begrippen, die in dit Besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2014, het Besluit maatschappelijke ondersteuning en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Te bereiken resultaat: een schoon en leefbaar huis, beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Artikel 2 Categorieën van hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden kan door het College worden verstrekt op grond van de volgende categorieën, die in het gemeentelijk protocol (zie bijlage) zijn uitgewerkt : a. Categorie A: Op de woning gerichte huishoudelijke werkzaamheden, indien noodzakelijk aangevuld met werkzaamheden gericht op de persoonlijke eigendommen.

b.Categorie B: Categorie A, aangevuld met organisatie van de huishouding in verband met chronische ziekte of beperking, indien noodzakelijk ook aangevuld met het verzorgen en opvangen van jonge kinderen en eventueel aangevuld met activiteiten bij een ontregelde huishouding.

Artikel 3 Toewijzing hulp bij het huishouden in natura

  • 1.

    Het college maakt voor de uitvoering van de aan de aanvrager toegekende hulp bij het huishouden in natura gebruik van het Dynamisch Selectiemodel voor de toewijzing van één van de door het College gecontracteerde aanbieders;

  • 2.

    De aanvrager kan uitsluitend voorafgaand aan de toewijzingsprocedure van het Dynamisch Selectiemodel de keuze maken de hulp in natura te wijzigen in een persoonsgebonden budget;

  • 3.

    De aanvrager heeft het recht om voorafgaand aan de toewijzingsprocedure van het Dynamisch Selectiemodel één voorkeur en één anti-voorkeur voor een aanbieder uit te spreken;

  • 4.

    De uitgesproken voorkeur en anti-voorkeur wordt meegenomen in de toewijzingsprocedure van het Dynamisch Selectiemodel;

  • 5.

    De aanvrager, die voor het eerst hulp bij het huishouden gaat ontvangen of wil veranderen van aanbieder, kan aan de uitgesproken voorkeur als bedoeld in het derde lid geen onvervreemdbaar recht ontlenen bij de uitvoering van toewijzingsprocedure van het Dynamisch Selectiemodel;

  • 6.

    Indien de aanvrager de via het Dynamisch Selectiemodel toegewezen aanbieder weigert, kan het college de rechthebbende uitsluiten van toegang tot de voorziening voor de duur van maximaal één jaar.

Artikel 4 Toekenning en omvang van het persoonsgebonden budget

  • 1.

    Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting vindt plaats op verzoek van de aanvrager, nadat deze uitdrukkelijk is geïnformeerd over de voor- en nadelen hiervan.

  • 2.

    De omvang van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden bedraagt:

    • a.

      € 16,50 per uur wanneer het om ondersteuning in categorie A gaat;

    • b.

      € 20,50 per uur wanneer het om ondersteuning in categorie B gaat en de ondersteuning geboden wordt door een daartoe opgeleid persoon.

Artikel 5 Uitbetaling van het persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget wordt na toekenning bij wijze van voorschot per kwartaal en op verzoek per maand, uitbetaald.

  • 2.

    Tot betaling van het persoonsgebonden budget wordt overgegaan nadat de budgethouder een overeenkomst voor het verstrekken van hulp bij het huishouden heeft overgelegd.

  • 3.

    Uitbetaling van het persoonsgebonden budget gebeurt uitsluitend naar de rekening van een belanghebbende.

Artikel 6 Verantwoording en controle van het persoonsgebonden budget

  • 1.

    De controle op de besteding van het persoonsgebonden budget vindt plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van elk kalenderjaar.

  • 2.

    De budgethouder moet voor de controle op de besteding van het persoonsgebonden een overzicht van de salarisadministratie aan het college overleggen, indien het college daarom verzoekt.

  • 3.

    De verantwoording is niet rechtsgeldig als die gedaan wordt door de hulpverlener zelf.

  • 4.

    De steekproef zoals genoemd in artikel 22 van de Verordening heeft een omvang van tenminste 10% van het aantal verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.

  • 5.

    Verstrekkingen voor hulp bij het huishouden vanaf € 7.500,-, worden altijd gecontroleerd. De controle vindt plaats na afloop van elk kalenderjaar.

  • 6.

    De verantwoording over het persoonsgebonden budget vindt plaats over het totaal van het toegekende bedrag van desbetreffend kalenderjaar.

  • 7.

    Over 1,5 % van het bedrag, met een minimum van € 100,00 en tot een maximum van € 250,00 per jaar hoeft geen verantwoording te worden afgelegd.

  • 8.

    Indien uit de controle blijkt dat het persoonsgebonden budget niet is besteed aan het doel waarvoor het verstrekt is, kan het college op grond van artikel 30 van de Verordening besluiten het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Hoofdstuk 3 Te bereiken resultaat: wonen in een geschikt huis

Artikel 7 Omvang van het persoonsgebonden budget

1.Het persoonsgebonden budget omvat de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst-compenserende te verstrekken voorziening in natura.

Artikel 8 Omvang van de financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting bedraagt:

  • a.

    € 1975,- indien het een belanghebbende betreft die op advies van het college naar een geschikte woning verhuist;

  • b.

    € 4.050,- indien iemand op verzoek van de gemeente ten behoeve van een persoon met beperkingen zijn woonruimte, bestemd voor permanente bewoning, heeft vrijgemaakt.

  • 2.

    Geen verhuiskostenvergoeding wordt verstrekt indien:

  • a.

    de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat het besluit door het college is genomen;

  • b.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

  • c.

    de aanvrager verhuist vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het gehele jaar door te worden bewoond; of

  • d.

    de aanvrager verhuist naar een AWBZ-instelling of een andere onzelfstandige woonruimte.

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming in de kosten van woningsanering wordt gebaseerd op de daarvoor geldende NIBUD normen. De definitieve vaststelling vindt plaats aan de hand van overgelegde rekeningen. De definitief toegekende financiële tegemoetkoming bedraagt niet meer dan de genoemde NIBUD normen.

  • 4.

    Een vergoeding in de kosten van woonruimteaanpassing wordt slechts verstrekt indien de aanpassing leidt tot opheffing of aanzienlijke vermindering van ergonomische belemmeringen die de aanvrager bij het normale gebruik van de woning ondervindt.

Artikel 9 Uitbetaling van het persoonsgebonden budget/de financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten van woonruimteaanpassing, huurderving en het verwijderen van woningaanpassingen wordt verstrekt aan de eigenaar van de woonruimte.

  • 2.

    Een financiële tegemoetkoming/persoonsgebonden budget in de kosten van verhuizing en inrichting, tijdelijke huisvesting en woonvoorzieningen worden verstrekt aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming dan wel het persoonsgebonden budget wordt na verzending van de beschikking beschikbaar gesteld door storting op rekening van de aanvrager dan wel de eigenaar van de woonruimte. Uitzondering hierop vormt de financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting. Deze wordt op declaratiebasis uitbetaald.

Artikel 10 Woonwagen, Woonschip en Binnenschip

  • 1.

    Een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de woonwagen niet ouder dan tien jaar is en nog een technische levensduur heeft van minimaal vijf jaar;

    • b.

      de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

    • c.

      de woonwagen in de gemeente op de standplaats stond ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening; en

    • d.

      de hoofdbewoner van de woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Huisvestingswet.

  • 2.

    Een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      het woonschip niet ouder dan tien jaar is en nog een technische levensduur heeft van minimaal vijf jaar;

    • b.

      het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

  • 3.

    Een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip wordt slechts verstrekt indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit, van een binnenschip, dat:

    • a.

      in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de Maatregel te boek gestelde schepen 1992; en

    • b.

      bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het Metingbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste vijftien ton hebbend, hetzij voor het vervoer van meer dan twaalf personen buiten de in de aanhef bedoelde.

Artikel 11 Terugbetaling bij verkoop

Terugbetaling bij verkoop van de woning gebeurt volgens het volgende afschrijvingsschema:

Bij verkoop in het eerste jaar: 100% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

bij verkoop in het tweede jaar: 85% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

bij verkoop in het derde jaar: 70% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

bij verkoop in het vierde jaar: 55% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

bij verkoop in het vijfde jaar: 40% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

bij verkoop in het zesde jaar: 25% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

bij verkoop in het zevende jaar: 10% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten.

Artikel 12 Verantwoording en controle van het persoonsgebonden budget/financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Verantwoording van het persoonsgebonden budget dan wel de financiële tegemoetkoming door de budgethouder aan het college vindt plaats binnen drie maanden na dagtekening van het besluit. Uitzondering hierop vormt de financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting. Deze tegemoetkoming wordt op declaratiebasis verstrekt en heeft een geldigheidsduur van maximaal twee jaar.

  • 2.

    De budgethouder dient ter verantwoording een origineel aankoop- en betalingsbewijs alsmede het door hem afgesloten onderhouds- en servicecontract te overleggen.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het college besluiten om, op verzoek van de budgethouder, uitstel van verantwoording te verlenen indien daar goede redenen voor zijn.

  • 4.

    De steekproef zoals genoemd in artikel 22 van de Verordening heeft een omvang van tenminste 10% van het aantal verstrekte persoonsgebonden budgetten.

  • 5.

    Verstrekkingen van een voorziening vanaf € 20.000,- worden altijd gecontroleerd. De controle vindt plaats na afloop van de verstrekking.

  • 6.

    Indien uit de controle blijkt dat het persoonsgebonden budget niet is besteed aan het doel waarvoor het verstrekt is, kan het college op grond van artikel 30 van de Verordening besluiten het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen

Hoofdstuk 4 Te bereiken resultaat: Zich verplaatsen in om en nabij de woning

Artikel 13 Omvang van het persoonsgebonden budget bij koop en huur

1.Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel omvat twee bestanddelen: een eenmalige vergoeding voor de aanschaf inclusief standaard fabrieksopties (A) en een jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en eventueel verzekering (B). Het persoonsgebonden budget bedraagt, rekening houdend met de kosten voor verzekering en onderhoud voor de gehele gebruiksperiode, als bedoeld in het vierde lid, ten hoogste:

 

Soort voorziening

Totaal

(A+B)

Aanschaf

(A)

Verzekering en

onderhoud voor

hele periode (B)

1

duwwandelwagen voor continu

gebruik

€ 3.450,-

€ 2.950,-

€ 500,-

2

handbewogen rolstoel voor

incidenteel/kortdurend gebruik

€ 525,-

€ 400,-

€ 125,-

3

handbewogen rolstoel voor (semi-)permanent/algemeen gebruik

€ 1.375,-

€ 1.125,-

€ 250,-

4

handbewogen rolstoel voor

actief gebruik

€ 2.600,-

€ 2.100,-

€ 500,-

5

elektrische rolstoel voor

(semi-)permanent gebruik, primair binnen, maar ook om het huis

€ 9.000,-

€ 6.600,-

€ 2.400,-

6

elektrische rolstoel voor

(semi-)permanent gebruik, primair buiten, maar ook binnenshuis

€10.250,-

€ 7.900,-

€ 2.350,-

  • 2.

    Indien de aanvrager het persoonsgebonden budget aanwendt voor het huren van een rolstoel, ontvangt hij per kalenderjaar het in het eerste lid genoemde totaalbedrag (A + B), gedeeld door het aantal gebruiksduurjaren als bedoeld in het vierde lid. Bij overlijden of verhuizen van de aanvrager of het niet meer adequaat zijn van de rolstoel wordt het persoonsgebonden budget voor deze rolstoel stopgezet.

  • 3.

    Bij de verstrekking van het persoonsgebonden budget stelt de gemeente een programma van eisen voor de rolstoel beschikbaar.

  • 4.

    De gemeente hanteert een gebruiksduur van 6 jaar voor een rolstoel.

  • 5.

    De aanvrager is verplicht om gedurende de gebruiksduur de via het persoonsgebonden budget aangeschafte rolstoel voldoende te laten onderhouden.

  • 6.

    De aanvrager is verplicht om gedurende de gebruiksduur voor de via het persoonsgebonden budget aangeschafte elektrische rolstoel een aansprakelijkheidsverzekering (eerste drie jaar all risk) af te sluiten.

  • 7.

    De gemeente vergoedt alleen de werkelijk gemaakte kosten van de aanschaf van de rolstoel op basis van aankoopbewijs of vooruitbetaald op basis van een offerte. Hierbij geldt het in lid 1 genoemde maximum.

  • 8.

    De jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van een rolstoel wordt voor de eerste keer verstrekt in het jaar volgend op het jaar van aanschaf. In het jaar van aanschaf wordt een voorschot van € 50,- verstrekt op de tegemoetkoming voor kosten van verzekering.

  • 9.

    De meerkosten die verband houden met noodzakelijke individuele aanpassingen aan de rolstoel worden voor 100% vergoed.

  • 10.

    Indien vast staat dat de aanvrager de rolstoel niet meer gebruikt, is hij gehouden de restwaarde ervan te vergoeden. Bij overlijden van de aanvrager binnen de gebruiksduur van de voorziening rust deze verplichting op de erfgenamen van de aanvrager.

  • 11.

    Indien vanwege medische redenen binnen 6 jaar opnieuw een persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt aangevraagd, dan wordt deze eventueel verstrekt onder inhouding van het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte rolstoel.

  • 12.

    Indien degene aan wie een persoonsgebonden budget voor een rolstoel is toegekend, binnen 6 jaar verhuist, dan wordt het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte rolstoel gevorderd, tenzij de gemeente van de nieuwe woonplaats de verstrekking overneemt.

  • 12.

    De restwaarde van de rolstoel wordt als volgt bepaald:

Bij verhuizing of overlijden van

aanvrager of niet meer adequaat

zijn van de voorziening

Restwaarde als percentage

van verstrekt aanschaf-gedeelte van het PGB

~ in het eerste jaar

85%

~ in het tweede jaar

70%

~ in het derde jaar

55%

~ in het vierde jaar

40%

~ in het vijfde jaar

25%

~ in het zesde jaar

10%

Artikel 14 Omvang van de financiële tegemoetkoming voor de sportrolstoel

  • 1.

    Een persoon met beperkingen kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor aanschaf, onderhoud, reparatie en verzekering van een sportrolstoel, indien hij zonder deze sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

  • 2.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de aanschaf, het onderhoud, de reparatie en verzekering van een sportrolstoel bedraagt € 2.500,-.

  • 3.

    Een financiële tegemoetkoming voor de aanschaf, het onderhoud, de reparatie en verzekering van een sportrolstoel wordt slechts eenmaal per drie jaar verstrekt.

Artikel 15 Uitbetaling van het persoonsgebonden budget/de financiële tegemoetkoming

De financiële tegemoetkoming dan wel het persoonsgebonden budget wordt na verzending van de beschikking beschikbaar gesteld door storting op rekening van de aanvrager.

Artikel 16 Verantwoording en controle van het persoonsgebonden budget/financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Verantwoording van het persoonsgebonden budget dan wel de financiële tegemoetkoming door de budgethouder aan het college vindt plaats binnen drie maanden na dagtekening van het besluit.

  • 2.

    De budgethouder dient ter verantwoording een origineel aankoop- en betalingsbewijs alsmede het door hem afgesloten onderhouds- en servicecontract te overleggen.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het college besluiten om, op verzoek van de budgethouder, uitstel van verantwoording te verlenen indien daar goede redenen voor zijn.

  • 4.

    De steekproef zoals genoemd in artikel 22 van de Verordening heeft een omvang van tenminste 10% van het aantal verstrekte persoonsgebonden budgetten.

  • 5.

    Indien uit de controle blijkt dat het persoonsgebonden budget niet is besteed aan het doel waarvoor het verstrekt is, kan het college op grond van artikel 30 van de Verordening besluiten het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen

Hoofdstuk 5 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 17 Omvang van de financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De vervoerswaarde van de individuele dan wel collectieve voorzieningen zoals genoemd in artikel 15 van de verordening, is gesteld op 2.000 kilometer per kalenderjaar.

  • 2.

    De tegemoetkoming voor het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) bedraagt op jaarbasis maximaal:

  • a.

    voor gebruik van het CVV 384 zones

  • b.

    voor vervoer vrij besteedbaar € 288,-

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming voor individueel vervoer bedraagt op jaarbasis maximaal:

  • a.

    voor vervoer per taxi € 1.860,-

    (2.000 kilometer, eigen bijdrage € 0,16 per kilometer)

  • b.

    voor vervoer per eigen auto € 576,-

    (2.000 kilometer à € 0,28)

  • c.

    voor een combinatie van a en b:

voor de taxi (1.000 kilometer) € 930,-

plus voor de auto (1.000 kilometer) € 288,-

  • d.

    voor een rolstoeltaxi € 2.832,-

    (2.000 kilometer, eigen bijdrage € 0,16 per kilometer)

  • e.

    voor een voor rolstoelgebruik aangepast vervoermiddel € 576,-

    (2.000 kilometer à € 0,28 per kilometer)

  • f.

    voor een combinatie van d en e:

voor de rolstoeltaxi (1.000 kilometer) € 1.416,-

plus voor rolstoelgebruik aangepast vervoermiddel (1.000 kilometer) € 288,-

  • g.

    Voor een bruikleenauto/buitenwagen met verbrandingsmotor € 240,-

    (2.000 kilometer à € 0,12)

  • 4.

    De hoogte van de gemaximeerde tegemoetkoming als bedoeld in het tweede en derde lid kan naar boven en naar beneden worden vastgesteld indien de individuele vervoersbehoefte daartoe aanleiding geeft.

  • 5.

    Personen die een vervoersvoorziening van de gemeente ontvangen in de vorm van de Regiotaxi, moeten een bijdrage betalen in de Regiotaxi. De hoogte van deze bijdrage is gelijk aan het OV-chip –tarief (omgerekend naar zone).

  • 6.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt voor aanvragers tot 16 jaar gesteld op een percentage van de in het tweede en derde lid van dit artikel genoemde bedragen, namelijk: a. 0% voor aanvragers tot 4 jaar; b. 25% voor aanvragers van 4 tot 6 jaar; c. 50% voor aanvragers van 6 tot 12 jaar; en d, 75% voor aanvragers van 12 tot 16 jaar.

  • 7.

    Het OVchip-tarief bedraagt € 0,71 per zone voor 65- en € 0,46 voor 65+.

Artikel 18 Wijzigen omvang bij echtparen

    • 1.

      Voor zover echtgenoten beiden in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in kosten van vervoer dan wel voor het CVV en tenminste één van hen kan geen gebruik maken van het CVV, wordt aan elk van hen een percentage (50% dan wel 75%, afhankelijk van de gezamenlijke vervoersbehoefte) van het maximumbedrag voor vervoer per reguliere taxi toegekend.

    • 2.

      Voor zover echtgenoten beide geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer, maar wel van het CVV wordt aan hen ieder maximaal toegekend:

  • a.

    100% van het aantal zones voor het gebruik van het CVV; en

  • b.

    indien van toepassing, 50% van vrij besteedbaar bedrag.

    3.Voor zover echtgenoten beiden geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer, maar wel van het CVV, en één van hen kiest voor de tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto, wordt aan ieder van hen maximaal 50% toegekend van het maximumbedrag voor het gebruik van de eigen auto.

Artikel 19 Wijzigen omvang bij meerdere vervoersvoorzieningen

Indien belanghebbende gebruik maakt van een andere voorziening zoals een scootmobiel, dan wel een eigen verplaatsingsmiddel, kan het aantal kilometers met 50% worden verlaagd, afhankelijk van de mate waarin het andere verplaatsingsmiddel in de vervoersbehoefte voorziet.

Artikel 20 Het recht op een vervoervoorziening

  • 4.

    De aanvrager kan slechts voor een (aanpassing van een) auto als verstrekking in natura of als persoonsgebonden budget in aanmerking komen, indien geen enkele andere voorziening als adequaat kan worden aangemerkt.

  • 5.

    De aanvrager die in het bezit is van een eigen auto kan door af te zien van een aanspraak op Collectief Vraagafhankelijk Vervoer kiezen voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto of vervoer door derden.

  • 6.

    De aanvrager kan slechts voor een scootmobiel of open elektrische buitenwagen in aanmerking komen als hij over een adequate stalling beschikt. De kosten van deze stalling moeten in redelijke verhouding staan tot de huur- of aanschafkosten alsook tot de verwachte gebruiksduur van de betreffende voorziening.

Artikel 21 Omvang van het persoonsgebonden budget

  • 7.

    Het persoonsgebonden budget omvat de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst-compenserende te verstrekken voorziening in natura.

  • 8.

    Het persoonsgebonden budget kan indien nodig worden aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten. Onder instandhoudingkosten worden verstaan: de kosten die noodzakelijk zijn om de verstrekte voorziening in stand te houden, in het bijzonder de kosten van onderhoud en reparatie en, voor zover noodzakelijk, de verzekeringskosten. Deze instandhoudingkosten worden jaarlijks vooraf betaald, voor het eerst in het jaar volgende op het jaar van aanschaf. De kosten bedragen 7% van het verstrekte persoonsgebonden budget met een maximum van € 250,- per jaar.

Artikel 22 Omvang van het persoonsgebonden budget voor scootmobielen koop en huur

  • 1.Het persoonsgebonden budget voor een scootmobiel omvat twee bestanddelen: een eenmalige vergoeding voor de aanschaf inclusief standaard fabrieksopties (A) en een jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering (B). Het persoonsgebonden budget bedraagt, rekening houdend met de kosten voor verzekering en onderhoud voor de gehele gebruiksperiode, als bedoeld in het derde lid, ten hoogste:

  • a.

    voor een scootmobiel voor gebruik in de woonomgeving (8 km/uur):

€ 2.350,- (A)+ € 950,- (B) = € 3.300,-;

b.voor een scootmobiel voor gebruik in de woonomgeving (10 km/uur):

€ 2.700,- (A)+ € 1.100,- (B) = € 3.800,-;

  • c.

    voor een scootmobiel voor langere afstanden en intensief gebruik (15 km/uur): € 3.600,- (A)+ € 1.350,- (B) = € 4.950,-.

    • 2.

      Indien de aanvrager het persoonsgebonden budget aanwendt voor het huren van een scootmobiel, ontvangt hij per kalenderjaar het in het eerste lid genoemde totaalbedrag (A + B), gedeeld door het aantal gebruiksduurjaren als bedoeld in het vierde lid. Bij overlijden of verhuizen van de aanvrager of het niet meer adequaat zijn van de rolstoel wordt het persoonsgebonden budget stopgezet.

    • 3.

      Bij de verstrekking van het persoonsgebonden budget stelt de gemeente een programma van eisen voor de voorziening beschikbaar.

    • 4.

      De gemeente hanteert een gebruiksduur van 6 jaar voor een scootmobiel.

    • 5.

      De aanvrager is verplicht om gedurende de gebruiksduur de via het persoonsgebonden budget aangeschafte scootmobiel voldoende te laten onderhouden.

    • 6.

      De aanvrager is verplicht om gedurende de gebruiksduur voor de via het persoonsgebonden budget aangeschafte scootmobiel tenminste een aansprakelijkheidsverzekering (eerste drie jaar all risk) af te sluiten.

    • 7.

      De gemeente vergoedt alleen de werkelijk gemaakte kosten van de aanschaf van de scootmobiel op basis van aankoopbewijs of vooruitbetaald op basis van een offerte.

    • 8.

      De meerkosten die verband houden met noodzakelijke individuele aanpassingen aan de scootmobiel worden voor 100% vergoed.

    • 9.

      De jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van een scootmobiel wordt voor de eerste keer verstrekt in het jaar volgend op het jaar van aanschaf. In het jaar van aanschaf wordt een voorschot van € 50,- verstrekt op de tegemoetkoming voor kosten van verzekering.

    • 10.

      Indien vast staat dat de aanvrager de scootmobiel niet meer gebruikt, is hij gehouden de restwaarde ervan te vergoeden. Bij overlijden van de aanvrager binnen de gebruiksduur van de scootmobiel rust deze verplichting op de erfgenamen van de aanvrager.

    • 11.

      Indien vanwege medische redenen binnen 6 jaar opnieuw een persoonsgebonden budget voor een scootmobiel wordt aangevraagd, dan wordt deze eventueel verstrekt onder inhouding van het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte scootmobiel.

    • 12.

      Indien degene aan wie een persoonsgebonden budget voor een scootmobiel is toegekend, binnen 6 jaar verhuist, dan wordt het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte scootmobiel gevorderd, tenzij de gemeente van de nieuwe woonplaats de verstrekking overneemt.

  • 13.

    De restwaarde van de scootmobiel wordt als volgt bepaald:

Bij verhuizing of overlijden van

aanvrager of niet meer adequaat

zijn van de scootmobiel

Restwaarde als percentage

van verstrekt aanschaf-gedeelte van het Pgb

~ in het eerste jaar

85%

~ in het tweede jaar

70%

~ in het derde jaar

55%

~ in het vierde jaar

40%

~ in het vijfde jaar

25%

~ in het zesde jaar

10%

Artikel 23 Uitbetaling van het persoonsgebonden budget/de financiële tegemoetkoming

1.Het persoonsgebonden budget wordt na verzending van de beschikking en op basis van een nota of offerte beschikbaar gesteld door storting op rekening van de aanvrager.

Artikel 24 Verantwoording en controle van het persoonsgebonden budget/financiële 4tegemoetkoming

  • 1.

    Verantwoording van het persoonsgebonden budget/financiële tegemoetkoming door de budgethouder aan het college vindt plaats binnen drie maanden na dagtekening van het besluit.

  • 2.

    De budgethouder dient ter verantwoording een origineel aankoop- en betalingsbewijs alsmede het door hem afgesloten onderhouds- en servicecontract te overleggen.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het college besluiten om, op verzoek van de budgethouder, uitstel van verantwoording te verlenen indien daar goede redenen voor zijn.

  • 4.

    De steekproef zoals genoemd in artikel 22 van de Verordening heeft een omvang van tenminste 10% van het aantal verstrekte persoonsgebonden budgetten.

  • 5.

    Indien uit de controle blijkt dat het persoonsgebonden budget niet is besteed aan het doel waarvoor het verstrekt is, kan het college op grond van artikel 30 van de Verordening besluiten het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen

Hoofdstuk 6 Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdrage.

Artikel 25 Omvang van de eigen bijdrage

  • 1.

    De maximale eigen bijdrage als bedoeld in artikel 23 van de Verordening is voor:

  • a.

    Hulp bij het huishouden Categorie A natura € 17,70 per uur.

  • b.

    Hulp bij het huishouden Categorie B natura € 22,00 per uur

  • c.

    Scootmobiel voor gebruik in de woonomgeving (8 km/uur) € 32,25 per 4 weken

  • d.

    Scootmobiel voor gebruik in de woonomgeving (10 km/uur) € 35,00 per 4 weken

  • e.

    Scootmobiel voor langere afstanden en intensief gebruik (15 km/uur) € 42,75 per 4 weken

  • 2.

    Het aantal perioden van 4 weken waarover de eigen bijdragen voor scootermobielen wordt geheven bedraagt maximaal 39.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 26 Citeertitel en inwerkingtreding

  • a.

    Dit Besluit treedt wordt aangehaald als: 'Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2014'.

  • b.

    Dit Besluit treedt in werking op 1 januari 2014.