Organisatie | Boekel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2014 |
Citeertitel | Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2014 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-03-2014 | 01-01-2014 | Nieuwe regeling | 20-02-2014 | Z/023320 AB/012322 |
De raad van de gemeente Boekel;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 14 januari 2014
Artikel 7, artikel 8 en artikel 10, lid 2 Wet werk en bijstand, artikel 34, artikel 35 en artikel 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en artikel 34, artikel 35 en artikel 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
In deze verordening wordt verstaan onder:
Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden van 27 tot de AOW gerechtigde leeftijd, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoel in artikel 10, lid 2 WWB, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, lid 1 WWB is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7 – Budget- en subsidieplafonds
Het college kan bij uitvoeringsbesluit één of meer subiside- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.
Artikel 13 – Vrijlating van inkomsten uit arbeid
Bij de uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde bijstandsnorm, kan vrijlating van inkomsten uit arbeid plaatsvinden zoals bedoeld in artikel 31, lid 2, onderdeel n WWB en artikel 8, lid 5 IOAW en artikel 8, lid 9 IOAZ.
Artikel 16 – Alleenstaande ouders
Het college vult de voorziening voor de alleenstaande ouder aan wie een ontheffing is verleend en die niet beschikt over een startkwalificatie ten minste in met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat.
Het college verricht na het opstellen van het plan van aanpak iedere zes maanden een heronderzoek naar de in het plan van aanpak opgenomen voorziening. Het heronderzoek strekt zich mede uit tot de naleving van de in het plan van aanpak opgenomen voorziening. Het college beoordeelt bij het verrichten van het heronderzoek tevens of er aanleiding bestaat de voorziening te wijzigen.
Artikel 18 – Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Aldus besloten in de openbare vergadering van
de raad van de gemeente Boekel, gehouden op 20 februari 2014
de griffier, de voorzitter,
M.R.P. Philipse P.M.J.H. Bos
De basis voor deze verordening ligt in artikel 8, lid 1, onderdeel a, e en f en lid 2, onderdeel a en c, artikel 10, lid 1 en lid 2 WWB.
1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot:
a.het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a;
e. de scholing, of opleiding, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid;
f. de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid.
2. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben:
a.voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel a, in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor verschillende doelgroepen daarbinnen, en de wijze waarom rekening wordt gehouden met zorgtaken;
c. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel f, in ieder geval betrekking op de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval.
1. Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren.
Naast deze punten die wettelijk geregeld moeten worden zijn er een aantal zaken waar de keuze gemaakt kan worden om deze te regelen, zoals bijvoorbeeld het al dan niet inzetten van werk met behoud van uitkering, het toekennen van premies, inzet van loonkostensubsidies of het vaststellen van subsidieplafonds.
Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals belanghebbende dat het liefst zou zien. Het college moet zorgdragen voor een voldoende voorzieningenaanbod, maar dit staat op gespannen voet met de beperkte middelen die ter beschikking staan. Vanuit dit oogpunt kunnen in de verordening dan ook beleidskeuzes tot uitdrukking komen met betrekking tot de prioriteiten die worden gesteld.
Artikel 3 – Kadernota en begroting
De verordening vormt het kader waarbinnen de wet wordt uitgevoerd. Voor de concrete uitvoering zijn nadere keuzes en richtlijnen nodig. Dit kan door middel van een uitvoeringsbesluit, maar er moet voldoende ruimte overblijven om snel en adequaat op veranderde omstandigheden in te kunnen spelen. Daarom wordt in dit artikel verwezen naar de plaats waar dit het beste past: in de cyclus van kadernota’s, jaarverslag en begrotingen. In deze cyclus wordt binnen de reële situatie van dat moment continu een afweging gemaakt tussen doelstellingen en middelen en de hieruit voortkomende meest adequate inzet van middelen, waardoor snel op veranderingen kan worden ingespeeld.
Artikel 4 – Aanspraak op ondersteuning
In dit artikel wordt genoemd wie aanspraak kan maken op ondersteuning en wordt aangegeven dat voor het doen van een aanbod de verordening en het uitvoeringsbesluit het kader vormen.
Artikel 5 – Verplichtingen van de klant
In dit artikel worden de verplichtingen van belanghebbende vastgelegd. Deze vloeien deels rechtstreeks voort uit wetgeving, maar ook uit deze verordening en verdere door het college aan een voorziening verbonden voorwaarden. Dit laatste kan o.a. middels besluiten, uitvoeringsregels en/of individuele afspraken.
Ook de mogelijke consequenties als niet wordt voldaan aan deze verplichtingen is opgenomen:
Iedere uitkeringsgerechtigde die direct aan het werk kan zal veel sneller een aanbod krijgen, veelal nog voordat een uitkeringsaanvraag wordt uitgereikt. De periode van 6 maanden is dan ook vooral opgenomen om te voorkomen dat er personen uit beeld verdwijnen. Ook als sprake is van een situatie waarbij activiteiten gericht op directe arbeidsinschakeling niet haalbaar zijn zal binnen 6 maanden toch een (her)beoordeling nodig zijn. Alleen als de situatie dusdanig is dat voor belanghebbende een volledige ontheffing van de arbeidsplicht voor ten minste 6 maanden geldt hoeft binnen die termijn geen aanbod te worden gedaan.
Artikel 7 – Budget- en subsidieplafonds
Omdat de beschikbare middelen onvoldoende zijn om voorzieningen ongelimiteerd aan te bieden kan het college een maximumbedrag en/of maximum aantal personen vaststellen die van een voorziening gebruik kunnen maken.
Artikel 8 – Algemene bepalingen over voorzieningen
In lid 1 wordt verwezen naar het uitvoeringsbesluit, welke een nadere specificatie is van en daarmee een aanvulling is op deze verordening.
In lid 2 wordt aangegeven dat het college nadere verplichtingen aan voorzieningen kan verbinden. Dit kan middels een uitvoeringsbesluit, maar ook middels beleidsafspraken en/of individuele afspraken met belanghebbende.
In lid 3 worden een viertal redenen om een voorziening te beëindigen opgenoemd.
In lid 4 wordt een, niet uitputtend, aantal onderwerpen opgesomd waarover bij uitvoeringsbesluit nadere regels kunnen worden gesteld.
Artikel 9 – Sociale activering
Naast het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling ka het college aan uitkeringsgerechtigden ook activiteiten aanbieden als voorbereiding op een traject richting arbeidsinschakeling.
Artikel 10 – Werk met behoud van uitkering
In dit artikel wordt beschreven dat werk met behoud van uitkering als voorziening kan worden aangeboden, mits het een doel voor ogen heeft in het kader van (toekomstige) arbeidsinschakeling, het de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord beïnvloed en niet tot verdringing leidt.
Voor twee van drie onder lid 2 genoemde opties is een schriftelijke overeenkomst vereist, waarin het doel en de wijze van begeleiding worden vastgelegd.
In lid 5 ligt besloten dat het college bij uitvoeringsbesluit tenminste nadere regels moet stellen ten aanzien van de maximale duur en voorwaarden voor werk met behoud van uitkering. Werk met behoud van uitkering is namelijk altijd bedoeld als een tijdelijke voorziening met een gericht doel.
Artikel 11 – Werk met loonkostensubsidie
In dit artikel wordt beschreven dat werk met loonkostensubsidie als voorziening kan worden aangeboden in het kader van concrete arbeidsinschakeling, mits het de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord beïnvloed en niet tot verdringing leidt.
De van toepassing zijnde rechtspositie moet schriftelijk worden vastgelegd. Net als voor werk met behoud van uitkering geldt dat het college bij uitvoeringsbesluit nadere regels moet stellen. Tenminste ten aanzien van de duur en hoogte van de subsidie en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden. Enerzijds omdat werk met loonkostensubsidie is bedoeld als gerichte opstap naar reguliere arbeidsinschakeling en alleen moet worden ingezet als dit binnen afzienbare tijd te realiseren is. Anderzijds omdat het een dure voorziening is, welke beslag legt op een substantieel deel van de beschikbare middelen.
In dit artikel staat dat scholing als voorziening kan worden aangeboden, mits gericht op arbeidsinschakeling. Omdat bij het aanbieden van voorzieningen de kortste, noodzakelijke weg naar reguliere, algemeen geaccepteerde arbeid als uitgangspunt wordt genomen, kan het college bij uitvoeringsbesluit regels ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing en de duur stellen als kader voor de concrete uitvoering van deze voorziening. Om te voorkomen dat een onevenredig bedrag wordt besteed aan scholing kan het college ook een kostenplafond instellen.
Artikel 13 – Vrijlating van inkomsten uit arbeid
Er kan vrijlating van inkomsten plaatsvinden in het kader van arbeidsinschakeling conform hetgeen hierover is bepaald in de WWB. Dit impliceert dat er een reïntegratietraject tussen gemeente en belanghebbende is overeengekomen waarin de activiteiten in het kader van arbeidsinschakeling zijn vastgelegd.
Artikel 14 – Overige vergoedingen
Via dit artikel wordt de optie opengehouden om voorzieningen die niet specifiek genoemd zijn binnen een traject in te kunnen zetten, als dit door het college noodzakelijk wordt geacht. Hierdoor kan rekening worden gehouden met persoonlijke situaties en maatwerk worden aangeboden.
Artikel 15 – Persoonsgebonden reïntegratiebudget
Met dit artikel wordt de optie om belanghebbenden zelf meer de regie over hun traject gericht op arbeidsinschakeling te kunnen laten voeren open gehouden.
Artikel 16 – Alleenstaande ouders
Voor alleenstaande ouders met ontheffing op grond van artikel 9a van de WWB geldt dat deze wel verplicht blijven deel te nemen aan voorzieningen. Als men daarbij niet beschikt over een startkwalificatie is het college wettelijk verplicht tenminste een scholing of opleiding aan te bieden die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert.
Artikel 17 – Tegenprestatie naar vermogen
Er kan door het college aan uitkeringsgerechtigden een verplichting worden opgelegd tot het verrichten van onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
Met de komst van de WWB in 2004 is er een Verordening Premiebeleid WWB 2004 vastgesteld. In de daarop volgende jaren is de Reïntegratieverordening aangepast maar de Verordening Premiebeleid is daar nooit in meegenomen. Het premiebeleid is in de voorliggende Re-integratieverordening opgenomen. Derhalve moet de Verordening Premiebeleid WWB 2004 worden ingetrokken.