Organisatie | Wageningen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Cultuurbeleid 2014 en verder - Samen werken aan cultuur |
Citeertitel | Cultuurbeleid 2014 en verder - Samen werken aan cultuur |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2014 | Onbekend | 17-09-2013 Stad Wageningen | Onbekend |
Hoofdstuk 1 Lokaal cultuurbeleid in relatie tot Rijk en provincie
1.1 De ongeschreven regels van het culturele bestel
1.2 Landelijke prioriteit voor cultuureducatie
1.3 Hoe de economische crisis het lokaal cultuurbeleid raakt
1.4 De provincie beperkt zich tot erfgoed en de relatie tussen cultuur en economie
1.5 Trends en ontwikkelingen in de cultuursector
Hoofdstuk 2 Vertrekpunten voor cultuurbeleid in Wageningen
Hoofdstuk 3 Wagenings cultuurbeleid in scenario’s en geld
3.1 Scenario 1 De stem van de stad: de bblthk
3.2 Scenario 2(a) Ontwikkelingen in de cultuursector: ’t Venster
3.3 Scenario 2(b) Taskforce Cultuur: Cultuurplantsoen
3.4 Scenario 3: Bezuiniging bij de 3e grote cultuurinstelling: Theater
Wageningen, City of Life Sciences en Stad der Bevrijding, kleinste universiteitstad van Nederland. Wageningen, 750 jaar jong en vitaal. Een stad vol kennisinstellingen en bedrijven, waar het goed toeven is voor inwoners en bezoekers. Cultuur is hierin een belangrijke pijler. Door cultuur kun je meedoen (zelf deelnemen aan en/of kijken naar). In Wageningen zijn relatief veel toegankelijke vormen van cultuur aanwezig zoals bblthk, Junushoff, ’t Venster, het Leeffestival, Bevrijdingsfestival, popactiviteiten, filmtheaters, Het Depot, etc., waardoor iedereen al op jonge leeftijd in aanraking kan komen met culturele activiteiten.
In het coalitieakkoord 2010-2014 “Samen Anders de Toekomst in” is het volgende over kunst en cultuur opgenomen:
Cultuur draagt bij aan een bruisende en vitale stad, het zorgt voor een aantrekkelijk klimaat om in te wonen en te werken. Daar willen we ook blijvend middelen voor inzetten. Op dit moment wordt circa 2,7 miljoen per jaar aan subsidies verleend. De “grote drie” (bblthk, Junushoff en ’t Venster) ontvangen hiervan circa 2,4 miljoen (waarvan overigens ruim 4 ton terugvloeit naar de gemeente als huurinkomsten). De gemeenteraad heeft besloten dat op het totale subsidiebudget, structureel 380 duizend euro bespaard moet worden. Dit vraagt om scherpe keuzes bij het maken van nieuw cultuurbeleid, waarbij de bezuinigingen hoe dan ook voor het grootste deel bij de “grote drie” zullen komen te liggen.
De visie die voor dit nieuwe cultuurbeleid gehanteerd wordt, is dat ondanks de economische recessie cultuur een dragende pijler is onder:
We moeten daarbij wel goed nadenken hoe we dit, met beperkte middelen, vormgeven. En we moeten inspelen op trends en ontwikkelingen in de sector. In die betekenissen geeft deze nota voedsel tot nadenken.
Tijdens een interactieve bijeenkomst met mensen uit het culturele veld zijn op basis van deze visie en uitgangspunten twintig voorlopige doelstellingen gepresenteerd. Deze werden aangescherpt en met twee doelstellingen uitgebreid. Op 4 februari jl. vond een kick-off bijeenkomst plaats om de inwoners van Wageningen te raadplegen over de doelstellingen voor het nieuwe cultuurbeleid. Via social media, de Stad Wageningen en daarbij de mogelijkheid om doelstellingen te prioriteren (enquête/vragenlijst) zijn zoveel mogelijk burgers van Wageningen als adviseur betrokken bij het maken van het nieuwe cultuurbeleid. Hierbij is aangegeven dat de uitkomsten van de “enquête” een advies is aan de gemeente (in de bijeenkomsten is voor aale duidelijkheid aangegeven dat de gemeente de keuze heeft een advies op te volgen, aan te passen, of naast zich neer te leggen, wel natuurlijk altijd gemotiveerd). Tijdens dit proces hebben we gemerkt dat de stad bijzonder sterk betrokken is bij kunst en cultuur (denk alleen al aan de ruim 1200 ingediende vragenlijsten!). Veel inwoners en direct betrokkenen bij culturele instellingen hebben aangegeven dat zij het erg lastig vonden om te prioriteren.
De uitkomsten van het prioriteren van doelstellingen en de inhoudelijke reacties uit de stad zijn verzameld en verwerkt. De reacties zijn meegenomen in het vervolgproces. Een aantal culturele instellingen kreeg de gelegenheid om zelf budgetten te koppelen aan doelstellingen, maar zij gaven na rijp beraad aan moeite te hebben met het prioriteren van de doelstellingen. Daarom stelde de gemeente zelf twee scenario’s voor de bezuinigingsopgave voor.
Deze scenario’s werden vastgelegd in de ‘concept-nota Nieuw cultuurbeleid, Samenwerken, kiezen en versterken’. Deze werd gepresenteerd tijdens een hoorzitting (inspraakprocedure overeenkomstig afdeling 3.4 Awb) op 4 juli 2013. Een van de resultaten van deze avond was dat de instellingen de kans vroegen en kregen om een alternatief scenario voor de bezuinigingen te ontwikkelen. De bijeenkomst van deze ‘Taskforce cultuur’, vond plaats op 14 augustus 2013.
De resultaten van deze Taskforce zijn vastgelegd in het scenario 2(b) in deze cultuurnota.
Lokaal cultuurbeleid in relatie tot Rijk en provincie
1.1 De ongeschreven regels van het culturele bestel
Op veel terreinen van het maatschappelijk leven is een verdeling van competenties tussen de overheden wettelijk geregeld, maar op het gebied van cultuur is dit slechts in beperkte mate het geval. In de Monumentenwet, de Archiefwet en de Mediawet zijn taken en bevoegdheden van gemeenten omschreven, maar daarnaast zijn grote delen van het cultuurbeleid vrij van regelgeving. Op dit moment geldt voor de cultuursector (behalve voor de sectoren waarvoor een wettelijk regime geldt) de volgende globale - en ongeschreven - taakverdeling.
Het Rijk is verantwoordelijk voor:
Doorgaans worden de provincies verantwoordelijk gehouden voor:
De gemeenten hebben in deze drieslag de zorg voor:
1.2 Landelijke prioriteit voor cultuureducatie
Het landelijk cultuurbeleid is erop gericht een sterke cultuursector te creëren die minder afhankelijk wordt van de overheid. Tegelijkertijd blijft de Rijksoverheid verantwoordelijk voor een hoogwaardig cultureel aanbod in het hele land. De culturele instellingen en cultuurfondsen die subsidie van het Rijk krijgen, vormen samen de zogeheten ‘landelijke basisinfrastructuur.’
De Rijksoverheid heeft voor de periode 2013- 2016 de volgende speerpunten voor het cultuurbeleid:
Internationalisering: de culturele sector heeft mogelijkheden om zich internationaal te presenteren, bijvoorbeeld door uitwisseling van kunst of in kunst- en cultuurprogramma's;
Cultuureducatie: zo veel mogelijk kinderen en jongeren komen in aanraking met de rijkdom van cultuur;
Vernieuwing en talent: kunstinstellingen krijgen de mogelijkheid kunst te ontwikkelen en te laten zien die nog niet bij een breed publiek bekend is;
Ondernemerschap: instellingen versterken hun band met (mogelijke) financiers, boren andere inkomstenbronnen aan en zoeken nieuwe markten. Op die manier vergroten zij hun inkomsten. De instellingen krijgen hierbij ondersteuning van het Rijk.
Een belangrijk onderdeel van het beleid van de huidige minister is het stimuleren van cultuureducatie binnen het onderwijs. Het kabinet wil kinderen en jongeren op het gebied van cultuur een stevig fundament bieden. Voorwaarden daarvoor zijn een goede verankering van cultuureducatie in het onderwijs en aandacht voor cultuureducatie bij alle culturele instellingen, landelijk en lokaal.
Het kabinet kiest voor een nieuwe aanpak om een stevig fundament voor cultuureducatie tebieden, een aanpak die duidelijkheid schept. Duidelijkheid over wat er van scholen en cultureleinstellingen wordt verwacht op het gebied van cultuureducatie, bijvoorbeeld door het borgen vandoorlopende leerlijnen en duidelijkheid over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten. Het nieuwe beleid van het Rijk is verwoord in het programma ‘Cultuureducatie met kwaliteit’.
Gemeenten kunnen gebruik maken van de landelijke regeling voor combinatiefunctionarissen (ook wel cultuurcoaches genoemd) om trajecten van talentontwikkeling op te bouwen. De combinatie-functionaris is een uitvloeisel van de zogeheten ‘Impuls brede scholen sport en cultuur’ die in 2008 is gestart door het ministeries van OCW en VWS (per 2012 is veranderd in ‘Brede impuls combinatiefuncties’). Deze regeling is structureel van karakter. Dat de regeling de naam heeft die zij heeft betekent niet dat alleen brede scholen van de regeling zouden mogen profiteren. Alle scholen in het primair en voortgezet onderwijs kunnen bij de werkzaamheden van een combinatiefunctionaris worden betrokken.
Landelijk is het streven dat er een bepaalde verhouding wordt gerealiseerd tussen functionarissen die zich met primair en voortgezet en met sport en met cultuur bezighouden. Ongeveer 6% is voor cultuur beschikbaar. Deze verdeling heeft te maken met de herkomst van de beschikbare middelen op de Rijksbegroting (onderwijs, sport en cultuur). Echter: gemeenten zijn niet verplicht deze verdeling te volgen. Er is ruimte voor lokaal maatwerk. De combinatiefunctionarissen worden structureel voor 40% door het Rijk betaald. Het andere deel (60%) moet afkomstig zijn van het lokale niveau. Gemeenten mogen voor hun cofinanciering gebruik maken van een ‘derde' (niet gemeentelijke) geldstroom en van eigen bijdragen van culturele organisaties. In 2012 deden 367 gemeenten mee aan de regeling. In 2013 was dit aantal gestegen tot ongeveer 380.
1.3 Hoe de economische crisis het lokaal cultuurbeleid raakt
Het Rijk decentraliseert grote delen van het Rijksbeleid (jeugdbeleid, AWBZ, etc.). Het Rijk geeft hier krappe budgetten voor mee. Tegelijk dalen de vrij te besteden inkomsten uit het Gemeentefonds (omdat het fonds is gekoppeld aan de groei of krimp van de netto Rijksuitgaven). Dit betekent dat er komende jaren minder geld beschikbaar zal zijn voor de taken die wij als gemeente autonoom uitoefenen, zoals sport en.... cultuur. Bezuinigingen op deze gemeentelijke taken zijn dus noodzakelijk.
1.4 De provincie beperkt zich tot erfgoed en de relatie tussen cultuur en economie
De provincie Gelderland wil een bijdrage leveren aan de identiteit van Gelderland, aan het ondernemerschap van creatief talent en aan innovatie van de culturele sector. Dit doet zij door programma’s te ontwikkelen. De provincie wil de schatten van Gelderland koesteren, “zonder te betuttelen”. Het accent ligt daarbij op erfgoed en op de wisselwerking tussen cultuur en economie. Deze speerpunten zijn vastgelegd in het Cultuur- en erfgoedprogramma 2013-2016 van de provincie.
Niet voor alles wat de provincie belangrijk vindt, neemt zij verantwoordelijkheid. Op het gebied van amateurkunst, vrijwilligersbeleid, participatie en instandhouding van kleinere monumenten ziet de provincie een rol voor de gemeenten.
Door ombuigingen is er deze periode structureel een derde minder budget beschikbaar voor provinciaal cultuurbeleid dan in de vorige periode. Dit heeft tot scherpe keuzes geleid: vanaf 1 januari 2014 ontvangen bijvoorbeeld de drie steunfunctie-instellingen in Gelderland, EDU-ART, KCG en Gelders Erfgoed, samen 70% minder structurele subsidie van de provincie. De bezuiniging wordt grotendeels neergelegd bij KCG (het kenniscentrum voor kunst en cultuur) en EDU-ART (gespecialiseerd op de wisselwerking tussen cultuur en onderwijs). De provinciale subsidie aan de Jongeren Theater School in Wageningen is ook komen te vervallen.
De provincie Gelderland heeft in 2013 een aantal ‘partners’ in het cultuurbeleid benoemd, waaronder de gemeente Wageningen. De provincie wil samen met de partners afspraken maken over het nieuwe cultuurprogramma, waarbij het initiatief ligt bij het culturele veld. Op welke manier dit gestalte gaat krijgen moet nog blijken.
1.5 Trends en ontwikkelingen in de cultuursector
De vraag is natuurlijk in hoeverre de cultuursector onder de economische crisis en de daarmee gepaard gaande overheidsbezuinigingen zal lijden. Daarvoor zijn ook de ontwikkelingen relevant die zich binnen de sector zelf voordoen. De volgende trends bepalen de richting waarin de sector zich beweegt.
De vrijetijdsmarkt kent grote concurrentie tussen de aanbieders; deze concurrentie wordt ondanks de economische crisis niet minder. Uit onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau blijkt dat Nederlanders gemiddeld over 45 uur vrije tijd per week beschikken. Ouders met kinderen hebben de minste hoeveelheid vrije tijd, alleenstaanden het meeste. Mannen beschikken over meer vrije tijd dan vrouwen. Mediagebruik – lezen, tv, audio, computer – is met 19 uur per week veruit de meest gekozen vrijetijdsbesteding van mensen: Nederlanders brengen ruim 40% van hun vrije tijd met mediagebruik door, vooral met televisiekijken. Het onderhouden van sociale contacten - bij elkaar op visite gaan, zo maar wat met elkaar praten en telefoneren vormt met ruim 9 uur per week in grootte de tweede vrijetijdsbesteding. Het beoefenen van allerhande hobby's is met wekelijks zes uur een goede derde. Per week zijn Nederlanders verder ruim drieënhalf uur voor hun vrijetijd onderweg. Dat is meer dan wat de Nederlander aan uitgaan besteed, namelijk krap drie uur per week .
De opkomst van de media-maatschappij waarin steeds meer mensen zijn aangehaakt bij het worldwide web en bij de zogeheten ‘sociale media’ is sterk: interactiviteit en mobiel bereik worden steeds belangrijker. Het publiek is door de audiovisuele media gewend geraakt aan een hoog kwaliteitsniveau bij (passieve) cultuurconsumptie; het publiek is kritisch als het gaat om levende kunstuitingen.
Deze algemene trends vertalen zich naar concrete ontwikkelingen die dagelijks in alle gemeenten te zien zijn.
Er wordt gezocht naar mogelijkheden voor het clusteren van culturele voorzieningen in één gebouw of complex (cultuurhuizen, kunstclusters). De ambitie is dan doorgaans: programmatische, ruimtelijke en organisatorische meerwaarde bereiken door clustering van functies. En: voor minder geld meer publiek bereiken.
Onder druk van bezuinigingen worden culturele organisaties gedwongen minder afhankelijk te worden van subsidies en meer draagvlak te zoeken bij bedrijfsleven (sponsoring) en de bevolking (hogere particuliere bijdragen, meer vrijwilligerswerk). Er is sprake van stijgende marketingbudgetten in de strijd om de gunst van het publiek.
Veel organisaties proberen hun vaste kosten flexibel(er) te maken (vooral van belang voor personeel en huisvesting). Er wordt toegegroeid naar flexibele organisaties bestaande uit een kleine(re) kern van vaste professionals, met daaromheen een flexibele schil van freelancers, vrijwilligers en samenwerkingspartners. De toekomst lijkt te zijn aan flexibele netwerkorganisaties.
Op het snijvlak van publiek en privaat ontstaan nieuwe samenwerkingsvormen. Steeds vaker zien we commerciële organisaties die culturele functies overnemen, waarbij de overheid zich beperkt tot het formuleren van een culturele opdracht en daarvoor een budget meegeeft. Tussenvormen zijn er ook: commerciële organisaties die de exploitatie van een cultuurgebouw verzorgen, waarbij een culturele instelling met subsidie van de overheid de programmering verzorgt.
Al met al is het beeld dat deze trends, in samenhang met de huidige economische recessie, een grote verandering met zich mee zullen brengen voor de voorzieningen die traditioneel sterk van gemeentesubsidie afhankelijk zijn. De verwachting is dat het bedrijfsmodel van veel bibliotheken, kunstencentra, musea en theaters in Nederland op de schop zal gaan, erin resulterend dat er minder gewerkt kan worden met publiek geld en meer gedaan moet worden met middelen uit private bronnen. En de burger zal meer zelf moeten gaan betalen en zelf meer initiatief moeten nemen.
Zie hier het vertrekpunt, de economische onderlegger, waarmee we aan de slag moeten met het cultuurbeleid voor de komende jaren.
Vertrekpunten voor cultuurbeleid in Wageningen
Als gemeente hebben we onverminderd de ambitie om Wageningen op cultureel gebied aantrekkelijk te maken en te houden, maar dat vraagt voor de toekomst om aanpassingen in de manier van werken. Deze cultuurnota geeft enerzijds de ontwikkelingen weer die voor de cultuursector aan de orde zijn en gaat ook in op de rol en verantwoordelijkheid van de gemeente en van de culturele instellingen.
Een belangrijke notie voor ons is dat wij bij hervormingen uitgaan van de kracht van inwoners, instellingen, verenigingen, bedrijven en andere partners. We zullen vanuit onze gemeentelijke rol sterk inzetten op het benutten van de eigen mogelijkheden van mensen en organisaties. Voor onze rol betekent dit dat we meer gaan faciliteren en dat eigen initiatief en ondernemerschap de ruimte krijgen.
De financiële opgave van Wageningen vraagt om scherpe keuzes. We moeten fundamenteel nadenken over de vraag tot hoe ver de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor cultuur reikt. Dat vergt met een andere ‘bril’ kijken naar ons culturele veld dat in een proces van vele jaren is gevormd. We moeten onszelf de vraag stellen: kan het ook anders?
Met deze cultuurnota bouwen we een gedeelte van de structuur van ons cultuurbeleid opnieuw op: we denken meer in functies dan in organisaties. Wij hebben ons laten inspireren door wat er aan ideeën en suggesties in werkateliers en in gesprekken met stakeholders naar voren is gebracht, maar ook door ervaringen uit andere gemeenten. In hoofdstuk 3 wordt beschreven hoe we als gemeente onze middelen willen gaan inzetten. Daaraan voorafgaand geven we hieronder onze prioriteiten weer en relateren die aan de manier waarop we te werk willen gaan: keuzes maken, samenwerken en versterken. Tot besluit van het hoofdstuk formuleren we een belangrijke randvoorwaarde voor het beleid: het inzetten op cultureel ondernemerschap.
Onze prioriteiten vloeien voort uit eerdere en andere beleidsdocumenten. Daaruit komt naar voren dat wij cultuur zien als:
Daarnaast vinden wij het belangrijk om te onderstrepen dat cultuur een waarde in zich heeft, plezier geeft, ethische inzichten kan bieden, esthetisch genoegen kan verschaffen en bijdraagt aan de persoonlijke ontwikkeling van mensen.
Op grond van deze vertrekpunten formuleren wij drie prioriteiten voor deze cultuurnota. Deze prioriteiten kennen geen rangorde: elke prioriteit is voor ons even belangrijk. Ze geven weer wat wij de komende periode samen met het culturele veld willen bereiken. Belangrijk voor ons is daarbij zeker ook hoe we hieraan gaan werken.
Wij vinden daarbij van belang:
Wij vragen de culturele instellingen die een beroep doen op gemeentesubsidie om hun instellingsbeleidsplannen de komende jaren op onze prioriteiten te richten en ons te helpen deze prioriteiten te realiseren. Per prioriteit geven wij hieronder aan wat onze doelstelling is, wat het innovatieve element is en op welke wijze er volgens ons meer samengewerkt kan (en moet) worden.
Prioriteit 1: een basisvoorzieningenstructuur
Om onze inwoners in contact te laten komen met kunst en cultuur en onze algemene doelstellingen wat betreft leefbaarheid en aantrekkelijkheid te realiseren, om het bruisende karakter van Wageningen te behouden en uit te bouwen hebben we een culturele basisinfrastructuur nodig. Rond deze basisvoorzieningen is een intensieve samenwerking tussen professionele instellingen, de vele vrijwilligersinitiatieven, amateurgezelschappen en de cultuureducatiesector nodig. Daarbij moet het voorzieningenniveau voor Wageningen vergelijkbaar zijn met het voorzieningenniveau van vergelijkbare steden van 35.000-40.000 inwoners.
De professionele organisaties ontlenen hun recht op gemeenschapsgeld, naast hun primaire eigen taken, aan de ondersteuning die zij bieden aan het deel van de ‘humuslaag’ die qua doelstellingen en activiteiten nauw aan hen is verbonden. Hoe beter die samenwerking, hoe vruchtbaarder en productiever de ‘humuslaag’.
Het in stand houden van dit voorzieningenniveau wordt bepaald door enerzijds onze doelstellingen met betrekking tot de directe dienstverlening aan onze inwoners, en anderzijds door de bereidheid van de instellingen, amateursector en inwoners om samen te werken om zowel de basisstructuur in stand te houden en onze veelheid aan culturele initiatieven (waaronder de humuslaag) te ondersteunen en waar mogelijk uit te breiden.
Een basisvoorzieningenstructuur is de voorwaarde voor een bloeiend cultureel leven. Als belangrijkste opdracht voor ons kunst- en cultuurbeleid zien wij het in stand houden en versterken van deze structuur. Dat betekent concreet dat wij ons beleidsmatig willen richten op:
De economische recessie dwingt ons om creatief te zijn en te zoeken naar manieren van samenwerking om zo de kosten te beperken. Uit de gesprekken die in de sector de afgelopen periode hebben plaatsgevonden is ons gebleken dat de diverse organisaties vaak nóg meer raakvlakken hebben dan al werd gedacht. Daarom is in het cultuurbeleid voor de komende jaren ons adagium: samen waar het kan, apart waar het moet. In het volgende hoofdstuk is dit adagium een belangrijk uitgangspunt waar het gaat om het denken over huisvesting en bedrijfsvoering.
In Wageningen zijn veel verenigingen actief op het gebied van de amateurkunst (toneel-, muziek-, dansverenigingen etc.). Voor alle duidelijkheid: het woord amateur is afgeleid van het woord “amare” hetgeen betekent “houden van”. Wij vinden het belangrijk dat talenten zich binnen de amateurkunst kunnen ontwikkelen en presenteren aan een breed publiek. Daarnaast is amateurkunst een prima middel om mee te doen aan de samenleving. Bovendien geeft de amateursector deels uitvoering aan de doelstellingen van de cultuureducatie; deze twee sectoren groeien naar elkaar toe. In samenwerking en overleg met de diverse culturele organisaties in de gemeente willen we daarom bekijken hoe we meer betaalbare oefenruimten voor amateurs en meer (eveneens betaalbare) uitvoeringsmogelijkheden kunnen realiseren. Hetzelfde geldt voor presentatieplekken voor beeldende kunst. Ook daarvan willen we er graag meer hebben, want ze vergroten de aantrekkingskracht van de stad. Het bevorderen van de beschikbaarheid van oefenruimten en presentatieplekken kan ook een onderwerp zijn waarover de samenwerking van de “grote drie” zich kan buigen.
Deze samenwerking tussen de “grote drie” zou de volgende terreinen kunnen omvatten:
Prioriteit 2: vergroten van cultuurbereik en participatie
Wij willen dat zoveel mogelijk mensen genieten van de aantrekkelijke culturele voorzieningen en mogelijkheden en dat zoveel mogelijk mensen inzichten, ervaringen en vaardigheden opdoen in het domein cultuur.
De innerlijke waarde van cultuur zit in de rol die cultuur kan spelen in het leven van mensen. Wij willen dat Wageningen een stad is van waaruit je de wereld in kunt trekken. Wageningen moet een stad zijn voor iedereen die zich wil ontwikkelen. Het begrip sociale stijging krijgt in relatie tot cultuurparticipatie een extra dimensie: actieve (zelf maken en spelen) maar ook passieve (bezoek aan voorstellingen, tentoonstellingen, festivals, podia en musea) cultuurdeelname gaan altijd gepaard met ontwikkeling van competenties. Wij willen dat kinderen en jongeren op inspirerende wijze kunnen kennismaken met kunst en cultuur, dat ze daarover en daarmee naar behoefte en aanleg kunnen leren, en er actief mee bezig kunnen zijn. Ook vragen wij aandacht voor de ouderen, de mensen in hun derde levensfase. Wij verwachten van onze culturele instellingen enerzijds een actieve houding in het bereiken van nieuw publiek, anderzijds dat zij zich meer naar buiten gaan richten en zich buiten de eigen muren gaan manifesteren. Verder vinden wij het belangrijk dat het publiek meer actief bij hun aanbod en hun activiteiten wordt betrokken.
Speciale aandacht willen wij laten uitgaan naar de zogeheten ‘vensterleeftijden’, dat wil zeggen de leeftijden waarop mensen extra ontvankelijk zijn voor nieuwe inzichten en impulsen:
Een goed aanbod op het vlak van cultuureducatie is op deze leeftijden belangrijk. Wij willen met de beschikbare subsidiemiddelen het cultuureducatieve aanbod zo richten dat vooral de jongere groepen worden bereikt; dit zien wij als primaire taak van de gemeente; de gemeente zal een budget blijven genereren voor deze vorm van cultuureducatie. Het bereiken van de adolescenten en oudere leeftijdsgroep vinden wij een taak voor de instellingen zelf. Dit betekent dat wij verwachten dat de culturele organisaties zich meer inspannen om het aanbod naar de wijken en de inwoners te brengen. De professionele instellingen, amateursector en marktpartijen (zelfstandige muziekdocenten, commerciële dansscholen, etc.) zullen hiervoor moeten gaan samenwerken.
Voor wat betreft de amateurkunstverenigingen en de relatie met de professionele kunsten, streven wij ernaar om de verenigingen nieuwe impulsen te geven. Wij willen dit doen door de beschikbare hoeveelheid subsidies voor het huren van uitvoeringsruimtes te vergroten.
Bij de consultatie van de stad is voorts gebleken dat er veel draagvlak is voor één specifiek element van de amateurkunst, namelijk de popmuziek. Bovendien is in het coalitieakkoord opgenomen dat de gemeente initiatieven voor het starten van een poppodium ondersteunt. Een podium voor poptalent zorgt voor een kweekvijver voor mogelijkheden om talent te ontdekken, te laten ontwikkelen, te laten presenteren en ervan te laten genieten. Dit alles verhoogt de aantrekkelijkheid van Wageningen. Wij kiezen er daarom voor om in ons nieuwe cultuurbeleid deze functie te versterken met een klein budget; tevens zullen we samenwerking tussen de partijen die zich met popmuziek bezighouden, stimuleren.
Als kunst en cultuur meer naar de school toegaan, kunnen meer kinderen kennis maken met en deelnemen aan kunst en cultuur. Muziek bijvoorbeeld leent zich hier goed voor: veel muzieksoorten zijn relatief laagdrempelig. Bovendien is vanuit muziek de link met de jeugd gemakkelijk gelegd. Dit vraagt om een intensieve samenwerking tussen muziekschool, basisscholen, amateurmuziekverenigingen, harmonie, fanfare, popbands etc. Maar het vraagt ook om innovatie van het muziekonderwijs, een fasering van het muziekonderwijs in stappen en een scherp nadenken over de vraag: wat kunnen ouders zelf bijdragen en wat is de rol van de lokale overheid?
In diverse gemeenten zien we hoe de cultuureducatie verandert. Daarbij zijn de volgende bewegingen waarneembaar:
Kunstencentra veranderen: van instituten met quasi-ambtelijke rechtspositiesystemen voor de medewerkers tot organisaties van culturele entrepreneurs: conglomeraten van zzp-ers die actief inspelen op de vele trends die er telkens weer in muziek en dans zijn en daarmee nieuwe markten onder jongeren weten aan te boren. In Leeuwarden bijvoorbeeld leidde het stopzetten van de subsidie aan kunstcentrum Parnas ertoe dat - na de opheffing – het cursusaanbod in tact bleef voor grosso modo dezelfde groep van mensen, alleen tegen een veel lagere prijs;
Manieren van werken veranderen: waar voorheen het kunstcentrum een school was, wordt het in veel steden meer en meer een kunstverzamelgebouw: een plek waar zelfstandige docenten en groepen (collectieven van docenten, maar ook uitvoerend kunstenaars, amateurs e.d.) les- en oefenruimten kunnen huren, vaak tegen een gemodereerd tarief omdat de gemeente het gebouw beschikbaar stelt. Dit is een model zoals dat bv. in IJsselstein functioneert, waar het Fulco-theater de ruimten verhuurt aan de zelfstandige docenten;
Amateurverenigingen krijgen weer een grotere rol in de educatie. Dit om te bewerkstelligen dat enerzijds de verenigingen voldoende aanwas behouden en anderzijds dat er minder subsidie naar de lessen hoeft. In de gemeente Deurne bijvoorbeeld is de muziekschool gesloten en hebben de verenigingen het verzorgen van het lesaanbod overgenomen;
Op diverse plaatsen in het land zien we dat de culturele levensloop als uitgangspunt wordt genomen voor de structurering van het onderwijs en ook de bekostiging van onderdelen daarvan door de gemeente. Het denken in een dergelijke leerlijn (en een stapsgewijs dalende subsidiering door de gemeente) komt oorspronkelijk uit Arnhem, waar muziekschooldirecteur Koning dit ontwikkelde. Inmiddels heeft het ook in diverse andere gemeenten ingang gevonden. Het meest vergevorderd hiermee is Ateliers Majeur uit Heerenveen.
Met name het denken in termen van een culturele ontwikkelingslijn spreekt ons aan. Een fasering van het cultuuronderwijs zou er als volgt kunnen uitzien. In de eerste fase maakt ieder kind in de klas kennis met allerhande vormen van actieve kunstbeoefening, van dansen tot zingen, schilderen en een instrument bespelen. In de volgende fase maakt het kind een voorlopige keuze voor een bepaalde kunstvorm of een instrument en gaat zich daarin bekwamen. In fase drie ontwikkelt hij zich verder en ontdekt wellicht een passie en/of talent. In de vierde fase blijft het kind ook als jongere doorspelen in talrijke kleine ensembles in de wijk. De echte talenten kunnen in deze fase al opgepikt worden en deze kunnen in kleine lesgroepen of in zogenaamde één op één lessen de derde fase instappen, verdere scholing van en slijpen aan hun talent. In fase vier zijn de jonge muzikanten doorgestroomd naar de groep, band of vereniging van hun keuze.
Als gemeente willen wij straks vooral investeren in de eerste fasen van de culturele loopbaan: het kennismaken met kunst en de eerste fase van actieve beoefening. Naarmate kinderen verder in hun loopbaan vorderen vinden wij dat ouders financieel meer moeten bijdragen net zoals zij dat doen voor kinderen die een sport beoefenen. Wij nodigen ‘t Venster uit om een veranderingsplan voor haar muziekonderwijs te maken en daarbij samen te werken met het onderwijs, de amateurmuziekverenigingen en de podia in stad en regio. Uitgangspunt van de samenwerkingen zou moeten zijn dat het aanbod (én de manier van werken) van ’t Venster vernieuwt langs een of meerdere van de bovengenoemde lijnen.
Naast de binnenschoolse cultuureducatie die voor alle jeugd en jongeren toegankelijk is, is er een potje voor talentontwikkeling ingesteld voor bijzonder getalenteerde jeugdigen en jongeren, voor wie deelname aan de cultuureducatie gezien het gezinsinkomen onoverkomelijk is.
Prioriteit 3: WUR en de Wageningers dichter bij elkaar brengen
Wij zijn van mening dat WUR en stad onlosmakelijk met elkaar verweven zijn. De WUR heeft een stad met een bruisend centrum en uitgaansleven nodig voor de studenten, de universiteitsmedewerkers en de medewerkers van de bedrijven die rond de WUR zijn gegroepeerd; de stad heeft de WUR nodig als werkgever voor de inwoners en voor de toevloed aan studenten die Wageningen een prikkelende en jonge stad maken. De WUR en de Campus en de stad Wageningen werken in het algemeen goed samen, maar we vinden het wenselijk dat deze samenwerking vanuit het gemeenschappelijke belang op een hoger niveau komt. Samenwerking is de rode draad in deze cultuurnota, de gemeente wil zich er voor inzetten om de WUR en de Wageningers (en hun faciliteiten) dichter bij elkaar te brengen. Het gevolg kan zijn dat de stad (en de culturele instellingen) en WUR met haar medewerkers en studenten samen activiteiten gaan ontplooien en meer gebruik maken van elkaars kwaliteiten en faciliteiten.
Wageningen UR is het samenwerkingsverband tussen Wageningen University en de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Met 6.500 medewerkers en 10.000 studenten uit ruim honderd landen (van wie iets minder dan 40% in Wageningen woont) vormt WUR een belangrijk onderdeel van de Wageningse populatie. De kracht van WUR ligt in de bundeling van gespecialiseerde onderzoeksinstituten en Wageningen University en in de samenwerking vanuit verschillende (natuur-, technologische en maatschappijwetenschappelijke) disciplines. Daardoor kunnen wetenschappelijke doorbraken snel in de praktijk en in het onderwijs worden vertaald.
WUR is de levensader voor de stad Wageningen. Gechargeerd gesproken zou de stad zonder de universiteit en de daarom heen gegroepeerde bedrijven, slechts een gemiddeld provinciestadje in Gelderland zijn.
Vanuit een andere invalshoek bekeken is de stad de levensader voor de WUR. Zonder stad geen aantrekkelijke universiteit voor studenten en geen aantrekkelijke vestigingsplaats voor medewerkers van de WUR en voor de om de WUR heen gegroepeerde bedrijven. Gechargeerd gesproken is de WUR zonder Wageningen een plattelandsuniversiteit, die op termijn verminderde overlevingskansen zal hebben.
WUR beschikt over talrijke voorzieningen (zoals Impulse) die nagenoeg uitsluitend door studenten en medewerkers van WUR worden benut. Daarnaast zijn er de culturele voorzieningen in Wageningen, die er maar mondjesmaat in slagen de populatie van WUR te bereiken.
Wij willen gericht actie ondernemen opdat het aanbod op de Wageningen Campus beter toegankelijk wordt voor de inwoners van Wageningen en de bewoners van de Campus meer worden verleid om gebruik te maken van de culturele faciliteiten van het stadscentrum.
Wij kiezen er voor om samen met WUR en met de cultuurinstellingen van Wageningen (waaronder ook de amateursector) voor het onderwerp Kunst en Cultuur een Taskforce op te zetten die gericht zal zijn op het dichter bij elkaar brengen van WUR en de Wageningers en op het stimuleren dat meer medewerkers en studenten zich in Wageningen vestigen en gebruik maken van de instellingen in de stad.
De doelstellingen van deze Taskforce zouden wat ons betreft moeten zijn:
Randvoorwaarde 1: ondernemerschap
Onze prioriteiten kunnen in het huidige tijdsgewricht alleen worden gerealiseerd als daarbij een extra inspanning wordt geleverd op het vlak van kosten en baten. Met het oog hierop roepen wij de culturele instellingen op (nog) meer ondernemerschap aan de dag te leggen. Niet alleen om een goede verhouding tussen eigen inkomsten en overheidssubsidies te bewerkstelligen, maar ook om de effecten van cultuur voor de gemeente te vergroten.
Onder het cultureel ondernemerschap verstaan wij het verbreden van de financiële basis, met behoud van het publiek en de artistieke kwaliteit. De culturele instellingen krijgen de opdracht om hun doelstellingen op een bedrijfsmatige manier in te vullen met een verantwoorde besteding van publieke middelen. Samenwerken (bijvoorbeeld bij publiciteit en producties) en samen delen (van materiaal, ruimten etc.) is hier een onderdeel van. De verruiming van de mogelijkheden om reserves op te bouwen, samen en/of zelf het gebouw te exploiteren of commerciële nevenactiviteiten te ondernemen, maken daar deel van uit.
Als suggestie geven wij mee, dat de instellingen in de komende jaren in hun bedrijfs- en beleidsplannen opnemen:
De gemeente Wageningen wil het cultureel ondernemerschap aanmoedigen door subsidie te verstrekken aan initiatieven die bijdragen aan duurzaam cultureel ondernemerschap binnen de culturele sector. De bedoeling is dat culturele instellingen met een eenmalige subsidie initiatieven kunnen ontplooien die hun (cultureel) ondernemerschap blijvend versterken. Een initiatief getuigt van goed ondernemerschap wanneer de aanvrager een beroep doet op meerdere financieringsbronnen en/of dat het initiatief duurzaam bijdraagt aan het genereren van andere inkomstenbronnen dan (gemeentelijke) subsidies.
Om (cultureel) ondernemerschap te stimuleren zijn de afgelopen jaren over de hele wereld FabLabs ontstaan. Dit zijn ruimten waar digitaal aangestuurde machines aanwezig zijn, zoals een 3D-printer en een lasersnijder. Bijvoorbeeld in Arnhem is een FabLab gevestigd. FabLab Arnhem is een experimenteerlab waar het draait om kennis delen en samenwerking. Het past binnen het nieuwe Wageningse cultuurbeleid een FabLab Wageningen te stimuleren. In Wageningen is een FabLab in ontwikkeling.
Broedplaatsen voor creatie en innovatie kunnen een belangrijke plek innemen in het creatieve en economische klimaat van Wageningen. Het is geen toeval dat de initiatiefnemers van het FabLab Wageningen kunstenaars zijn terwijl toekomstige gebruikers van hetzelfde FabLab wel eens startende ondernemers zouden kunnen zijn. Zowel professionele als amateurkunst en cultuurbeoefenaars in Wageningen hebben behoefte aan niet-commerciële atelier- en oefenruimte. Die behoefte kan omgezet worden in de creatie van echte broedplaatsen.
Randvoorwaarde 2: pluriformiteit en diversiteit koesteren
Met meer dan 150 nationaliteiten is het internationale karakter van Wageningen onbetwist: de wereld zit in Wageningen en Wageningen zit in de wereld. Cultuur in internationale context stimuleert het vestigingsklimaat. Wie zich hier vestigt, maakt gebruik van het Wagenings cultuuraanbod, dat vaak ook toegankelijk is voor mensen die de Nederlandse taal niet machtig zijn. De gemeente Wageningen vindt het belangrijk dat ook de anderstalige inwoners op de hoogte zijn van het culturele aanbod en hieraan kunnen deelnemen. Daarom willen wij graag dat alle culturele organisaties hun aanbod beter toegankelijk maken (zowel in programmering als in marketing) voor de internationale Wageninger. Dit geldt ook voor de (internationale) studenten die in Wageningen wonen, leven en studeren.
Wageningen is een internationale stad en is anders dan de omliggende gemeenten. Het aanbod aan kunst en cultuur verschilt ook van de buurgemeenten. Het is opvallend divers samengesteld. Van ‘Het Depot’, via bblthk, tot Culturele Ronde. Van Harmonie, via Wjetserenski, tot Sempre Sereno. Van Reinwaterkelder, via Movie W, tot Junushoff. Van Popronde, via Beelden op de Berg, tot LEEFfestival. Enzovoort, enzovoort. Deze culturele activiteiten passen bij de diversiteit van Wageningen. De gemeente Wageningen vindt alles belangrijk, maar is niet overal verantwoordelijk voor. We willen wel bewaken dat de diversiteit in het totaal aan culturele uitingen gewaarborgd blijft. Daar is ons nieuwe beleid op gericht.
Randvoorwaarde 3: budgettair kader
Zoals genoemd ontkomt de gemeente Wageningen er niet aan te bezuinigen op cultuur. Er moet structureel € 380.000 bezuinigd worden. De uitwerking van deze bezuiniging is in vier scenario’s voorbereid die in hoofdstuk 3 nader worden toegelicht.
Wagenings cultuurbeleid in scenario’s en geld
De gemeenteraad heeft besloten dat een jaar na het vaststellen van het nieuwe cultuurbeleid € 380.000 bespaard moet worden. Bij amendement heeft de gemeenteraad bepaald: “Deze besparing mag niet tot onacceptabele gevolgen leiden”. Het subsidiebedrag dat in 2013 verleend wordt, bedraagt ongeveer 2,7 miljoen euro waarvan de “grote drie” 2,4 miljoen subsidie ontvangen.
Het ligt daarom voor de hand dat de bezuiniging van € 380.000 voornamelijk bij de ”grote drie” gevonden zal moeten worden. Voor ieder van deze drie instellingen betekent een bezuiniging erg veel; een bezuiniging kan veroorzaken dat zij een groot deel van hun activiteitenbudget fors moeten inkrimpen.
Het was daarom nodig om de consequenties van de bezuinigingen in verschillende scenario’s te beschrijven en met de stad en de instellingen te bespreken. Hiervoor is beschreven volgens welk proces dit heeft plaatsgevonden.
3.1 Scenario 1 De stem van de stad: de bblthk
De stad is gevraagd de gemeente te adviseren over het nieuwe cultuurbeleid. De resultaten van deze stadspeiling “De stem van de stad” (1.200 reacties) zijn te vinden in bijlage 2.
Er werden ruim 1.200 (1.220) ingevulde vragenlijsten bij de gemeente Wageningen ontvangen.
Hiervan werd 82% digitaal aangeleverd; 18% is op papier ingevuld en ingeleverd bij één van de zeven inleverpunten (bblthk, Junushoff, ’t Venster, museum, gemeentearchief, Stadhuis en Stadskantoor). De ‘eigen’ doelstellingen werden per inleverpunt volgens verwachting goed gescoord. Zo kregen bij inleverpunt ’t Venster de twee doelstellingen rond cultuureducatie verreweg de meeste stemmen. Men kon van de 22 doelstellingen vijf doelstellingen punten geven en wel vijf, vier, drie, twee en één punt.
De doelstelling ‘Er is een podium in Wageningen met een professioneel theateraanbod’, in Wageningen vormgegeven door theater Junushoff, heeft de meeste stemmen ontvangen (2.488 punten). Direct gevolgd door ‘Talenten kunnen zich ontwikkelen bij Wageningse amateurkunstverenigingen (toneel-, muziek-, dansverenigingen etc.) die zich presenteren aan een breed publiek in de binnenstad (2.444 punten). Nummer drie, op afstand (1.481 punten), in de rij is ‘Er is een podium in Wageningen voor laagdrempelige sociaal culturele activiteiten (zoals verenigingen en scholen)’.
De doelstelling ‘Er is een museum dat de collectie van Wageningen beheert en tentoonstelt (met vaste en wisseltentoonstellingen)’ staat op nummer 11 (595 punten) en blijft in deze rangorde nog net boven ‘de rode streep’ waaronder de bezuinigingen zouden moeten worden doorgevoerd.
Op nummer 12 (527 punten) staat ‘Er is een bibliotheek in Wageningen voor ontwikkeling en educatie’. Deze doelstelling, tezamen met de onder 13 tot en met 22 genoemde doelstellingen, zou hierbij volledig getroffen worden door de bezuinigingen en hierbij zou de subsidiëring beëindigd moeten worden.
De peiling liet een aantal vrijwel unanieme wensen zien: sommige doelstellingen in het vigerende cultuurbeleid werden door de inwoners, klip en klaar, minder belangrijk bevonden. Deze punten komen dan ook in het op de peiling gebaseerde scenario 1 niet meer terug of er wordt op bezuinigd. Er was ook groot aantal (vrijwel) unanieme wensen; deze zijn gehonoreerd onder het kopje “nieuw beleid”.
De functie van cultuurmakelaar wordt minder belangrijk gevonden. Bovendien kunnen de ”grote drie” cultuurinstellingen meer gaan samenwerken met elkaar en met de amateursector. Hierdoor komt de makelaarsfunctie van de cultuurmakelaar bij de ”grote drie” te liggen. In scenario 1 wordt de subsidiëring voor de cultuurmakelaar gestopt. Dit levert € 30.000 minder-uitgaven op.
Indien voor deze prioritering zou worden gekozen, betekent dit in het kort dat:
Per doelstelling geeft de Stem van de stad de volgende prioriteit:
*In 2014 worden de subsidies opgehoogd met een accres van (naar schatting) 0,5%
3.2 Scenario 2(a) Ontwikkelingen in de cultuursector: ’t Venster
Er zijn talrijke voorbeelden bij Nederlandse gemeenten te vinden, waarbij de gemeentelijke bezuinigingen op cultuur voor een groot deel bij de cultuureducatie gelegd werden. Het komt zelfs voor dat instellingen voor kunstzinnige vorming volledig worden opgeheven. De filosofie achter deze bezuinigingsgedachte is simpel:
De meeste Nederlandse cultuureducatie-instellingen verzorgen cultuureducatie volgens een doorlopende leerlijn en leeftijdslijn: van basisschoolleerlingen tot aan gepensioneerden; voor iedereen een toegesneden aanbod. Nu het geld krapper wordt, vragen gemeenten zich af of het hun taak is om buitenschoolse cursussen voor jongeren en volwassenen te subsidiëren (aldus de inwoners van de stad feitelijk een levenslange subsidie op cultuureducatie te geven), of dat het veeleer de gemeentelijke taak is om de jeugd in aanraking te brengen met alle vormen van cultuureducatie (op de scholen) en vervolgcursussen over te laten aan de ouders, verzorgers, volwassenen zelf.
Het gevolg is, dat veel gemeenten al zijn overgegaan tot het uitsluitend subsidiëren van cultuureducatie op de scholen; het cursusaanbod wordt overgelaten aan de markt.
Overigens wil dit niet zeggen dat dit cursusaanbod zal verdwijnen: talrijke voorbeelden laten zien dat cursussen aangeboden blijven worden door (zelfstandig werkende) muziekdocenten, commerciële dansscholen, amateurverenigingen, etc. Veelal met een stijging van het leerlingenaantal tot gevolg.
Een aantal voorbeelden van de verschillende varianten die in Nederland bij cultuureducatie-instellingen al zijn uitgewerkt:
Houten De muziekdocenten hebben een collectief opgericht en dit collectief huurt (voor een relatief gering bedrag) het muziekschool-pand van de gemeente. Een van de docenten heeft een klein contract (10 uur per week) om de huisvestingszaken voor het pand te regelen. De muziekdocenten geven voor eigen rekening en risico lessen in het pand. Na enkele jaren is duidelijk dat het aantal leerlingen fors is toegenomen.
De gemeente Houten heeft een nieuwe, kleinere gesubsidieerde organisatie opgericht voor het verzorgen van het kunstmenu-aanbod voor de scholen. Het gevolg is een grote besparing voor de gemeente.
Leeuwarden de gemeente heeft de cultuureducatie-instelling Parnas (1,2 miljoen subsidie per jaar) failliet laten gaan en een kleine nieuwe gesubsidieerde organisatie opgericht voor het aanbieden van het kunstmenu voor de scholen. De gemeente bemoeit zich niet meer met het buitenschoolse cursusaanbod. Het gevolg is een grote besparing voor de gemeente.
Utrecht Het UCK in Utrecht bevindt zich momenteel in een transitieproces: de organisatie moet na een grote subsidiekorting (van 3,1 miljoen) terug naar een basissubsidie van 0,95 miljoen. Het UCK moet de rest van haar inkomsten verwerven d.m.v. werkzaamheden voor de scholen. De scholen ontvangen (vanuit de bezuinigingen op het budget van UCK) een budget om diensten en programma’s van het UCK in te kopen. In 2017 moet deze transitie zijn voltooid en een grote besparing opleveren voor de gemeente.
Den HaagHet Koornhuis is in 2012 en 2013 omgevormd naar een kleine organisatie die het kunstmenu voor de scholen verzorgt. Daarnaast beheert het Koornhuis de gebouwen, waar zelfstandige docenten tegen gereduceerde tarieven ruimtes kunnen huren voor hun cursussen. Het Koornhuis verzorgt voor de docenten tevens de cursusadministratie, de publiciteit en de werving van cursisten. Het gevolg is een grote besparing voor de gemeente.
Ter vergelijking met scenario 1, waarin het leeuwendeel van de bezuinigingen bij de bblthk kwam te liggen, heeft de gemeente daarom een tweede scenario ontwikkeld waarin de gevolgen van (vergelijkbare van € 250.000) bezuinigingen op ’t Venster in beeld zijn gebracht.
Dit bedrag kan wordt gehaald door alleen nog subsidie te verstrekken voor de binnenschoolse cultuureducatie, de regiefunctie voor de buitenschoolse cultuureducatie en een ondersteuningsfunctie voor de amateursector. Wel zal naar verwachting het huidige (te grote en dure) pand moeten worden verlaten. ’t Venster behoudt taken op het gebied van aanbod kunstmenu voor de scholen, een regiefunctie voor de amateur/volwassen-educatiesector en wellicht een functie als gebouwbeheerder voor de cursusruimtes.
Theater Junushoff levert een relatief laag bedrag van € 25.000 in. De reden daarvan is dat theaters in Nederland in het algemeen met zeer hoge gebouwlasten te maken hebben en met slechts geringe exploitatiebudgetten werken. Inleveren op deze exploitatiebudgetten betekent dus onmiddellijk een zeer grote reductie van het aantal activiteiten. Het gevolg is een duur, leegstaand gebouw. Junushoff zal de bezuiniging moeten verwerken door meer inkomsten te genereren.
Doordat meer bezuinigd wordt dan de taakstelling is er ook ruimte voor nieuw beleid ad € 77.500
Indien voor deze prioritering zou worden gekozen, betekent dit in het kort:
Het tweede scenario gaat uit van autonome ontwikkelingen in de cultuursector, zoals die hiervoor zijn beschreven. Waar mogelijk is een combinatie gelegd met het van het advies ‘de stem van de stad’.
*In 2014 worden de subsidies opgehoogd met een accres van (naar schatting) 0,5%
3.3 Scenario 2(b) Taskforce Cultuur: Cultuurplantsoen
Op de inspraakavond van 4 juli vroegen de aanwezigen de gelegenheid te krijgen zelf een alternatief scenario te ontwikkelen. Om hiervoor een werkbare structuur te creëren richtte de gemeente een Taskforce Cultuur op, een ad hoc groep met deskundigen uit de stad (vertegenwoordigers van de “grote drie”, vertegenwoordigers van de amateursector, film, pop, productieorganisaties, beeldend kunstenaars, etc.). Op 14 augustus kwam deze groep onder begeleiding van een extern gespreksleider een dag lang bijeen om een nieuw scenario te ontwikkelen.
Het enige uitgangspunt voor de dag was dat met het nieuwe scenario het hele bedrag aan bezuinigingen zou moeten worden gerealiseerd.
Aan het eind van de dag bleek dat de Taskforce dicht bij de bevindingen uit scenario 2 was gebleven en feitelijk een doorontwikkeling van dat scenario had bedacht (zie het verslag van de Taskforce-dag, bijlage5). Daarom wordt dit scenario, scenario 2(b) genoemd. Het grootste verschil tussen scenario 2(a) en 2(b) is dat in laatstgenoemd scenario de ”grote drie” de nadruk moeten leggen op samenwerking. Op de Taskforce-dag werd zelfs een samenwerkingsverplichting als grote wens genoteerd. Deze samenwerking omvat de onderlinge samenwerking (en kan resulteren in het gebruik van elkaars ruimtes en faciliteiten), de amateursector (het wederzijds ondersteunen en faciliteren), een intensievere samenwerking tussen amateursector en kunsteducatiesector, een intensivering van de samenwerking tussen de culturele instellingen in de stad en de WUR, het ontwikkelen van cross-overprogrammering (amateursector, professionele instellingen, productiekernen), een gedeelde verantwoordelijkheid voor de ‘humuslaag’ in de stad (amateursector, productiekernen, gemeentelijke leegstandsbeleid bij vastgoed), etc., etc.
Deze intensievere samenwerking, in de toekomstperspectieven van de Taskforce-dag, is het vestigen van meerdere culturele instellingen vlak bij elkaar in het centrum waardoor deze samenwerking op het gebied van programmering, faciliteiten, ruimtegebruik en cross-overs niet alleen gemakkelijker, maar ook noodzakelijk zal worden. Zie voor de nadere uitwerking van dit scenario paragraaf 3.6, Cultuurbeleid 2014 en verder.
Ook in dit scenario wordt flink bezuinigd op ’t Venster.
’t Venster krijgt een bezuinigingstaakstelling van € 250.000. Dit bedrag kan worden gehaald door alleen nog subsidie te verstrekken voor de binnenschoolse cultuureducatie en de regiefunctie voor de buitenschoolse cultuureducatie, door samenwerking met de amateursector en de andere cultuurinstellingen en door goedkopere huisvesting. Volgens de Taskforce Cultuur verdient het aanbeveling dat ’t Venster zich in het centrum vestigt bij een van de andere twee grote instellingen. Dit maakt een intensieve samenwerking mogelijk en creëert tevens een nieuwe culturele ‘hotspot’ in het centrum. Door deze omvormingen kan op termijn € 250.000 bespaard worden.
Doordat meer bezuinigd wordt dan de taakstelling is er ook ruimte voor nieuw beleid.
Er wordt in totaal € 77.500 meer bezuinigd dan de taakstelling. Dit budget komt vrij voor nieuw beleid. Dit wordt als volgt ingezet.
Indien voor deze prioritering zou worden gekozen betekent dit in het kort
Deze variant op het tweede scenario is een verdere uitwerking van de uitgangspunten voor scenario 2(a), gecombineerd met de resultaten van de brainstormsessies op de Taskforcedag op 14 augustus jl:
*In 2014 worden de subsidies opgehoogd met een accres van (naar schatting) 0,5%
3.4 Scenario 3: Bezuiniging bij de 3e grote cultuurinstelling: Theater
In scenario 1 werden de gevolgen besproken van een bezuinigingsopgave bij de bblthken bij de scenario’s 2(a) en 2(b) de gevolgen van bezuinigingen bij ’t Venster. Voor de inzichtelijkheid is het daarom nodig om ook een scenario te geven waarin de gevolgen staan van een grote bezuiniging op Junushoff. De bezuinigingsopdracht zou € 250.000 bedragen.
Er zullen bij een bezuiniging van deze omvang drie gevolgen zijn:
Bij Junushoff zit een groot gedeelte (meer dan 50%) van de subsidie vast in het gebouw (huur, energie, OZB, etc.). Een bezuiniging moet daarom gezocht worden het activiteitendeel van de subsidie. Hier € 250.000 vanaf halen betekent dat er nog slechts een gering bedrag overblijft voor personeel, programmering, publiciteit, organisatiekosten, etc. Sluiting van gebouw gedurende meerdere dagen per week zal het resultaat zijn. Maar tevens is te voorzien is dat door de geringe beschikbaarheid van het gebouw, de ‘loop er uit gaat’, resulterend in ook een verminderd aantal commerciële verhuringen. Dit zal het resterende exploitatiebudget nog verder verminderen, resulterend in nog meer leegstand, etc. Een negatieve spiraal dus.
Ook op programmatisch gebied zal er met een bezuiniging veel veranderen: met de veel lagere activiteitensubsidie kan alleen nog een beperkte programmering in de grote zaal gerealiseerd worden. Deze programmering zal voornamelijk bestaan uit amusementsvoorstellingen. Een deel van het theaterpubliek verdwijnt (naar andere steden, of gaat niet meer naar theater).
De theaterorganisatie zoals deze op dit moment bestaat, zal grotendeels verdwijnen. Het beheer van de kleine zaal kan worden overgenomen door ’t Venster en de amateurverenigingen, die de zaal gebruiken voor lessen, cursussen, amateuruitvoeringen, etc. (het is immers zonde als die leeg blijft staan). Aan de zijde van de cultuureducatie-instellingen en de amateurverenigingen zal een sterke kostenstijging optreden vanwege de kosten voor beheer, onderhoud en exploitatie van deze zaal. De bezuinigingen op Junushoff veroorzaken dus kostenstijgingen elders.
Er wordt in totaal € 77.500 meer bezuinigd dan de taakstelling. Dit budget komt vrij voor nieuw beleid. Dit wordt als volgt ingezet:
Tenslotte is er een budget van € 35.000 om onzekerheden bij toekomstige bezuinigingen en nieuw beleid op te vangen en om het nieuwe beleid mogelijk te maken, zoals eventuele ondersteuning en aanpassing van budgetten voor onderdelen van het nieuwe beleid. Ook dit bedrag zal waarschijnlijk gebruikt moeten worden voor de kleine zaal van Junushoff.
Indien voor deze prioritering zou worden gekozen betekent dit in het kort :
Deze variant geeft het effect weer van een grote bezuiniging op de exploitatie van de Junushoff
*In 2014 worden de subsidies opgehoogd met een accres van (naar schatting) 0,5%
Hiervoor zijn vier scenario’s voor de bezuinigingen beschreven:
2(a) Ontwikkelingen in de cultuursector: ’t Venster
2(b) Taskforce Cultuur: Cultuurplantsoen
3 Bezuiniging bij de 3e grote cultuurinstelling: theater
Bij het beoordelen van deze scenario’s is uitgegaan van inhoudelijke uitgangspunten (de uitgangspunten voor het cultuurbeleid):
In het schema hieronder is aangegeven hoe de scenario’s op deze onderdelen scoren
Alles afwegend, geven de scenario’s 2(a) en 2(b) de beste resultaten. Scenario 2(b) scoort daarbij hoger dan 2(a) vanwege de grotere nadruk op samenwerking tussen de cultuurinstellingen (waaronder de amateursector) door het bij elkaar in de buurt vestigen van de cultuurinstellingen. Tevens kan gezegd worden dat dit scenario, door de uitkomsten van de Taskforcedag, op het grootste draagvlak kan rekenen van de genoemde vier scenario’s. Scenario 2(b) heeft om deze redenen de voorkeur als basis voor het cultuurbeleid voor 2014 en verder.
3.6 Cultuurbeleid 2014 en verder
Het cultuurbeleid - de uitwerking van scenario 2(b)- laat zich als volgt beschrijven:
Visie en uitgangspunten cultuurbeleid
De visie voor het nieuwe cultuurbeleid is dat cultuur een intrinsieke waarde heeft en een belangrijke factor is voor individuele bewoners en voor de samenleving als geheel. Daarom is cultuur een dragende pijler onder:
Op basis van de hiervoor geformuleerde visie en uitgangspunten voor het cultuurbeleid, luiden de doelen voor het cultuurbeleid als volgt:
De centrale uitgangspunten voor het nieuwe cultuurbeleid van Wageningen
De gemeentelijke prioriteiten voor het nieuwe cultuurbeleid zijn dan ook:
Prioriteit 1: (het in stand houden van) de basisvoorzieningenstructuur
Prioriteit 2: het vergroten van cultuurbereik en participatie
Prioriteit 3: WUR en de Wageningers dichter bij elkaar brengen
De gemeente schetst de kaders voor en de gewenste resultaten van het cultuurbeleid en ondersteunt en faciliteert vervolgens de culturele instellingen en het culturele veld bij hun werkzaamheden en activiteiten.
Doelen en gewenste resultatenper sector van het cultuurbeleid
Het bibliotheekwerk in Nederland maakt op dit moment een grote transitie door: de samenleving ‘ontleest’ en digitaliseert. Beide ontwikkeling zorgen er voor dat minder mensen boeken lenen. De ‘klassieke functie’ van de bibliotheek als instelling die boeken uitleent, staat daarom onder druk. Het is nog niet duidelijk hoe “De bibliotheek van 2025” er uit zal zien. Wel is duidelijk dat een bibliotheek met een veelheid aan activiteiten zich beter kan voorbereiden op de toekomst dan de klassieke ‘mono-bibliotheek’. Ook willen we dit concept behouden omdat uit diverse onderzoeken blijkt dat het huidige bblthk concept met vijf pijlers veel bezoekers naar de Wageningse binnenstad trekt. Aangezien de bblthkeen van de “grote drie” cultuurinstellingen in Wageningen is, moet zij een deel van de bezuinigingen opvangen. Daarom krijgt de bblthk een generieke korting van € 100.000 opgelegd.
Schouwburgen, concertgebouwen en popzalen zijn de duurste overheidsgebouwen. De gebouwgebonden kosten zijn zo hoog dat er relatief weinig geld overblijft voor de activiteiten. Ondanks dat het bezoekersaantal in theaters, concertgebouwen en popzalen weer stijgt na een dip van enkele jaren die werd veroorzaakt door de financiële crisis, is momenteel in Nederland op diverse plaatsen te zien dat een relatief geringe bezuiniging theaters en popzalen noopt de deuren te sluiten: er is geen geld meer voor personeel en programma’s. Wageningen wil dit bij de Junushoff voorkomen, want het hebben en exploiteren van een theater levert een stad indirect ook veel geld op. Per saldo, zo blijkt uit het onderzoek “Muziek in de stad” van Gerard Marlet, is de aanwezigheid van een theater financieel aantrekkelijk. Ook in Wageningen trekt het theater bezoekers naar de binnenstad en draagt het nadrukkelijk bij aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van het leefklimaat voor in Wageningen gevestigde kennisinstellingen en bedrijven. “Een stad met een theater is een betere stad dan een stad zonder theater”. We kiezen daarom voor de continuering van de huidige theatersubsidie, met de aantekening dat Junushoff meer zal moeten samenwerken met de andere cultuurinstellingen en de amateursector (dit wordt door Junushoff overigens onderschreven). Als haar aandeel in de bezuiniging krijgt Junushoff een relatief geringe bezuiniging opgelegd van € 25.000.
De Cultuureducatiesector in Nederland staat onder zware druk. Niet omdat (zoals bij het bibliotheekwerk) de functie aan het verdwijnen is, maar omdat gemeenten, door bezuinigingen gedwongen, niet meer aan iedere inwoner op iedere leeftijd de cultuureducatie wil subsidiëren. Gemeente concentreren zich op jeugd en jongeren. Praktijkvoorbeelden wijzen uit dat de volwasseneducatie zichzelf uitstekend kan bedruipen zonder subsidie. Meerdere voorbeelden laten een toename in het aantal leerlingen zien. Bovendien blijkt hierdoor een toenadering tussen cultuureducatie en amateursector te ontstaan. Daardoor is de cultuureducatie de enige cultuursector waar een grote bezuiniging uitgevoerd kan worden met behoud van de volledig functie. Na het verwerken van de bezuiniging kan een kleine maar krachtige organisatie ontstaan die een spin-in-het-web-functie kan gaan bekleden op het snijvlak van onderwijs, cultuureducatie, amateursector, theater en (delen van) het bibliotheekwerk. De bezuinigingsopgave bedraagt € 250.000. Het is aan ’t Venster zelf om deze bezuinigingsopgave uit te werken. De uitwerking zal moeite en tijd kosten, vandaar dat het budget van € 50.000 nieuw beleid in elk geval gedurende het eerste jaar beschikbaar is om de transformatie van ’t Venster vorm te geven. Voor de getalenteerde jeugdigen is er een budget voor talentontwikkeling ad. € 5.000 beschikbaar.
De amateursector speelt een belangrijke rol in de cultuursector als middel tot participatie. Bovendien werkt de amateursector in toenemende mate samen met de cultuureducatie en de theaterfunctie (Junushoff en eenmalige evenementen) en versterkt deze. Hierdoor brengt de amateursector unieke producties in de stad. De amateursector is van grote waarde en zal dan ook in de komende vier jaar door middel van uitbreiding van de ondersteuningspot voor zaalhuur, ad. € 7.500, extra worden ondersteund.
Popmuziek is voornamelijk jongerencultuur; Wageningen heeft 7.000 jongeren (als student) in de stad, nog los van haar ‘eigen’ jongeren. Pop zorgt mede voor een uitgaanscircuit waar jongeren (studenten) elkaar ontmoeten, uitgaan, etc. Pop moet daarom een onverbrekelijk deel uitmaken van de stedelijke cultuursector. De gemeente stelt een budget van € 5.000 ter beschikking voor de verdere ontwikkeling van de popcultuur in Wageningen. Dit is voor het poppodium. Daarnaast is er een recent nieuwe initiatief ontstaan dat pop-up-concerten (popconcerten op niet-reguliere plaatsen) wil ontwikkelen. Hierbij kunnen twee dingen worden opgemerkt:
Er zijn twee instellingen die zich op (voornamelijk amateurbasis) bezighouden met de popcultuur. Daarnaast heeft ’t Venster een groot onderdeel ‘popmuziek’. Het zou voor de hand liggen dat deze drie instellingen intensief gaan samenwerken om zowel de infrastructuur als de publiekswerving ter hand te nemen. Ook Junushoff en bblthkkunnen bij de uitbouw van deze functie worden betrokken. Nieuwe initiatieven kunnen in principe een beroep doen op de pot ‘Cultureel Ondernemerschap’.
Het gaat goed met de filmhuizen in Nederland. Deze arthouses hebben de afgelopen decennia een niet meer weg te denken plaats in het Nederlandse cultuurbestel veroverd. Bij het beschrijven van het cultuurbestel komen deze filmhuizen echter nauwelijks aan bod, om de reden dat ze nauwelijks subsidie ontvangen. Zo ook in Wageningen: het filmhuis van de WUR (Movie W) is gehuisvest in het gebouw van ’t Venster. Dit filmhuis ontvangt geen subsidie. In het centrum van Wageningen is het Heerenstraattheater gevestigd; een bioscoop met ook een arthouse programmering. Deze bioscoop werkt ook ongesubsidieerd. De gemeente waardeert beide filmhuizen bijzonder en vindt dat ze een waardevolle bijdrage leveren aan het culturele leven en aan een bruisende binnenstad. Hoewel de gemeente geen eisen kan stellen aan beide instellingen (omdat er geen subsidie verstrekt wordt), doet de gemeente de suggestie dat deze twee instellingen gaan bekijken of samenwerking of zelfs samenvoeging een optie is, vanuit de filosofie 1 + 1 = 3.
Museum de Casteelse Poort is een belangrijk onderdeel van de identiteit van Wageningen als bevrijdingsstad. Het museum beheert de collectie van Wageningen en stelt deze ten toon. Hieronder valt ook de bevrijdingskamer en de wisseltentoonstellingen in het Koetshuis. “Geen heden zonder verleden en geen toekomst zonder het heden”, het museum zorgt voor historisch besef. De subsidie ad. € 38.000 aan deze functie blijft gehandhaafd.
Tentoonstellingen en nieuwe kunstwerken
Tentoonstellingen en kunstwerken dragen in de Wageningse binnenstad bij aan de aantrekkelijkheid van het stadscentrum en vergroten van de aantrekkingskracht van de stad. Door tentoonstellingen krijgen talenten de kans zich aan een breder publiek te presenteren en wordt het publiek op haar beurt weer geïnspireerd. Deze mogelijkheid moet kunnen blijven voortbestaan en waar mogelijk kunnen leegstaande panden hiervoor worden ingezet. De subsidie ad. € 12.000 voor deze functie blijft gehandhaafd.
Er is een gemeentearchief dat de archieven bewaart van de gemeente en van particuliere instellingen en personen die belangrijk zijn voor de Wageningse geschiedenis en cultuur en die anders verloren zouden gaan. Het gemeentearchief werkt niet langer mee aan educatieve projecten van scholen en andere onderwijsinstellingen die betrekking hebben op de geschiedenis van de eigen (Wageningse) leefomgeving. Daarom is het betreffende budget in de Cutuurnota 2014 en verder vervallen.
Een groot deel van de cultuursector wordt gevormd door de cultuurgebouwen. Andersom geredeneerd: zonder cultuurgebouwen bestaat er uitsluitend een (uit de aard der zaak beperkt) ad hoc cultuuraanbod. Het aanbieden van deze cultuurgebouwen heeft dan ook een hoge prioriteit. Dat wil niet zeggen dat de bestaande gebouwen tot in lengte van jaren in de huidige staat in stand gehouden moeten worden; cultuurfuncties veranderen van aard en omvang en de gebouwen zullen daaraan aangepast moeten worden. Een aantal belangrijke onderwerpen springt in het oog:
De amateurverenigingen moeten voldoende zalen hebben om hun uitvoeringen te geven. Maar aangezien aan de bestaande zalen een subsidiekorting wordt opgelegd waardoor deze instellingen meer eigen inkomsten moeten halen, kan het bijna niet anders dan dat deze instellingen (financieel) laagrenderende culturele verhuringen willen vervangen door hoogrenderende commerciële verhuringen. Het budget voor het huren van zalen door amateurverenigingen zal daarom met € 7.500 verhoogd worden.
Instellingen die in elkaars nabijheid gevestigd zijn, voelen meer noodzaak om samen te werken en zien ook meer mogelijkheden om elkaars faciliteiten te gebruiken. Het is daarom te voorzien dat een nauwere samenwerking tussen de “grote drie” en de amateursector zal leiden tot de wens huisvesting in elkaars omgeving te zoeken. Deze tendens zal waarschijnlijk worden versterkt door de wens van ’t Venster om andere, kleinere en goedkopere huisvesting te vinden.
Vastgoedbeleid kan een middel zijn om cultuur te verankeren in onze gemeente en waar mogelijk in te zetten om bijvoorbeeld broedplaatsen mogelijk te maken. De gemeente zal organisaties van (semi-)professionele kunstenaars en cultuur beoefenaars uitnodigen om te komen met een aanbod om de gemeente te ontzorgen ten aanzien van het gebruik van (tijdelijk) leegstaande gebouwen. Dat kan door middel van een langdurige gebruikovereenkomst of door (tijdelijke) verkoop onder voorwaarden. In de komende cultuurplanperiode kan onderzocht worden of nieuwe exploitatiemodellen efficiëntere oplossingen bieden voor de gemeentelijke vastgoedportefeuille. Voorbeelden daarvan zijn al in de stad aanwezig, zoals het bibliotheekgebouw dat in eigendom is bij de bblthk en het volledige onderhoud van het theatergebouw dat gedaan wordt door Junushoff, of het in eigendom overdoen van oude schoolgebouwen aan kunstenaarscollectieven, zoals het voorbeeld van Alte Wik in de van der Duynstraat Den Haag laat zien. In principe moet de nadruk op dit onderwerp in de Cultuurnota budgettair neutraal verlopen. Om deze reden is er vooralsnog geen budget voor opgenomen. Wellicht kan na enkele jaren, als het budget voor het uitvoeren van de bezuinigingen niet meer nodig is, het vrijkomende deel van de cultuurbegroting deels aan dit onderwerp worden toebedeeld als in de praktijk blijkt dat deze post extra ondersteuning nodig heeft.
Er wordt ten opzichte van de huidige cultuurnota meer bezuinigd dan strikt noodzakelijk is, teneinde ook aan een aantal wensen voor nieuw beleid te honoreren. Naast het genoemde budget om de bezuiniging bij o.a. ’t Venster mogelijk te maken (€ 50.000) en de uitbreiding van de pot voor de amateurverenigingen (€ 7.500), komt er ook een budget voor cultureel ondernemerschap (€ 7.000), versterking popcultuur en pop-up initiatieven (€ 8.000) en talentontwikkeling (€ 5.000). In totaal is er voor nieuw beleid in de eerste jaren € 77.500 beschikbaar. Overigens moet worden opgemerkt dat het budget voor onzekerheden bij toekomstige bezuinigingen en nieuw beleid op te vangen slechts gedurende de eerste jaren voor dit doel hoeft te worden ingezet; na enkele jaren ontstaat hier dus
€ 50.000 extra ruimte voor nieuw beleid.
WUR is de levensader voor de stad. Gechargeerd gesproken zou de stad zonder de universiteit en de daarom heen gegroepeerde bedrijven, slechts een gemiddelde stad in Nederland zijn.
Vanuit een andere invalshoek bekeken is de stad de levensader voor de WUR. Zonder stad geen aantrekkelijke universiteit voor studenten en geen aantrekkelijke vestigingsplaats voor medewerkers van de WUR en voor de om de WUR heen gegroepeerde bedrijven. Gechargeerd gesproken is de WUR zonder Wageningen een universiteit op het platteland, die op termijn nauwelijks overlevingskansen heeft. Het is daarom spijtig om te constateren dat WUR en stad de afgelopen jaren uit elkaar drijven. Het is de stad er veel aan gelegen om deze tendens te keren. Voorgesteld wordt om samen met de WUR een taskforce op te richten zodat in een gestructureerd overleg voorstellen tot verbetering van de samenwerking kunnen worden bedacht en uitgewerkt. Een grote rol hierin is natuurlijk weggelegd voor de Wageningse cultuurinstellingen (zowel de “grote drie” als de amateursector als de productiekernen): zij leveren het culturele aanbod, zij doen de publiekswerving en zij hebben belang bij goede contacten met de WUR en met de medewerkers- en studentenpopulatie.
Opgemerkt zij, dat veel bestuurders van cultuurinstellingen direct gelieerd zijn aan de WUR zodat het ‘vullen’ van de Taskforce niet op veel moeilijkheden zal stuiten. Vooralsnog is voor dit aandachtsgebied geen budget gereserveerd.
Broedplaatsen waar kunstenaars samenwerken, een amateursector die naar cultuureducatie toegroeit, het bibliotheekwerk dat zich sterker op de terreinen live optredens (theater) en lezingen/cursussen (cultuureducatie) begeeft, theaters die de amateursector actiever ondersteunen, de amateursector die participeert in eenmalige evenementen, de stad die dichter bij de studenten, medewerkers en bedrijven van de WUR wil staan: ‘samen werken aan cultuur’: de rode lijn in deze cultuurnota is samenwerking.
De “grote drie” cultuurinstellingen in Wageningen hebben uitgesproken dat ze een voortrekkersrol willen vervullen zowel in de uitwerking van de bezuinigingen, als op het terrein van de ondersteuning van en samenwerking met de amateursector, als bij het ontwikkelen van broedplaatsen en bij het verbeteren van de samenwerking tussen stad en WUR. Zij willen ‘samen werken aan cultuur’.
De gemeente juicht dit toe en zal de initiatieven die hier uit voortvloeien, met beleid, (versoepeling van) regelgeving en met de hierboven genoemde budgetten ondersteunen.
In februari heeft de gemeente aan de inwoners gevraagd te adviseren over het nieuwe cultuurbeleid. De resultaten van deze stadspeiling “De stem van de stad” leverde 1.220 reacties van de inwoners op. Deze zijn te vinden in bijlage 2. Uit de peiling werden 20 prioriteiten gedestilleerd die in een scenario (scenario 1) in de concept-nota Cultuurbeleid (juni 2013) werd opgenomen.
Op 4 juli 2013 werd een drukbezochte inspraakavond over de concept cultuurnota ‘Samenwerken, kiezen en versterken’ (juli 2013) gehouden. De aanwezigen verzochten de wethouder een extra dag te beleggen om een alternatief scenario voor de bezuinigingen te kunnen opstellen. Deze dag werd met een Taskforce Cultuur (een aantal geselecteerde vertegenwoordigers uit de cultuursector) op 14 augustus jl. gehouden. De uitkomst van deze dag werd gevat in een nieuw scenario (scenario 2b).
Dit scenario blijkt inderdaad de beste uitgangspunten te bieden voor de veelheid aan uitgangspunten die voorliggen:
De gemeente weet dat de voorgenomen bezuinigingen pijn en soms boosheid zullen veroorzaken. Maar uitgaande van de noodzaak van de bezuinigingen is de gemeente er eveneens van overtuigd dat scenario 2(b), dat de uitgangspunten biedt voor het nieuwe Cultuurbeleid 2014 en verder, kan rekenen op groot draagvlak in de stad omdat het alle functies overeind houdt en samenwerking tussen de cultuurinstellingen zal bevorderen. Daarom is de gemeente er van overtuigd dat scenario 2(b) kan rekenen op veel draagvlak bij zowel de inwoners, als bij de culturele instellingen, als bij de WUR.
Na het voltooien van het Cutuurbeleid 2014 en verder, en nog tijdens de gemeentelijke besluitvorming daarover, zullen alle deelnemers aan de diverse inspraakrondes worden geïnformeerd over de resultaten ervan.
De inspraakreacties van 4 juli worden samengevat in een twee kolommenstuk ‘Zienswijze’ (zie bijlage 4) en zal dan zoveel mogelijk aan de insprekers worden toegezonden. Dit stuk zal ook op de gemeentelijke informatiepagina worden gezet. Hierdoor zullen ook de 1.220 inzenders van de adviesronde van februari worden geïnformeerd. Het is praktisch gezien niet mogelijk om deze inzenders persoonlijk te benaderen, omdat aan de inzenders niet gevraagd is een retouradres op te geven.
Het gespreksverslag van de Taskforce-dag op 14 augustus zal aan de aanwezigen worden toegezonden. Het gespreksverslag zal ook op de gemeentelijke informatiepagina worden gezet.
Uitwerking Cutuurnota 2014 en verder
De uitwerking van de Cultuurnota zal meerdere jaren werk met zich meebrengen voor de Culturele instellingen. Onmiddellijk na de besluitvorming door de Raad, zal de gemeente de voornaamste betrokkenen uit de Cultuurnota uitnodigen en hen vragen een Stappenplan voor de uitvoering van de Cultuurnota op te stellen. Waar nodig zal de gemeente dit stappenplan faciliteren met (de in de cultuurnota genoemde budgetten) en waar nodig met suggesties en advies.
3.7 Samenvatting doelstellingen en bedragen cultuurbeleid
In deze tabel zijn de doelstellingen, die op basis van scenario 2(b) gehandhaafd blijven, opgenomen. Deze doelstellingen zijn onderverdeeld naar de vier uitgangspunten van ons nieuwe cultuurbeleid. Daarnaast zijn aan de doelstellingen organisaties en bedragen (die resteren na voorgestelde bezuinigingen) gekoppeld.
*In 2014 worden de subsidies opgehoogd met een accres van (naar schatting) 0,5%