Organisatie | Waterschap Aa en Maas |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Keur waterschap Aa en Maas 2013 |
Citeertitel | Keur waterschap Aa en Maas 2013 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Keurkaart oppervlaktewater overzicht Keurkaart overige keringen Keurkaart peilbesluitgebieden |
Deze regeling vervangt de Keur waterschap Aa en Maas 2011.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-06-2014 | 05-03-2015 | art. 3.10 en art. 3.12 | 06-06-2014 Waterschapsblad volgnummer 809, 12-06-2014 | Geen. | |
09-04-2013 | 13-06-2014 | Nieuwe regeling | 05-04-2013 Waterschapsblad, 08-04-2013 | Geen. |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze Keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:
bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;
beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze Keur van toepassing zijn, dan wel, indien er nog geen legger is of de beschermingszone nog niet in de legger is opgenomen:
beschermingszone A:aan een waterkering grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van de waterkering voorschriften krachtens deze Keur van toepassing zijn, dan wel, indien er nog geen legger is of de beschermingszone A nog niet in de legger is opgenomen: de zone die zich uitstrekt tot 30 meter uit de teen daarvan;
beschermingszone B:aan een waterkering grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van de waterkering voorschriften krachtens deze Keur van toepassing zijn, dan wel, indien er nog geen legger is of de beschermingszone B nog niet in de legger is opgenomen: de zone die zich uitstrekt tot 30 meter uit de teen van de waterkering tot 20 meter daarbuiten;
profiel van vrije ruimte behorende bij een oppervlaktewaterlichaam: aan een oppervlaktewaterlichaam grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen, dan wel, indien er nog geen legger is of het profiel nog niet in de legger is opgenomen; de zone van 25 meter gemeten vanuit het hart van het oppervlaktewaterlichaam die als functie heeft beekherstel en / of EVZ en als zodanig is opgenomen op de Keurkaart oppervlaktewater.
Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden gemaakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.
Hoofdstuk 2 Onderhoud van waterstaatswerken
§ 2 Onderhoud aan waterkeringen door derden
De onderhoudsplichtigen van waterkeringen dragen te allen tijde zorg voor een goede toestand van de waterkeringen door onder andere het bestrijden van schadelijk wild, met uitzondering van muskus- en beverratten, en van schadelijke begroeiingen, het herstellen van beschadigingen en het in stand houden van begroeiingen en materialen, dienstig aan de waterkering.
§ 3 Onderhoud aan kunstwerken door derden
Artikel 2.4 Onderhoud ondersteunende kunstwerken en werken
De middelen bestemd tot afsluiting van kunstwerken dienen door de onderhoudsplichtigen in goede staat te worden onderhouden en zo vaak als dat door of namens het bestuur nodig wordt geoordeeld, te worden getoond. Het in goede staat houden betreft zowel de instandhouding als het functioneren van het werk.
§ 4 Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen door derden
Artikel 2.6 Buitengewoon onderhoud
De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.
Artikel 2.7 Onderhoud ondersteunende kunstwerken en werken
De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken en andere werken dienen de ondersteunende kunstwerken en werken die in, op, aan of boven de oppervlaktewaterlichamen zijn aangebracht en die een waterhuishoudkundige of mede een waterhuishoudkundige functie hebben, te onderhouden.
De eigenaren of gebruikers van aan oppervlaktewaterlichamen gelegen percelen die worden gebruikt voor het houden van dieren, zijn verplicht een voldoende kerende afrastering te hebben en te houden op een zodanige afstand van de insteek van deze oppervlaktewaterlichamen en van een zodanige constructie dat de aan- en afvoer van water en het onderhoud aan de oppervlaktewaterlichamen niet wordt gehinderd.
§ 6 Onderhoudsplicht indien geen (actuele) onderhoudslegger is vastgesteld
Artikel 2.12 Onderhoud aan waterstaatswerken zonder (actuele) legger
Voor waterstaatwerken, waarvoor het vaststellen van een legger ingevolge de Waterschapswet is voorgeschreven en die op grond van een projectplan of een watervergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de legger, geldt, zolang vaststelling van een legger of van een wijziging van de legger niet heeft plaatsgevonden, dat voor de onderhoudsplichten op grond van dit hoofdstuk de ligging, vorm, afmeting en constructie van het waterstaatwerk worden aangehouden, zoals aangegeven in het projectplan of de watervergunning of als geen vergunning is verleend, moet het waterstaatswerk worden onderhouden overeenkomstig de oorspronkelijke vorm en afmetingen.
Hoofdstuk 3 Handelingen in watersystemen
§ 1 Gebruik van waterstaatswerken
Artikel 3.3 Watervergunning primaire en regionale waterkeringen en bijbehorende beschermingszone A
Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterkering of bijbehorende beschermingszone A, uitgezonderd regionale waterkeringen die zijn aangewezen als compartimenteringskeringen of overige keringen door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.
Artikel 3.4 Watervergunning compartimenteringskeringen, overige keringen en bijbehorende beschermingszone
§ 2 Brengen, onttrekken of infiltreren van hoeveelheden (grond)water
Artikel 3.8 Oppervlaktewaterlichamen: watervergunning brengen en onttrekken van hoeveelheden water
Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur water te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.
Artikel 3.9 Drainage van hoeveelheden water
Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gronden te ontwateren met drainagemiddelen.
Artikel 3.11 Algeheel verbod bij calamiteiten
In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur, zonodig in afwijking van verleende watervergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:
§ 4 Algemene regels, vrijstellingen, nadere regels, meld-, meet-, en registratieplichten
Artikel 3.12 Algemene regels, nadere regels, meldplichten, meet- en registratieplichten en maatwerkvoorschriften
Artikel 3.13 Geen watervergunningplicht voor het waterschap
Geen watervergunning krachtens de artikelen 3.1 tot en met 3.10 is vereist voor handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het bestuur ten behoeve van de aan het waterschap op grond van artikel 2 van de Waterschapswet opgedragen taken.
Hoofdstuk 4 Toezicht en handhaving
Artikel 4.2 Aanwijzing toezichthouders
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze Keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren of andere personen.
Overtreding van de bepalingen van deze Keur en de daarop gebaseerde regelgeving of van de voorschriften van een op basis van deze Keur verleende vergunning wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
TOELICHTING ALGEMEEN KEUR AA EN MAAS 2013
De Keur is een algemene verordening van het waterschap. Op grond van artikel 56 in combinatie met artikel 78 van de Waterschapswet stelt het waterschap verordeningen vast die het nodig oordeelt voor de behartiging van de opgedragen taken. De taken die aan waterschap worden opgedragen betreffen, volgens artikel 1 van de Waterschapswet, de zorg voor het watersysteem en zorg voor het zuiveren van afvalwater en eventueel kunnen nog de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen, bijvoorbeeld vaarwegbeheer. Naast de Waterschapswet, die de organisatie van de waterschappen regelt, geven de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving allerlei bepalingen over de inhoud van het waterbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van doelstellingen en concrete normen.
De Keur van de waterschappen is gebaseerd op zowel de Waterschapswet als de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving in het Waterbesluit, de Waterregeling en de Verordening water Noord-Brabant.
Opbouw van de Keur en inhoud op hoofdlijnen
De opbouw van de Keur is vergelijkbaar met de opbouw van de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Het eerste hoofdstuk bevat begripsomschrijvingen, waarbij is aangesloten bij de begrippen in de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving. Deze begrippen zijn opgenomen vanwege de zelfstandige leesbaarheid van de Keur. Verder bepaalt hoofdstuk 1 tot wie de bepalingen in de Keur zijn gericht.
Hoofdstuk 2 Beheer en onderhoud van waterstaatswerken
Hoofdstuk 2 regelt de onderhoudsplichten bij waterstaatswerken. Dit hoofdstuk heeft een belangrijke relatie met de legger op grond van artikel 78 van de Waterschapswet, ook wel onderhoudslegger genoemd. In de onderhoudslegger staan de onderhoudsplichtigen, die aan de onderhoudsplichten uit hoofdstuk 2 moeten voldoen.
Hoofdstuk 3 Handelingen in watersystemen
Hoofdstuk 3 bevat de verbodsbepalingen. Hierin is bepaald voor welke handelingen of activiteiten een vergunning nodig is. Het dagelijks bestuur is bevoegd deze watervergunning te verlenen. De verbodsbepalingen zijn vrij algemeen geformuleerd, waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij de verbodsbepalingen uit het Waterbesluit. Op deze manier zijn de verbodsbepalingen bij regionale wateren, waar de waterschappen beheerder zijn, vergelijkbaar met de verbodsbepalingen bij rijkswateren, waar Rijkswaterstaat de beheerder is.
Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het stellen van algemene en nadere regels. Deze regels kunnen een vrijstelling van de watervergunningplicht inhouden of een algeheel verbod op het verrichten van bepaalde handelingen. Daarnaast kan het dagelijks bestuur beleidsregels stellen ten aanzien van zijn watervergunningverlenende bevoegdheid.
Bij waterstaatswerken zijn drie verschillende zones te onderscheiden, namelijk het waterstaatswerk zelf, de beschermingszone en het profiel van vrije ruimte. De beschermingszone heeft als doel de bescherming van het waterstaatswerk en het profiel van vrije ruimte tevens de toekomstige verbetering van het waterstaatwerk. Het profiel van vrije ruimte kan bij alle waterstaatwerken worden vastgelegd, en niet alleen bij waterkeringen. Vóór vastlegging van dit profiel moet de noodzaak ervan goed onderzocht en onderbouwd worden.
De drie zones worden vastgelegd op de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet. Deze Waterwetlegger wordt in de praktijk vaak gecombineerd met de onderhoudslegger. De Waterwetlegger geeft de reikwijdte weer van de verbodsbepalingen uit hoofdstuk 3. Het verbodsregime per zone is in hoofdstuk 3 opgenomen.
Hoofdstuk 4 Toezicht en handhaving
In dit hoofdstuk staan de bepalingen over de aanwijzing van toezichthouders en strafbepalingen. Ook is een bepaling over de schouw opgenomen. De schouw is een manier om toezicht te houden op naleving van de bepalingen uit de Keur, in het bijzonder de onderhoudsplichten uit hoofdstuk 2.
Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen
Het laatste hoofdstuk regelt het overgangsrecht voor watervergunningen, die voor inwerkingtreding van deze Keur zijn verleend. Daarnaast bevat hoofdstuk 5 een bepaling die de voorgaande Keur integraal intrekt, een inwerkingtredingsbepaling en een citeertitel.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In de begripsomschrijvingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit artikel 1.1 van de Waterwet. Voor de zelfstandige leesbaarheid van de Keur zijn de kernbegrippen uit de Waterwet letterlijk overgenomen. Ten opzichte van de vorige Keur zijn een aantal begrippen aangepast in verband met deze definities in de Waterwet, waar onder beschermingszone, grondwater en waterstaatswerk.
Onder bestuur in deze Keur wordt verstaan het dagelijks bestuur van het waterschap, zoals de Waterschapswet dat bedoelt.
Dit begrip volgt uit artikel 1.1 van de Waterwet en is daarom niet nader gedefinieerd in de Keur. In de praktijk bestaat er echter soms onduidelijkheid over wat tot een onttrekkingsinrichting behoord aangezien het begrip ‘inrichting’ een ruim begrip is. Uit jurisprudentie (o.a. LJN: BP6607) blijkt dat dit begrip ruim opgevat moet worden. Een onttrekkingsinrichting bestaat niet alleen uit een pomp, maar het geheel aan voorzieningen gericht op het onttrekken van grondwater. Neemt men als voorbeeld een agrarische beregening uit grondwater, dan bestaat de inrichting in dat voorbeeld uit de pompinstallatie en de putten die gebruikt worden om het grondwater uit te onttrekken, ook al zijn deze putten niet allemaal tegelijkertijd in gebruik. Er kan theoretisch zelfs sprake zijn van een grondwateronttrekking, zonder dat er gebruik gemaakt wordt van een pomp. Een onttrekkingsinrichting kan ook bestaan uit meerdere pompen die aan elkaar gekoppeld zijn tot één onttrekkingsinrichting, ook al zijn de pompen in eigendom bij verschillende eigenaren. Jurisprudentie van de Hoge Raad geeft dan aan dat dan als houder kan worden aangemerkt degene die de feitelijke macht uitoefent over de gehele onttrekkingsinrichting.
Voor de definitie van dit begrip is aangesloten bij de landelijk gebruikelijke definitie. Toch behoeft dit begrip een nadere toelichting, omdat er onduidelijkheid kan ontstaan over de bepaling van de pompcapaciteit van een inrichting. Met pompcapaciteit wordt hier het theoretisch maximale wateropvoerende vermogen van de pomp bedoeld. In de praktijk zal het daadwerkelijke maximale wateropvoerende vermogen van de inrichting enigszins lager zijn vanwege allerhande factoren zoals bijvoorbeeld bodemopbouw, grondwaterstanden, toestand van het filter. Deze factoren zullen bovendien in de tijd niet altijd constant zijn. Voor het bepalen of onttrekkingsinrichtingen onder vergunningsplichten of algemene regels vallen is echter een duidelijke grens nodig die vooraf door eenieder eenvoudig is vast te stellen. Dit kan slechts door uit te gaan van het theoretisch maximale wateropvoerende vermogen van de pomp.
Het begrip profiel van vrije ruimte (driedimensionaal) kan worden uitgebreid naar alle waterstaatswerken en naar toekomstige waterstaatswerken. Het vastleggen van een profiel van vrije ruimte op de legger moet goed worden onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van wetenschappelijke rapporten over te verwachten waterstandstijgingen, klimaatscenario’s, etc. Daarbij moet het waterschapsbestuur het belang van een profiel van vrije ruimte met de daarin geldende beperkingen (verbod op het plaatsen of behouden van werken behoudens vergunning) zorgvuldig afwegen tegen de belangen van derden. Ook moeten mogelijke andere instrumenten worden meegenomen in een dergelijke afweging. De door het waterschapsbestuur opgelegde beperkingen in het profiel van vrije ruimte hebben effecten op de mogelijkheden van ruimtelijke ontwikkelingen. In de praktijk zijn soms zogenaamde ‘meanderzones’ gehanteerd langs beken. Deze meanderzones vallen onder het begrip profiel van vrije ruimte.
De Algemene maatregel van bestuur (Amvb) behorend bij de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ook wel Amvb Ruimte genoemd, bevat voor watersystemen onder andere regels over primaire waterkeringen. Deze regels werken direct door naar bestemmingsplannen en bevatten bijvoorbeeld de verplichting voor de bestemmingsplanwetgever het waterstaatswerk ‘primaire waterkering en de bijbehorende beschermingszone’ op te nemen in het bestemmingsplan. Voor overige waterstaatswerken in het regionale watersysteem, waar waterschappen de beheerder van zijn, zijn geen regels opgenomen in de Amvb Ruimte. Het is aan de waterschappen de bescherming en toekomstige aanpassing van deze waterstaatswerken goed te regelen. De vastlegging van een profiel van vrije ruimte is hierbij het aangewezen instrument, mits goed onderbouwd en voorzien van een zorgvuldige belangenafweging.
Dit artikel regelt dat de verplichtingen ingevolge de Keur berusten op eigenaren van gronden, beperkt gerechtigden en grondgebruikers. De verplichtingen berusten op al deze gerechtigden en een ieder van deze gerechtigden kan aangesproken worden voor het geheel. De gerechtigden zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de nakoming van verplichtingen.
Dit artikel bevat een algemene zorgplicht ten aanzien van het watersysteem. Deze zorgplicht geldt voor een ieder en een ieder kan op een schending van deze zorgplicht worden aangesproken. Als het handelen of nalaten onmiskenbaar in strijd is met de zorgplicht, kan het bestuur bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen inzetten. Een eventueel opgelegde last moet wel voldoende duidelijk worden omschreven, anders ontstaat er strijd met de rechtszekerheid, zie ook de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 10 augustus 2011, 201012817/1/M1.
Hoofdstuk 2 Onderhoud van waterstaatswerken
Artikel 2.1 Onderhoudsplichtigen
In dit artikel wordt algemeen geregeld dat degenen die zijn aangewezen als onderhoudsplichtigen in de legger of, als er nog geen legger is in artikel 2.12, verplicht zijn tot het verrichten van gewoon of buitengewoon onderhoud, zoals beschreven is in hoofdstuk 2. Met dit artikel wordt de verbinding gelegd tussen de legger en de gebodsbepalingen in hoofdstuk 2. De legger geeft aan wie onderhoudsplichtig zijn, de gebodsbepalingen geven aan welk onderhoud van deze onderhoudsplichtigen wordt geëist. De legger die hier bedoeld wordt is de zogenaamde onderhoudslegger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, Waterschapswet.
§ 2 Onderhoud aan waterkeringen door derden
Dit artikel geeft weer wat onderhoudsplichtigen (die in de legger zijn aangewezen) aan gewoon onderhoud aan waterkeringen moeten doen. Bij het verwijderen van schadelijk wild en begroeiingen moet gedacht worden aan dat wild en die beplantingen die aantoonbaar schade toebrengen aan het waterkerend vermogen van de waterkering. Dus geen gaten in de waterkering of beschadiging van de speciale grasmat of diepe wortels in de waterkering. De bestrijding van muskus- en beverratten is uitgezonderd. De zorgplicht ter voorkoming van schade aan waterstaatswerken door muskus- en beverratten berust ingevolge artikel 1, derde lid Waterschapswet bij het waterschap.
Artikel 2.3 Buitengewoon onderhoud
Dit artikel geeft aan welk buitengewoon onderhoud door onderhoudsplichtigen moet worden gepleegd aan waterkeringen. Er wordt in dit artikel verwezen naar de ligging, vorm, afmeting en constructie zoals in de legger opgenomen. Bij deze inhoudelijke beschrijving van de onderhoudsplicht wordt aangesloten bij de legger, bedoeld in de Waterwet.
§ 3 Onderhoud aan kunstwerken door derden
Artikel 2.4 Onderhoud ondersteunende kunstwerken en werken
In dit artikel is aangegeven dat onderhoudsplichtigen van waterkeringen de ondersteunende kunstwerken of werken in, op of boven waterkeringen of de bijbehorende beschermingszone waterkerend moeten houden.
§ 4 Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen door derden
Begroeiingen en afval moeten worden verwijderd uit oppervlaktewaterlichamen door de, in de legger aangewezen, onderhoudsplichtigen. Met afval wordt bedoeld voorwerpen, materialen en stoffen die de aan- of afvoer of berging van water belemmeren.
Artikel 2.6 Buitengewoon onderhoud
Dit artikel geeft aan welk buitengewoon onderhoud door onderhoudsplichtigen moet worden gepleegd aan oppervlaktewaterlichamen. Zie ook de toelichting bij artikel 2.3.
Artikel 2.7 Onderhoud ondersteunende kunstwerken en werken
Dit artikel gebiedt onderhoudsplichtigen ondersteunende kunstwerken en werken bij oppervlaktewaterlichamen te onderhouden. Het gaat hier om (kunst)werken die (mede) een waterhuishoudkundige functie hebben, zoals duikers, overkluizingen en stuwen.
Artikel 2.8 Specie- en maaiselberging
In de Keur is opgenomen dat de eigenaren van percelen die gelegen zijn langs een A-waterloop, verplicht zijn op aanwijzing van het bestuur slootmaaisel ook op te ruimen (ruimplicht). Wanneer het bestuur aangelanden aanschrijft de op de kant ontvangen specie te verwijderen, dan geeft het bestuur daarbij de reden(en), bijvoorbeeld om te voorkomen dat het maaisel en de specie wederom in het water terecht komt, waardoor aan- en afvoer van water wordt belemmerd of als onderhoudsmachines worden gehinderd. Het waterschap kan aangelanden er toe verplichten de specie afkomstig van waardevolle oppervlaktewateren te verwijderen en zo te bereiken dat waternatuur van hoog ecologisch niveau is veiliggesteld en zich verder kan ontwikkelen. Bij die oppervlaktewateren moet de verrijking (eutrofiëring) door inwaaiend maaisel worden voorkomen.
Het bestuur kan grondeigenaren, of via artikel 1.2, tweede en derde lid, andere gerechtigden (grondgebruikers), verplichten langs hun gronden in de buurt van oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen, bergingsgebieden of ondersteunende kunstwerken veekeringen te plaatsen om daarmee te voorkomen dat dieren deze waterstaatswerken beschadigen of de werking ervan belemmeren.
Voor het uitvoeren van onderhoud is een goede bereikbaarheid noodzakelijk. De veekering mag het gangbare maaionderhoud niet hinderen, daarbij mag ook het brengen van het uitkomende maaisel op het aangelegen perceel niet worden gehinderd. Tenminste de eerste meter vanuit de boveninsteek van het oppervlaktewaterlichaam dient hiervoor benut te kunnen worden.
Artikel 2.10 Coupures en sluizen
Bij hoog water, bij oefeningen, etc. kan het nodig zijn coupures en sluizen te sluiten. Het bestuur kan hiertoe besluiten. De onderhoudsplichtigen van deze coupures en sluizen zijn aangewezen op de onderhoudslegger op grond van de Waterschapswet en zijn verplicht op eerste aanzegging van het bestuur deze te sluiten.
Eigenaren van stuwen (of andere gerechtigden of gebruikers, via artikel 1.2) moeten een bepaald stuwpeil instellen, indien het bestuur daartoe besluit. Verplichtingen vanuit een eventueel peilbesluit op grond van artikel 5.2 van de Waterwet moeten hierbij in acht worden genomen.
§ 6 Onderhoudsplicht indien geen (actuele) onderhoudslegger is vastgesteld
Artikel 2.12 Onderhoud aan waterstaatswerken zonder (actuele) legger
Het is mogelijk dat het algemeen bestuur op grond van artikel 78, tweede lid, Waterschapswet nog geen legger heeft vastgesteld voor (bepaalde) waterstaatswerken. De onderhoudsplichtigen volgen dan niet uit een onderhoudslegger. Artikel 2.12 voorziet in een vangnet voor deze situatie. Als het onderhoud niet op een andere wijze is geregeld, geldt de onderhoudsplicht zoals opgenomen onder onderdeel a., b. en c. Onderhoud kan op een andere wijze zijn geregeld, bijvoorbeeld in een watervergunning, overeenkomst of op basis van gewoonterecht. Als dat het geval is, gaan deze afspraken voor.
Bij overige waterstaatswerken bij onderdeel c kan worden gedacht aan duikers, overkluizingen, stuwen, etc.
In het tweede lid is een bepaling opgenomen voor de situatie dat via een watervergunning of een projectplan een waterstaatswerk is aangelegd of gewijzigd, maar de onderhoudslegger nog niet is aangepast op deze nieuwe situatie.
Hoofdstuk 3. Handelingen in watersystemen
§ 1 Gebruik van waterstaatswerken
Artikel 3.1 Watervergunning oppervlaktewaterlichamen en bijbehorende beschermingszones
In het eerste lid is een algemene, ruime verbodsbepaling opgenomen voor handelingen of het laten liggen of staan van werken, vaste substanties of voorwerpen bij oppervlaktewaterlichamen. De formulering en reikwijdte van de verbodsbepaling sluiten aan bij de verbodsbepaling in het Waterbesluit ten aanzien van rijkswaterstaatswerken, waarvoor het Rijk beheerder is.
Onder de ruime verbodsbepaling in artikel 3.1, eerst lid, vallen onder de zinsnede ‘handelingen te verrichten’ onder andere: aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping-, herstel-, onderhoud-, plant- reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw, herbouw- en wijzigings- en verwijderwerkzaamheden. ‘Vervoeren’ valt er niet onder. De eerder vermelde handelingen betreffen handelingen die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van oppervlaktewaterlichamen. Verder ook werkzaamheden die dat niet tot doel hebben, maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken. Onder dit verbod valt bijvoorbeeld het dempen van een sloot. Tot slot vallen onder het verbod ook de handelingen van derden waarmee de waterstand op een ander peil wordt gebracht of gehouden dan het peil dat voor het betreffende oppervlaktewaterlichaam door het waterschap is vastgesteld.
Via een vergunning van het bestuur kan van de verbodsbepaling worden afgeweken. Op basis van artikel 3.12 kunnen in algemene regels vrijstellingen worden verleend voor bepaalde categorieën van handelingen. Deze handelingen zijn dan wel toegestaan zonder vergunning, waarbij eventueel aan bepaalde voorschriften moet worden voldaan. Dit systeem is vergelijkbaar met het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer.
In het tweede lid is bepaald dat in het profiel van vrije ruimte geen werken mogen worden geplaatst of worden behouden. Dit profiel is nodig om toekomstige aanpassingen van oppervlaktewaterlichamen. Met de vastlegging van profielen van vrije ruimte moet het waterstaatsbelang zijn gediend, binnen het kader van de zorg voor het watersysteem en de doelstellingen van de Waterwet. Belangrijk is dat de profielen van vrije ruimte goed worden onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van wetenschappelijke rapporten over te verwachten waterstandstijgingen, klimaatscenario’s, etc. Daarbij moet het waterschapsbestuur het belang van een profiel van vrije ruimte en daarmee het niet kunnen bebouwen van die gronden, zorgvuldig afwegen tegen de belangen van derden.
In hoofdstuk 6 van de Waterwet en in het Waterbesluit zijn regels opgenomen omtrent de watervergunning. De bepalingen hebben betrekking op de aanvraag, de wijze van voorbereiding en samenloop als meer beheerders of meer bestuursorganen bevoegd zijn. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen over aan de watervergunning te verbinden voorschriften. Artikel 6.20, eerste lid, van de Wet bepaalt dat het bestuur aan de vergunning voorschriften kan verbinden ter bescherming van de belangen waarvoor het vereiste van de vergunning is gesteld. Deze voorschriften kunnen bijvoorbeeld de wijze van uitvoering van een werk of een beperking in het gebruik betreffen. Dat artikel bepaalt in het eerste lid dat die voorschriften ook betrekking kunnen hebben op financiële zekerheidstelling voor de nakoming van verplichtingen, voor de dekking van schade of voor het compenseren of beperken van de nadelige gevolgen na het staken van de vergunde handeling.
Het is gewenst om het bepaalde in artikel 6.20, eerste lid, van de Wet aan te vullen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (o.a. in 27 mei 2009, 200806373) acht het aanvaardbaar dat de overheid financiële compensatie vraagt voor het dempen van water, indien compensatie in natura door het graven van een nieuw oppervlaktewaterlichaam niet mogelijk is. Het naast een compensatie in natura ook vragen van financiële compensatie vanwege voor het waterschap toegenomen kosten direct verband houdend met de handeling door de derde, strekt niet ter bescherming van het belang in verband waarmee watervergunningen worden verleend. Daarom is een wettelijke grondslag nodig. Dat is gebeurd door het derde lid in artikel 3.1 op te nemen. Hiermee staat ondubbelzinnig vast dat het waterschap ook voorschriften met een dergelijke strekking aan de watervergunning kan verbinden.
Artikel 3.2 Watervergunning bergingsgebieden
De handelingen en werkzaamheden die in dit artikel verboden zijn kunnen waterberging ter plaatse belemmeren en de bergingscapaciteit van het bergingsgebied als geheel aantasten. Verder is het mogelijk dat het aanbrengen van bepaalde bouwwerken zich niet verdraagt met de aard van een bergingsgebied. Bouwwerken, die grote schade oplopen door het inunderen van het bergingsgebied of die mogelijk tot grote verontreiniging leiden van het ingestroomde water moeten zoveel mogelijk worden geweerd uit een bergingsgebied. Behalve de verboden genoemd in dit artikel kent de Keur geen verboden voor bijvoorbeeld agrarische activiteiten binnen de bergingsgebieden. Agrarische activiteiten (bijvoorbeeld het verbouwen van gewassen en het aanbrengen van beplanting) zijn in de bergingsgebieden toegestaan, mits het ter plaatse geldende bestemmingsplan deze activiteiten niet verbiedt.
In hoofdstuk 6 van de Waterwet en in het Waterbesluit zijn regels opgenomen omtrent de watervergunning. De bepalingen hebben betrekking op de aanvraag, de wijze van voorbereiding en samenloop als meer beheerders of meer bestuursorganen bevoegd zijn. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen over aan de watervergunning te verbinden voorschriften. Artikel 6.20, eerste lid, van de Wet bepaalt dat het bestuur aan de vergunning voorschriften kan verbinden ter bescherming van de belangen waarvoor het vereiste van de vergunning is gesteld. Deze voorschriften kunnen bijvoorbeeld de wijze van uitvoering van een werk of een beperking in het gebruik betreffen. Dat artikel bepaalt in het eerste lid dat die voorschriften ook betrekking kunnen hebben op financiële zekerheidstelling voor de nakoming van verplichtingen, voor de dekking van schade of voor het compenseren of beperken van de nadelige gevolgen na het staken van de vergunde handeling.
Het is gewenst om het bepaalde in artikel 6.20, eerste lid, van de Wet aan te vullen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (o.a. in 27 mei 2009, 200806373) acht het aanvaardbaar dat de overheid financiële compensatie vraagt voor het dempen van water, indien compensatie in natura door het graven van een nieuw oppervlaktewaterlichaam niet mogelijk is. Het naast een compensatie in natura ook vragen van financiële compensatie vanwege voor het waterschap toegenomen kosten direct verband houdend met de handeling door de derde, strekt niet ter bescherming van het belang in verband waarmee watervergunningen worden verleend. Daarom is een wettelijke grondslag nodig. Dat is gebeurd door het tweede lid in artikel 3.2 op te nemen. Hiermee staat ondubbelzinnig vast dat het waterschap ook voorschriften met een dergelijke strekking aan de watervergunning kan verbinden.
Artikel 3.3 Watervergunning primaire en regionale waterkeringen en bijbehorende beschermingszone A
In het eerste lid is een algemene, ruime verbodsbepaling opgenomen voor handelingen of het laten liggen of staan van werken, vaste substanties of voorwerpen bij waterkeringen of in beschermingszone A. De formulering en reikwijdte van de verbodsbepaling sluiten aan bij de verbodsbepaling in het Waterbesluit ten aanzien van rijkswaterstaatswerken, waarvoor het Rijk beheerder is.
Onder de ruime verbodsbepaling in artikel 3.3, eerst lid, vallen onder de zinsnede ‘handelingen te verrichten’ onder andere: aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping-, herstel-, onderhoud-, plant- reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw, herbouw- en wijzigings- en verwijderwerkzaamheden. ‘Vervoeren’ valt er niet onder. De eerder vermelde handelingen betreffen handelingen die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterkeringen. Verder ook werkzaamheden die dat niet tot doel hebben, maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken.
Via een vergunning van het bestuur kan van de verbodsbepaling worden afgeweken. Op basis van artikel 3.12 kunnen in algemene regels vrijstellingen worden verleend voor bepaalde categorieën van handelingen. Deze handelingen zijn dan wel toegestaan zonder vergunning, waarbij eventueel aan bepaalde voorschriften moet worden voldaan. Dit systeem is vergelijkbaar met het Activiteitenbesluit.
In het tweede lid is bepaald dat in het profiel van vrije ruimte geen werken mogen worden geplaatst of worden behouden. Dit profiel is nodig om toekomstige aanpassingen van waterkeringen mogelijk te maken. Met de vastlegging van profielen van vrije ruimte moet het waterstaatsbelang zijn gediend, binnen het kader van de zorg voor het watersysteem en de doelstellingen van de Waterwet. Belangrijk is dat de profielen van vrije ruimte goed worden onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van wetenschappelijke rapporten over te verwachten waterstandstijgingen, klimaatscenario’s, etc. Daarbij moet het waterschapsbestuur het belang van een profiel van vrije ruimte en daarmee het niet kunnen bebouwen van die gronden, zorgvuldig afwegen tegen de belangen van derden.
In hoofdstuk 6 van de Waterwet en in het Waterbesluit zijn regels opgenomen omtrent de watervergunning. De bepalingen hebben betrekking op de aanvraag, de wijze van voorbereiding en samenloop als meer beheerders of meer bestuursorganen bevoegd zijn. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen over aan de watervergunning te verbinden voorschriften. Artikel 6.20, eerste lid, van de Wet bepaalt dat het bestuur aan de vergunning voorschriften kan verbinden ter bescherming van de belangen waarvoor het vereiste van de vergunning is gesteld. Deze voorschriften kunnen bijvoorbeeld de wijze van uitvoering van een werk of een beperking in het gebruik betreffen. Dat artikel bepaalt in het eerste lid dat die voorschriften ook betrekking kunnen hebben op financiële zekerheidstelling voor de nakoming van verplichtingen, voor de dekking van schade of voor het compenseren of beperken van de nadelige gevolgen na het staken van de vergunde handeling.
Het is gewenst om het bepaalde in artikel 6.20, eerste lid, van de Wet aan te vullen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (o.a. in 27 mei 2009, 200806373) acht het aanvaardbaar dat de overheid financiële compensatie vraagt voor het dempen van water, indien compensatie in natura door het graven van een nieuw oppervlaktewaterlichaam niet mogelijk is. Het naast een compensatie in natura ook vragen van financiële compensatie vanwege voor het waterschap toegenomen kosten direct verband houdend met de handeling door de derde, strekt niet ter bescherming van het belang in verband waarmee watervergunningen worden verleend. Daarom is een wettelijke grondslag nodig. Dat is gebeurd door het derde lid in artikel 3.3 op te nemen. Hiermee staat ondubbelzinnig vast dat het waterschap ook voorschriften met een dergelijke strekking aan de watervergunning kan verbinden.
Artikel 3.4 Watervergunning compartimenteringskeringen, overige keringen en bijbehorende beschermingszone
Compartimenteringskeringen en overige keringen behoeven een andere bescherming dan primaire en regionale keringen. Alleen de onder lid 1 genoemde activiteiten zijn vergunningsplichtig.
In het tweede lid is bepaald dat in het profiel van vrije ruimte geen werken mogen worden geplaatst of worden behouden. Dit profiel is nodig om toekomstige aanpassingen van waterkeringen mogelijk te maken. Met de vastlegging van profielen van vrije ruimte moet het waterstaatsbelang zijn gediend, binnen het kader van de zorg voor het watersysteem en de doelstellingen van de Waterwet. Belangrijk is dat de profielen van vrije ruimte goed worden onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van wetenschappelijke rapporten over te verwachten waterstandstijgingen, klimaatscenario’s, etc. Daarbij moet het waterschapsbestuur het belang van een profiel van vrije ruimte en daarmee het niet kunnen bebouwen van die gronden, zorgvuldig afwegen tegen de belangen van derden.
In hoofdstuk 6 van de Waterwet en in het Waterbesluit zijn regels opgenomen omtrent de watervergunning. De bepalingen hebben betrekking op de aanvraag, de wijze van voorbereiding en samenloop als meer beheerders of meer bestuursorganen bevoegd zijn. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen over aan de watervergunning te verbinden voorschriften. Artikel 6.20, eerste lid, van de wet bepaalt dat het bestuur aan de vergunning voorschriften kan verbinden ter bescherming van de belangen waarvoor het vereiste van de vergunning is gesteld. Deze voorschriften kunnen bijvoorbeeld de wijze van uitvoering van een werk of een beperking in het gebruik betreffen. Dat artikel bepaalt in het eerste lid dat die voorschriften ook betrekking kunnen hebben op financiële zekerheidstelling voor de nakoming van verplichtingen, voor de dekking van schade of voor het compenseren of beperken van de nadelige gevolgen na het staken van de vergunde handeling.
Het is gewenst om het bepaalde in artikel 6.20, eerste lid, van de wet aan te vullen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (o.a. in 27 mei 2009, 200806373) acht het aanvaardbaar dat de overheid financiële compensatie vraagt voor het dempen van water, indien compensatie in natura door het graven van een nieuw oppervlaktewaterlichaam niet mogelijk is. Het naast een compensatie in natura ook vragen van financiële compensatie vanwege voor het waterschap toegenomen kosten direct verband houdend met de handeling door de derde, strekt niet ter bescherming van het belang in verband waarmee watervergunningen worden verleend. Daarom is een wettelijke grondslag nodig. Dat is gebeurd door het derde lid in artikel 3.4 op te nemen. Hiermee staat ondubbelzinnig vast dat het waterschap ook voorschriften met een dergelijke strekking aan de watervergunning kan verbinden.
Artikel 3.5 Watervergunning beschermingszone B behorende bij primaire waterkeringen
De beschermingszone B bestaat alleen voor primaire waterkeringen. De beschermingszone B behoeft een andere bescherming dan de beschermingszone A. Alleen de onder lid 1 genoemde activiteiten zijn vergunningsplichtig.
In het tweede lid is bepaald dat in het profiel van vrije ruimte geen werken mogen worden geplaatst of worden behouden. Dit profiel is nodig om toekomstige aanpassingen van waterkeringen mogelijk te maken. Met de vastlegging van profielen van vrije ruimte moet het waterstaatsbelang zijn gediend, binnen het kader van de zorg voor het watersysteem en de doelstellingen van de Waterwet. Belangrijk is dat de profielen van vrije ruimte goed worden onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van wetenschappelijke rapporten over te verwachten waterstandstijgingen, klimaatscenario’s, etc. Daarbij moet het waterschapsbestuur het belang van een profiel van vrije ruimte en daarmee het niet kunnen bebouwen van die gronden, zorgvuldig afwegen tegen de belangen van derden.
In hoofdstuk 6 van de Waterwet en in het Waterbesluit zijn regels opgenomen omtrent de watervergunning. De bepalingen hebben betrekking op de aanvraag, de wijze van voorbereiding en samenloop als meer beheerders of meer bestuursorganen bevoegd zijn. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen over aan de watervergunning te verbinden voorschriften. Artikel 6.20, eerste lid, van de Wet bepaalt dat het bestuur aan de vergunning voorschriften kan verbinden ter bescherming van de belangen waarvoor het vereiste van de vergunning is gesteld. Deze voorschriften kunnen bijvoorbeeld de wijze van uitvoering van een werk of een beperking in het gebruik betreffen. Dat artikel bepaalt in het eerste lid dat die voorschriften ook betrekking kunnen hebben op financiële zekerheidstelling voor de nakoming van verplichtingen, voor de dekking van schade of voor het compenseren of beperken van de nadelige gevolgen na het staken van de vergunde handeling.
Het is gewenst om het bepaalde in artikel 6.20, eerste lid, van de Wet aan te vullen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (o.a. in 27 mei 2009, 200806373) acht het aanvaardbaar dat de overheid financiële compensatie vraagt voor het dempen van water, indien compensatie in natura door het graven van een nieuw oppervlaktewaterlichaam niet mogelijk is. Het naast een compensatie in natura ook vragen van financiële compensatie vanwege voor het waterschap toegenomen kosten direct verband houdend met de handeling door de derde, strekt niet ter bescherming van het belang in verband waarmee watervergunningen worden verleend. Daarom is een wettelijke grondslag nodig. Dat is gebeurd door het derde lid in artikel 3.5 op te nemen. Hiermee staat ondubbelzinnig vast dat het waterschap ook voorschriften met een dergelijke strekking aan de watervergunning kan verbinden.
Artikel 3.6 Watervergunning ondersteunende kunstwerken
In het eerste lid is een algemene, ruime verbodsbepaling opgenomen voor handelingen of het laten liggen of staan van werken, vaste substanties of voorwerpen bij oppervlaktewaterlichamen. De formulering en reikwijdte van de verbodsbepaling sluiten aan bij de verbodsbepaling in het Waterbesluit ten aanzien van rijkswaterstaatswerken, waarvoor het Rijk beheerder is.
Onder de ruime verbodsbepaling in artikel 3.1, eerst lid, vallen onder de zinsnede ‘handelingen te verrichten’ onder andere: aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping-, herstel-, onderhoud-, plant- reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw, herbouw- en wijzigings- en verwijderwerkzaamheden. ‘Vervoeren’ valt er niet onder. De eerder vermelde handelingen betreffen handelingen die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van oppervlaktewaterlichamen. Verder ook werkzaamheden die dat niet tot doel hebben, maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken. Onder dit verbod valt bijvoorbeeld het dempen van een sloot. Tot slot vallen onder het verbod ook de handelingen van derden waarmee de waterstand op een ander peil wordt gebracht of gehouden dan het peil dat voor het betreffende oppervlaktewaterlichaam door het waterschap is vastgesteld.
Via een vergunning van het bestuur kan van de verbodsbepaling worden afgeweken. Op basis van artikel 3.12 kunnen in algemene regels vrijstellingen worden verleend voor bepaalde categorieën van handelingen. Deze handelingen zijn dan wel toegestaan zonder vergunning, waarbij eventueel aan bepaalde voorschriften moet worden voldaan. Dit systeem is vergelijkbaar met het Activiteitenbesluit.
In hoofdstuk 6 van de Waterwet en in het Waterbesluit zijn regels opgenomen omtrent de watervergunning. De bepalingen hebben betrekking op de aanvraag, de wijze van voorbereiding en samenloop als meer beheerders of meer bestuursorganen bevoegd zijn. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen over aan de watervergunning te verbinden voorschriften. Artikel 6.20, eerste lid, van de Wet bepaalt dat het bestuur aan de vergunning voorschriften kan verbinden ter bescherming van de belangen waarvoor het vereiste van de vergunning is gesteld. Deze voorschriften kunnen bijvoorbeeld de wijze van uitvoering van een werk of een beperking in het gebruik betreffen. Dat artikel bepaalt in het eerste lid dat die voorschriften ook betrekking kunnen hebben op financiële zekerheidstelling voor de nakoming van verplichtingen, voor de dekking van schade of voor het compenseren of beperken van de nadelige gevolgen na het staken van de vergunde handeling.
Het is gewenst om het bepaalde in artikel 6.20, eerste lid, van de Wet aan te vullen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (o.a. in 27 mei 2009, 200806373) acht het aanvaardbaar dat de overheid financiële compensatie vraagt voor het dempen van water, indien compensatie in natura door het graven van een nieuw oppervlaktewaterlichaam niet mogelijk is. Het naast een compensatie in natura ook vragen van financiële compensatie vanwege voor het waterschap toegenomen kosten direct verband houdend met de handeling door de derde, strekt niet ter bescherming van het belang in verband waarmee watervergunningen worden verleend. Daarom is een wettelijke grondslag nodig. Dat is gebeurd door het tweede lid in artikel 3.6 op te nemen. Hiermee staat ondubbelzinnig vast dat het waterschap ook voorschriften met een dergelijke strekking aan de watervergunning kan verbinden.
Artikel 3.7 Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak
Op grond van artikel 3.7 is het verboden zonder watervergunning van het bestuur neerslag versneld tot afvoer te laten komen. Door extra versnelde afvoer van neerslag of verhard oppervlak vermindert de afvoer- en bergingscapaciteit van het watersysteem dat in beheer is bij het waterschap. Deze capaciteit moet in veel gevallen echter behouden blijven, in het bijzonder om te kunnen voldoen aan de normen voor wateroverlast op grond van artikel 2.8 van de Waterwet. Waterschappen hanteren in hun beheer als uitgangspunt de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Vasthouden van water (neerslag) in het gebied zelf verdient de voorkeur boven het bergen en uiteindelijk afvoeren van water. Door meer verhard oppervlak komt water eerder tot afvoer naar het watersysteem van waterschappen, waardoor waterschappen weer genoodzaakt kunnen worden elders de afvoer- en bergingscapaciteit te vergroten. Dat is ongewenst.
§ 2 Brengen, onttrekken of infiltreren van (grond)water
Artikel 3.8 Oppervlaktewaterlichamen: watervergunning brengen en onttrekken van hoeveelheden water
Artikel 3.8 is een algemene verbodsbepaling voor het brengen van water in of het onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen. Hiermee wordt zowel het brengen en onttrekken zonder een werk bedoeld als het brengen en onttrekken met een werk. Met andere woorden: onder deze verbodsbepaling valt het afvoeren van water naar en het aanvoeren van water uit oppervlaktewaterlichamen én het lozen op of onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.
Via artikel 3.12 kan het bestuur onder andere algemene regels stellen, waarbij ook vrijstellingen van de vergunningplicht kunnen worden vastgesteld. Daarnaast is het bestuur bevoegd beleidsregels vast te stellen ten aanzien van de vergunningverlenende bevoegdheid.
Artikel 3.9 Drainage van hoeveelheden water
In artikel 3.8 is een algemene verbodsbepaling opgenomen voor drainagemiddelen. Drainage heeft invloed op het functioneren van het watersysteem en heeft een negatief effect op de verdrogingsbestrijding.
Via artikel 3.12 kan het bestuur onder andere algemene regels stellen, waarbij ook vrijstellingen van de vergunningplicht kunnen worden vastgesteld. Daarnaast is het bestuur bevoegd beleidsregels vast te stellen ten aanzien van de vergunningverlenende bevoegdheid.
Artikel 3.10 Grondwaterlichamen: watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren hoeveelheden water in de bodem
Dit artikel zorgt voor een duidelijke scheiding tussen de regels in de Keur die specifiek gaan over grondwater zoals bedoeld in de Waterwet en andere aspecten die elders in de Keur geregeld worden, zodat er geen ongewenste overlap ontstaat.
Dit artikel bepaalt dat het onttrekken of infiltreren van grondwater verboden is zonder vergunning van het bestuur, behalve in die gevallen als bedoeld in artikel 6.4 van de Waterwet. Artikel 6.4 van de Waterwet houdt in dat gedeputeerde staten het bevoegd gezag is in de gevallen dat water wordt onttrokken aan een grondwaterlichaam of wordt geïnfiltreerd:
Dit artikel heeft specifiek betrekking op de verplichtingen tot het melden en het doen van opgave van de jaarlijks onttrokken hoeveelheden grondwater of geïnfiltreerd water, die zijn opgenomen in artikel 6.11 van het Waterbesluit. Deze verplichtingen dienen volgens de wetgever verschillende doeleinden. In de eerste plaats wordt door opgave inzicht verschaft in de mate waarin grondwater wordt onttrokken en water in de bodem wordt geïnfiltreerd. Een tweede oogmerk is de controle op naleving van vergunningen en algemene regels. Ten behoeve van het opgeven van jaarlijks onttrokken hoeveelheden grondwater en geïnfiltreerd water kan het bestuur een schriftelijk, dan wel digitaal formulier vaststellen.
Bij de invoering van de Waterwet heeft de wetgever bewust de regels voor het meten en registeren van grondwateronttrekkingen en –infiltreren zo veel mogelijk landelijk uniform geregeld. Daarbij zijn de mogelijkheden om daarvan decentraal af te wijken ingeperkt ten opzichte van de situatie voor de Waterwet. De wetgever heeft daarmee beoogd de administratieve lasten in het hele land zoveel mogelijk gelijk te trekken en heeft daarom in het Waterbesluit en de Waterregeling uitputtend bepaald wat en hoe er gemeten dient te worden (debietmeter en meetnauwkeurigheid). Het enige wat decentraal wel gereguleerd kan worden, is gevallen aanmerken in welke gevallen de onttrokken/geïnfiltreerde hoeveelheden water niet gemeten en gemeld moeten worden, of voor kortstondige onttrekkingen of infiltreren bepalen dat men juist vaker dan voorgeschreven een opgave moet doen. De hier aangeduide categorieën onttrekkingen waren vanwege hun beperkte aard en omvang al voor de invoering van de Waterwet vrijgesteld van meten en registeren. Voor deze zeer kleine ondiepe onttrekkingen is de registratie een immers zeer zwaar instrument. De te installeren watermeter kan hierbij de kosten van de gehele installatie in sterke mate gaan overtreffen. Om onnodige bestuurlijke lasten en de administratieve lastendruk voor burgers en bedrijven te voorkomen, zijn deze systemen daarom al lange tijd vrijgesteld van de verplichting tot melden, meten en registreren. Dit was in de voorgaande Keur en de daarvoor geldende provinciale verordening al opgenomen en wordt thans voortgezet. Deze vrijstellingsregeling is daarbij wederom opgenomen in de Keur en in niet een algemene regel, omdat artikel 6.11 van het Watersbesluit bepaald dat deze regels “bij verordening van het waterschap” gesteld moeten worden en niet “bij of krachtens”. Hiermee heeft de wetgever kennelijk beoogt deze bevoegdheid bij het algemeen bestuur te houden als onderdeel van de Keur, zodat regeling per algemene regel niet mogelijk is.
Veel onttrekkingen zijn tijdelijk, zoals saneringen of bronbemaling. In een vergunning kan altijd, indien gewenst, een termijn van beëindiging van een onttrekking of het infiltreren worden opgenomen.
Door de beëindiging te laten melden krijgt het bestuur de kans om rekening te houden met de veranderende situatie omdat mogelijk aanpassingen in het waterbeheer nodig zijn om de effecten van de beëindiging op te vangen. De in dit artikel genoemde term ‘tijdig’ is ter beoordeling van de houder van de inrichting en/of het werk tot onttrekking of infiltreren. Bij grote onttrekkingen of infiltreren zijn de gevolgen van de beëindiging groter en heeft het waterschap langer nodig om hiermee rekening te houden. Het is daarom niet mogelijk een algemene termijn te stellen. Voor veel kleinere onttrekkingen blijkt 4 weken over het algemeen voldoende tijdig te zijn. Voor onttrekkingen die maar kort duren en daarom maar een beperkte invloed hebben, is het wel mogelijk termijnen te stellen. Daarbij is aangesloten bij de werkwijze uit het Activiteitenbesluit.
Artikel 3.11 Algeheel verbod bij calamiteiten
In geval van calamiteiten kan het nodig zijn de waterafvoer en -aanvoer of lozingen en onttrekkingen te verbieden. Bij calamiteiten gaat het bijvoorbeeld om droogte of een overvloed aan water, maar ook (een dreiging van) een aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit of het in ongerede raken van een waterstaatswerk. Concreet kan op basis van dit artikel het bestuur bijvoorbeeld bij droogte een onttrekkingsverbod instellen.
§ 4 Algemene regels, vrijstellingen, nadere regels, meld-, meet-, en registratieplichten
Artikel 3.12 Algemene regels, nadere regels, meldplichten, meet- en registratieplichten en maatwerkvoorschriften
In de artikelen 3.1 tot en met 3.10 zijn algemene verbodsbepalingen opgenomen. Artikel 3.12 biedt het bestuur een grondslag om ten aanzien van deze verbodsbepalingen algemene regels, nadere regels, meld-, meet- en registratieverplichtingen en maatwerkvoorschriften te stellen.
Het eerste lid biedt het bestuur de grondslag om algemene regels te stellen, welke mede een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de artikelen 3.1 tot en met 3.10 in kunnen houden. Een vrijstelling van een bepaalde verbodsbepaling kan aan de orde zijn als aan bepaalde voorwaarden (algemene regels) is voldaan. Voorbeelden van mogelijke vrijstellingen zijn bepaalde handelingen in de beschermingszone van waterstaatwerken, de af- en aanvoer van water naar of uit oppervlaktewaterlichamen of grondwateronttrekkingen bij hoeveelheden onder een bepaalde drempel en drainage van gronden met bepaalde drainagemiddelen (bijvoorbeeld ondiepe greppels).
Het bestuur heeft ook de mogelijkheid een algeheel verbod in te stellen, waarbij geen vergunningverlening mogelijk is. Een voorbeeld van een algemeen verbod is een grondwateronttrekkingsverbod in een specifiek gebied (bijvoorbeeld een zeer verdrogingsgevoelig gebied).
Het tweede lid geeft het bestuur de bevoegdheid meld-, meet- en registratieverplichtingen op te leggen, voor zover deze verplichtingen niet in strijd zijn met de bepalingen hierover in het Waterbesluit, de Waterregeling en provinciale (water)verordening(en). In het Waterbesluit is opgenomen dat vergunningvrije grondwateronttrekkingen en infiltraties moeten worden gemeld bij het bevoegd gezag.
Van alle grondwateronttrekkingen en infiltraties moet de kwantiteit worden gemeten; van alle infiltraties ook de kwaliteit (conform Waterregeling). Van deze kwantiteits- en kwaliteitsmetingen moet opgave worden gedaan aan het bevoegde gezag.
De Waterregeling stelt welke gegevens moeten worden verstrekt bij een vergunningaanvraag of melding (indien niet vrijgesteld van meldingsplicht) voor grondwateronttrekkingen of infiltraties.
In de IPO-modelwaterverordening is geregeld dat het bestuur de kwantiteits- en kwaliteitsmetingen moet verstrekken aan Gedeputeerde Staten en een overzicht van vergunningen en meldingen voor grondwateronttrekkingen en infiltraties.
Dit lid biedt het bestuur de mogelijkheid om voor handelingen, die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht, zogenaamde maatwerkvoorschriften te stellen. Deze bevoegdheid is onder andere vergelijkbaar met artikel 6.15, lid 3, van het Waterbesluit. Het stellen van deze maatwerkvoorschriften is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen (bezwaar en) beroep mogelijk is. De maatwerkvoorschriften richten zich tegen degene die de desbetreffende handeling verricht of gaat verrichten.
Bij de toepassing van maatwerkvoorschriften moet het gaan om uitzonderingsgevallen.
Als dat niet het geval is, kan de algemene verbodsbepaling blijven bestaan, behoudens vergunning.
De krachtens het derde lid te stellen maatwerkvoorschriften mogen er niet toe leiden dat de te verrichten handelingen grotendeels of in het geheel geen doorgang kunnen vinden, tenzij die handelingen naar het oordeel van het bestuur ontoelaatbaar nadelige gevolgen hebben voor het watersysteem.
Het bestuur kan ook nadere regels stellen zoals het voorschrijven van een meldplicht en bepalen dat, bij de inwerkingtreding van een algemene regel, vergunningen na verloop van een bepaalde periode van rechtswege komen te vervallen. De betreffende activiteit wordt dan nog uitsluitend door de algemene regel gereguleerd.
Artikel 3.13 Geen watervergunningplicht voor het waterschap
Het waterschap voert als beheerder van het watersysteem vele handelingen aan waterstaatswerken uit. De handelingen die het waterschap daar uitvoert, zijn in het belang van de aan het waterschap opgedragen taken en vallen onder beheer en onderhoud. Vaak zijn deze handelingen overeenkomstig de functie van het betreffende waterstaatswerk, als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid. Daarom geldt voor deze handelingen geen vergunningplicht. Wel heeft het waterschap een vergunning nodig voor handelingen die het waterschap niet als beheerder verricht, maar bijvoorbeeld als eigenaar van grond of gebouwen. Verder heeft het waterschap voor het realiseren van werken of het verrichten van werkzaamheden, waarbij het afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in het water brengt, een vergunning nodig ingevolge artikel 6.2, eerste lid Waterwet. Uiteraard geldt dat ook voor derden die laatst bedoelde handelingen verrichten. Het waterschap mag dergelijke handelingen niet via de Keur reguleren en er dus ook geen vrijstelling voor opnemen.
Voor de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege het waterschap, waardoor de leggergegevens wijzigen, moet het waterschap een projectplan (met bezwaar- en beroepsmogelijkheden voor belanghebbenden) ingevolge artikel 5.4 Waterwet vaststellen. Daarmee is een vergunning op grond van de Keur niet meer aan de orde. Voor peilwijzigingen is geen projectplan vereist. Voor die wijziging is wel een watervergunning nodig.
Artikel 3.14 Wijzigingsbevoegdheid kaarten
Dit artikel is bedoeld voor situaties waarin het wenselijk is om wijzigingen van ondergeschikte aard in de begrenzing van beschermingsgebieden te wijzigingen. Ontwikkelingen in de praktijk (bijvoorbeeld op het gebied van ruimtelijke ordening) of gewijzigde inzichten kunnen aanleiding vormen op lokaal niveau de begrenzing te wijzigen. Dit kan tot uiting komen in een bestemmingsplan of op bij de Verordening water Noord-Brabant behorende kaarten. Uitgangspunt bij de begrenzing is dat verschillende bevoegde bestuursorganen, grondwaterbeheerders, oppervlaktewaterbeheerders en gemeenten zoveel mogelijk van dezelfde begrenzing uitgaan. Een permanent afstemmingsproces is hiertoe noodzakelijk. In deze gebieden ontstaat hierdoor een generiek beschermingsbeleid, hetgeen de effectiviteit vergroot en duidelijkheid schept in de samenhang van beleidsdoelen naar de gebruiker.
Hoofdstuk 4. Toezicht en handhaving
Het bestuur kan overgaan tot het voeren van schouw. Het is echter geen verplichting. Het bestuur bepaalt of er wordt geschouwd en met welke frequentie. Het bestuur hanteert hierbij zoveel mogelijk een consistente lijn in de datum van schouwvoering.
Artikel 4.2 Aanwijzing toezichthouders
Onder toezichthouder verstaat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5.11 Awb). Hieruit vloeit voort dat de toezichthoudende bevoegdheden uit de Awb alleen kunnen worden uitgeoefend door personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift als zodanig zijn aangewezen. Dit artikel voorziet in de vereiste wettelijke grondslag voor de aanwijzing van toezichthouders.
Het toezicht wordt primair opgedragen aan daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren. De definitie in de Awb biedt echter ook de mogelijkheid het toezicht op te dragen aan andere personen. Daarbij geldt dat met het toekennen van toezichthoudende bevoegdheden aan personen buiten het overheidsapparaat terughoudend moet worden omgegaan (Memorie van Toelichting Derde tranche Awb, TK 23 700, nr. 3, p. 139). Zie hierover ook Awb, Tekst en Commentaar, 2009, p. 343. De Keurbepaling biedt het waterschap de mogelijkheid voor de schouw ook andere personen dan ambtenaren in te schakelen, zonder dat deze eerst tot (onbezoldigd) ambtenaar van het waterschap moeten worden benoemd. Wel is altijd een aanwijzingsbesluit van het bestuur noodzakelijk.
Artikel 81 Waterschapswet bepaalt welke maximumstraf op overtreding van de Keur kan worden gesteld. Deze strafmogelijkheid moet in de Keur zelf worden gepositiveerd. In artikel 4.3 is de maximumstraf opgenomen, namelijk drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23 Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Deze strafbepalingen staan los van of naast het bestuursrechtelijke instrumentarium – bestuursdwang en dwangsom – waarover het bestuursorgaan in geval van overtreding kan beschikken
Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen
In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen voor watervergunningen, verleend op basis van de voorgaande Keur. Als de handelingen zowel op basis van de voorgaande Keur als deze, nieuwe Keur vergunningplichtig zijn, en er is een watervergunning verleend op basis van de voorgaande Keur, dan wordt deze watervergunning geacht te zijn verleend op basis van deze, nieuwe Keur. Voor nog oudere vergunningen en ontheffingen, die zijn verleend op basis van oudere Keuren (van vóór de voorgaande Keur) geldt het overgangsrecht van de voorgaande Keur (of van nog oudere Keuren).
Het tweede lid ziet op handelingen e.d. die rechtmatig tot stand zijn gebracht voordat deze Keur in werking is getreden, bijvoorbeeld handelingen die eerst niet vergunningplichtig waren en dat nu wel zijn geworden.
Artikel 5.2 Overgangsrecht legger
Op grond van de Wet en Verordening dienen de in deze Keur als A-waterlopen aangeduide oppervlaktewaterlichamen geregistreerd te zijn in de legger. Indien een oppervlaktewaterlichaam ingevolge een vergunning of projectplan wordt aangelegd en/of gewijzigd, is de legger daarop nog niet aangepast. Om te voorkomen dat dergelijke oppervlaktewaterlichamen -tot het moment van registratie in de legger- gedeeltelijk buiten de werkingssfeer van deze Keur zouden vallen, is bepaald dat deze wateren voor de toepassing van deze Keur worden aangemerkt als A-waterlopen.
Deze Keur treedt in werking met ingang van 9 april 2012 (vanaf 12 uur ’s nachts). Bij inwerkingtreding van deze Keur wordt de voorgaande Keur, de Keur waterschap Aa en Maas 2011, ingetrokken.
De citeertitel zorgt ervoor dat de Keur eenvoudig en eenduidig kan worden aangehaald.