Organisatie | Zutphen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel Wet Bibob Zutphen 2013 |
Citeertitel | Beleidsregel Wet Bibob Zutphen 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-09-2013 | Nieuwe regeling | 27-08-2013 Zutphense Koerier, 04-09-2013 | 35.4 |
De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen, ieder voor zover het hun bevoegdheid betreft,
Overwegende dat het noodzakelijk is om een beleidsregel op te stellen waarin in algemene termen wordt aangegeven in welke gevallen de gemeente Zutphen de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) toepast;
Gelet op het bepaalde in de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, de bepalingen uit de Drank- en horecawet, de bepalingen uit de Algemene plaatselijke verordening Zutphen 2011, de bepalingen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, allen voor zover deze betrekking hebben op het toepassen van de Wet Bibob;
Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
Bibobtoets: de wijze van behandelen van een aanvraag waarbij door het bestuursorgaan volgens deze beleidsregel wordt beoordeeld of er redenen ontleend aan de wet aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren respectievelijk de beschikking of opdracht in te trekken dan wel een advies aan te vragen (ook integriteitstoets);
integriteitstoets: de behandelwijze van een aanvraag welke na de reguliere toetsing plaatsvindt en waarbij volgens deze beleidsregel wordt beoordeeld of er aan de wet ontleende redenen aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren respectievelijk de beschikking in te trekken dan wel een advies te vragen;
Hoofdstuk 2. Toepassingsbereik
Het bestuursorgaan kan, met inachtneming van hetgeen in deze beleidsregel daarover is bepaald, de wet toepassen met betrekking tot beschikkingen, zoals bedoeld in:
artikel 2.1, eerste lid, onder a, e en i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, indien het betreft vergunningaanvragen die worden gedaan voor:
bouwen, voor zover er sprake is van feiten en omstandigheden die aanleiding geven om te veronderstellen dat de beschikking of opdracht mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen.
Het bestuursorgaan kan bepalen de Wet Bibob niet toe te passen indien het bestuursorgaan in de periode van twee jaar voorafgaand aan de aanvraag aan dezelfde betrokkene eenzelfde vergunning heeft verleend in verband waarmee een vragenlijst als bedoeld in artikel 5 is ingevuld én indien sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard.
Artikel 4. Toepassing en bijzondere situaties
Het bestuursorgaan past de Wet Bibob toe in de overige in artikel 3 genoemde categorieën in die gevallen dat er een aanleiding bestaat voor het vermoeden dat de beschikking of opdracht mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen. Er is in elk geval aanleiding om de Wet Bibob toe te passen, indien:
de gemeente op enige wijze bekend is met feiten en omstandigheden die aanleiding geven om te veronderstellen dat de beschikking of opdracht mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen;
Hoofdstuk 3. Procedure aanvraag om vergunning
Weigering om de in het eerste lid bedoelde Bibob-vragenformulieren in te vullen en/of het niet volledig invullen van de Bibob-vragenformulieren, dan wel het niet aanleveren van de gevraagde bijlagen/documenten kan een grond opleveren om de aanvraag buiten behandeling te laten of de beschikking te weigeren.
Het onderzoek naar het zich voordoen van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet bestaat uit:
het verzamelen, bewerken en analyseren van informatie die al dan niet door middel van het in het vorige artikel bedoelde vragenlijsten en de daarbij te voegen bijlagen is verstrekt door de aanvrager en de gegevens die zijn verkregen uit informatiebronnen die het bestuursorgaan volgens de wet kan raadplegen.
Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt, wordt op grond van artikel 31 van de Wet Bibob de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies is aangevraagd en eindigt met de dag waarop dat advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15 van de Wet Bibob.
Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 11. Wijzigende wetgeving
Na inwerkingtreding van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche, zal artikel 3 lid 1 b onder III voor wat betreft de vergunning als bedoeld in artikel 3.4 van de Algemene plaatselijke verordening (exploitatievergunning seksinrichting) worden vervangen door artikel 9 van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche.
Aldus vastgesteld door de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders, ieder voor zover het zijn bevoegdheden betreft, d.d 27 augustus 2013.
de burgemeester, de secretaris,
TOELICHTING BIJ DE BELEIDSREGEL BIBOB GEMEENTE ZUTPHEN
Op 1 juni 2003 is de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) en het daarbij behorende Besluit Bibob in werking getreden. Deze wet stelt bestuursorganen in staat ongewilde facilitering door de overheid van criminele activiteiten tegen te gaan. De wet maakt het hierbij mogelijk bepaalde vergunningen (o.a. drank- en horeca, coffeeshops, bouw- en milieuvergunning) en subsidies te weigeren of in te trekken als er sprake is van een ernstig gevaar dat de vergunning of de subsidie wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten of het ‘witwassen’ van geld. In de wet is tevens een mogelijkheid opgenomen voor aanbestedende diensten om opdrachten niet te gunnen, indien hier eveneens sprake is van een ernstig gevaar. Per 1 juli 2013 is de wet gewijzigd, waarbij het toepassingsgebied van de wet is uitgebreid. Verder worden de mogelijkheden voor het bestuursorgaan om eigen onderzoek te doen verruimd en zijn de inzagemogelijkheden voor het Bibob-advies en de adviestermijnen van het Landelijk Bureau Bibob verruimd.
Het is de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan om het Bibob-instrument toe te passen. Vanwege de grote mate van bestuurlijke keuzevrijheid bij de toepassing van de Wet Bibob verdient het de voorkeur dat de toepassing plaatsvindt op basis van een beleidsregel, waarin het bestuursorgaan aangeeft op welke wijze de Wet Bibob gemeentebreed door het bestuursorgaan toegepast zal worden. Dit schept duidelijkheid naar de burgers en ondernemingen die potentieel aan een Bibob-onderzoek kunnen worden onderworpen.
Met name de afweging om tot een Bibob-onderzoek over te gaan, dient – juist met het oog op het ingrijpende karakter van het instrument - weloverwogen en met inachtneming van de beginselen van behoorlijk bestuur te worden genomen. Daarbij spelen proportionaliteit, subsidiariteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid een belangrijke rol.
De toepassing van de Wet Bibob is slechts één van de middelen binnen de bestuurlijkeaanpak van (georganiseerde) criminaliteit. De wetgever heeft bestuursorganen een instrument in handen gegeven, maar heeft daarbij tevens aangegeven, dat het instrument slechts mag worden ingezet als ultimum remedium. Het komt aan bod als andere instrumenten - zoals handhaving van bestaande regelgeving en bestaand beleid onvoldoende resultaat leveren.
Overigens wordt benadrukt dat de beleidsregel een algemeen kader biedt. Vanwege de complexiteit van de wet en de diversiteit van aanvragen om vergunningen blijft maatwerk noodzakelijk en kan indien dit de toepassing en het doel van de Wet Bibob ten goede komt worden afgeweken van het algemene kader.
Ten aanzien van de genoemde vergunningen geldt dat het bestuursorgaan in deze zowel het college van burgemeester en wethouders als de burgemeester kan zijn. De burgemeester heeft besloten dit beleid tevens van toepassing te verklaren ten aanzien van de vergunningen, die onder zijn gezag vallen. Ter voorkoming van misverstanden en omwille van de leesbaarheid wordt in vervolg gesproken over het “bestuursorgaan”, waarmee dus zowel het college als de burgemeester kan worden bedoeld.
In hoofdlijnen regelt de wet twee zaken. Ten eerste wordt het mogelijk om bepaalde vergunningen en subsidies te weigeren, bestaande beschikkingen in te trekken of gunning van een opdracht uit te sluiten wegens – globaal gezegd – misbruik ervan. Ten tweede voorziet de wet in een landelijk Bureau Bibob dat bestuursorganen desgevraagd adviseert over de mate van gevaar dat er sprake is van misbruik van de gevraagde beschikking en daartoe screeningen kan gaan uitvoeren.
Op grond van artikel 3 Wet Bibob kan een bestuursorgaan een beschikking weigeren of intrekken wanneer:
1.5 Algemeen toepassingsbereik Wet Bibob
De wet Bibob geldt voor een beperkt aantal soorten vergunningen en een beperkt aantal
sectoren of branches. Deze vergunningen, sectoren of branches zijn genoemd in de Wet Bibob of in het bij de wet behorend Besluit Bibob. In deze beleidsregel wordt alleen ingegaan op het toepassingsbereik van de Wet Bibob welke van toepassing is voor de bestuursorganen van de gemeente.
Een gemeentelijke vergunning of ontheffing die op grond van een gemeentelijke verordening verplicht is gesteld voor een inrichting of een bedrijf. Dit kan in beginsel iedere vergunning zijn, mits dit bij verordening is geregeld en deze vergunning betrekking heeft op de exploitatie en/of bedrijfsvoering van het bedrijf of de inrichting.
Een vergunning ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e van de Wabo: het betreft hier het oprichten, het veranderen van de werking of in werking hebben van een inrichting. Het betreft hier de milieu-inrichtingen. Inrichtingen die meldingsplichtig zijn (Activiteitenbesluit) vallen niet onder het toepassingsbereik van de Wet Bibob.
Een vergunning ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wabo, indien deze ingevolge artikel 2.17 van de Wabo onder de werking van de Wet Bibob vallen. Het betreft hier de “omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM). De OBM is van toepassing op een aantalactiviteiten met betrekking tot afvalstoffen of het opbulken van grond. Naast een melding ingevolge het Activiteitenbesluit, dient voor deze activiteiten ook een OBM aangevraagd te worden.
Een subsidie aan een rechtspersoon of een natuurlijke persoon. In de gewijzigde wet Bibob is de verplichting losgelaten dat het toepassen van de Wet Bibob in de specifieke subsidieregeling/-verordening vastgelegd moet worden. Ook hoeft voor het toepassen van de Wet Bibob bij subsidies vooraf geen toestemming meer gevraagd te worden van de Minister.
Privaatrechtelijke rechtshandelingen
Vastgoedtransacties: De vastgoedtransacties die onder de Wet Bibob vallen zijn afgebakend tot de rechtshandelingen, waarbij de rechtspersoon met een overheidstaak partij is. Het kan gaan om erfpacht, natuuraankopen, verplaatsing bedrijven, stimulering woningbouw, gebiedsontwikkeling, huur/verhuur en koop/verkoop van vastgoed.
In Zutphen wordt ervoor gekozen de Wet Bibob toe te passen op de Drank- en Horecavergunning, de exploitatievergunning, de evenementenvergunning, de exploitatievergunning seksinrichting, de omgevingsvergunning milieu, de omgevingsvergunning beperkte milieutoets en de omgevingsvergunning bouwen. Een en ander wordt hieronder in paragraaf 3 toegelicht. De wet Bibob wordt in de andere categorieën dus niet toegepast. Voor deze onderdelen wordt geoordeeld dat het toepassen van een verplichte Bibobtoets een te zwaar middel is in relatie tot de het risico. Voor subsidies geldt voor de ontvanger een verantwoordingsplicht. Dit maakt het uitvoeren van een Bibobtoets minder noodzakelijk. Voor aanbestedingen en vastgoedtransacties kunnen reeds mogelijkheden worden benut om een inschatting te maken van de betrouwbaarheid van de partijen (bijvoorbeeld het inwinnen van referenties, eigen verklaring). Vooralsnog wordt hiermee volstaan. De genoemde onderwerpen zijn in omliggende gemeenten tot dusver evenmin onder de Bibobtoets gebracht, waardoor er geen sprake zal zijn van een verplaatsingseffect naar de gemeente Zutphen.
2. Uitgangspunten beleidsregel Wet Bibob
2.1 Subsidiariteit- en proportionaliteitsbeginsel.
Op basis van de Memorie van Toelichting van de Wet Bibob zijn de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit belangrijke uitgangspunten van de wet. Het instrument Bibob dient dan ook een ultimum remedium te zijn. Daarom bekijkt het bestuursorgaan eerst zelf of er geen bestaande weigerings- en/of intrekkingsgronden aanwezig zijn. Deze bestaande weigerings- en/of intrekkingsgronden hebben namelijk ook betrekking op de integriteit van de aanvrager of vergunninghouder.
Te denken valt bijvoorbeeld aan de eis “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn” of de eisen van het ‘Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet’.
Op de tweede plaats dient het bestuursorgaan te onderzoeken of zij niet zelfstandig de Wet Bibob kan toepassen. Dit vindt plaats met behulp van de in artikel 30 van de Wet Bibob omschreven aanvraagformulieren. Hierin wordt onder meer gevraagd wie de leidinggevenden dan wel vermogensverschaffers van betrokkene(n) zijn en wat de wijze van financiering is.
Wanneer een bestuursorgaan zelf voldoende informatie heeft weten te verzamelen waaruit blijkt dat er sprake is van een situatie als omschreven in artikel 3 van de Wet Bibob kan het bestuursorgaan rechtstreeks overgaan tot weigering of intrekking van de vergunning.
Het niet meewerken aan het invullen van het Bibob-vragenformulier mag hierbij overigens door het bestuursorgaan worden uitgelegd als een ernstig gevaar op crimineel misbruik en kan dus direct leiden tot intrekking of weigering van de vergunning.
De wetgever heeft in artikel 3 van de Wet Bibob eveneens tot uiting gebracht dat de weigering dan wel intrekking als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, slechts plaats vindt indien deze evenredig is met de mate van gevaar en voor zover het ernstige gevaar als bedoeld in artikel 3 de ernst van de strafbare feiten betreft (zie artikel 3, vijfde lid Wet Bibob). Hiermee wordt bedoeld dat de strafbare feiten die aan de orde zijn, betrekking dienen te hebben op activiteiten waarvoor de vergunning of subsidie wordt of is aangevraagd. Iemand die bijvoorbeeld ooit is veroordeeld voor winkeldiefstal, kan niet om die reden een omgevingsvergunning worden geweigerd.
Vanwege de aard van de gegevens en de diversiteit aan bronnen waaruit door het Landelijk Bureau Bibob kan worden geput, dient met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de personen waarover het Landelijk Bureau Bibob gegevens heeft verzameld, een zeer stringent regime te worden gehanteerd ten aanzien van de verstrekking van die persoonsgegevens. De Wet Bibob kent dan ook een gesloten verstrekkingenregime.
Dit houdt in dat de persoonsgegevens die het Landelijk Bureau Bibob heeft geregistreerd, niet worden verstrekt buiten de gevallen om die in de wet Bibob expliciet zijn geregeld (artikel 28 Wet Bibob). De geheimhoudingsplicht geldt voorts voor eenieder die op basis van de Wet Bibob de beschikking krijgt over persoonsgegevens. Als zodanig geldt de geheimhoudingsplicht dus zowel voor de medewerkers van het Landelijk Bureau Bibob, het bestuursorgaan dat om een advies heeft verzocht en zijn ambtenaren en voor de betrokkene die in de motivering van de hem betreffende beslissing in voorkomend geval persoonsgegevens inzake derden kan aantreffen.
Het advies van het bureau zal worden gebruikt ter onderbouwing van de uiteindelijke beslissing omtrent de verlening dan wel intrekking van de vergunning. Slechts gegevens die noodzakelijk zijn ter motivering van de beschikking, zullen worden bekend gemaakt aan de betrokkene en worden opgenomen in de beslissing op de aanvraag.
Indien betrokkene gebruik wenst te maken van zijn recht een zienswijze in te dienen bij een negatieve beschikking, heeft hij wel recht op inzage van het gehele advies. Sinds de invoering van de gewijzigde wet mag een afschrift van het advies worden verstrekt. Gegevens over derden, die noodzakelijk zijn ter motivering van de beschikking kunnen door die derden (betrokkenen) eveneens worden ingezien, maar dan alleen die passages die rechtstreeks op hen betrekking hebben.
Op grond van het gestelde in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur vallen diverse in het kader van de Wet Bibob verstrekte gegevens niet onder de algemene informatieverstrekkingplicht van die wet.
De in het kader van de Wet Bibob vergaarde informatie valt ook onder de werking van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Met de uitbreiding van de Wet Bibob is het wel mogelijk geworden voor het Regionaal Informatie en Expertise Centrum Oost-Nederland (hierna: Riec) om Bibob-informatie en Bibob-gegevens in te zien. Dit mag alleen gebruikt worden voor de ondersteunende taak. Ook kan de burgemeester in tegenstelling tot voorheen gegevens uit het Bibob-advies delen met leden van de driehoek, te weten: de officier van justitie en het hoofd van de politie. Hiermee wordt de burgemeester beter in staat gesteld de informatie uit het Bibob-advies te checken bij de partners en kan hij beter voldoen aan de vergewisplicht. De gegevens uit het advies mogen alleen voor dit doeleinde worden gebruikt.
Een andere toevoeging in de wet is dat het advies ook aan een bezwaarschriftencommissie mag worden verstrekt.
Het toepassen van het Bibob-instrumentarium zorgt voor een lastenverzwaring bij de aanvrager, deze zal immers meer gegevens bij de aanvraag om een beschikking moeten overleggen.
Indien daadwerkelijk wordt overgegaan tot het aanvragen van een advies bij het Landelijk Bureau Bibob zal tevens de termijn waarbinnen een beslissing op de aanvraag wordt genomen worden opgeschort. Dit staat haaks op het streven te komen tot een lastenverlichting voor burgers en bedrijven en een snellere doorlooptijd van het afhandelen van aanvragen.
Algemeen uitgangspunt van de beleidslijn is dat de aanvrager niet onnodig wordt belast met allerlei procedures en uitgebreide formulieren, indien dit niet noodzakelijk is.
Dit betekent dat met het toepassen van het Bibob-instrumentarium terughoudend zal worden omgegaan. Een effectieve toepassing van het Bibob-instrumentarium is gediend met een selectieve inzet hiervan.
Door het beleidskader te richten op de risicovolle branches, vindt al een eerste selectie plaats op grond van risico’s. Hiermee wordt een algemene lastenverzwaring in een branche voorkomen.
De procedure wordt tevens vereenvoudigd, door niet langer met een algemeen en een uitgebreid vragenformulier te werken. Hierdoor wordt de aanvrager niet geconfronteerd met meerdere vragenlijsten, maar worden aan de hand van één formulier de gegevens opgevraagd. Daartoe wordt gebruik gemaakt van de vragenlijsten die bij ministerieel besluit zijn vastgesteld.
Het beoordelen van aanvragen of subsidies in het kader van de Wet Bibob heeft financiële gevolgen voor de gemeente. Ook een aanvraag om advies aan het Landelijk Bureau Bibob brengt kosten met zich mee.
De Wet Bibob wordt niet in medebewind uitgevoerd; het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid. Dat betekent dat artikel 108, 3e lid van de Gemeentewet niet van toepassing is en de kosten voor gemeenten voor het toepassen van het Bibob-instrumentarium niet door het Rijk worden gecompenseerd.
Ingevolge artikel 229, 1e lid, aanhef en onder b van de Gemeentewet kunnen “rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur te verstrekte diensten”.
De kosten die door het Landelijk Bureau Bibob voor de aanvraag om advies bij het gemeentebestuur in rekening worden gebracht zullen worden doorbelast aan de aanvrager om vergunning.Dit wordt in de legesverordening aangepast.
De kosten voor het aanvragen om advies bij het Landelijk Bureau Bibob zullen niet in rekening worden gebracht, indien:
3. Artikelsgewijze toelichting
Hoofdstuk 1: Inleidende bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In de beleidsregel wordt een aantal definities beperkter gedefinieerd dan in de Wet Bibob. Het gaat om de definities ‘beschikkingen’ en ‘betrokkene’. De genoemde begrippen worden in de beleidsregel beperkt uitgelegd, vanwege de in de beleidsregel gemaakte keuze de Wet bibob niet in zijn geheel toe te passen.
In de beleidsregel wordt verder gebruik gemaakt van een aantal nieuwe definities. Het gaat om de definities ‘aanvraag’, ‘bestuursorgaan’ en ‘Bibobtoets’. Het begrip ‘aanvraag’ wordt ruim uitgelegd en omvat zowel de aanvraag om een beschikking te nemen als het aanbod tot een overheidsopdracht.
Hoofdstuk 2: Toepassingsbereik
In beginsel heeft de wetgever in het kader van het proportionaliteit- en subsidiariteitbeginsel reeds een afweging gemaakt in de toepassingsgebieden van de Wet Bibob. De sectoren/activiteiten zoals deze benoemd zijn in de Wet Bibob zijn door hun aard en omvang en eigenschappen kwetsbaar voor criminele infiltratie. Het Bibob-instrument speelt hierbij een rol waar het gaat om het tegengaan van de verwevenheid tussen onder- en bovenwereld, waarbij er geen andere instrumenten zijn om deze problematiek effectief aan te pakken.
De volgende overwegingen hebben ten grondslag gelegen voor het aanwijzen van sectoren, activiteiten en/ of gebieden waarop het Bibob-instrumentarium van toepassing wordt verklaard:
I Drank- en horecawetvergunning
Wettelijke grondslag: artikel 3 Drank- en horecawet
De beleidsregel Bibob is van toepassing op vergunning ingevolge artikel 3 van de Drank- en horecawet voor het uitoefenen van een horecabedrijf, inclusief de instellingen als genoemd in artikel 4 van de Drank- en horecawet (paracommerciële instellingen). Voor slijterijen wordt geen Bibob-toetsing toegepast.
Uit onderzoek naar de dreiging van de georganiseerde misdaad in bepaalde economische sectoren, dat op verzoek van de Parlementaire Enquête Commissie Van Traa door onderzoeksgroep Fijnaut is uitgevoerd blijkt dat de horecabranche gevoelig is voor criminele invloeden. Daarnaast worden vergunningen veelvuldig gewijzigd en veelvuldig vinden in deze branches wisselingen (lees ook: transacties) plaats van ondernemers. De kans dat daarmee criminele activiteiten zijn gemoeid is daardoor groter.
Voor paracommerciële instellingen, zoals buurthuizen, sportkantines, e.d. is het risico op criminele infiltratie minder aanwezig. De afgelopen jaren is echter een verschuiving waarneembaar waarbij criminele infiltratie plaatsvindt, bijvoorbeeld door middel van sponsoring aan lokale sportverenigingen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat buurthuizen, jongerencentra, e.d. gebruikt worden voor bijvoorbeeld illegale gokactiviteiten.
In dit kader blijft het wenselijk de Bibob-toets van toepassing te laten blijven op deze categorie paracommerciële bedrijven.
Het risico dat een vergunning voor een slijterij wordt misbruikt voor criminele doeleinden wordt minimaal geacht. Daarom wordt ervoor gekozen hiervoor geen Bibobtoets toe te passen.
II Vergunningen op grond van artikel 7 Wet BiBob
Exploitatievergunning horecabedrijf
Wettelijke grondslag: artikel 2:28 Algemene Plaatselijke Verordening Zutphen 2011 (APV)
De beleidsregel Bibob is van toepassing op vergunning ingevolge artikel 2:28 van de APV voor het exploiteren van een inrichting waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken, of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt.
Een uitzondering wordt gemaakt voor exploitatievergunningen voor ondersteunende horeca, tenzij de hoofdactiviteit bestaat uit het verkopen van voor directe consumptie geschikte eetwaren.
Ook de zogenaamde “droge horeca” is gevoelig voor criminele invloeden. Ook hier gaat vaak contant geld in om en vinden vaak wisselingen van ondernemers plaats. Door de exploitatievergunning onder het toepassingsbereik van deze beleidsregel te laten vallen, wordt voorkomen dat ondernemers met (mogelijk) criminele intenties, zich verplaatsen naar de droge horeca.
Ook coffeeshops vallen onder deze exploitatievergunning (rookwaren). Daarnaast geldt voor coffeeshops nog een gedoogverklaring. Deze valt echter niet onder de werking van de Wet Bibob, omdat de exploitatievergunning hier al in voorziet.
Voor het exploiteren van ondergeschikte horeca-activiteiten in detailhandel wordt het toepassen van de Bibob-toets wel als een te zwaar middel gezien. Voor deze categorie wordt daarom een uitzondering gemaakt. Daarbij wordt ervoor gekozen om deze uitzondering niet toe te passen, indien de detailhandelsactiviteiten zich richten op voor directe consumptie geschikte etenswaren. Gezien de aard van de activiteiten, kan het onderscheid met reguliere horeca-activiteiten in dat geval soms moeilijk gemaakt worden. Om te voorkomen dat bepaalde vormen van horeca zich verschuiven naar detailhandel met ondergeschikte horeca, wordt deze categorie niet uitgezonderd.
Exploitatievergunning voor seksinrichtingen en/ of escortbedrijven
Wettelijke grondslag: artikel 3:4 APV
De beleidsregel Bibob is van toepassing op vergunning ingevolge artikel 3:4.van de APV voor het exploiteren van een inrichting waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet seksuele handelingen worden verricht, seksuele diensten worden aangeboden of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden, of een natuurlijke persoon, een groep van natuurlijke personen of een rechtspersoon die bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet seksuele handelingen verricht of seksuele diensten aanbiedt in een andere ruimte dan de bedrijfsruimte.
In de seksbranche vinden nog steeds veel misstanden plaats, zoals gedwongen prostitutie en mensenhandel. Ook is deze branche gevoelig voor andere criminele activiteiten, waaronder vastgoedfraude, witwassen. Daarnaast vindt betaling in deze branche in het algemeen plaats met contant geld en is de wijze van aansturing en zeggenschap over personen vaak ondoorzichtig.
Na inwerkingtreding van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche is de grondslag voor vergunningverlening artikel 9 van die wet.
Wettelijke grondslag: artikel 2:25 APV
De beleidsregel Bibob is van toepassing op een natuurlijk persoon, een groep van natuurlijke personen of een rechtspersoon die bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, evenementen organiseert, in de door de burgemeester aan te wijzen
categorieën van vechtsportwedstrijden of –gala’s of andersoortige evenementen waarbij sprake is van risico’s op criminele facilitering bij de verlening van een evenementenvergunning.
Uit rapportages van de politie Amsterdam en de Dienst Nationale Recherche blijkt dat bij sommige evenementenvergunningen, waaronder die voor vechtsportwedstrijden en -gala’s, georganiseerde criminaliteit wordt gefaciliteerd en dat er sprake is van vermenging van de onder- en bovenwereld. Hier valt vooral de rol van de organisatoren en sponsors op. Hierbij bestaat het risico dat de te verlenen vergunning mede zal worden gebruikt om wederrechtelijk verkregen vermogen te investeren, hetgeen niet denkbeeldig is bij de organisatie van een evenement van enige omvang.
Sporthallen in de gemeente Zutphen worden ook regelmatig voor vechtsportevenementen gebruikt. Daarbij is het risico reëel dat ook in Zutphen het verstrekken van vergunningen voor dergelijke evenementen sprake kan zijn van ongewilde facilitering van georganiseerde criminaliteit.
Omgevingsvergunning voor het oprichten, het veranderen of het veranderen van de werking van een inrichting (milieu)
Wettelijke grondslag: artikel 2.1, eerste lid, onder e en i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
De beleidsregel Bibob is van toepassing op vergunningen ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder e en i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor het oprichten, het veranderen of het veranderen van de werking van een inrichting voor de navolgende categorieën inrichtingen:
De onderzoeksgroep Fijnaut heeft op verzoek van de commissie van Traa onderzoek gedaan naar de dreiging van georganiseerde misdaad in bepaalde sectoren. De afvalverwerkingsbranche kwam hierbij naar voren als gevoelig voor organisatiecriminaliteit en het plegen van strafbare feiten.
De vuurwerkhandel en demontage- en sloopbedrijven blijken uit onderzoeken branches te zijn waar criminaliteit voorkomt. Reden dat er veel criminaliteit voorkomt zijn hoge winstmarges bij illegale activiteiten, discrepantie tussen wetgeving en handhaving en stijgende kosten door aangescherpte normen wat illegaliteit aantrekkelijk maakt. Het lijkt gerechtvaardigd de aandacht voor milieuactiviteiten te richten op bovengenoemde branches.
Bedrijven die vallen onder de Omgevingsvergunning beperkte milieutoets
Deze categorie bedrijven, voor zover deze niet onder een van hiervoor benoemde branches vallen, zijn o.a. vanwege het kunnen toepassen van de Wet Bibob vergunningplichtig gemaakt. Hiermee worden deze categorie bedrijven risicovol geacht te zijn.
Bedrijven die geen omgevingsvergunning nodig hebben, maar op grond van de Wabo onder Algemene Maatregelen van Bestuur vallen (meldingsplichtige inrichtingen) vallen buiten het bereik van de Wet Bibob en vallen daarom ook buiten deze beleidsregel.
Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk (bouwen)
Wettelijke grondslag: artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
De beleidsregel Bibob is van toepassing op vergunningen ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor het bouwen van een bouwwerk indien:
de gemeente op enige wijze bekend is met feiten en omstandigheden die aanleiding geven om te veronderstellen dat de beschikking of opdracht mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen;
Gekozen wordt om omgevingsvergunningen voor bouwen wel onder het Bibob-beleid te brengen, maar geen vaste criteria aan te brengen en daaraan een verplichte Bibob-toetsing te koppelen. Er zijn gemeenten die het toepassen van de Wet Bibob baseren op bepaalde bouwsommen, het aanwijzen van sectoren of aan te wijzen gebieden. Het nadeel van toepassen van een bouwsom is dat de aanvrager die iets te verbergen heeft bij het indienen van een aanvraag strategisch kan handelen door de bouwsommen onder het drempelbedrag te houden. Het aanwijzen van risicobranches voor bouwvergunningen is niet eenvoudig, omdat de relatie tussen een bouwaanvraag en het misbruik van deze vergunning ten behoeven van georganiseerde criminaliteit moeilijk is te leggen. Op de hierboven vermelde wijze blijft de mogelijkheid wel bestaan om in geval van aanwijzingen dat er van misbruik sprake kan zijn, wel een Bibob-toetsing te doen op vergunningen voor bouwactiviteiten.
Hoofdstuk 3: Procedure aanvraag om vergunning
Om te komen tot een goede beoordeling in het kader van de Wet Bibob heeft het bestuursorgaan op grond van artikel 30 Wet Bibob de mogelijkheid om de aanvrager/ houder van een vergunning, subsidie of een gegadigde voor een overheidsopdracht vragen te stellen die zien op de bedrijfsstructuur, financiering, betrokken (rechts)personen etc.
Bij het beoordelen van de aanvraag worden in ieder geval de volgende onderwerpen beoordeeld:
Voor het toetsen van aanvragen aan de Wet Bibob wordt gebruik gemaakt van het op grond van artikel 30 van de Wet Bibob door het Landelijk Bureau Bibob vastgestelde Bibob-vragenformulier (inclusief bijlageformulier). Dit Bibob-vragenformulier maakt integraal onderdeel uit van de aanvraag om een vergunning.
Dit Bibob-vragenfomulier geldt voor alle aanvragen voor vergunningen welke onder het toepassingsbereik van deze beleidsregel vallen.
Aan de hand van het door de aanvrager ingevulde Bibob-vragenformulier wordt door het bestuursorgaan een zorgvuldige en geobjectiveerde Bibob-toets uitgevoerd. Ook kan mede op basis van de ontvangen informatie nader onderzoek worden gedaan naar de aanvrager in zogenaamde open bronnen (w.o. de Kamer van Koophandel, Kadaster, Hypotheekregister, e.d.)
De aanvraag om vergunning is pas ontvankelijk indien alle gevraagde gegevens zijn overlegd, dan wel dat het bevoegd gezag van mening is dat op basis van de verstrekte gegevens een voldoende beoordeling kan plaatsvinden op de aanvraag (en aanvrager) en de af te geven beschikking. Het ingevulde Bibob-vragenformulier is onderdeel van de aanvraag en daarmee van de ontvankelijkheidstoets. Een aanvraag is dus pas ontvankelijk indien alle gevraagde gegevens zijn overlegd.
De aanvrager zal indien gegevens ontbreken, in staat worden gesteld de aanvraag volledig te maken. De behandeling van de aanvraag (en hiermee de termijn) zal worden opgeschort tot het moment dat de ontbrekende gegevens zijn overlegd.
Indien de aanvrager weigert de gevraagde gegevens te overleggen kan dit aanleiding zijn de aanvraag om vergunning niet ontvankelijk te verklaren en de aanvraag buiten behandeling te stellen (met gebruikmaking van artikel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht). Dit zal pas plaatsvinden nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld de aanvraag compleet te maken en verzocht is de gevraagde gegevens aan te leveren.
Indien er naar aanleiding van de ingediende aanvraag en het ingevulde Bibob-vragenformulier onduidelijkheid blijft bestaan over bijvoorbeeld zeggenschap en financiering, kunnen er op grond van artikel 4.5 lid c van de Algemene wet bestuursrecht aanvullende vragen worden gesteld (zowel aanvullende vragen naar aanleiding van de overlegde gegevens als aanvullende vragen in het kader van het vragenformulier).
De keuze om een advies aan te vragen bij het Landelijk Bureau Bibob dient weloverwogen genomen te worden. Een formele aanvraag kan grote consequenties hebben voor de aanvrager en overige betrokkene(n). Niet alleen in het kader van inbreuk op privacy, ook de beslistermijn op de aanvraag kan aanzienlijk worden opgeschort.
Een aanvraag om advies wordt alleen gedaan indien niet reeds op andere wettelijke gronden de vergunning kan worden geweigerd (bijvoorbeeld eisen met betrekking tot het levensgedrag van exploitanten, strijdigheid met het bestemmingsplan, en dergelijke).
Als op basis van de beschikbare informatie zelfstandig de conclusie wordt getrokken dat evident sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob, kan besloten worden de vergunning zelfstandig te weigeren. Er wordt dan geen advies gevraagd bij het Landelijk Bureau.
Indien er naar aanleiding van het ingevulde Bibob-vragenformulier conform artikel 30 van de wet Bibob en na toetsing van de aanvraag aan de hand van de indicatorenlijst nog vragen zijn over onder andere:
indien de Officier van Justitie ingevolge artikel 26 van de Wet Bibob het bevoegd gezag heeft gewezen op de wenselijkheid om in het kader van een aanvraag van een vergunning, dan wel een bestaande vergunning, een advies aan Bureau Bibob te vragen,
kan het bestuursorgaan een advies aanvragen bij het Landelijk Bureau Bibob.
Het aanvragen van een advies bij het Landelijk Bureau Bibob is geen beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Hiertegen kan derhalve geen bezwaar of beroep worden ingesteld. Wel is de aanvrager van een vergunning te allen tijde toegestaan de aanvraag terug te trekken.
Regionaal Informatie en Expertise Centrum Oost-Nederland (RIEC ON)
Op landelijk niveau zijn er Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC) ingericht om gemeenten te ondersteunen bij het toepassen van de Wet Bibob.
Voor het beoordelen van de aanvraag, de aanvrager of de bij de aanvraag betrokken personen kan het bestuursorgaan zich laten ondersteunen door het Regionaal Informatie en Expertise Centrum Oost-Nederland.
Binnen de wettelijke kaders kan het bestuursorgaan ook informatie opvragen over de aanvrager of over de bij de aanvraag betrokken personen.
Het onderzoek door het Landelijk Bureau Bibob
Het Landelijk Bureau Bibob zal naar aanleiding van de adviesaanvraag een nader onderzoek instellen en een advies uitbrengen over de mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.
Het Landelijk Bureau Bibob valt onder het ministerie van Veiligheid en Justitie en heeft inzage in een aantal openbare en gesloten bronnen (bijvoorbeeld bij de belastingdienst, politie en justitie) en kan hierdoor een diepgaander onderzoek doen dan de gemeente.
Het Landelijk Bureau Bibob onderzoekt of betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in de Wet Bibob. Daarnaast kunnen andere personen betrokken worden in het onderzoek. In artikel 3 van de wet is bepaald dat betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als die feiten door een ander gepleegd zijn en deze persoon:
De gemeente zal de reguliere aanvraagformulieren voor vergunningen die hier worden bedoeld uitbreiden met een bijlage, waarin de vragen die genoemd zijn in artikel 30 van de Wet Bibob zijn opgenomen. Hierin wordt onder meer gevraagd wie de leidinggevenden dan wel vermogensverschaffers van betrokkene zijn en wat de wijze van financiering is. Al deze personen moeten er derhalve rekening mee houden dat zij onderworpen kunnen worden aan een Bibob-onderzoek.
De gemeente vraagt een advies aan bij het Landelijk Bureau Bibob. Tegen deze beslissing kan geen bezwaar en beroep worden ingesteld. De aanvrager of houder van de vergunning wordt door de gemeente geïnformeerd over het feit dat een advies is gevraagd.
Het Landelijk Bureau Bibob kan contact opnemen met de aanvrager van de vergunning of de andere bij het onderzoek betrokken personen of bedrijven en dezen eventueel aanvullende vragen stellen. (artikel 12, lid 4 van de Wet Bibob).
De aanvrager zal door de gemeente schriftelijk worden bericht dat de gemeente voornemens is een Bibob-advies aan te vragen.
Het Landelijk Bureau Bibob moet binnen de daarvoor bij wet gestelde termijnen adviseren aan de gemeente. Deze termijn kan eventueel worden verlengd. Het bureau zal de gemeente hiervan in kennis stellen. De gemeente zal de aanvrager hiervan op haar beurt in kennis stellen. De beslistermijn voor de gemeente om te beslissen op de aanvraag wordt opgeschort gedurende de in de Wet Bibob gestelde adviestermijn van het Landelijk Bureau Bibob.
Het Landelijk Bureau Bibob kan, gebaseerd op artikel 3 van de Wet Bibob, drie soorten adviezen afgeven:
Naar aanleiding van het afgegeven advies dient de gemeente op grond van artikel 3, lid 5, 6 en 7 van de Wet Bibob een afweging te maken over de beschikking. De gemeente kan besluiten de beschikking te verlenen, te verlenen onder voorwaarden, te weigeren of in te trekken.
Het bestuursorgaan gaat over tot het negatief beschikken op de aanvraag op grond van de Wet Bibob, indien sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Het bestuursorgaan heeft hierbij een eigen verantwoordelijkheid om te bepalen of er sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Het advies van het Landelijk Bureau Bibob kan hier als motivering aan ten grondslag liggen.
Op grond van jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State mag het bestuursorgaan, gelet op de expertise van het bureau Bibob, in beginsel van het advies uitgaan. Dit neemt niet weg dat het bestuursorgaan zich ervan moet vergewissen dat het onderzoek en het advies op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de feiten en omstandigheden de conclusies kunnen dragen. Voordat het besluit genomen wordt, wordt daarom beoordeeld of de daarin opgenomen feiten stroken met hetgeen lokaal bekend is. In voorkomende gevallen zal gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om het advies in de lokale driehoek te bespreken, zoals mogelijk wordt gemaakt op grond van artikel 28 lid 2c Wet Bibob. Indien nodig wordt het Landelijk Bureau om een nader advies gevraagd. Dit kan ook naar aanleiding van de ingediende zienswijze worden gedaan.
Indien het voornemen bestaat een negatieve beslissing te nemen op grond van een Bibob-advies zal de gemeente betrokkene in de gelegenheid stellen zijn zienswijze naar voren te brengen. Betrokkene kan dan het advies inzien. Derden die in de beschikking zijn genoemd worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 4:8 Awb en moeten, indien te verwachten is dat zij hiertegen bedenkingen hebben, ook in de gelegenheid worden gesteld om hun zienswijze naar voren te brengen. Derden hebben niet het recht om het advies in zijn geheel in te zien, maar kunnen alleen die passages inzien die rechtstreeks op hen betrekking hebben en die gebruikt worden bij de motivering van de beschikking.
Op grond van artikel 29 van de Wet Bibob mag het bestuursorgaan dat een advies ontvangt, dat advies gedurende twee jaren gebruiken in verband met een andere beslissing. Wel dient het bestuursorgaan bij haar besluitvorming zich te vergewissen of de in het bibobadvies opgenomen informatie nog actueel is en toepasbaar is op andere beslissingen.