Organisatie | Zwolle |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening toeslagen en verlagingen wet investeren in jongeren 2009 |
Citeertitel | Verordening toeslagen en verlagingen wet investeren in jongeren 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
In welke situaties wordt de norm met een toeslag verhoogd of overlaagd?
artikel 4 Wet Investeren in Jongeren
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-02-2000 | 01-10-2009 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 08-02-2010 de Peperbus, 17-02-2010 | gb 1-2010.40 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
1.In deze verordening wordt verstaan onder:
indien een bewoner van een woonruimte voor het gebruik van voorzieningen afhankelijk is van een andere woning, kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen of ligplaats wordt deze woonruimte geacht te behoren tot de woning, kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen of ligplaats waarvan de voorzieningen worden betrokken;
schoolverlater: de jongere die recent de deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding heeft beëindigd, waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;
partner: de persoon die al of niet gehuwd een gezamenlijke huishouding voert in de zin van artikel 3 van de wet.
De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. Voor gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide partners 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn.
Hoofdstuk 2 Toeslagen en verlagingen bij het kunnen delen van de kosten
Artikel 7 Verlaging bij schoolverlaters
De in het eerste en tweede lid genoemde verlaging vindt plaats gedurende een periode van 6 maanden gerekend vanaf het moment dat geen aanspraak meer bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
Artikel 10 Overgangsbepalingen
Indien aan een jongere die als gevolg van artikel 86 van de wet het recht op algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand verliest, een inkomensvoorziening wordt toegekend die door de toepassing van de bepalingen van deze verordening lager is dan het bedrag dat de jongere op grond van de Wet werk en bijstand ontving, wordt de hoogte van de toeslag en of de verlaging van de norm zodanig vastgesteld dat de jongere gedurende 6 maanden een inkomensvoorziening ontvangt waarvan het bedrag gelijk is aan het bedrag dat de jongere ontving op grond van de Wet werk en bijstand.
TOELICHTING VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN WET INVESTEREN IN JONGEREN 2009
Waarom een verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren?
Net als in de Wet werk en bijstand kent hoofdstuk 4 van de Wet investeren in jongeren (WIJ) voor de inkomensvoorziening een systeem van landelijke normen en toeslagen en verlagingen. De wet regelt de norm. De gemeente heeft binnen bepaalde grenzen beleidsvrijheid bij het verlenen van een toeslag of het verlagen van de norm. In de WIJ is geregeld dat het gemeentelijke beleid rond toeslagen en verlagingen door de gemeenteraad in een verordening wordt vastgelegd.
In deze verordening wordt aangegeven in welke situaties de norm met een toeslag wordt verhoogd of de norm wordt verlaagd. Verder wordt de hoogte van de toeslag of de verlaging vermeld.
Het college van Burgemeester en Wethouders is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om de uitkering of de toeslag te verlagen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.
De WIJ bepaalt dat de verordening toeslagen en verlagingen een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van de categorieën is getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is gekozen voor een forfaitaire benadering.
Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college de bevoegdheid om de inkomensvoorziening bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.
In deze verordening is niet voor een uitputtende opsomming gekozen. Bij deze verordening is een schematisch overzicht gevoegd.De jongere kan uit dit schematisch overzicht aflezen waarvoor hij of zij recht heeft.
Het komt voor dat er meerdere mensen op het adres van de jongere hun hoofdverblijf hebben of dat meerdere situaties op een jongere van toepassing zijn. In een dergelijke situatie vindt geen cumulatie van verlagingen plaats. Er wordt uitgegaan van de laagste toeslag of de hoogste verlaging van de norm
Bij het inrichten van de inkomensvoorziening WIJ heeft de wetgever er voor gekozen zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de Wet werk en bijstand (WWB). Dit komt onder andere tot uitdrukking in de normensystematiek, de hoogte van de normen en de systematiek van toeslagen en verlagingen. Deze verordening sluit dan ook aan bij de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand.
De normen voor de inkomensvoorziening zijn geregeld in de artikelen 25 tot en met 29 WIJ. De WIJ kent normen voor:
Daarnaast kent de WIJ normen voor jongeren die in een inrichting verblijven.
De hoogte van de normen voor jongeren van 18, 19 of 20 jaar zijn, evenals dat in de Wet werk en bijstand het geval was, afgeleid van de kinderbijslag.
De hoogte van de normen voor jongeren van 21 jaar tot en met 26 jaar zijn evenals dat in de Wet werk en bijstand het geval was, afgeleid van het minimumloon, te weten:
De artikelen 30 tot en met 34 WIJ regelen de toeslagen en verlagingen.
Wanneer moet de gemeente de maximale toeslag verlenen?
Aan een alleenstaande of alleenstaande ouder van 21 tot en met 26 jaar moet de gemeente de maximale toeslag verlenen, indien deze jongeren de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kunnen delen met iemand anders. De maximale toeslag bedraagt 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering voor jongeren van 21 tot en met 26 jaar maximaal bedraagt voor:
Bij jongeren van alleenstaande jongeren of alleenstaande ouders van18, 19 of 20 jaar is een toeslag niet mogelijk.
Wanneer kan de gemeente de toeslag en of norm verlagen?
De WIJ geeft aan dat de gemeente de toeslag en of norm in de volgende situaties mag verlagen:
Verlaging van de toeslag bij alleenstaanden en alleenstaande ouders bij het kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden. Aangezien aan alleenstaanden en alleenstaande ouders van 18, 19 en 20 jaar geen toeslag verleend kan worden, heeft de mogelijkheid tot het verlagen van de toeslag alleen betrekking op jongeren van 21 tot en met 26 jaar.
De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast de belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. worden gedeeld. Het is overigens niet van belang of men deze kosten daadwerkelijk deelt. Dat is een verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf. Het gaat uitsluitend om de beoordeling of “deling” van kosten naar de mening van de gemeente mogelijk is.
Verlaging van de gehuwdennorm in verband met het kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden. De gemeente kan de gehuwdennorm verlagen als beide partners 18, 19 en 20 jaar zijn; één partner 18, 19 of 20 jaar is en de andere partner 21 tot en met 26 jaar en beide partners 21 tot 27 jaar zijn. De WIJ laat niet toe dat er een verlaging van de gehuwdennorm, in verband met het kunnen delen van de kosten, plaatsvindt bij gehuwden waarvan één partner 18, 19 of 20 jaar is en de andere partner 27 jaar of ouder is.
Hoewel de WIJ ook categoriale verlagingen mogelijk maakt bij jongeren van 18, 19 of 20 jaar is in deze verordening hier niet voor gekozen. De normen voor deze leeftijdsgroep zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders. Deze ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware “dubbel gekort” worden als de inkomensvoorziening door het toeslagen en verlagingen beleid van deze verordening lager vastgesteld zou worden.
De WIJ geeft de gemeente in een aantal situaties de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen. In deze verordening is ervoor gekozen om de verlaging toe te passen op de toeslag als er een mogelijkheid tot toeslagverlening bestaat. Bij gehuwden is toeslagverlening niet mogelijk, waardoor een eventuele verlaging plaatsvindt op de norm.
Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WIJ niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van de definities ook de verordening aangepast moet worden. Voor de duidelijkheid is de begripsomschrijving schoolverlater wel opgenomen.
Het in deze verordening vastgelegde beleid ten aanzien van toeslagen en verlagingen heeft mede betrekking op bewoners van een woonwagen en een woonschip. Daarnaast wordt tot uitdrukking gebracht dat mensen die weliswaar niet in dezelfde woning, woonwagen of woonschip verblijven, maar wel op dezelfde kavel verblijven als waar een woning op gebouwd is of een woonwagen staat of mede gebruik maken van een ligplaats, geacht worden mede hun hoofdverblijf te hebben in de woning, woonwagen of het woonschip. Hetzelfde geldt voor mensen die een woonruimte bewonen en die voor het gebruik van voorzieningen afhankelijk zijn van een andere woning, standplaats of ligplaats. Deze mensen worden geacht mede hun hoofdverblijf te hebben in de woning, op de standplaats of op de ligplaats waarvan de voorzieningen worden betrokken. Bij het gebruik maken van voorzieningen kan gedacht worden aan het betrekken van gas, licht of water of het gebruik van het toilet of wasgelegenheid. Ook mensen die verblijven in een opstal of bijgebouwtje direct grenzend aan een woning, standplaats of ligplaats worden geacht mede hun hoofdverblijf te hebben in die woning, op die standplaats of op die ligplaats. Als voorbeelden hiervan gelden: iemand woont in een caravan of woonwagen die direct naast een standplaats is neergezet of iemand verblijft in een "schuurtje" dat geplaatst is op de oever of kade direct grenzend aan de ligplaats van een woonschip.
Hoewel de WIJ ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar is in deze verordening hier niet voor gekozen. De normen voor deze leeftijdsgroep zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders. Deze ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware “dubbel gekort” worden als de uitkering door het toeslagen en verlagingen beleid van deze verordening lager vastgesteld zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op jongeren van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de verordening nodeloos ingewikkeld maken.
De toeslag, gelijk aan 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, is verplicht op grond van de WIJ.
Als in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt zoals eerder is aangegeven verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In deze verordening is gekozen voor een forfaitaire toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm. Het maakt voor de hoogte van de toeslag niet uit hoeveel mensen er naast de jongere hun hoofdverblijf in de woning hebben.
Bij een jongere die samen met een ouder of ouders zijn hoofdverblijf in een woning heeft, wordt afgeweken van de “standaardtoeslag van 10%” die in het tweede lid wordt genoemd. In een dergelijke situatie bedraagt de toeslag 5%. Aangenomen wordt dat bij jongeren die samen met de ouder(s) in een woning verblijven de mogelijkheid tot het delen van de kosten in het algemeen groter is dan in andere gevallen.
In artikel 4 wordt een uitzondering gemaakt voor mensen die een kamer of een gedeelte van een woning bewonen, waar ook anderen wonen, zonder dat de hoofdbewoner of eigenaar van de woning op het adres verblijft. Hier is feitelijk wel sprake van het gezamenlijk bewonen van een woning maar over het algemeen is er geen sprake van een zodanig schaalvoordeel dat een lagere toeslag rechtvaardigt.
Gehuwde jongeren van 21 tot en met 26 jaar met niet-rechthebbende partner
Voor jongeren van 21 tot en met 26 jaar met een oudere partner, geldt dat de norm gelijk is aan de norm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder (artikel 28, eerste lid, sub e, resp. 28, tweede lid, sub e, WIJ). Personen van 27 jaar of ouder komen niet in aanmerking voor een inkomensvoorziening in het kader van de WIJ.
De norm alleenstaande of alleenstaande ouder geldt ook als de andere partner om andere redenen (bijv. in geval van detentie) geen recht heeft op een inkomensvoorziening (artikel 28, derde lid, WIJ).
De mogelijkheid om de norm voor een alleenstaande (ouder) te verhogen met een toeslag is in de WIJ beperkt tot de jongere die feitelijk alleenstaande (ouder) is (artikel 30, eerste lid, in verbinding met 26, sub b en 27, sub b, WIJ). Naar de letter bestaat dus voor de gehuwde met niet-rechthebbende partner geen recht op toeslag. Niettemin mag, gegeven de wens van de wetgever om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de WWB en met een beroep op de jurisprudentie die gevormd is onder de WWB en Abw, worden aangenomen dat ook gehuwde jongeren die voor de normering worden gelijkgesteld met een alleenstaande (ouder), recht kunnen hebben op een toeslag, mede gelet op het individualiseringsbeginsel, dat binnen de WIJ ook een rol speelt op het punt van normen, toeslagen en verlagingen (artikel 35, vierde lid, WIJ; zie m.b.t. de bijstand bijvoorbeeld CRvB 12 december 1995, JABW 1996/40). Heeft de niet-rechthebbende partner geen of een zeer laag inkomen en is geen sprake van medebewoning, dan zal de toeslag, naar analogie van de WWB, in beginsel zelfs 20% van de gehuwdennorm moeten bedragen (CRvB 4 maart 2003, LJN: AF6326).
Als de niet-rechthebbende partner een WWB-uitkering ontvangt, is er geen aanleiding om een toeslag te verstrekken. Dat geldt evenzeer voor de bijstandsgerechtigde partner. Beiden kunnen immers nimmer een uitkering ontvangen die tezamen meer bedraagt dan 100% van de bijstandsnorm voor gehuwden. Omdat beide partners dan aanspraak hebben op de norm die voor een alleenstaande geldt, betekent dit tegelijkertijd dat een verlaging in verband met medebewoning formeel gezien niet mogelijk is, omdat deze beperkt is tot de gehuwdennorm (als bedoeld in artikel 28, eerste/tweede lid onderdeel d WIJ). In voorkomende gevallen is het in dat geval mogelijk met toepassing van artikel 18, eerste lid, WWB de bijstandsnorm van de bijstandsgerechtigde partner te verlagen.
Voor de situatie dat beide partners ten laste komende kinderen hebben, is een specifieke regeling getroffen. Dan geldt voor de jongere partner de gehuwdennorm die bij zijn leeftijd past (artikel 28, vierde lid, WIJ). Omdat daar expliciet over gehuwdennorm wordt gesproken, is verlaging van die norm wegens medebewoning, wel mogelijk. De algemene bijstand die de bijstandsgerechtigde partner ontvangt, moet vervolgens daarop in mindering worden gebracht.
In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder worden gedeeld. Dit schaalvoordeel wordt uitgedrukt in een verlaging van de bijstandsnorm voor gehuwden. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van schaalvoordeel en de bepaling in hoeverre de uitkering wordt verlaagd gelden dezelfde criteria als bij het verlenen van toeslagen aan alleenstaanden en alleenstaande-ouders (zie artikel 3 lid 2 en 4).
In artikel 3 lid 3 is de toeslag voor een jongere die samen met de ouder (s) het hoofdverblijf in een woning heeft, bepaald op 10%. Indien gehuwden bij een van de ouders verblijven geldt de “standaardverlaging” van 10%.
De WIJ biedt de mogelijkheid om de toeslag of de gehuwdennorm te verlagen als een jongere lagere bestaanskosten heeft als gevolg van zijn woonsituatie.
In artikel 5 is een bepaling opgenomen dat als aan het bewonen van een woning geen woonkosten zijn verbonden de toeslag of de gehuwdennorm met 20% wordt verlaagd. Er is sprake van het ontbreken van woonkosten als geen kosten voor huur of hypotheeklasten verschuldigd zijn. Het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke is daardoor niet voldoende om een verlaging te voorkomen.
De verordening gaat er van uit dat iemand die geen woning heeft, lagere kosten van het bestaan heeft. Iemand zonder woning hoeft geen uitgaven te doen voor huur, energielasten, vervanging of aanschaf duurzame gebruiksgoederen, het op peil houden van de stoffering, waterschapslasten en gemeentelijke heffingen. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat vrijwel iedereen in de één of andere vorm wel kosten voor onderdak maakt. Dit wordt in artikel 6 tot uitdrukking gebracht door de toeslag of de norm voor een gehuwde met 10 procent van de gehuwdennorm te verlagen. In de begripsomschrijvingen van de WIJ wordt iemand die ongehuwd met een ander samenwoont gelijk gesteld aan een gehuwde als zij gezamenlijk in huisvesting voorzien en of blijk geven voor elkaar te zorgen. Bij “ongehuwd samenwonenden zonder woning” gaat deze begripsomschrijving niet op, terwijl de situatie feitelijk niet verschilt. In artikel 6 wordt via een specifieke omschrijving en een aangepaste verlaging hieraan tegemoet gekomen.
Iemand die gebruik maakt van een instelling voor maatschappelijke opvang heeft over het algemeen niet de beschikking over een woning. Veelal moeten deze mensen een zodanige eigen bijdrage aan de instelling voor maatschappelijke opvang betalen, dat er geen sprake is van lagere bestaanskosten. In artikel 6 is dan ook bepaald dat in een dergelijke situatie geen verlaging van de toeslag of de gehuwdennorm plaatsvindt. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om mensen die verblijven in het Centrum voor Maatschappelijke Opvang van het Leger des Heils, het Sociaal Pension of Vrouwen Opvang Overijssel.
Mensen die gebruik maken van een voorziening voor nachtopvang betalen een lagere bijdrage waardoor er wel sprake is van lagere bestaanskosten.
Degene die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding heeft beëindigd ontvangt gedurende maximaal 6 maanden 10% toeslag. Bij gehuwden wordt de norm met 10% verlaagd. De reden hiervoor is dat de omstandigheden en mogelijkheden van belanghebbende een zekere periode nog vergelijkbaar zijn met die van studerenden. Daarnaast moet voorkomen worden dat de hoogte van de inkomensvoorziening een belemmering vormt voor het aanvaarden van een dienstbetrekking.
De WIJ kent geen afzonderlijke normen voor 21- en 22- jarige alleenstaanden. Het gevolg is dat het verschil tussen de hoogte van de inkomensvoorziening (norm plus eventuele toeslag) en het minimumloon voor deze groep geen of een geringe stimulans is om arbeid te aanvaarden. Teneinde dit te voorkomen wordt de toeslag voor 21- en 22-jarige alleenstaanden op 0% gesteld.
De WIJ is per 1 oktober 2009 in werking getreden. Vanaf die datum komen jongeren tot 27 jaar niet meer in aanmerking voor een uitkering algemene bestaanskosten op grond van de WIJ. De WIJ voorziet in een geleidelijke overgang van jongeren die op 30 september 2009 een WWB uitkering ontvingen. Hoewel deze verordening nauw aansluit bij de bepalingen van de Verordening toeslagen en verlagingen WWB kan het voorkomen dat jongeren door de toepassing van deze verordening geconfronteerd worden met een lagere toeslag of een grotere verlaging van de norm, waardoor per saldo het bedrag van de inkomensvoorziening WIJ lager is dan de WWB uitkering. Om te voorkomen dat de jongere van de ene op de andere dag met een lager inkomen wordt geconfronteerd, voorziet deze verordening in een overgangsregeling. Gedurende 6 maanden wordt het inkomensniveau van de WWB uitkering gegarandeerd, tenzij er sprake is van een wijziging in omstandigheden of het verkrijgen van inkomsten.
SCHEMATISCH OVERZICHT TOESLAGENBELEID