Organisatie | Almelo |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening bodemsanering Almelo 2006 |
Citeertitel | Verordening bodemsanering Almelo 2006 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-04-2014 | Onbekend | 11-03-2014 | Onbekend |
VERORDENING BODEMSANERING ALMELO 2006
Raadsbesluit van 28 februari 2006, gewijzigd bij besluiten van 12 januari 2010 en 11 maart 2014, houdende vaststelling van de Verordening bodemsanering Almelo 2006.
gelet op de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Wet bodembescherming;
De Verordening Bodemsanering Almelo 2006 (gewijzigd) vast te stellen:
Artikel 2.1 Indienen rapport of melding
De indiening van een melding en/of het rapport van het nader onderzoek, saneringsplan, evaluatierapport of nazorgplan wordt voor de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht aangemerkt als een aanvraag tot het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, derde lid van die wet.
Artikel 2.3 Inhoud saneringsplan
Artikel 2.4 Melding start feitelijke sanering
Degene die conform artikel 39, tweede lid van de Wet instemming heeft gekregen voor de uitvoering van het saneringsplan, stelt ten minste vijf werkdagen voor de feitelijke aanvang van de sanering het college hiervan in kennis via het Meldingsformulier start sanering.
Artikel 2.6 Het evaluatierapport
Uiterlijk dertien weken na de uitvoering van de bodem en/of grondwatersaneringswerkzaamheden doet degene die de bodem heeft gesaneerd daarvan schriftelijk verslag aan het college. In aanvulling op de eisen uit de Wet worden de volgende gegevens opgenomen: a. een kaart waarop de ontgravingscontouren zijn aangegeven; b. een kadastrale kaart waarop de omvang van de eventuele restverontreiniging is aangegeven; c. een risicobeoordeling van een eventuele restverontreiniging; d. een datum waarop de feitelijke saneringsmaatregelen zijn afgerond (zowel voor de grondwerkzaamheden als maatregelen voor het grondwater); e. een overzicht van de gemaakte kosten samenhangend met de uitvoering van de sanering.
In een nazorgplan worden in aanvulling op artikel 39d van de Wet de volgende gegevens opgenomen: a een beschrijving van eventuele monitoring van de restverontreiniging; b de actiewaarden indien verspreiding van de restverontreiniging wordt vastgesteld; c een beschrijving van het terugvalscenario; d de wijze waarop de instandhouding van de monitorings- en/of isolerende voorzieningen wordt gewaarborgd en gecontroleerd; e de wijze waarop het betrokken grondgebied wordt beheerd; f wie verantwoordelijk is voor de uitvoering van het nazorgplan;
TOELICHTING BIJ DE VERORDENING BODEMSANERING ALMELO 2006
Op 15 mei 1994 is de eerste fase van de Wet houdende uitbreiding van de Wet bodembescherming met een regeling inzake de sanering van de bodem (Stb. 1994, 331), kortweg: de saneringsregeling ex Wbb, in werking getreden. De Interimwet bodemsanering is per die datum vervallen. De tweede fase van eerstgenoemde wet is op 1 januari 1995 in werking getreden. Op basis van deze wet hebben naast de provincies toentertijd de grote vier gemeenten (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) op dit beleidsveld een provinciale status verkregen.
Op het gebied van bodemsanering hebben de afgelopen jaren ingrijpende ontwikkelingen plaatsgevonden, die zijn ingegeven door beleidsvernieuwing (BEVER) en het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV). Deze ontwikkelingen houden onder meer in dat provinciale taken en bevoegdheden zijn gedecentraliseerd. Voor Almelo betekent dit dat vanaf 1 januari 2002 burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo bevoegd gezag Wet bodembescherming zijn voor Almelo’s grondgebied. De gemeenteraad van de gemeente Almelo moet daardoor onder meer op basis van de wet een verordening opstellen die regels geeft over de betrokkenheid van derden bij het uitvoeren van bodemonderzoek en -sanering. Tevens kan de gemeenteraad nadere eisen stellen aan gegevens die in een saneringsplan moeten worden opgenomen. Daarnaast worden in onderhavige verordening regels gesteld met betrekking tot het doen van een melding op grond van artikel 28 Wet bodembescherming
Met ingang van 1 januari 2006 is de Wet bodembescherming herzien. Deze herziening heeft ook gevolgen voor de bestaande verordening aangezien nu een aantal zaken geregeld is in de wet zelf.
In het kader van de saneringsparagraaf uit de Wet bodembescherming zijn er met ingang van 1 januari 2006 vier besluiten die volgens de Algemene wet bestuursrecht tot stand moeten komen.
Het eerste besluit is de beschikking op grond van artikel 29 Wet bodembescherming waarbij wordt vastgesteld of sprake is van een geval van ernstige verontreiniging. In deze beschikking wordt ook vastgesteld of er sprake is van spoedeisendheid en wordt bepaald voor welk tijdstip met de sanering dient te worden begonnen (artikel 37 Wet bodembescherming). Deze beschikking wordt zowel bij onderzoek in opdracht van burgemeester en wethouders op grond van artikel 48 Wet bodembescherming, als bij onderzoek door anderen gegeven.
Het tweede besluit is de instemming met het saneringsplan op grond van artikel 39 Wet bodembescherming.
Het derde besluit betreft de instemming met het evaluatierapport op grond van artikel 39c van de Wet bodembescherming.
Het vierde besluit betreft de instemming met het nazorgplan op grond van artikel 39d van de wet bodembescherming.
Het derde en vierde besluit zijn nieuw in de wet. De bestaande verordening zag alleen op het eerste en tweede besluit en schreef daar de openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht voor. In uitzonderingsgevallen kon toepassing worden gegeven aan de verkorte procedure. Na 3 jaar uitvoeringspraktijk is gebleken dat het toepassen van de openbare voorbereidingsprocedure als standaard onnodig vertragend werkt en dat in weinig gevallen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot inspraak op het ontwerp van de beschikking. Daarom wordt in de herziene verordening deze procedure niet meer voorgeschreven. In individuele gevallen kan het college besluiten wel van deze procedure (afdeling 3.4 van de Awb) gebruik te maken. Dit wordt van geval tot geval beoordeeld, waarbij als voornaamste criterium zal gelden, dat wanneer er bedenkingen van derden te verwachten zijn, dat dan de procedure van afdeling 3.4 gevolgd zal worden.
Welke procedure ook gevolgd wordt, de procedure tot en met definitieve beschikking duurt maximaal 15 weken.
Als de reguliere procedure gevolgd wordt, is er na de definitieve beschikking mogelijkheid voor bezwaar en beroep. Als afdeling 3.4 (waarbij een ontwerpbeschikking ter inzage wordt gelegd) wordt gevolgd, is na afgifte van de definitieve beschikking rechtstreeks beroep open bij de Raad van State.
Vanaf 1 juli 2012 staat de Wet bodembescherming naast een gevalsgerichte aanpak en een clusteraanpak ook een gebiedsgerichte aanpak toe. De gebiedsgerichte aanpak stimuleert de aanpak van bronzones, beheerst de grondwaterverontreinigingen voor een lange termijn, beschermt kwetsbare objecten en bevordert en benut de natuurlijke afbraak. Door middels van het beleidsplan Gebiedsgerichte aanpak van bodemverontreinigingen en de aanpassing van de Verordening bodemsanering 2006 heeft de gemeente Almelo een kader voor de gebiedsgerichte aanpak in Almelo.
De begripsbepalingen van artikel 1 van de Wet werken door in de bepalingen van deze verordening waarmee uitvoering aan die wet wordt gegeven.
Naar aanleiding van een bij hen bekend geworden nader onderzoek dienen burgemeester en wethouders in een beschikking vast te stellen of sprake is van een geval van ernstige verontreiniging. Als dit het geval is dienen zij daarbij de spoedeisendheid en tijdstip om dat geval te saneren aan te geven. In deze beschikking kunnen zij voorts aangeven welke tijdelijk beveiligingsmaatregelen aan de sanering vooraf dienen te gaan.
Indien een melding als bedoeld in artikel 28 Wet bodembescherming betrekking heeft op een ernstig geval van verontreiniging en als daarbij het voornemen bestaat te saneren, dient deze melding vergezeld te gaan van een saneringsplan. Dit saneringsplan behoeft de instemming van burgemeester en wethouders.
Na afronding van de sanering wordt een evaluatierapport opgesteld, waarmee door het college moet worden ingestemd. Ditzelfde geldt voor het nazorgplan als er een restverontreiniging na sanering achterblijft.
In inspraak rond de totstandkoming van de beschikkingen wordt voorzien door publicatie van de beschikking in het Almelo’s Weekblad en verzending aan belanghebbenden. In voorkomende gevallen kan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht worden gevolgd, waarbij eerst een ontwerpbeschikking gedurende zes weken voor belanghebbenden ter inzage wordt gelegd.
Het Meldingsformulier bodemsanering gemeente Almelo is te dowmloaden via de gemeentelijke website onder de kop Producten en diensten/Formulieren.
Voor een goede informatieverstrekking naar derden is het nodig om ook het rapport van het onderliggende onderzoeken en het meldingsformulier ter inzage te leggen. Daarom wordt een indiening van deze bescheiden in drievoud voorgeschreven.
Vanaf 1 januari 2006 moeten de onderzoeksgegevens digitaal aangeleverd worden. Hieronder staat beschreven welke programma’s hiervoor nodig zijn (stand d.d. december 2005).
De onderzoeksgegevens dienen digitaal te worden aangeleverd conform SIKB Protocol 0101.
(De huidige versie is 3.6.0. zie de site www.sikb.nl voor de meest actuele versie).
Het SIKB XML bestand kan worden aangemaakt met Boormanager Spacial.
(De huidige versie is 4.4.12.39 zie de site www.itworks.nl voor de meest actuele versie).
De voorkeur gaat uit om de onderzoeksgegevens en de rapportage (in PDF formaat) via e-mail te ontvangen, u kunt deze verzenden naar l.debone@almelo.nl.
Deze bepaling is een aanvulling op artikel 39, lid 1 Wet bodembescherming. De functie van het saneringsplan is dat burgemeester en wethouders zich een goed oordeel kunnen vormen over de aard en omvang van de verontreiniging en over de voorgenomen maatregelen en kunnen toetsen of op milieuhygiënisch toereikende en aanvaardbare wijze zal worden gesaneerd.
Ter informatie zijn de eisen uit artikel 39 hieronder opgenomen, waarna de aanvullende eisen van de gemeente waar nodig worden toegelicht.
1. Indien een geval van ernstige verontreiniging wordt vermoed gaat de melding, bedoeld in artikel 28, voor zover dit niet reeds ingevolge dat artikel is vereist, tevens vergezeld van de resultaten van het nader onderzoek alsmede, indien het voornemen bestaat de bodem te saneren, de resultaten van het saneringsonderzoek en van een saneringsplan, dat in ieder geval inhoudt:
a.een nadere beschrijving van de wijze waarop de sanering zal worden uitgevoerd, waarbij is aangegegevn hoe aan artikel 38, eerste lid, zal worden voldaan;
b.een beschrijving van de effecten die met de te treffen saneringsmaatregelen worden beoogd, waaronder mede begrepen een nadere beschrijving van de kwaliteit van de bodem die met de sanering zal worden bereikt;
c.indien na de sanering verontreiniging in de bodem aanwezig blijft: een beschrijving van beperkingen in het gebruik van de bodem of maatregelen die naar verwachting nodig zijn in het belang van de bescherming van de bodem, alsmede een indicatie van de kosten van die maatregelen;
d.een begroting van de kosten van de sanering en een overzicht van de daarvoor beschikbare middelen;
e.indien de verontreinigde grond zal worden afgegraven of het verontreinigde grondwater zal worden onttrokken, de bestemming van die grond onderscheidenlijk dat grondwater;
f.indien verontreinigde grond binnen het geval van de verontreiniging wordt verplaatst, een beschrijving van de omstandigheden waaronder dit gebeurt;.
g. het tijdstip waarop de sanering naar verwachting zal zijn uitgevoerd;
h. indien de verontreiniging zich kan verspreiden en de saneringsmaatregelen zich uitstrekken over een periode van drie jaar of meer:
1°. een overzicht van de tussentijds beoogde effecten, en de tijdstippen waarop gedeputeerde staten schriftelijk worden geïnformeerd omtrent de effecten van de getroffen maatregelen en in hoeverre deze overeenstemmen met de beoogde effecten;
2°. een beschrijving van een andere methode om de beoogde effecten, bedoeld onder b, te bereiken, voor het geval de in het saneringsplan opgenomen methode niet tot die effecten zou leiden.
Provinciale staten kunnen nadere regels stellen omtrent de gegevens die in het saneringsplan worden opgenomen.
2.Het saneringsplan behoeft de instemming van gedeputeerde staten, die slechts met het plan instemmen indien door de daarin beschreven sanering naar hun oordeel wordt voldaan aan het bij of krachtens artikel 38 bepaalde. Zij beslissen hierover binnen vijftien weken na de indiening van het saneringsplan. Zij kunnen deze termijn binnen zes weken na de datum van ontvangst van de melding verlengen met ten hoogste vijftien weken. Met de uitvoering van het saneringsplan kan worden begonnen nadat gedeputeerde staten met dat plan hebben ingestemd of die instemming van rechtswege is verleend. Aan de instemming kunnen voorschriften worden verbonden. De instemming is van rechtswege verleend, indien gedeputeerde staten niet binnen de instemmingstermijn van vijftien weken of voor de afloop van de termijn waarmee is verlengd een beslissing hebben genomen. Een instemming van rechtswege wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Indien het voornemen, bedoeld in artikel 28, eerste lid, inhoudt dat de sanering niet onmiddellijk wordt uitgevoerd nadat de beschikking, bedoeld in artikel 29, eerste lid, is gegeven, kunnen gedeputeerde staten bepalen dat de in het eerste lid bedoelde stukken niet reeds bij de melding behoeven te worden ingediend.
4. Degene die de bodem saneert, meldt wijzigingen van het saneringsplan, waarmee door gedeputeerde staten is ingestemd, uiterlijk twee weken voorafgaand aan de uitvoering daarvan aan gedeputeerde
staten. Provinciale staten kunnen nadere regels stellen omtrent de gegevens die bij de melding worden verstrekt. Artikel 28, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5. Gedeputeerde staten kunnen naar aanleiding van de melding, bedoeld in het vierde lid, aanwijzingen geven omtrent de verdere uitvoering van de sanering, die een wijziging inhouden van onderdelen van het saneringsplan waarmee reeds is ingestemd.
Aanvullende eisen vanuit de gemeente:
Sub b Het gemeentelijk beleid is, dat een verontreiniging wordt afgeperkt op de achtergrondwaarde. Daar waar deze niet zijn vastgesteld, geldt de streefwaarde. Op de kadastrale kaart moeten zowel de achtergrondwaarde- (dan wel streefwaarde-) contour als de interventiewaardecontour worden ingetekend.
In de praktijk blijkt het voldoen aan de eisen die in de Wet bodembescherming en de verordening ten aanzien van het saneringplan worden gesteld niet altijd mogelijk en ten aanzien van de nadere eisen uit de verordening niet altijd relevant. Daarom is in het tweede lid een afwijkingsmogelijkheid ingebouwd. De afwijkingsmogelijkheid betreft alleen de gemeentelijke uitwerkingsbevoegdheid op basis van artikel 39, eerste lid onder h, tweede volzin van de Wet bodembescherming. Van de wettelijke eisen in artikel 39, eerste lid, kan niet worden afgeweken.
Voor het toezicht op de uitvoering van het saneringsplan is het van belang dat het bevoegd gezag op de hoogte is van het werkelijke tijdstip waarop met de sanering een aanvang wordt gemaakt. Het aangeven van de vermoedelijke datum in het plan zelf is daarvoor niet voldoende. Regelmatig komt het voor dat de feitelijke aanvang van de werkzaamheden na instemming van het saneringsplan door allerlei omstandigheden (ontbrekende vergunningen, ontbrekende materialen, weersomstandigheden en dergelijke) opschuift of dat door dergelijke voorzienbare onzekere omstandigheden geen exacte datum kan worden gegeven. Het is vanuit handhavingsoogpunt gewenst, dat burgemeester en wethouders op de hoogte zijn van de feitelijke aanvang van het werk. Door middel van een mededeling uiterlijk vijf werkdagen vóór het begin van de daadwerkelijke sanering wordt de noodzakelijke informatie verkregen èn voorkomen dat voor het saneringsplan gegevens worden gevraagd, waarvan de beantwoording niet of slecht mogelijk is.
Ingevolge artikel 39 juncto artikel 88 Wet bodembescherming moeten burgemeester en wethouders een saneringsplan vaststellen. Het betreft saneringsplannen, die door burgemeester en wethouders worden opgesteld. Uit artikel 48 Wet bodembescherming volgt namelijk dat burgemeester en wethouders niet verplicht zijn om bij saneringen in eigen beheer een saneringsplan vast te stellen. Ook ontbreekt een beroepsmogelijkheid tegen de door of vanwege de gemeente opgestelde saneringsplannen. Maar in verband met rechtsgelijkheid is er veel voor te zeggen om in de verordening een bepaling op te nemen die hierin wel voorziet. Vandaar dat artikel 2.5 is opgenomen in deze verordening.
In artikel 39c van de Wet bodembescherming wordt voorgeschreven, dat na de uitvoering van de sanering een verslag wordt gemaakt. In artikel 2.6 wordt bepaald, dat dit verslag binnen dertien weken na afronding van de werkzaamheden moet worden ingezonden. Grondwatersaneringen behoeven veelal meer tijd dan de sanering van de verontreinigde grond. Daarom is bepaald dat als de sanering van de grondwatersanering langer duurt, dan over de sanering van het grondwater een afzonderlijk evaluatierapport dient te worden ingediend; dit moet dan ook uiterlijk dertien weken na afronding van die grondwatersanering te worden ingediend.
Ter informatie zijn hier de eisen opgenomen die door de wet aan het verslag worden gesteld:
Na de uitvoering van de sanering of een fase van de sanering als bedoeld in artikel 38, derde lid, doet degene die de bodem heeft gesaneerd dan wel een fase van de sanering heeft uitgevoerd, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk verslag aan gedeputeerde staten. Het verslag houdt ten minste in:
Artikel 39d van de Wet bodembescherming schrijft bij een restverontreiniging het opstellen van een nazorgplan voor. In aanvulling op de wettelijke eisen (die hieronder ter informatie zijn opgenomen) zijn door de gemeente nadere gegevens verplicht gesteld.
Indien na de sanering verontreiniging in de bodem aanwezig is gebleven en in het verslag, bedoeld in artikel 39c is aangegeven dat beperkingen in het gebruik van de bodem of maatregelen als bedoeld in artikel 39c, eerste lid, onder f, noodzakelijk zijn, wordt tegelijk met of zo spoedig mogelijk na de toezending van dat verslag door degene die de bodem heeft gesaneerd een nazorgplan ingediend waarin die beperkingen in het gebruik of die maatregelen worden beschreven. Het nazorgplan bevat tevens een begroting van de kosten van de maatregelen.
Het nazorgplan behoeft de instemming van gedeputeerde staten, die slechts met het nazorgplan instemmen indien de daarin opgenomen beperkingen in het gebruik van de bodem of maatregelen naar hun oordeel voldoende zijn om er voor te zorgen dat de verontreiniging die na de sanering is achtergebleven niet zal leiden tot een vermindering van de kwaliteit van de bodem zoals beschreven in het verslag op grond van artikel 39c, eerste lid, onder b. Met de uitvoering van het nazorgplan kan worden begonnen nadat gedeputeerde staten met dat plan hebben ingestemd of die instemming van rechtswege is verleend. Aan de instemming kunnen voorschriften worden verbonden. De instemming is van rechtswege verleend, indien gedeputeerde staten niet binnen de termijn van zes maanden na ontvangst van het nazorgplan een beslissing hebben genomen. Een instemming van rechtswege wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 28, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing voor wat betreft de instemming met het nazorgplan.
Alleen een bestuursorgaan kan besluiten tot een gebiedsgerichte aanpak. Een derde kan daartoe een verzoek indienen. De gemeente vervult de rol van gebiedsbeheerder en voert het gebiedsbeheerplan uit.
Een verontreiniging wordt niet eerder in de gebiedsgerichte aanpak opgenomen, dan nadat daarover overeenstemming is bereikt met de gebiedsbeheerder. Het opnemen van verontreinigingen in de gebiedsgerichte aanpak wordt vastgelegd door een wijziging van het gebiedsbeheerplan.
Indien een probleemhebber geen overeenstemming bereikt met de gebiedsbeheerder, dan dient de verontreiniging gevalsgericht te worden aangepakt