Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Almelo

Verordening bodemsanering Almelo 2006

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAlmelo
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening bodemsanering Almelo 2006
CiteertitelVerordening bodemsanering Almelo 2006
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

11-04-2014Onbekend

11-03-2014

Digitaal gemeenteblad

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening bodemsanering Almelo 2006

VERORDENING BODEMSANERING ALMELO 2006

Raadsbesluit van 28 februari 2006, gewijzigd bij besluiten van 12 januari 2010 en 11 maart 2014, houdende vaststelling van de Verordening bodemsanering Almelo 2006.

gelet op de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Wet bodembescherming;

besluit :

De Verordening Bodemsanering Almelo 2006 (gewijzigd) vast te stellen:

VERORDENING BODEMSANERING ALMELO 2006

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    Wet: de Wet bodembescherming (Wbb);

  • 2.

    melding: melding als bedoeld in artikel 28, eerste lid van de Wet bodembescherming;

  • 3.

    beschikking ernst en spoedeisendheid: beschikking bedoeld in artikel 29, eerste lid en artikel 37, eerste lid van de Wet bodembescherming;

  • 4.

    saneringsplan: plan bedoeld in artikel 39, tweede lid van de Wet bodembescherming;

  • 5.

    evaluatierapport: het verslag van de uitvoering van de sanering als bedoeld in artikel 39c van de Wet bodembescherming;

  • 6.

    nazorgplan: het plan als bedoeld in artikel 39d van de Wet bodembescherming;

  • 7.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • 8.

    het gebiedsbeheerplan: het plan waarin de gebiedsgerichte aanpak wordt beschreven;

  • 9.

    de gebiedsbeheerder; het bestuursorgaan dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van het gebiedsbeheerplan.

Hoofdstuk 2 Bodemsanering

Artikel 2.1 Indienen rapport of melding

De indiening van een melding en/of het rapport van het nader onderzoek, saneringsplan, evaluatierapport of nazorgplan wordt voor de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht aangemerkt als een aanvraag tot het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, derde lid van die wet.

Artikel 2.2 Gegevens bij de melding

  • 1.

    Voor de melding wordt gebruik gemaakt van het Meldingsformulier bodemsanering gemeente Almelo.

  • 2.

    Het meldingsformulier en de onderliggende stukken (zoals aangegeven op het meldingsformulier) worden in drievoud bij het college ingediend.

  • 3.

    De onderzoeksgegevens worden digitaal aangeleverd conform het SIKB protocol 0101, bij voorkeur via e-mail.

Artikel 2.3 Inhoud saneringsplan

  • 1.

    In het saneringsplan worden in aanvulling op de wet de volgende gegevens vermeld:

    • a.

      het adres, de kadastrale aanduiding en de ligging van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt;

    • b.

      een kadastrale kaart, waarop het geval van verontreiniging is aangegeven door middel van de achtergrondwaardecontour en de interventiewaardecontour voor zowel grond als grondwater;

    • c.

      het huidige en toekomstige gebruik van de bodem, alsmede de bestemming welke de locatie heeft in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening;

    • d.

      de naam en het adres van degene die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied, bedoeld onder a. voor zover het de grondverontreiniging betreft, alsmede van de gebruiker daarvan;

    • e.

      de naam en het adres van degene in wiens opdracht de sanering of de handeling, ten gevolge waarvan de verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst, zal plaatsvinden;

    • f.

      het tijdschema met een eventuele fasering, waarbij in ieder geval wordt vermeld de datum waarop met de sanering of handeling zal worden aangevangen;

    • g.

      een specificatie van de bij de uitvoering van de sanering of handeling betrokken bedrijven en instanties, voor zover deze ten tijde van het indienen van het saneringsplan bekend zijn;

    • h.

      een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en toestemmingen om het werk te kunnen uitvoeren;

    • i.

      de wijze van evaluatie en rapportage van de uitvoering van de sanering, met inbegrip van de voorgenomen eindbemonstering;

    • j.

      indien de sanering in fasen wordt uitgevoerd: de voorgenomen fasering, alsmede het verzoek om een besluit te nemen als bedoeld in artikel 38, derde lid van de Wet bodembescherming;

    • k.

      indien slechts een gedeelte van de verontreiniging van de bodem wordt verplaatst: het verzoek om een besluit te nemen op grond van artikel 40, tweede lid van de Wet;

    • l.

      een beschrijving van de maatregelen die de sanering mogelijk moeten maken;

    • m.

      een beschrijving van de veiligheids- en arbeidshygiënische aspecten;

    • n.

      een beschrijving van de maatregelen die overlast en/of schade als gevolg van de sanering voorkomen of zoveel mogelijk beperken;

    • o.

      een beschrijving van de te treffen hydrologische voorzieningen met de gekozen dimensionering en de effecten daarvan op de omgeving;

    • p.

      gegevens over de kwaliteit van de te gebruiken aanvulgrond;

    • q.

      gegevens over de bestemming van overige verontreinigde stoffen die, naast de verontreinigde grond, vrijkomen bij de sanering;

    • r.

      indien verontreinigde grond zal worden afgegraven, of verontreinigd grondwater zal worden onttrokken:

      • -

        de te verwachten hoeveelheid af te graven grond dan wel te onttrekken hoeveelheid grondwater;

      • -

        indien de grond of het grondwater geheel of gedeeltelijk niet zal worden gereinigd: de redenen daarvoor.

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 39, eerste lid, van de Wet kan het vermelden in het saneringsplan van gegevens al bedoeld in het eerste lid achterwege blijven indien:

    • a.

      bij de indiening van het plan wordt aangegeven welke gegevens ontbreken;

    • b.

      daarbij de reden wordt aangegeven waarom die gegevens ontbreken en

    • c.

      die gegevens niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het saneringsplan.

  • 1.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een saneringsplan dat betrekking heeft op een sanering van de bodem ten aanzien waarvan artikel 9, vijfde lid, van het Besluit tankstations milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.4 Melding start feitelijke sanering

Degene die conform artikel 39, tweede lid van de Wet instemming heeft gekregen voor de uitvoering van het saneringsplan, stelt ten minste vijf werkdagen voor de feitelijke aanvang van de sanering het college hiervan in kennis via het Meldingsformulier start sanering.

Artikel 2.5 Sanering door de gemeente

  • 1.

    Voordat het college overgaat tot sanering van een geval van ernstige verontreiniging stellen zij een saneringsplan vast.

  • 2.

    Met betrekking tot de inhoud van dat plan is artikel 2.3 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.6 Het evaluatierapport

  • 1.

    Uiterlijk dertien weken na de uitvoering van de bodem en/of grondwatersaneringswerkzaamheden doet degene die de bodem heeft gesaneerd daarvan schriftelijk verslag aan het college. In aanvulling op de eisen uit de Wet worden de volgende gegevens opgenomen: a. een kaart waarop de ontgravingscontouren zijn aangegeven; b. een kadastrale kaart waarop de omvang van de eventuele restverontreiniging is aangegeven; c. een risicobeoordeling van een eventuele restverontreiniging; d. een datum waarop de feitelijke saneringsmaatregelen zijn afgerond (zowel voor de grondwerkzaamheden als maatregelen voor het grondwater); e. een overzicht van de gemaakte kosten samenhangend met de uitvoering van de sanering.

  • 2.

    Het evaluatierapport wordt in drievoud bij het college ingediend en gaat vergezeld van het Meldingsformulier bodemsanering gemeente Almelo, inclusief de daarop aangegeven bijlagen.

  • 3.

    Indien de grondwatersanering langer duurt dan de grondsanering moeten twee afzonderlijke evaluatierapporten worden ingediend, waarbij eerst wordt gerapporteerd over de sanering van de grond en – op een later tijdstip – over de sanering van het grondwater.

  • 4.

    Het college kan in de beschikking tot instemming met het saneringsplan nadere regels stellen omtrent de in het verslag te vermelden gegevens.

Artikel 2.7 Het nazorgplan

  • 1.

    In een nazorgplan worden in aanvulling op artikel 39d van de Wet de volgende gegevens opgenomen: a een beschrijving van eventuele monitoring van de restverontreiniging; b de actiewaarden indien verspreiding van de restverontreiniging wordt vastgesteld; c een beschrijving van het terugvalscenario; d de wijze waarop de instandhouding van de monitorings- en/of isolerende voorzieningen wordt gewaarborgd en gecontroleerd; e de wijze waarop het betrokken grondgebied wordt beheerd; f wie verantwoordelijk is voor de uitvoering van het nazorgplan;

  • 2.

    Het nazorgplan wordt in drievoud bij het college ingediend en gaat vergezeld van het Meldingsformulier bodemsanering gemeente Almelo, inclusief de daarop aangegeven bijlagen.

Artikel 2.8 Het gebiedsbeheerplan

  • 1.

    Het college kan een gebiedsgerichte aanpak van bodem- en grondwaterverontreinigingen mogelijk maken door voor dat gedeelte van haar grondgebied een gebiedsbeheerplan op te stellen;

  • 2.

    Een gebiedsbeheerplan dient te voldoen aan de bepalingen die in het beleidsplan Gebiedsgerichte aanpak van bodemverontreinigingen zijn opgenomen. Hierin zijn tevens bepalingen opgenomen over het toevoegen van verontreinigingen aan het gebiedsbeheerplan;

  • 3.

    Verontreinigingen kunnen niet zonder overeenstemming met de gebiedsbeheerder in het gebiedsbeheerplan worden opgenomen.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 3.1
  • 1.

    Een fase van een sanering die reeds in uitvoering is op het moment dat deze verordening in werking treedt, wordt overeenkomstig de regeling waaronder deze fase is gestart, afgehandeld.

  • 2.

    Bij het voorbereiden van een nieuwe fase van een sanering in het project is de verordening van toepassing.

Artikel 3.2

Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag volgende op de dag waarin deze in het Almelo’s Weekblad is bekend gemaakt.

Artikel 3.3

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening Bodemsanering Almelo 2006”.

Gedaan ter openbare vergadering van 28 februari 2006, 12 januari 2010 en 11 maart 2014

de griffier, de voorzitter,

drs. C.M. Steenbergen, J.H.M. Hermans-Vloedbeld

TOELICHTING BIJ DE VERORDENING BODEMSANERING ALMELO 2006

Algemeen

Op 15 mei 1994 is de eerste fase van de Wet houdende uitbreiding van de Wet bodembescherming met een regeling inzake de sanering van de bodem (Stb. 1994, 331), kortweg: de saneringsregeling ex Wbb, in werking getreden. De Interimwet bodemsanering is per die datum vervallen. De tweede fase van eerstgenoemde wet is op 1 januari 1995 in werking getreden. Op basis van deze wet hebben naast de provincies toentertijd de grote vier gemeenten (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) op dit beleidsveld een provinciale status verkregen.

Op het gebied van bodemsanering hebben de afgelopen jaren ingrijpende ontwikkelingen plaatsgevonden, die zijn ingegeven door beleidsvernieuwing (BEVER) en het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV). Deze ontwikkelingen houden onder meer in dat provinciale taken en bevoegdheden zijn gedecentraliseerd. Voor Almelo betekent dit dat vanaf 1 januari 2002 burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo bevoegd gezag Wet bodembescherming zijn voor Almelo’s grondgebied. De gemeenteraad van de gemeente Almelo moet daardoor onder meer op basis van de wet een verordening opstellen die regels geeft over de betrokkenheid van derden bij het uitvoeren van bodemonderzoek en -sanering. Tevens kan de gemeenteraad nadere eisen stellen aan gegevens die in een saneringsplan moeten worden opgenomen. Daarnaast worden in onderhavige verordening regels gesteld met betrekking tot het doen van een melding op grond van artikel 28 Wet bodembescherming

Met ingang van 1 januari 2006 is de Wet bodembescherming herzien. Deze herziening heeft ook gevolgen voor de bestaande verordening aangezien nu een aantal zaken geregeld is in de wet zelf.

In het kader van de saneringsparagraaf uit de Wet bodembescherming zijn er met ingang van 1 januari 2006 vier besluiten die volgens de Algemene wet bestuursrecht tot stand moeten komen.

Het eerste besluit is de beschikking op grond van artikel 29 Wet bodembescherming waarbij wordt vastgesteld of sprake is van een geval van ernstige verontreiniging. In deze beschikking wordt ook vastgesteld of er sprake is van spoedeisendheid en wordt bepaald voor welk tijdstip met de sanering dient te worden begonnen (artikel 37 Wet bodembescherming). Deze beschikking wordt zowel bij onderzoek in opdracht van burgemeester en wethouders op grond van artikel 48 Wet bodembescherming, als bij onderzoek door anderen gegeven.

Het tweede besluit is de instemming met het saneringsplan op grond van artikel 39 Wet bodembescherming.

Het derde besluit betreft de instemming met het evaluatierapport op grond van artikel 39c van de Wet bodembescherming.

Het vierde besluit betreft de instemming met het nazorgplan op grond van artikel 39d van de wet bodembescherming.

Het derde en vierde besluit zijn nieuw in de wet. De bestaande verordening zag alleen op het eerste en tweede besluit en schreef daar de openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht voor. In uitzonderingsgevallen kon toepassing worden gegeven aan de verkorte procedure. Na 3 jaar uitvoeringspraktijk is gebleken dat het toepassen van de openbare voorbereidingsprocedure als standaard onnodig vertragend werkt en dat in weinig gevallen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot inspraak op het ontwerp van de beschikking. Daarom wordt in de herziene verordening deze procedure niet meer voorgeschreven. In individuele gevallen kan het college besluiten wel van deze procedure (afdeling 3.4 van de Awb) gebruik te maken. Dit wordt van geval tot geval beoordeeld, waarbij als voornaamste criterium zal gelden, dat wanneer er bedenkingen van derden te verwachten zijn, dat dan de procedure van afdeling 3.4 gevolgd zal worden.

Welke procedure ook gevolgd wordt, de procedure tot en met definitieve beschikking duurt maximaal 15 weken.

Als de reguliere procedure gevolgd wordt, is er na de definitieve beschikking mogelijkheid voor bezwaar en beroep. Als afdeling 3.4 (waarbij een ontwerpbeschikking ter inzage wordt gelegd) wordt gevolgd, is na afgifte van de definitieve beschikking rechtstreeks beroep open bij de Raad van State.

Vanaf 1 juli 2012 staat de Wet bodembescherming naast een gevalsgerichte aanpak en een clusteraanpak ook een gebiedsgerichte aanpak toe. De gebiedsgerichte aanpak stimuleert de aanpak van bronzones, beheerst de grondwaterverontreinigingen voor een lange termijn, beschermt kwetsbare objecten en bevordert en benut de natuurlijke afbraak. Door middels van het beleidsplan Gebiedsgerichte aanpak van bodemverontreinigingen en de aanpassing van de Verordening bodemsanering 2006 heeft de gemeente Almelo een kader voor de gebiedsgerichte aanpak in Almelo.

Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1

De begripsbepalingen van artikel 1 van de Wet werken door in de bepalingen van deze verordening waarmee uitvoering aan die wet wordt gegeven.

Hoofdstuk 2 Bodemsanering

Artikel 2.1

Naar aanleiding van een bij hen bekend geworden nader onderzoek dienen burgemeester en wethouders in een beschikking vast te stellen of sprake is van een geval van ernstige verontreiniging. Als dit het geval is dienen zij daarbij de spoedeisendheid en tijdstip om dat geval te saneren aan te geven. In deze beschikking kunnen zij voorts aangeven welke tijdelijk beveiligingsmaatregelen aan de sanering vooraf dienen te gaan.

Indien een melding als bedoeld in artikel 28 Wet bodembescherming betrek­king heeft op een ernstig geval van verontreiniging en als daarbij het voornemen bestaat te saneren, dient deze melding vergezeld te gaan van een saneringsplan. Dit sanerings­plan behoeft de instemming van burgemeester en wethouders.

Na afronding van de sanering wordt een evaluatierapport opgesteld, waarmee door het college moet worden ingestemd. Ditzelfde geldt voor het nazorgplan als er een restverontreiniging na sanering achterblijft.

In inspraak rond de totstandkoming van de beschikkingen wordt voorzien door publicatie van de beschikking in het Almelo’s Weekblad en verzending aan belanghebbenden. In voorkomende gevallen kan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht worden gevolgd, waarbij eerst een ontwerpbeschikking gedurende zes weken voor belanghebbenden ter inzage wordt gelegd.

Artikel 2.2

Het Meldingsformulier bodemsanering gemeente Almelo is te dowmloaden via de gemeentelijke website onder de kop Producten en diensten/Formulieren.

Voor een goede informatieverstrekking naar derden is het nodig om ook het rapport van het onderliggende onderzoeken en het meldingsformulier ter inzage te leggen. Daarom wordt een indiening van deze bescheiden in drie­voud voorgeschreven.

Vanaf 1 januari 2006 moeten de onderzoeksgegevens digitaal aangeleverd worden. Hieronder staat beschreven welke programma’s hiervoor nodig zijn (stand d.d. december 2005).

De onderzoeksgegevens dienen digitaal te worden aangeleverd conform SIKB Protocol 0101.

(De huidige versie is 3.6.0. zie de site www.sikb.nl voor de meest actuele versie).

Het SIKB XML bestand kan worden aangemaakt met Boormanager Spacial.

(De huidige versie is 4.4.12.39 zie de site www.itworks.nl voor de meest actuele versie).

De voorkeur gaat uit om de onderzoeksgegevens en de rapportage (in PDF formaat) via e-mail te ontvangen, u kunt deze verzenden naar l.debone@almelo.nl.

Artikel 2.3

Eerste lid

Deze bepaling is een aanvulling op artikel 39, lid 1 Wet bodembescherming. De functie van het saneringsplan is dat burgemeester en wethouders zich een goed oordeel kunnen vormen over de aard en omvang van de verontreiniging en over de voorgenomen maatregelen en kunnen toetsen of op milieuhygiënisch toereikende en aanvaard­bare wijze zal worden gesaneerd.

Ter informatie zijn de eisen uit artikel 39 hieronder opgenomen, waarna de aanvullende eisen van de gemeente waar nodig worden toegelicht.

Artikel 39

1. Indien een geval van ernstige verontreiniging wordt vermoed gaat de melding, bedoeld in artikel 28, voor zover dit niet reeds ingevolge dat artikel is vereist, tevens vergezeld van de resultaten van het nader onderzoek alsmede, indien het voornemen bestaat de bodem te saneren, de resultaten van het saneringsonderzoek en van een saneringsplan, dat in ieder geval inhoudt:

a.een nadere beschrijving van de wijze waarop de sanering zal worden uitgevoerd, waarbij is aangegegevn hoe aan artikel 38, eerste lid, zal worden voldaan;

b.een beschrijving van de effecten die met de te treffen saneringsmaatregelen worden beoogd, waaronder mede begrepen een nadere beschrijving van de kwaliteit van de bodem die met de sanering zal worden bereikt;

c.indien na de sanering verontreiniging in de bodem aanwezig blijft: een beschrijving van beperkingen in het gebruik van de bodem of maatregelen die naar verwachting nodig zijn in het belang van de bescherming van de bodem, alsmede een indicatie van de kosten van die maatregelen;

d.een begroting van de kosten van de sanering en een overzicht van de daarvoor beschikbare middelen;

e.indien de verontreinigde grond zal worden afgegraven of het verontreinigde grondwater zal worden onttrokken, de bestemming van die grond onderscheidenlijk dat grondwater;

f.indien verontreinigde grond binnen het geval van de verontreiniging wordt verplaatst, een beschrijving van de omstandigheden waaronder dit gebeurt;.

g. het tijdstip waarop de sanering naar verwachting zal zijn uitgevoerd;

h. indien de verontreiniging zich kan verspreiden en de saneringsmaatregelen zich uitstrekken over een periode van drie jaar of meer:

1°. een overzicht van de tussentijds beoogde effecten, en de tijdstippen waarop gedeputeerde staten schriftelijk worden geïnformeerd omtrent de effecten van de getroffen maatregelen en in hoeverre deze overeenstemmen met de beoogde effecten;

2°. een beschrijving van een andere methode om de beoogde effecten, bedoeld onder b, te bereiken, voor het geval de in het saneringsplan opgenomen methode niet tot die effecten zou leiden.

Provinciale staten kunnen nadere regels stellen omtrent de gegevens die in het saneringsplan worden opgenomen.

2.Het saneringsplan behoeft de instemming van gedeputeerde staten, die slechts met het plan instemmen indien door de daarin beschreven sanering naar hun oordeel wordt voldaan aan het bij of krachtens artikel 38 bepaalde. Zij beslissen hierover binnen vijftien weken na de indiening van het saneringsplan. Zij kunnen deze termijn binnen zes weken na de datum van ontvangst van de melding verlengen met ten hoogste vijftien weken. Met de uitvoering van het saneringsplan kan worden begonnen nadat gedeputeerde staten met dat plan hebben ingestemd of die instemming van rechtswege is verleend. Aan de instemming kunnen voorschriften worden verbonden. De instemming is van rechtswege verleend, indien gedeputeerde staten niet binnen de instemmingstermijn van vijftien weken of voor de afloop van de termijn waarmee is verlengd een beslissing hebben genomen. Een instemming van rechtswege wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.

3.Indien het voornemen, bedoeld in artikel 28, eerste lid, inhoudt dat de sanering niet onmiddellijk wordt uitgevoerd nadat de beschikking, bedoeld in artikel 29, eerste lid, is gegeven, kunnen gedeputeerde staten bepalen dat de in het eerste lid bedoelde stukken niet reeds bij de melding behoeven te worden ingediend.

4. Degene die de bodem saneert, meldt wijzigingen van het saneringsplan, waarmee door gedeputeerde staten is ingestemd, uiterlijk twee weken voorafgaand aan de uitvoering daarvan aan gedeputeerde

staten. Provinciale staten kunnen nadere regels stellen omtrent de gegevens die bij de melding worden verstrekt. Artikel 28, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

5. Gedeputeerde staten kunnen naar aanleiding van de melding, bedoeld in het vierde lid, aanwijzingen geven omtrent de verdere uitvoering van de sanering, die een wijziging inhouden van onderdelen van het saneringsplan waarmee reeds is ingestemd.

Aanvullende eisen vanuit de gemeente:

Sub b Het gemeentelijk beleid is, dat een verontreiniging wordt afgeperkt op de achtergrondwaarde. Daar waar deze niet zijn vastgesteld, geldt de streefwaarde. Op de kadastrale kaart moeten zowel de achtergrondwaarde- (dan wel streefwaarde-) contour als de interventiewaardecontour worden ingetekend.

Tweede lid

In de praktijk blijkt het voldoen aan de eisen die in de Wet bodembescher­ming en de verordening ten aanzien van het saneringplan worden gesteld niet altijd mogelijk en ten aanzien van de nadere eisen uit de verordening niet altijd rele­vant. Daarom is in het tweede lid een afwijkingsmogelijkheid ingebouwd. De afwijkings­mogelijkheid betreft alleen de gemeentelijke uitwerkingsbevoegdheid op basis van artikel 39, eerste lid onder h, tweede volzin van de Wet bodembescherming. Van de wettelijke eisen in artikel 39, eerste lid, kan niet worden afgeweken.

Artikel 2.4

Voor het toezicht op de uitvoering van het saneringsplan is het van belang dat het bevoegd gezag op de hoogte is van het werkelijke tijdstip waarop met de sanering een aanvang wordt gemaakt. Het aangeven van de vermoede­lijke datum in het plan zelf is daarvoor niet voldoende. Regelmatig komt het voor dat de feitelijke aanvang van de werkzaamheden na instemming van het saneringsplan door allerlei omstandigheden (ontbrekende vergunningen, ontbrekende materialen, weersom­standigheden en dergelijke) opschuift of dat door dergelijke voorzienbare onzekere omstandigheden geen exacte datum kan worden gegeven. Het is vanuit handhavingsoogpunt gewenst, dat burgemeester en wethouders op de hoogte zijn van de feitelijke aanvang van het werk. Door middel van een mededeling uiterlijk vijf werkdagen vóór het begin van de daadwer­kelijke sanering wordt de noodzakelijke informatie verkregen èn voorkomen dat voor het saneringsplan gegevens worden gevraagd, waarvan de beantwoor­ding niet of slecht mogelijk is.

Artikel 2.5

Ingevolge artikel 39 juncto artikel 88 Wet bodembescherming moeten burgemeester en wethouders een saneringsplan vaststellen. Het betreft saneringsplannen, die door burgemeester en wethouders worden opgesteld. Uit artikel 48 Wet bodembescherming volgt namelijk dat burgemeester en wethouders niet verplicht zijn om bij saneringen in eigen beheer een saneringsplan vast te stellen. Ook ontbreekt een beroepsmogelijkheid tegen de door of vanwege de gemeente opgestelde saneringsplannen. Maar in verband met rechtsgelijkheid is er veel voor te zeggen om in de verordening een bepaling op te nemen die hierin wel voorziet. Vandaar dat artikel 2.5 is opgenomen in deze verordening.

Artikel 2.6

In artikel 39c van de Wet bodembescherming wordt voorgeschreven, dat na de uitvoering van de sanering een verslag wordt gemaakt. In artikel 2.6 wordt bepaald, dat dit verslag binnen dertien weken na afronding van de werkzaam­heden moet worden ingezonden. Grondwatersaneringen behoeven veelal meer tijd dan de sanering van de verontreinigde grond. Daarom is bepaald dat als de sanering van de grondwatersanering langer duurt, dan over de sanering van het grondwater een afzonderlijk evaluatierapport dient te worden ingediend; dit moet dan ook uiterlijk dertien weken na afronding van die grondwatersanering te worden ingediend.

Ter informatie zijn hier de eisen opgenomen die door de wet aan het verslag worden gesteld:

Artikel 39c

  • 1.

    Na de uitvoering van de sanering of een fase van de sanering als bedoeld in artikel 38, derde lid, doet degene die de bodem heeft gesaneerd dan wel een fase van de sanering heeft uitgevoerd, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk verslag aan gedeputeerde staten. Het verslag houdt ten minste in:

    • a.

      een beschrijving van de getroffen saneringsmaatregelen;

    • b.

      een beschrijving van de kwaliteit van de bodem na het uitvoeren van de sanering, waaronder mede begrepen een beschrijving van de aard en omvang van de verontreiniging indien na de sanering verontreiniging in de bodem aanwezig is gebleven;

    • c.

      indien de verontreinigde grond is afgegraven of het verontreinigde grondwater aan de bodem is onttrokken, de hoeveelheid, de kwaliteit en de bestemming van die grond onderscheidenlijk dat grondwater;

    • d.

      indien ten behoeve van de sanering grond is aangevoerd de hoeveelheid, de kwaliteit en de herkomst van de aangevoerde grond;

    • e.

      een evaluatie van de mate waarin de effecten van de getroffen saneringsmaatregelen overeenstemmen met de beoogde effecten, bedoeld in artikel 39, eerste lid, onder b;

    • f.

      indien na de sanering nog verontreiniging in de bodem aanwezig is, het aangeven van de noodzaak van beperkingen in het gebruik van de bodem, of maatregelen in het belang van de bescherming van de bodem.

  • 2.

    Het verslag behoeft de instemming van gedeputeerde staten, die slechts met het verslag instemmen indien gesaneerd is overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 38. Artikel 28, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing voor wat betreft de instemming met het verslag.

  • 3.

    Provinciale staten kunnen nadere regels stellen omtrent de gegevens die in het verslag worden opgenomen.

Artikel 2.7

Artikel 39d van de Wet bodembescherming schrijft bij een restverontreiniging het opstellen van een nazorgplan voor. In aanvulling op de wettelijke eisen (die hieronder ter informatie zijn opgenomen) zijn door de gemeente nadere gegevens verplicht gesteld.

Artikel 39d

  • 1.

    Indien na de sanering verontreiniging in de bodem aanwezig is gebleven en in het verslag, bedoeld in artikel 39c is aangegeven dat beperkingen in het gebruik van de bodem of maatregelen als bedoeld in artikel 39c, eerste lid, onder f, noodzakelijk zijn, wordt tegelijk met of zo spoedig mogelijk na de toezending van dat verslag door degene die de bodem heeft gesaneerd een nazorgplan ingediend waarin die beperkingen in het gebruik of die maatregelen worden beschreven. Het nazorgplan bevat tevens een begroting van de kosten van de maatregelen.

  • 2.

    De maatregelen kunnen onder meer inhouden:

    • a.

      het regelmatig inspecteren van de voorzieningen die ter uitvoering van de sanering zijn aangebracht en de tijdstippen waarop hierover tussentijds aan het bevoegd gezag verslag wordt gedaan;

    • b.

      het in stand houden en onderhouden alsmede waar nodig het herstellen, verbeteren of vervangen van die voorzieningen.

  • 3.

    Het nazorgplan behoeft de instemming van gedeputeerde staten, die slechts met het nazorgplan instemmen indien de daarin opgenomen beperkingen in het gebruik van de bodem of maatregelen naar hun oordeel voldoende zijn om er voor te zorgen dat de verontreiniging die na de sanering is achtergebleven niet zal leiden tot een vermindering van de kwaliteit van de bodem zoals beschreven in het verslag op grond van artikel 39c, eerste lid, onder b. Met de uitvoering van het nazorgplan kan worden begonnen nadat gedeputeerde staten met dat plan hebben ingestemd of die instemming van rechtswege is verleend. Aan de instemming kunnen voorschriften worden verbonden. De instemming is van rechtswege verleend, indien gedeputeerde staten niet binnen de termijn van zes maanden na ontvangst van het nazorgplan een beslissing hebben genomen. Een instemming van rechtswege wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 28, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing voor wat betreft de instemming met het nazorgplan.

  • 4.

    Bij de beschikking tot instemming met het nazorgplan kunnen gedeputeerde staten aangeven welke wijzigingen in het gebruik van de bodem aan hen dienen te worden gemeld. Naar aanleiding van die melding kunnen gedeputeerde staten bepalen dat een aanvullende sanering moet plaatsvinden.

  • 5.

    Provinciale staten kunnen nadere regels stellen omtrent de gegevens die in het nazorgplan worden opgenomen.

Artikel 2.8

Alleen een bestuursorgaan kan besluiten tot een gebiedsgerichte aanpak. Een derde kan daartoe een verzoek indienen. De gemeente vervult de rol van gebiedsbeheerder en voert het gebiedsbeheerplan uit.

Een verontreiniging wordt niet eerder in de gebiedsgerichte aanpak opgenomen, dan nadat daarover overeenstemming is bereikt met de gebiedsbeheerder. Het opnemen van verontreinigingen in de gebiedsgerichte aanpak wordt vastgelegd door een wijziging van het gebiedsbeheerplan.

Indien een probleemhebber geen overeenstemming bereikt met de gebiedsbeheerder, dan dient de verontreiniging gevalsgericht te worden aangepakt