Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
De Ronde Venen

Algemene Plaatselijke Verordening De Ronde Venen 2008

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDe Ronde Venen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene Plaatselijke Verordening De Ronde Venen 2008
CiteertitelAlgemene Plaatselijke Verordening De Ronde Venen 2008
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 147

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Aanwijzingsbesluit gebied alchoholverbod

Aanwijzingsbesluit gebied openlijk drugsgebruik

Aanwijzingsbesluit gebied opslagverbod

Aanwijzingsbesluit gebied parkeerexcessen I

Aanwijzingsbesluit gebied parkeerexcessen II

Aanwijzingsbesluit gebied parkeerexcessen IV

Aanwijzingsbesluit hondenverbod, fietscrossbaan

Aanwijzingsbesluit motorvoertuigen, bromfietsen en paardenverbod fietscrossbaan

Aanwijzingsbesluit wateren schouwplicht

Aanwijzingsbesluit weteringen i.v.m. doorvaarthoogte bruggen

Beleidsnotitie bomen

Beleidsnotitie softdrugs

Besluit aanwijzing opsporingsambtenaar in het kader van heling goederen

Nota Deregulering buitenevenementen

Nota sandwich- en driehoeksborden

Notitie evenementenbeleid Vinger aan de pols

Tent- en schuurfeestenbeleid

Uitvoeringsbesluit afvalstoffen en afvalbrengstation van de gemeente De Ronde Venen 2009

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

24-12-200801-01-2011Nieuwe regeling

27-11-2008

Nieuwe Meerbode, 23-12-2008

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening De Ronde Venen 2008

 

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • a.

    Openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

  • b.

    Weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • c.

    Openbaar water: alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

  • d.

    Bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet.

  • e.

    Rechthebbende: een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

  • f.

    Voertuigen: alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1, onder a en onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van: treinen en trams; kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

  • g.

    Vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

  • h.

    Woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

  • i.

    Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. .

  • j.

    Gebouw: elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

  • k.

    Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

Artikel 1.2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen. Voorzover het een vergunning of ontheffing op grond van de artikelen 2.9, 2.25, 2.28, 2.39, 3.4, 4.26, 5.23, 5.38 en 5.39 betreft kan verdaging alleen plaatsvinden mits de complexiteit van het onderwerp dit rechtvaardigt.

Artikel 1.2a Aanvraag vergunning of ontheffing

Het bevoegde bestuursorgaan kan nadere regels stellen omtrent de inhoud, de inrichting, de uitvoering, de vorm, het aantal en de wijze van indiening van een aanvraag om vergunning of ontheffing.

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1.7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1: Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2.

    Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Afdeling 2: Betoging

Artikel 2.2 Optochten

(gereserveerd)

Artikel 2.3 Kennisgeving betogingen, samenkomsten en vergaderingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Afdeling 3: Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

(gereserveerd)

Afdeling 4: Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

(gereserveerd)

Artikel 2.8 Dienstverlening

(gereserveerd)

Artikel 2.9 Straatartiest e.d.

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op of aan door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen wegen of gedeelten daarvan/ openbare plaatsen.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Afdeling 5: Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2.10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      vlaggen, wimpels of vlaggenstokken indien deze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • b.

      zonneschermen, voorzover ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en voor zover:

      • -

        elk onderdeel zich hoger dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt, en;

      • -

        elk onderdeel, in welke stand het scherm ook staat, zich op meer dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt,en;

      • -

        elk onderdeel, in welke stand het scherm ook staat, minder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan. Degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten draagt er zorg voor, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

    • d.

      voertuigen;

    • e.

      (gereserveerd)

    • f.

      (gereserveerd);

    • g.

      terrassen als bedoeld in artikel 2.28, vijfde lid;

    • h.

      het aanbrengen van sandwich- en driehoeksborden, mits de gebruiker ten minste twee weken voor aanvang het college van burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld. Het college van burgemeester en wethouders kan omtrent deze bepaling nadere regels vaststellen.

  • 3.

    Het is verboden op, aan, over of boven de weg een voorwerp of stof waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien:

    • a.

      deze door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengt aan de weg,

    • b.

      gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg, of

    • c.

      een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg

  • 4.

    Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 5.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 6.
    • a.

      Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wegenverordening provincie Utrecht, de Telecommunicatiewet, de Telecomunnicatieverordening of de Leidingenverordening.

    • b.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

    • c.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken;

    • d.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering aan te brengen in de wijze van aanleg van een weg, tenzij dit:

    • a.

      voor de aanleg van een in- of uitrit (uitweg) tijdig, doch uiterlijk 5 werkdagen van te voren schriftelijk is gemeld aan het college van burgemeester en wethouders, en;

    • b.

      voldoet aan nader door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen regels.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor andere overheden en het Recreatieschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak

  • 3.

    Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wegenverordening provincie Utrecht, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening en de Leidingenverordening.

Artikel 2.12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg, van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg, verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg, tenzij dit:

    • a.

      tijdig, doch uiterlijk 5 werkdagen van te voren schriftelijk is gemeld aan het

      college van burgemeester en wethouders, en;

    • b.

      voldoet aan door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen regels.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Wegenverordening provincie Utrecht .

Afdeling 6: Veiligheid op de weg

Artikel 2.13 Veroorzaken van gladheid

  • 1.

    Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 4e, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.14 Winkelwagentjes

  • 1.

    De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 3.

    Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

  • 4.

    Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg, onbeheerd daarop achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.

Artikel 2.15 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2.16 Openen straat(- of trottoir)kolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straat- of trottoirkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.17 Kelderingangen e.d.

  • 1.

    Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

(gereserveerd)

Artikel 2.19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1.

    Het is verboden op, aan of boven de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.20 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2.21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2.22 Objecten onder hoogspanningslijn

(gereserveerd)

Artikel 2.23 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.

Afdeling 7: Evenementen

Artikel 2.24 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5.22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2.9 en 2.39 van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest, voorstelling of wedstrijd op of aan de weg.

Artikel 2.25 Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 3.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen voor door hem aan te wijzen categorieën evenementen.

  • 4.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een feest of wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8: Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.27 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Onder horecabedrijf wordt in deze Afdeling verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.

  • 2.

    Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

  • 3.

    Een terras in de zin van deze Afdeling is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 4.

    Onder houder wordt in deze Afdeling verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2.28 en 2.28a.

Artikel 2.28 Exploitatievergunning horecabedrijf

  • 1.

    Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.

  • 3a.

    De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de houder geen verklaring omtrent gedrag overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.

  • 4.

    Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf.

  • 5.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2.10 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die ook betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voorzover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.

  • 6.

    Onverminderd het gestelde in het derde en vierde lid kan de burgemeester de in het vijfde lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf horende terrassen weigeren:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 7.

    Het bepaalde in het vijfde en zesde lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of de Wegenverordening provincie Utrecht.

Artikel 2.28a Vrijstelling vergunningplicht

  • 1.

    De burgemeester kan bepalen dat het gestelde in artikel 2.28 niet geldt voor een of meer in dat besluit aangeduide soorten horecabedrijven in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.

  • 2.

    De exploitatie van een horecabedrijf waarop een besluit als bedoeld in het eerste lid van toepassing is, moet zodanig geschieden dat daardoor de woon en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed.

Artikel 2.29 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is de houder van een horecabedrijf verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 uur en 06.00 uur, met uitzondering van de nacht van vrijdag op zaterdag en de nacht van zaterdag op zondag. In deze nachten geldt dit verbod met inachtneming van eenrichtingsverkeer, dat wil zeggen dat de houder van het horecabedrijf geen bezoekers meer mag toelaten na 02.00 uur en geen bezoekers mag laten verblijven in het horecabedrijf na 04.00 uur. Bezoekers kunnen het horecabedrijf na 02.00 uur uitsluitend verlaten.

  • 2.

    De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2.30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2.31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.

Artikel 2.32 Handel in horecabedrijven

(gereserveerd)

Artikel 2.33 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2.33a Zwarte lijst

  • 1.

    Het is de houder van een inrichting, als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, verboden in die inrichting toe te laten of te laten verblijven niet tot zijn gezin behorende personen, die naar het oordeel van de burgemeester misbruik van alcoholhoudende drank plegen te maken en wier namen als zodanig schriftelijk door de burgemeester aan die houder zijn opgegeven.

  • 2.

    Het is aan een persoon wiens naam ingevolge het bepaalde in het eerste lid door de burgemeester aan de houders van inrichtingen, als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, is opgegeven, verboden zich in een dergelijke inrichting te bevinden nadat hij schriftelijk door de burgemeester van dit verbod in kennis is gesteld.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid geldt voor een bepaalde periode, die niet langer is dan een jaar.

Artikel 2.34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.27 geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van artikel 2.28 tot en met 2.30.

Afdeling 9: Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.35 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

  • 2.

    houder: degene die een inrichting exploiteert dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2.36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.37 Nachtregister

(gereserveerd)

Artikel 2.38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10: Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.39 Speelgelegenheden

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid.

    • b.

      indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2.40 Speelautomaten

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen

    • b.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

  • 4.

    Het is niet toegestaan een speelautomatenhal in de gemeente te exploiteren.

Afdeling 11: Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2.42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met welk materiaal dan ook enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

  • 8.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt roerend verkeers- of straatmeubilair, zoals bijvoorbeeld een glasbak, met een onroerende zaak gelijkgesteld.

Artikel 2.43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.42.

Artikel 2.44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden om op een openbare plaats te vervoeren of bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.44a Geprepareerde tassen

Het is verboden op een openbare plaats of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een tas die er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van diefstallen te vergemakkelijken.

Artikel 2.45 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod.

Artikel 2.46 Rijden over bermen e.d.

  • 1.

    Het is verboden met voertuigen te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg.

  • 2.

    Het verbod geldt niet indien dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.

  • 3.

    Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening provincie Utrecht.

Artikel 2.47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.47a Verstoring van de openbare orde

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in de artikelen 424, 426 bis en 431 van het Wetboek van Strafrecht is het verboden op een openbare plaats, of in een voor het publiek toegankelijk gebouw op enigerlei wijze de orde te verstoren, zich hinderlijk te gedragen, personen lastig te vallen, te vechten, deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2.

    Het is verboden om in het geval van wanordelijkheden of indien er ernstig gevaar voor het ontstaan daarvan dreigt, op de in het eerste lid genoemde plaatsen een voorwerp of stof, kennelijk meegebracht om die orde te verstoren, bij zich te hebben.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen, terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege de Politie of de Gemeente in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4.

    Het is verboden een voorwerp dat ter afzetting of afsluiting van een gedeelte van de weg of vanwege het bevoegde gezag is aangebracht, te verplaatsen, te verwijderen of omver te halen.

Artikel 2.48 Hinderlijk drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats en op het openbaar water, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2.49 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2.50 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaarvervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.50a Liggen of slapen op een openbare plaats

Het is verboden – al dan niet met gebruikmaking van enige vorm van beschutting, waaronder in ieder geval begrepen het gebruik van een auto – op of aan de weg:

  • a.

    tussen zonsondergang en zonsopgang te liggen of te slapen;

  • b.

    tussen zonsopgang en zonsondergang te liggen of te slapen, nadat door een ambtenaar van politie in het belang van de openbare orde of veiligheid is aangezegd, dat dit moet worden beëindigd.

Artikel 2.51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor de doorgang versperd wordt.

Artikel 2.52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2.53 Bespieden van personen

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.54 Bewakingsapparatuur

(gereserveerd)

Artikel 2.55 Nodeloos alarmeren

(gereserveerd)

Artikel 2.56 Alarminstallaties

(gereserveerd)

Artikel 2.57 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom zonder dat die hond is aangelijnd en op door het college nader aan te wijzen plaatsen buiten de bebouwde kom, zonder dat die hond is aangelijnd;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • c.

      zonder dat deze hond voorzien is van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het college kan binnen de bebouwde kom plaatsen aanwijzen waar het verbod, genoemd in het eerste lid, onder a, niet geldt.

  • 3.

    De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2.58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

    • c.

      op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.

  • 3.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2.59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2.

    In afwijking van artikel 2.57, eerste lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3.

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.

Artikel 2.60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het college is bevoegd buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2.60a Houden van hinderlijke of schadelijke dieren in of nabij woningen

  • 1.

    Het is verboden in of nabij woningen dieren te houden, welke voor de omgeving hinderlijk of schadelijk zijn of dieren te houden op een wijze, welke voor de omwonenden hinderlijk of schadelijk is.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt slechts, nadat de houder van het dier door het college is aangeschreven, dat dit verbod ten aanzien van de in die aanschrijving te noemen dieren van toepassing is.

Artikel 2.61 Wilde dieren

(gereserveerd)

Artikel 2.62 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.63 Duiven

  • 1.

    De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld gebod.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale ophokverordening.

Artikel 2.64 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening provincie Utrecht.

  • 5.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.65 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Afdeling 12: Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

Artikel 2.67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

  • a.

    het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b.

    de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c.

    een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

  • d.

    de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

  • e.

    de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2.68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • -

      1º dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • -

      2º van een verandering van de onder a, sub 1º , bedoelde adressen;

    • -

      3º als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • -

      4º dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te even;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2.69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

(gereserveerd)

Artikel 2.70 Handel in horecabedrijven

(gereserveerd)

Afdeling 13: Vuurwerk

Artikel 2.71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Artikel 2.73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 14: Drugsoverlast

Artikel 2.74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2.74a Openlijk drugsgebruik

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats of op het openbaar water, dat deel uitmaakt van het door de burgemeester aangewezen gebied, softdrugs te gebruiken of openlijk voorhanden te hebben indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2.

    Onder softdrugs wordt verstaan: de middelen in lijst II, onderdeel b, behorende bij de Opiumwet.

Afdeling 15: Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de artikelen 2.1, 2.26, 2.33, 2.47, 2.49 en 2.50 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2.76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2.77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Artikel 2.78 Verblijfsontzegging

  • 1.

    De burgemeester kan gebieden aanwijzen waar hij aan personen een verblijfsontzegging kan opleggen.

  • 2.

    De burgemeester gaat alleen over tot aanwijzing van een gebied als bedoeld in het eerste lid, indien naar zijn oordeel sprake is van ernstige verstoring van de openbare orde.

  • 3.

    De burgemeester kan een verblijfsontzegging opleggen aan personen die in het aangewezen gebied de openbare orde verstoren door:

    • a.

      handelen in strijd met het bepaalde in de artikelen 2.47 eerste lid onder b (hinderlijk gedrag op of aan de weg), 2.47a(verstoring van de openbare orde), artikel 2.48 (hinderlijk drankgebruik) van deze verordening;

    • b.

      het bezit, de handel of het gebruik van in de Opiumwet verboden middelen;

    • c.

      het bezit van wapens, messen en andere voorwerpen die als steek- of slagwapen kunnen worden gebruikt;

    • d.

      diefstal, inbraak, heling, vernieling of andere vermogensdelicten of

    • e.

      geweldpleging of bedreiging.

  • 4.

    De burgemeester bepaalt in de verblijfsontzegging de termijn waarvoor deze geldt.

  • 5.

    Een verblijfsontzegging kan niet worden opgelegd aan personen die in het aangewezen gebied blijkens het bevolkingsregister wonen of in het aangewezen gebied werken.

  • 6.

    De burgemeester kan indien de belanghebbende een aantoonbaar belang heeft om zich binnen het aangewezen gebied te begeven de verblijfsontzegging naar tijd en plaats beperken.

  • 7.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegde verblijfsontzegging.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1: Begripsbepalingen

Artikel 3.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2: Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3.4 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    De aanvraag daartoe dient te geschieden door middel van een door het bevoegd bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 3.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      het aantal werkzame prostituees

    • d.

      het adres en de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • e.

      de plaatselijke en kadastrale ligging van de seksinrichting door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000.

    • f.

      de plattegrond van de seksinrichting door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1:100;

    • g.

      bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel; en

    • h.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting.

  • 4.

    De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant. Zij is persoonsgebonden en kan niet worden overgedragen.

Artikel 3.5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1.

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • 2.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a (oud), 250, 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • 3.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 4.

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • 5.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • 6.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3.6 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met vrijdag tussen 01:00 en 06:00 uur;

    • b.

      op zaterdag en zondag tussen 02:00 en 06:00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd orgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3.7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3.13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe te zien dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.9 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de in artikel 3.13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4.

    De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3.13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3.10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3.11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3: Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3.12 Beslissingstermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van de woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee;

    • h.

      indien niet is voldaan aan het gestelde in de nadere regels als bedoeld in artikel 3.3.

Afdeling 4: Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3.14 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt:

    • a.

      zodra de ingevolge artikel 3.4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd;

    • b.

      indien er een wijziging heeft plaatsgevonden in de persoon van de exploitant;

    • c.

      indien er een wijziging van bouwkundige aard in de inrichting heeft plaatsgevonden;

    • d.

      indien de inrichting naar een andere locatie wordt verplaatst.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.15 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.4, tweede lid, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1: Geluid- en lichthinder

Artikel 4.1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer van de volgende delen:

  • -

    de kern Vinkeveen

  • -

    de kern Wilnis

  • -

    de kern Mijdrecht

  • -

    het buurtschap Amstelhoek

  • -

    het buurtschap Nessersluis

  • -

    het buurtschap De Hoef

  • -

    het buurtschap Waverveen

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer de schriftelijke melding, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd.

  • 4.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 5.

    De volgende eindtijden zijn vastgesteld voor het beëindigen van het overschrijden van de normen van geluid en trilling: Zondag tot en met donderdag om 00.30 uur. Op vrijdag en zaterdag en op die dagen dat de daaropvolgende dag een algemene vrije dag is om 01.30 uur.

Artikel 4.4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

(gereserveerd)

Artikel 4.6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor geluidswagens op maandag tot en met zaterdag van 09.00 uur tot 20.00 uur voor zover behorende bij een evenement.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

  • 5.

    Voor tuin/ straatfeesten, buurtbarbeques en gelijksoortige festiviteiten geldt als eindtijd voor zondag tot vrijdag 00.00 uur en vrijdag tot en met zaterdag 01.00 uur.

Artikel 4.6b Geluidhinder door een dier

Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier is verplicht te voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.

Artikel 4.6c Geluidhinder door een motorvoertuig of bromfiets

Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder ontstaat.

Artikel 4.6d Geluidhinder door vrachtauto’s

  • 1.

    Het is tussen 17.00 uur en 07.00 uur verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer een vrachtauto als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens op zodanige wijze te laden of te lossen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

Afdeling 2: Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4.8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3: Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.10 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtsingel, één of meer bomen, een grotere (>1000 m2) beplanting van bomen en struiken (bosachtig karakter);

    • b.

      hakhout: een of meer bomen of boomvormers, die periodiek (minimaal één keer in de 10 jaar) worden geveld, ter verkrijging van nieuwe twijgen en dunne stammen;

    • c.

      dunning: velling ter bevordering van de groei en instandhouding van de houtopstand, gelijk aan een vorm van bosbeheer, waarbij periodiek 25% tot maximaal 60% van het areaal wordt geveld en waarbij de kronen zich na drie jaar weer sluiten;

    • d.

      bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;

    • e.

      iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

    • f.

      iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.

    • g.

      boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 20 cm of een stamomtrek van minimaal 65 cm op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede of stamomtrek van de dikste stam. In het kader van een herinplant- of instandhoudingsplicht kunnen voorschriften worden gesteld en maatregelen worden genomen voor bomen kleiner dan 20 cm dwarsdoorsnede of 65 cm stamomtrek op 1,3 m boven het maaiveld;

    • h.

      nationaal monumentale boom: boom, die op grond van nationaal bepaalde criteria op een specifieke lijst is geplaatst;

    • i.

      (gereserveerd);

    • j.

      hoofdgroenstructuur: het op kaarten aangeduide openbare profiel van ontsluitings- en lintwegen, dijken/dijklichamen, buurt/wijkparken en watergangen, gelegen binnen de bebouwde kom;

    • k.

      (vervallen);

    • l.

      boomwaarde: de waarde van de boom vastgesteld conform de landelijk algemeen geaccepteerde methode;

    • m.

      landbouwgronden: gronden als bedoeld in artikel 1 van de Landbouwwet;

    • n.

      knotten/kandelabersnoei: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen, als periodiek noodzakelijk onderhoud. Het drastisch inkorten van de kroon, de stam tot op betrekkelijk grote hoogte ontdoen van takken, of de top uit een boom zagen, is geen knotten of kandelabersnoei, maar staat gelijk aan vellen, als bedoeld in het navolgende lid.

  • 2.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4.11 Kapverbod

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen, te doen vellen of te verplanten.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouw gronden, beide voorzover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;

    • b.

      fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      dunning van bomen in bosjes of bosachtige beplantingen, buiten de bebouwde kom;

    • f.

      houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

  • -

    ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

  • -

    ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen; voor zover niet in strijd met het bepaalde in lid j;

    • g.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.11d;

    • h.

      dode houtopstand;

    • i.

      bomen op particuliere percelen, met uitzondering van monumentale bomen;

    • j.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van regulier onderhoud.

Artikel 4.11a Aanvraag vergunning

  • 1.

    De vergunning moet schriftelijk, door middel van een speciaal formulier, worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2.

    Wanneer het bureau LASER aan het college een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het college dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 4.11b Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning kan in elk geval worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 2.

    Het college kan bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning tevens de boomwaarde als motivering hanteren. Zij verwijzen zoveel mogelijk naar gemeentelijke bestemmings- en inrichtingsplannen, groenstructuur en –beheerplannen, landschapsplannen en beleidsnotities met betrekking tot openbaar groen en bomen.

  • 3.

    Het college kan toestemming geven tot direct vellen, indien sprake is van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang (noodkap).

Artikel 4.11c Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2.

    Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

Artikel 4.11d Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld dan wel op andere wijze tenietgegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door zijn te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen, waarbij het college bestuursdwang kan toepassen.

Artikel 4.11 e Schadevergoeding

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4.11, artikel 4.11c of artikel 4.11d, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 4.11f Bestrijding iepziekte

  • 1.

    Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

    • c.

      of de niet-ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering van geheel ontschorst iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm, voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren. Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod.

  • 3.

    Hetgeen in het eerste en tweede lid is genoemd geldt evenzeer voor aan iepziekte gelijk te stellen besmettelijke ziekten.

Artikel 4.11g Vervaltermijn vergunning

  • 1.

    Een op grond van deze afdeling verleende vergunning vervalt, indien daarvan niet binnen één jaar nadat deze onherroepelijk is geworden, gebruik is gemaakt.

  • 2.

    In geval de vergunning geldt voor meer dan één boom mag na de in het eerste lid genoemde termijn geen gebruik meer worden gemaakt van de vergunning voor de eventueel nog niet gevelde bomen.

  • 3.

    Het college kan van de vervaltermijn van één jaar afwijken, indien de omstandigheden dit in redelijkheid noodzakelijk maken.

Artikel 4.11h Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.

Artikel 4.11i Verhouding tussen kap- en bouw- of aanlegvergunning

  • 1.

    Het college stemt de procedures betreffende kapvergunning en aanleg- of bouwvergunning in het aanvraagstadium op elkaar af.

  • 2.

    Een kapvergunning kan worden aangehouden, op de enkele grond dat de bouw- of aanlegplannen nog niet definitief zijn. Aan de vergunning kan het voorschrift worden verbonden dat pas van de vergunning gebruik mag worden gemaakt als de bouw- of aanlegvergunning is verleend en nadat er onherroepelijk is beslist op een eventueel verzoek om schorsing c.q. voorlopige voorziening tegen de bouwvergunning.

Artikel 4.11j Openbaarmaking

  • 1.

    Het voornemen tot het verlenen van een kapvergunning wordt binnen drie weken na het in behandeling nemen van de aanvraag kenbaar gemaakt in een lokaal dag- of nieuwsblad.

  • 2.

    De beslissing op de aanvraag valt, in afwijking van artikel 1.2, binnen 3 maanden na de aanvraag en wordt kenbaar gemaakt in een lokaal dag- of nieuwsblad.

Artikel 4.12 Vergunning ex lege

De vergunning wordt geacht te zijn geweigerd, wanneer niet binnen de in het tweede lid van artikel 4.11 j genoemde termijn een beslissing is genomen op de aanvraag voor een vergunning.

Afdeling 4: Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hem gestelde regels:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen;

  • 2.

    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een door hem aangeduide voorwerp of stof:

    • a.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.

  • 3.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Provinciale Verordening.

Artikel 4.14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder:

    • a.

      meststoffen: meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet;

    • b.

      emissiearm aanwenden: gebruiken van meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik meststoffen behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moet worden: 'tijdens het uitrijden van de mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt';

    • c.

      grond: bouwland, maïsland en grasland.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik meststoffen is het verboden op gronden meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zaterdag, zondag en op algemeen erkende feest- en gedenkdagen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de mest emissiearm, als bedoeld in dit artikel, wordt aangewend.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van de in het tweede lid gestelde verboden.

  • 5.

    Vervoer van meststof als dunne mest dient te geschieden in volledig gesloten transportmiddelen die in een zindelijke staat verkeren.

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

[gereserveerd]

Afdeling 5 Kamperen buiten (bestemde) terreinen (vrij kamperen)

Artikel 4.17 Begripsomschrijving:

Onder kampeermiddel wordt in deze afdeling verstaan: tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig andere onderkomen of enig ander voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en andere voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4.18 Recreatief nachtverblijf buiten een kampeerterrein

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet voor kleinschalige terreinen in de jaarlijkse periode van 15 maart tot en met 31 oktober, waarvan in het bestemmingsplan is bepaald dat het gebruik voor kamperen niet strijdig is met de geldende bestemming.

  • 3.

    Dit verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik voor korte perioden voor de rechthebbende op een terrein.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 4.19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod in artikel 4.18, eerste lid, niet geldt.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid.

Afdeling 6 Afvalstoffen

Paragraaf 1: Algemene bepalingen

Artikel 4.20 Begripsomschrijvingen

1.In deze afdeling wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • a.

    wet: Wet milieubeheer;

  • b.

    inzamelen: de activiteiten gericht op het ophalen of innemen van afvalstoffen die binnen de gemeente ter inzameling worden aangeboden en het feitelijk ophalen en innemen daarvan;

  • c.

    ter inzameling aanbieden: de wijze van overdragen van afvalstoffen aan een inzamelende persoon of instantie, inclusief het achterlaten van afvalstoffen in daartoe door of vanwege de inzamelende persoon of instantie geplaatste inzamelmiddelen of -voorzieningen of op een daartoe aangewezen plaats, waarbij de daadwerkelijke overdracht plaatsvindt op het moment dat de afvalstoffen in het inzamelmiddel of de inzamelvoorziening zijn gebracht;

  • d.

    inzamelmiddel: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd hulp- of bewaarmiddel, bijvoorbeeld een huisvuilzak, minicontainer, afvalemmer, kca-box of big bag ten behoeve van één huishouden;

  • e.

    inzamelvoorziening: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd(e) bewaarmiddel of -plaats, bijvoorbeeld een verzamelcontainer, wijkcontainer of brengdepot, ten behoeve van meerdere huishoudens;

  • f.

    inzameldienst: de krachtens artikel 4.22, eerste lid, aangewezen inzameldienst, belast met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen;

  • g.

    andere inzamelaars: de krachtens artikel 4.22, tweede lid, aangewezen personen en instanties, belast met het afzonderlijk inzamelen van categorieën huishoudelijke afvalstoffen;

  • h.

    inzamelvergunning: de vergunning zoals bedoeld in artikel 4.26;

  • i.

    gebruiker van een perceel: degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt;

  • j.

    straatafval: huishoudelijke afvalstoffen van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen, papier, sigarettenpeuken, kauwgom, plastic bekertjes en blikjes, verpakkingsmateriaal, etenswaren, niet zijnde klein chemisch afval, ontstaan buiten een perceel;

  • k.

    wegen: de doorgaande wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

  • l.

    motorrijtuigen: alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder c van de Wegenverkeerswet 1994;

  • m.

    afvalpas: pasje om toegang te kunnen krijgen tot de ondergrondse containers.

Artikel 4.21 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden in het belang van de bescherming van het milieu.

  • 2.

    De houder van een vergunning of ontheffing is verplicht de daaraan verbonden voorschriften na te komen.

  • 3.

    De houder van een vergunning of ontheffing is verplicht deze of een gewaarmerkt afschrift daarvan ter inzage te geven op eerste vordering van een ambtenaar, die belast is met de zorg voor de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde.

  • 4.

    De houder van een vergunning voor oud papier is verplicht jaarlijks een overzicht van ingezamelde hoeveelheden oud papier te overhandigen aan de gemeente.

Paragraaf 2: Inzameling van huishoudelijke afvalstoffen

Artikel 4.22 Aanwijzing inzameldienst en andere inzamelaars

  • 1.

    Het college wijst de inzameldienst aan, die belast is met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 2.

    Naast de in het eerste lid genoemde inzameldienst kan het college andere inzamelaars aanwijzen die belast zijn met het afzonderlijk inzamelen van categorieën huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 4.23 Afzonderlijke inzameling

  • 1.

    Door de inzameldienst of andere inzamelaars worden de volgende categorieën huishoudelijke afvalstoffen afzonderlijk ingezameld:

    • a.

      groente-, fruit- en tuinafval;

    • b.

      klein chemisch afval;

    • c.

      glas en vlakglas;

    • d.

      oud papier en karton;

    • e.

      textiel;

    • f.

      (afgedankte) elektrische en elektronische apparatuur (voorheen wit- en bruingoed);

    • g.

      bouw- en sloopafval;

    • h.

      verduurzaamd hout;

    • i.

      grof tuinafval;

    • j.

      asbest en asbesthoudend afval;

    • k.

      grof huishoudelijk afval;

    • l.

      huishoudelijk restafval;

    • m.

      autobanden;

    • n.

      ijzer;

    • o.

      hout;

    • p.

      puin;

    • q.

      kunststof verpakkingen;

    • r.

      metaal;

    • s.

      dakleer;

    • t.

      tapijt;

    • u.

      kleine dode huisdieren.

  • 2.

    Het college kan een omschrijving vaststellen van de categorieën huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt groente-, fruit- en tuinafval niet afzonderlijk ingezameld bij de gebruikers van percelen die deel uitmaken van een gestapelde bouw en ten behoeve waarvan geen minicontainers zijn verstrekt.

Artikel 4.24 Inzamelmiddelen en -voorzieningen

  • 1.

    De inzameling kan plaatsvinden via:

    • a.

      een inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel;

    • b.

      een inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen;

    • c.

      een inzamelvoorziening op wijkniveau;

    • d.

      een door het college aangewezen brengdepot op lokaal of regionaal niveau.

  • 2.

    Het college kan aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.

Artikel 4.25 Frequentie van inzamelen

  • 1.

    Huishoudelijk restafval wordt tenminste een maal per twee weken bij of nabij elk perceel ingezameld.

  • 2.

    Groente-, fruit- en tuinafval wordt tenminste een maal per twee weken afzonderlijk bij of nabij elk perceel ingezameld.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid bepaalde wordt groente-, fruit- en tuinafval niet afzonderlijk ingezameld bij percelen die deel uitmaken van een gestapelde bouw en ten behoeve waarvan geen minicontainers zijn verstrekt.

  • 4.

    Het college kan de frequentie van inzameling vaststellen van de overige categorieën huishoudelijke afvalstoffen die afzonderlijk in aangewezen delen van de gemeente bij elk perceel worden ingezameld.

Artikel 4.26 Inzamelverbod huishoudelijke afvalstoffen behoudens vergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder inzamelvergunning van het college huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.

  • 2.

    De inzamelvergunning kan worden geweigerd in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de inzameldienst of andere inzamelaars.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor personen of instanties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben gekregen voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen.

Paragraaf 3: Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

Artikel 4.27 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan anderen

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden aan een ander dan de inzameldienst, andere inzamelaars, de houders van een inzamelvergunning of aan personen of instanties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben gekregen voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 4.28 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door anderen dan de gebruikers van percelen

  • 1.

    Het is anderen dan gebruikers van percelen verboden om huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden aan de inzameldienst of de andere inzamelaars.

  • 2.

    Het college kan besluiten dat het aan anderen dan gebruikers van percelen verboden is om huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden aan de houder van een inzamelvergunning.

Artikel 4.29 Afzonderlijk ter inzameling aanbieden

  • 1.

    Het is verboden om de categorieën huishoudelijke afvalstoffen zoals bepaald in artikel 4.23, eerste lid, anders dan afzonderlijk ter inzameling aan te bieden.

  • 2.

    Het college kan de inzameldienst en andere inzamelaars aanwijzen aan wie de in het eerste lid aangewezen categorieën huishoudelijke afvalstoffen moeten worden aangeboden.

  • 3.

    Het is verboden de aangewezen categorieën huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden aan anderen dan de krachtens het tweede lid aangewezen inzameldienst en andere inzamelaars.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de bij nadere regels aan te wijzen categorieën van personen.

  • 5.

    Het in het derde lid gestelde verbod geldt niet voor het aanbieden van categorieën huishoudelijke afvalstoffen aan personen of instanties die in het kader van productenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben gekregen voor die categorieën huishoudelijke afvalstoffen.

  • 6.

    In afwijking van het eerste lid wordt groente-, fruit- en tuinafval niet afzonderlijk ingezameld bij de gebruikers van percelen die deel uitmaken van een gestapelde bouw en ten behoeve waarvan geen minicontainers zijn verstrekt.

Artikel 4.30 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel

  • 1.

    Het is voor de gebruiker van een perceel ten behoeve van wie krachtens artikel 4.24, tweede lid, voor een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen een inzamelmiddel is aangewezen of van gemeentewege is verstrekt, verboden de betreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via het daartoe aangewezen of verstrekte inzamelmiddel.

  • 2.

    Het is voor de gebruiker van een perceel verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel aan te bieden, dan de categorie waarvoor dit inzamelmiddel of deze inzamelvoorziening krachtens artikel 4.24, tweede lid, is bestemd.

  • 3.

    Het college kan regels stellen omtrent de plaatsen en wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel ter inzameling moeten worden aangeboden.

  • 4.

    Het college kan regels stellen met betrekking tot het maximale gewicht van de afvalstoffen per inzamelmiddel en het maximale aantal inzamelmiddelen dat per keer kan worden aangeboden.

  • 5.

    Het college kan regels stellen omtrent het gebruik van een van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of een aangewezen inzamelvoorziening.

  • 6.

    Het college kan categorieën huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen die zonder inzamelmiddel ter inzameling kunnen worden aangeboden.

  • 7.

    Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijze ter inzameling aan te bieden dan krachtens dit artikel is bepaald.

  • 8.

    Het is verboden voor anderen dan de gebruiker van een perceel ten behoeve van wie krachtens artikel 4.24, tweede lid, een inzamelmiddel is verstrekt of aangewezen, hun afvalstoffen ter inzameling aan te bieden via dit inzamelmiddel.

Artikel 4.31 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen

  • 1.

    Het is de gebruiker van een perceel voor wie krachtens artikel 4.24, tweede lid, mede ten behoeve van zijn perceel een inzamelvoorziening voor een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen is aangewezen, verboden de betreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.

  • 2.

    Het is verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening voor een aantal percelen aan te bieden, dan de categorie waarvoor deze inzamelvoorziening krachtens artikel 4.24, tweede lid, is bestemd.

  • 3.

    Het college kan regels stellen ten aanzien van de wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen moet worden aangeboden.

  • 4.

    Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijze aan te bieden via een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen dan krachtens dit artikel is bepaald.

  • 5.

    Het is verboden voor anderen dan de gebruikers van percelen voor wie krachtens artikel 4.24, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden via deze inzamelvoorziening.

  • 6.

    Het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in een inpandige inzamelvoorziening. Het college kan regels stellen over het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in een inpandige inzamelvoorziening.

Artikel 4.32 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via inzamelvoorzieningen op wijkniveau

  • 1.

    Het is verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening op wijkniveau aan te bieden dan de categorie waarvoor de inzamelvoorziening krachtens artikel 4.24, tweede lid, is bestemd.

  • 2.

    Het college kan regels stellen omtrent de wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden via een inzamelvoorziening op wijkniveau.

  • 3.

    Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijze via een inzamelvoorziening op wijkniveau ter inzameling aan te bieden dan krachtens het tweede lid is bepaald.

  • 4.

    Het verbod in artikel 4.30, zevende lid, en artikel 4.31, vierde lid, geldt niet voor het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via inzamelvoorzieningen op wijkniveau overeenkomstig dit artikel.

Artikel 4.33 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een brengdepot op lokaal of regionaal niveau

  • 1.

    Het is verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een brengdepot op lokaal of regionaal niveau aan te bieden dan de categorieën waarvoor het brengdepot krachtens artikel 4.24, tweede lid, is bestemd.

  • 2.

    Het college kan regels stellen omtrent de wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden bij het brengdepot op lokaal of regionaal niveau.

  • 3.

    Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijze via een brengdepot op lokaal of regionaal niveau ter inzameling aan te bieden dan krachtens het tweede lid is bepaald.

  • 4.

    Het verbod in artikel 4.30, zevende lid, en artikel 4.31, vierde lid, geldt niet voor het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een brengdepot op lokaal of regionaal niveau overeenkomstig dit artikel.

Artikel 4.34 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen zonder inzamelmiddel

  • 1.

    Het college kan categorieën huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen die zonder inzamelmiddel als bedoeld in artikel 4.24 van deze verordening ter inzameling kunnen worden aangeboden.

  • 2.

    Het college kan regels stellen over de wijze waarop deze categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling moeten worden aangeboden.

  • 3.

    Het college kan regels stellen over het maximale gewicht, de afmetingen en het volume waarop deze categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling moeten worden aangeboden.

  • 4.

    Het is verboden deze categorieën huishoudelijke afvalstoffen op andere wijze ter inzameling aan te bieden dan krachtens dit artikel is bepaald.

Artikel 4.35 Dagen en tijden voor het ter inzameling aanbieden

  • 1.

    Het college stelt de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.

  • 2.

    Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.

Artikel 4.36 Het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

In afwijking van hetgeen in deze paragraaf is bepaald kan het college regels stellen omtrent het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst of andere inzamelaars.

Paragraaf 4: Inzameling van bedrijfsafvalstoffen

Artikel 4.37 Inzameling bedrijfsafvalstoffen door de inzameldienst

Het college kan categorieën bedrijfsafvalstoffen aanwijzen die door de inzameldienst worden ingezameld.

Artikel 4.38 Ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst

  • 1.

    Het is verboden bedrijfsafvalstoffen aan te bieden aan de inzameldienst.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor de krachtens artikel 4.37 aangewezen categorieën bedrijfsafvalstoffen, voorzover degene die gebruik maakt van de inzameling door de inzameldienst voldoet aan de daarmee ontstane belastingplicht op grond van de Verordening reinigingsrechten.

  • 3.

    Het college kan regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijzen en plaatsen waarop de krachtens artikel 4.37 aangewezen bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst ter inzameling kunnen worden aangeboden.

  • 4.

    Het is verboden de krachtens artikel 4.37 aangewezen bedrijfsafvalstoffen ter inzameling aan te bieden in strijd met deze regels.

  • 5.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Destructiewet, of de provinciale milieuverordening van toepassing is.

Artikel 4.39 Het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst

  • 1.

    Het college kan regels stellen voor het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst.

  • 2.

    Het is verboden bedrijfsafvalstoffen ter inzameling aan te bieden in strijd met deze regels.

Paragraaf 5: Zwerfafval

Artikel 4.40 Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging

  • 1.

    Het is verboden buiten een daarvoor door het college bestemde plaats en buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer een afvalstof, stof of voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins te plaatsen op een wijze die aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu of tot verontreiniging, beschadiging of onvoldoende afwatering van de weg.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      het overeenkomstig deze verordening ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen;

    • b.

      het thuis composteren van groente-, fruit- en tuinafval;

    • c.

      voor zover de (afval)stoffen tijdelijk op de weg geraken of worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen dan wel het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet bodembescherming, het Bouwstoffenbesluit, de Bestrijdingsmiddelenwet, de Kernenergiewet, de Meststoffenwet, de Destructiewet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wegenverordening provincie Utrecht of de bodembeschermingsverordening van de provincie Utrecht.

Artikel 4.41 Achterlaten van straatafval

  • 1.

    Het is verboden straatafval in de openbare ruimte achter te laten zonder gebruik te maken van de van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke voorwerpen.

  • 2.

    Het is verboden om andere afvalstoffen dan straatafval achter te laten in daartoe van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke voorwerpen.

Artikel 4.42 Voorkomen van zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen

  • 1.

    Het is verboden afvalstoffen of inzamelmiddelen die ter inzameling gereed staan te doorzoeken en te verspreiden.

  • 2.

    Het is verboden tegen afvalstoffen of inzamelmiddelen, die ter inzameling gereed staan, te stoten, te schoppen of deze omver te werpen of deze anderszins te behandelen waardoor er zwerfafval ontstaat.

Artikel 4.43 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren

De houder of beheerder van een inrichting waar eet- of drinkwaren worden verkocht die ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht:

  • a.

    een afvalbak, -mand of soortgelijk voorwerp in of nabij de inrichting op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek afval kan achterlaten;

  • b.

    zorg te dragen dat deze afvalbak, -mand of soortgelijk voorwerp van een zodanige constructie is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die afvalbak, -mand of voorwerp steeds tijdig wordt geledigd;

  • c.

    zorg te dragen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met de toezicht op de naleving van dit artikel, in de nabijheid van de inrichting achtergebleven afval, voorzover kennelijk uit of van die inrichting afkomstig, wordt opgeruimd.

Artikel 4.44 Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal

Degene die in de openbare ruimte reclamebiljetten of dergelijke of ander promotiemateriaal onder het publiek verspreidt, is verplicht deze of de verpakking daarvan terstond op te ruimen of te laten opruimen, indien deze in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen.

Artikel 4.45 Zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden

  • 1.

    Het is verboden afvalstoffen, stoffen of voorwerpen zodanig te laden, te lossen of te vervoeren of andere werkzaamheden te verrichten dat de weg wordt verontreinigd of het milieu nadelig kan worden beïnvloed.

  • 2.

    Indien bij het laden of lossen of vervoeren van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen deze weg wordt verontreinigd of het milieu nadelig wordt beïnvloed, is degene die genoemde werkzaamheden verricht alsmede diens opdrachtgever verplicht deze weg te reinigen of te laten reinigen:

    • a.

      direct na het ontstaan van de verontreiniging, indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of beschadiging van het wegdek oplevert;

    • b.

      direct na beëindiging van de werkzaamheden, indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of beschadiging van het wegdek oplevert;

    • c.

      indien de werkzaamheden langer dan een dag duren, elke dag direct na beëindiging van de werkzaamheden.

Paragraaf 6: Overige onderwerpen

Artikel 4.46 Verbod opslag van afvalstoffen

  • 1.

    Het is verboden afvalstoffen op voor het publiek zichtbare plaats in de open lucht en buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer op te slaan of opgeslagen te hebben.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op het overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst, andere inzamelaars of aan houders van een inzamelvergunning of de personen of instanties die in het kader van productenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 4.47 Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden

Het is de eigenaar of kentekenhouder verboden zich te ontdoen van een autowrak, dat afkomstig is van een huishouden, anders dan door afgifte aan inrichtingen, genoemd in artikel 6 van het Besluit Beheer Autowrakken.

Artikel 4.48 Aantasting milieu door motorvoertuigen

Het is ter bescherming van het milieu en ter voorkoming van overlast verboden met in werking zijnde motor vocht of ijsafzetting te verwijderen van een ruit van een motorvoertuig.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1: Parkeerexcessen

Artikel 5.1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    weg: de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • c.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

  • d.

    weggedeelte: gedeelte van de weg als bedoeld in lid a van dit artikel.

Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2.

    Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3.

    Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op door het college bij besluit aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van dit verbod verlenen.

Artikel 5.4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.6 Caravans e.d.

  • 1.

    Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de bewoning, recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Caravan- en tentenverordening provincie Utrecht, het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5.7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig, dat met inbegrip van de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig, dat met inbegrip van de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter, te parkeren op een door het college aangewezen weg of weggedeelte, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5.9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig, dat met inbegrip van lading een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

Afdeling 2: Collecteren

Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Het college kan onder door hem te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

Afdeling 3: Venten

Artikel 5.14 Begripsbepaling

(gereserveerd)

Artikel 5.15 Ventverbod

(gereserveerd)

Artikel 5.16 Vrijheid van meningsuiting

(gereserveerd)

Afdeling 4: Standplaatsen

Artikel 5.17 Begripsbepaling

(gereserveerd)

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

(gereserveerd)

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

(gereserveerd)

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

(gereserveerd)

Artikel 5.21 Aanhoudingsplicht

(vervallen)

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2.

    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    Geen vergunning is vereist voor een snuffelmarkt indien:

    • a.

      de totale oppervlakte van de snuffelmarkt minder bedraagt dan 1.250 m²; en

    • b.

      degene die de snuffelmarkt organiseert daarvan uiterlijk een week voor de start van de snuffelmarkt melding heeft gedaan aan de burgemeester.

    • c.

      De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing

Afdeling 6: Openbaar water

Artikel 5.24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, voor zover het voorwerp gevaar kan opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het veilig en doelmatig gebruik daavan, danwel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 5.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 6.

    De verboden in het eerste en derde lid gelden niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de verordening Vinkeveense Plassen, de Provinciale vaarwegenverordening, het Reglement van politie voor de vaarwateren in de provincie Utrecht, de Verordening tot regeling van het toezicht op de vaarwateren in de provincie Utrecht, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening, de Leidingenverordening en het Waterschapsreglement

Artikel 5.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor het innemen, hebben of beschikbaarstellen van een ligplaats met danwel voor een woonschip op plaatsen die door de raad van de gemeente De Ronde Venen c.q. door de raad van één van de in genoemde gemeente samengevoegde gemeenten, hetzij bij een geldend bestemmingsplan, hetzij bij afzonderlijk besluit, uitdrukkelijk als ligplaats voor woonschepen zijn aangewezen. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de wet Milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de verordening Vinkeveense Plassen, de Provinciale vaarwegenverordening, het Reglement van politie voor de vaarwateren in de provincie Utrecht, de Woonschepenverordening provincie Utrecht en de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5.26 Aanwijzingen ligplaats

  • 1.

    Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de verordening Vinkeveense Plassen, de Provinciale vaarwegenverordening, het Reglement van politie voor de vaarwateren in de provincie Utrecht, en de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5.27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.25, tweede lid, en 5.26 bepaalde.

Artikel 5.28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5.29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.30 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening of het Reglement van politie voor de vaarwateren in de provincie Utrecht.

Artikel 5.31 Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Artikel 5.31a Maximum-snelheid op openbaar water

  • 1.

    Het is verboden met een uitsluitend of mede door een mechanische kracht voortbewogen vaartuig sneller te varen dan de ingevolge het tweede of derde lid geldende maximum-snelheid.

  • 2.

    De maximum-snelheid op openbaar water bedraagt 6 km per uur.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan het college gedeelten van openbaar water aanwijzen waar een hogere maximum-snelheid geldt, met dien verstande dat deze niet meer dan 9 km per uur mag bedragen. Het college kan bij de aanwijzing bepalen dat de hogere maximum-snelheid alleen geldt voor bepaalde uren.

  • 4.

    Het college kan van het verbod vervat in het eerste lid ontheffing verlenen aan diegenen die zijn belast met het voorbereiden, organiseren en/of begeleiden van zeilwedstrijden of andere evenementen, indien de ontheffing naar het oordeel van het college noodzakelijk is.

  • 5.

    Het in het eerste tot en met het vierde lid gestelde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Besluit Motorschepen Vinkeveense Plassen of het Reglement van politie voor de vaarwateren in de provincie Utrecht.

Artikel 5.31b Schouw wateren

De rechthebbende op een (gedeelte van een) door het college aangewezen wetering of sloot is verplicht deze zuiver en schoon te houden van waterplanten en deze op een door het college bij de aanwijzing voor die wetering of sloot voorgeschreven diepte te houden.

Artikel 5.31c Hoogte en breedte van doorvaartruimte bij bruggen e.d.

  • 1.

    De rechthebbende op een brug of vergelijkbare constructie, welke is gesitueerd in of boven een door het college aangewezen wetering of sloot, is verplicht deze zodanig te construeren dat de voor doorvaart beschikbare ruimte voldoet aan de door het college bij de aanwijzing voorgeschreven hoogte en breedte.

  • 2.

    Indien de in het eerste lid bedoelde brug of vergelijkbare constructie ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening niet voldoet aan de door het college voorgeschreven hoogte en/of breedte, zal geen verwijdering of aanpassing plaats behoeven te vinden, tenzij zulks in het belang van de doorvaart nodig is.

  • 3.

    Bij eventuele vernieuwing of ingrijpend herstel van de brug of vergelijkbare constructie is in afwijking van het bepaalde in het tweede lid het eerste lid onverkort van toepassing.

Afdeling 7: Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 8: Verbod vuur te stoken en carbid te schieten

Artikel 5.34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de onthefingworden geweigerd ter bescherming van de flora en de fauna.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 5.34a Verbod carbidschieten

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      acetyleengas (C2H2) afkomstig van een reactie tussen carbid (calciumcarbide, chemische formule CaC2) en water of

    • b.

      waterstof (H2) afkomstig van een reactie tussen natronloog (natriumhydroxide, chemische formule NaOH) en water of

    • c.

      gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen of

    • d.

      al dan niet vernevelde, vloeistoffen of stoffen met vergelijkbare eigenschappen in een al dan niet afgesloten vat, bus, fles of dergelijk voorwerp op explosieve wijze te verbranden of te bewerken op zodanige wijze dat daardoor gevaar, schade of hinder voor de omgeving kan worden veroorzaakt.

  • 2.

    Het is verboden carbid op of aan de openbare weg of op een voor publiek toegankelijke plaats voorhanden te hebben.

  • 3.

    Het is verboden carbid af te leveren en ter aflevering voorhanden te hebben wetende of vermoedende dat daarmee een gebruik wordt gemaakt als omschreven in lid 1.

  • 4.

    Het bepaalde in de leden 2 en 3 geldt niet voor degene die aannemelijk maakt, dat het carbid niet gebezigd wordt of bestemd is voor handelingen die ingevolge het bepaalde in lid 1 verboden zijn.

  • 5.

    Het is verboden carbid op of aan de openbare weg of op een voor het publiek toegankelijke plaats achter te laten of voorhanden te hebben op een zodanige wijze dat derden onbedoeld met die stof in contact kunnen komen.

  • 6.

    Het verbod als bedoeld in lid 1 onder b, c en d is niet van toepassing op het normale gebruik van wettelijk toegestane verbrandingsmotoren.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing voorzover de Wet Milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Afdeling 9: Verstrooiing van as

Artikel 5.35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.36 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

  • 2.

    Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5.37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 10 Lijkbezorging

Artikel 5.38 Tijdvak voor begraven e.d.

  • 1.

    Het is verboden te begraven of het bezorgen van as buiten het tijdvak van 08.00 uur tot 16.30 uur.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen van deze tijden afwijken.

Artikel 5.39 Ordemaatregelen

  • 1.

    Het is aan steenhouwers, hoveniers en daarmede gelijk te stellen personen verboden, anders dan met toestemming van de beheerder van de begraafplaats, werkzaamheden voor derden aan grafbedekkingen te verrichten. Deze toestemming kan mondeling worden gegeven.

  • 2.

    Het is verboden met motorrijtuigen op een begraafplaats te rijden:

    • a.

      elders dan op de daartoe aangewezen rijwegen anders dan voor een begrafenis; of voor het vervoeren van materialen;

    • b.

      sneller dan 10 km per uur.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in de aanhef en onder a van lid 2.

  • 4.

    Bezoekers, personeel van uitvaartondernemingen en personen die werkzaamheden op de begraafplaats hebben te verrichten, zijn verplicht zich in het belang van de orde, rust en netheid te houden aan de aanwijzingen van de beheerder van de begraafplaats.

  • 5.

    Degenen die zich niet aan de in het vierde lid bedoelde aanwijzing houden, moeten zich op eerste aanzegging van de beheerder van de begraafplaats verwijderen.

Artikel 5.40 Vergunning grafbedekking

Voor het hebben van een grafbedekking is de vergunning nodig van het college.

Artikel 5.41 Onderhoud door de rechthebbende

De rechhebbende op een grafbedekking is verplicht deze behoorlijk te onderhouden of te herstellen.

Artikel 5.42 Werkingssfeer

De artikelen 5.35 tot en met 5.37 zijn niet van toepassing voorzover de Beheersverordening algemene begraafplaats De Ronde Venen van toepassing is.

Afdeling 11. Straatnaamborden, huisnummers e.d.

Artikel 5.43 Gedoogplicht aanduidingen

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers, bordjes ten behoeve van brandvoorzieningen door nutsbedrijven aangebrachte bordjes en wijkaanduidingen, worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het college geeft tevoren schriftelijk kennis aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid van hun voornemen over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers, bordjes ten behoeve van brandvoorzieningen door nutsbedrijven aangebrachte bordjes en wijkaanduidingen.

Artikel 5.44 Verwijdering e.d. aanduidingen

  • 1.

    Het is verboden enige aanduiding als bedoeld in artikel 5.43, eerste lid, te verwijderen, wijzigen, beschadigen, verplaatsen of onleesbaar te maken.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor de rechthebbende op een bouwwerk die met inachtneming van het door het college vastgestelde huisnummer de aanduiding hiervan in afwijkende vorm wenst aan te brengen. Het college kan ter zake nadere regels stellen.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak: artikel 2.1, 2.9, 2.10 t/m 2.12, 2.13 t/m 2.17, 2.19 t/m 2.21, 2.23, 2.25, 2.26, 2.28 t/m 2.29, 2.31, 2.33, 2.33a, 2.38, 2.39, 2.41 t/m 2.50, 2.50a, 2.51 t/m 2.53, 2.57 t/m 2.60, 2.60a, 2.62 t/m 2.64, 2.65, 2.72, 2.73, 2.74, 2.74a, 2.78, 3.4, 3.6, 3.8 t/m 3.11, 4.4, 4.6, 4.6b, 4.6c, 4.6d, 4.7 t/m 4.9, 4.11, 4.11c, 4.11d, 4.11f, 4.13, 4.14, 4.15, 4.18, 4.19, 5.2, 5.3, 5.4 t/m 5.11, 5.12, 5.13, 5.23 t/m 5.31c, 5.32, 5.33, 5.34, 5.34a, 5.36, 5.37, 5.38 t/m 5.41, 5.43, 5.44.

  • 2.

    Een gedraging in strijd met de volgende artikelen is een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 3º, Wet op de economische delicten en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie: artikel 4.21, 4.26 t/m 4.35, 4.38, 4.39, 4.40 t/m 4.45, 4.46, 4.47.

Artikel 6.2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college of de burgemeester aangewezen personen.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de volgende artikelen: 4.21, 4.26 t/m 4.35, 4.38, 4.39, 4.40 t/m 4.45, 4.46 en 4.47 bebbblast de krachtens artikel 18.4, derde lid, van de Wet Milieubeheer aangewezen ambtenaren.

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van bekendmaking.

  • 2.

    De Algemene Plaatselijke Verordening De Ronde Venen 2005, zoals deze is vastgesteld op 26 mei 2005 en is gewijzigd bij raadsbesluit van 28 juni 2007, 24 januari 2008 en 30 juni 2008, wordt ingetrokken.

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voorzover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 2.

    Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 4.

    Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.

  • 5.

    In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

  • 6.

    Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende 13 weken na het in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a. bepaalde termijn, voorzover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 7.

    De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voorzover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening De Ronde Venen 2008.

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente De Ronde Venen d.d. 27 november 2008.

 

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1.2 Beslistermijn

Artikel 1.2a Aanvraag vergunning of ontheffing

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1.7 Termijnen

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1: Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden

Afdeling 2: Betoging

Artikel 2.2 Optochten

Artikel 2.3 Kennisgeving betogingen, samenkomsten en vergaderingen op openbare plaatsen

Artikel 2:4 Afwijking termijn

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

Afdeling 3: Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Afdeling 4: Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

Artikel 2.8 Dienstverlening

Artikel 2.9 Straatartiest e.d.

Afdeling 5: Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2.10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

Artikel 2.11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 2.12 Maken, veranderen van een uitweg

Afdeling 6: Veiligheid op de weg

Artikel 2.13 Veroorzaken van gladheid

Artikel 2.14 Winkelwagentjes

Artikel 2.15 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Artikel 2.16 Openen straat(- of trottoir)kolken e.d.

Artikel 2.17 Kelderingangen e.d.

Artikel 2.18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Artikel 2.19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Artikel 2.20 Vallende voorwerpen

Artikel 2.21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2.22 Objecten onder hoogspanningslijn

Artikel 2.23 Veiligheid op het ijs

Afdeling 7: Evenementen

Artikel 2.24 Begripsbepaling

Artikel 2.25 Evenement

Artikel 2.26 Ordeverstoring

Afdeling 8: Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.27 Begripsomschrijvingen

Artikel 2.28 Exploitatievergunning horecabedrijf

Artikel 2.28a Vrijstelling vergunningplicht

Artikel 2.29 Sluitingstijden

Artikel 2.30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

Artikel 2.31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Artikel 2.32 Handel in horecabedrijven

Artikel 2.33 Ordeverstoring

Artikel 2.33a Zwarte lijst

Artikel 2.34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Afdeling 9: Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.35 Begripsomschrijvingen

Artikel 2.36 Kennisgeving exploitatie

Artikel 2.37 Nachtregister

Artikel 2.38 Verschaffing gegevens nachtregister

Afdeling 10: Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.39 Speelgelegenheden

Artikel 2.40 Speelautomaten

Afdeling 11: Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.41 Betreden gesloten woning of lokaal

Artikel 2.42 Plakken en kladden

Artikel 2.43 Vervoer plakgereedschap e.d.

Artikel 2.44 Vervoer inbrekerswerktuigen

Artikel 2.44a Geprepareerde tassen

Artikel 2.45 Betreden van plantsoenen e.d.

Artikel 2.46 Rijden over bermen e.d.

Artikel 2.47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Artikel 2.47a Verstoring van de openbare orde

Artikel 2.48 Hinderlijk drankgebruik

Artikel 2.49 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

Artikel 2.50 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Artikel 2.50a Liggen of slapen op een openbare plaats

Artikel 2.51 Neerzetten van fietsen e.d.

Artikel 2.52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Artikel 2.53 Bespieden van personen

Artikel 2.54 Bewakingsapparatuur

Artikel 2.55 Nodeloos alarmeren

Artikel 2.56 Alarminstallaties

Artikel 2.57 Loslopende honden

Artikel 2.58 Verontreiniging door honden

Artikel 2.59 Gevaarlijke honden

Artikel 2.60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 2.60a Houden van hinderlijke of schadelijke dieren in of nabij woningen

Artikel 2.61 Wilde dieren

Artikel 2.62 Loslopend vee

Artikel 2.63 Duiven

Artikel 2.64 Bijen

Artikel 2.65 Bedelarij

Afdeling 12: Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.66 Begripsbepaling

Artikel 2.67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 2.68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

Artikel 2.69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Artikel 2.70 Handel in horecabedrijven

Afdeling 13: Vuurwerk

Artikel 2.71 Begripsbepalingen

Artikel 2.72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Artikel 2.73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

Afdeling 14: Drugsoverlast

Artikel 2.74 Drugshandel op straat

Artikel 2.74a Openlijk drugsgebruik

Afdeling 15: Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.75 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2.76 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2.77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.78 Verblijfsontzegging

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1: Begripsbepalingen

Artikel 3.1 Begripsbepalingen

Artikel 3.2 Bevoegd bestuursorgaan

Artikel 3.3 Nadere regels

Afdeling 2: Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3.4 Seksinrichtingen

Artikel 3.5 Gedragseisen exploitant en beheerder

Artikel 3.6 Sluitingstijden

Artikel 3.7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

Artikel 3.8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

Artikel 3.9 Straatprostitutie

Artikel 3.10 Sekswinkels

Artikel 3.11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

Afdeling 3: Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3.12 Beslissingstermijn

Artikel 3.13 Weigeringsgronden

Afdeling 4: Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3.14 Beëindiging exploitatie

Artikel 3.15 Wijziging beheer

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1: Geluid- en lichthinder

Artikel 4.1 Begripsbepalingen

Artikel 4.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 4.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Artikel 4.4 Verboden incidentele festiviteiten

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

Artikel 4.6 Overige geluidhinder

Artikel 4.6b Geluidhinder door een dier

Artikel 4.6c Geluidhinder door een motorvoertuig of bromfiets

Artikel 4.6d Geluidhinder door vrachtauto’s

Afdeling 2: Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.7 Straatvegen

Artikel 4.8 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 4.9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Afdeling 3: Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.10 Begripsbepalingen

Artikel 4.11 Kapverbod

Artikel 4.11a Aanvraag vergunning

Artikel 4.11b Weigeringsgronden

Artikel 4.11c Bijzondere vergunningsvoorschriften

Artikel 4.11d Herplant-/instandhoudingsplicht

Artikel 4.11 e Schadevergoeding

Artikel 4.11f Bestrijding iepziekte

Artikel 4.11g Vervaltermijn vergunning

Artikel 4.11h Afstand van de erfgrenslijn

Artikel 4.11i Verhouding tussen kap- en bouw- of aanlegvergunning

Artikel 4.11j Openbaarmaking

Artikel 4.12 Vergunning ex lege

Afdeling 4: Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Artikel 4.14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

Afdeling 5 Kamperen buiten (bestemde) terreinen (vrij kamperen)

Artikel 4.17 Begripsomschrijving:

Artikel 4.18 Recreatief nachtverblijf buiten een kampeerterrein

Artikel 4.19 Aanwijzing kampeerplaatsen

Afdeling 6 Afvalstoffen

Paragraaf 1: Algemene bepalingen

Artikel 4.20 Begripsomschrijvingen

Artikel 4.21 Voorschriften en beperkingen

Paragraaf 2: Inzameling van huishoudelijke afvalstoffen

Artikel 4.22 Aanwijzing inzameldienst en andere inzamelaars

Artikel 4.23 Afzonderlijke inzameling

Artikel 4.24 Inzamelmiddelen en -voorzieningen

Artikel 4.25 Frequentie van inzamelen

Artikel 4.26 Inzamelverbod huishoudelijke afvalstoffen behoudens vergunning

Paragraaf 3: Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

Artikel 4.27 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan anderen

Artikel 4.28 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door anderen dan de gebruikers van percelen

Artikel 4.29 Afzonderlijk ter inzameling aanbieden

Artikel 4.30 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel

Artikel 4.31 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen

Artikel 4.32 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via inzamelvoorzieningen op wijkniveau

Artikel 4.33 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een brengdepot op lokaal of regionaal niveau

Artikel 4.34 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen zonder inzamelmiddel

Artikel 4.35 Dagen en tijden voor het ter inzameling aanbieden

Artikel 4.36 Het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

Paragraaf 4: Inzameling van bedrijfsafvalstoffen

Artikel 4.37 Inzameling bedrijfsafvalstoffen door de inzameldienst

Artikel 4.38 Ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst

Artikel 4.39 Het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst

Paragraaf 5: Zwerfafval

Artikel 4.40 Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging

Artikel 4.41 Achterlaten van straatafval

Artikel 4.42 Voorkomen van zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen

Artikel 4.43 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren

Artikel 4.44 Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal

Artikel 4.45 Zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden

Paragraaf 6: Overige onderwerpen

Artikel 4.46 Verbod opslag van afvalstoffen

Artikel 4.47 Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden

Artikel 4.48 Aantasting milieu door motorvoertuigen

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1: Parkeerexcessen

Artikel 5.1 Begripsbepalingen

Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Artikel 5.3 Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 5.4 Defecte voertuigen

Artikel 5.5 Voertuigwrakken

Artikel 5.6 Caravans e.d.

Artikel 5.7 Parkeren van reclamevoertuigen

Artikel 5.8 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 5.9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

Artikel 5.10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

Artikel 5.11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 5.12 Overlast van fiets of bromfiets

Afdeling 2: Collecteren

Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen

Afdeling 3: Venten

Artikel 5.14 Begripsbepaling

Artikel 5.15 Ventverbod

Artikel 5.16 Vrijheid van meningsuiting

Afdeling 4: Standplaatsen

Artikel 5.17 Begripsbepaling

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

Artikel 5.21 Aanhoudingsplicht

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

Afdeling 6: Openbaar water

Artikel 5.24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 5.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Artikel 5.26 Aanwijzingen ligplaats

Artikel 5.27 Verbod innemen ligplaats

Artikel 5.28 Beschadigen van waterstaatswerken

Artikel 5.29 Reddingsmiddelen

Artikel 5.30 Veiligheid op het water

Artikel 5.31 Overlast aan vaartuigen

Artikel 5.31a Maximum-snelheid op openbaar water

Artikel 5.31b Schouw wateren

Artikel 5.31c Hoogte en breedte van doorvaartruimte bij bruggen e.d.

Afdeling 7: Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.32 Crossterreinen

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

Afdeling 8: Verbod vuur te stoken en carbid te schieten

Artikel 5.34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Artikel 5.34a Verbod carbidschieten

Afdeling 9: Verstrooiing van as

Artikel 5.35 Begripsbepaling

Artikel 5.36 Verboden plaatsen

Artikel 5.37 Hinder of overlast

Afdeling 10 Lijkbezorging

Artikel 5.38 Tijdvak voor begraven e.d.

Artikel 5.39 Ordemaatregelen

Artikel 5.40 Vergunning grafbedekking

Artikel 5.41 Onderhoud door de rechthebbende

Artikel 5.42 Werkingssfeer

Afdeling 11. Straatnaamborden, huisnummers e.d.

Artikel 5.43 Gedoogplicht aanduidingen

Artikel 5.44 Verwijdering e.d. aanduidingen

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Strafbepaling

Artikel 6.2 Toezichthouders

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

Artikel 6.6 Citeertitel