Bijlage 28 vervalt van rechtswege op 31 december 2019.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-03-2018 | 24-04-2018 | bijlage 28 | 21-02-2018 | ||
12-01-2018 | 02-03-2018 | bijlage 5, 13, 18, 19 en 23 | 20-12-2017 | 2017, nr. 334/1453 | |
30-12-2017 | 12-01-2018 | bijlage 25 | 29-11-2017 | 2017, nr. 334/1453 | |
26-08-2017 | 30-12-2017 | bijlage 20 | 28-06-2017 | 2017, nr. 170/666 | |
06-05-2017 | 26-08-2017 | bijlage 24 | 08-06-2017 | 2017, nr. 155/440 | |
21-02-2017 | 29-06-2017 | bijlage 17 | 25-01-2017 | 2017, nr. 14/16 | |
31-12-2016 | 18-02-2017 | bijlagen 4, 5, 6, 13, 23 | 21-12-2016 | 2016, nr. 414/1663 | |
24-12-2016 | 30-12-2016 | bijlage 22 | 30-11-2016 | Gemeenteblad 2016, afd. 3A, nr. 386/1586 | |
14-10-2016 | 31-12-2016 | bijlage 20 | 14-09-2016 | Gemeenteblad 2016, afd. 1, nr. 1072 | |
25-08-2016 | 24-09-2016 | bijlage 16 | 13-07-2016 | Gemeenteblad 2016, afd. 1, nr. 878 | |
26-02-2016 | 23-07-2016 | bijlage 14, bijlage 15 | 20-01-2016 | Gemeenteblad 2016, afd. 1, nr. 20 | |
25-02-2016 | 21-02-2017 | bijlage 21 | 05-10-2016 | 2016, nr. 310/1165 | |
01-01-2016 | 01-02-2016 | art. 5, bijlage 3 | 17-12-2015 | Gemeenteblad 2015, afd. 1, nr. 1400 | |
28-07-2015 | 01-01-2016 | bijlagen 16 | 01-07-2015 | Gemeenteblad 2015, afd. 3, nr. 612 | |
01-04-2015 | 09-07-2015 | bijlagen 14 en 15 | 11-03-2015 Gemeenteblad 2015, afd. 3a, nr. 40/114 | Gemeenteblad 2015, afd. 1, nr. 114 | |
16-02-2015 | 01-04-2015 | artikel 1, 5, 8, 10 en bijlagen | 11-02-2015 | Gemeenteblad 2015, afd. 1, nr. 49 | |
21-10-2014 | 28-02-2015 | bijlage 5 | 10-09-2014 | Gemeenteblad 2014, afd. 1, nr. 636 | |
04-04-2014 | 21-10-2014 | nieuwe regeling | 12-03-2014 | Gemeenteblad 2014, afd. 1, nr. 181 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
schoolbestuur: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde in de gemeente gelegen openbare of bijzondere school, of, voor zover in deze verordening is bepaald, van een nevenvestiging waarvan de hoofdvestiging is gelegen in een andere gemeente;
school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, en een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra:
nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 76a of artikel 76b van de Wet op de expertisecentra, artikel X van de wet van 31 mei 1995 (Stb. 319) of artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;
Hoofdstuk 2 Aanvraagprocedures en weigeringsgronden
Bij het ontbreken van een of meer gegevens deelt het college dit schriftelijk mede aan het schoolbestuur. Daarbij krijgt het schoolbestuur de gelegenheid om binnen twee weken na de datum van verzending van de mededeling de gegevens schriftelijk aan te vullen, tenzij in de voorziening of aanvullende voorziening daarvoor een andere termijn wordt gesteld. Indien het schoolbestuur de ontbrekende gegevens niet binnen deze termijn verstrekt, beslist het college de aanvraag niet te behandelen.
Hoofdstuk 3 Verplichtingen schoolbestuur
Artikel 9 Verbod tot vervreemding
Vervreemding door het schoolbestuur van op basis van deze verordening toegekende voorzieningen is niet toegestaan zonder toestemming van het college tenzij sprake is van een overdracht van voorzieningen aan een ander schoolbestuur als gevolg van samenvoeging van het betreffende schoolbestuur met een ander schoolbestuur.
Hoofdstuk 4 Aanvraag tot vaststelling van voorzieningen die in de vorm van periodieke subsidies zijn verleend
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de school afwijken van de bepalingen van deze verordening.
De intrekking van de VloA heeft geen gevolgen voor de geldigheid van bepalingen in voorzieningen of aanvullende voorzieningen, nadere regels of beleidsregels waarin wordt verwezen naar genoemde verordening, mits de bepaling waarnaar wordt verwezen, naar de strekking ook is opgenomen in deze verordening.
Toelichting bij de Verordening op het lokaal onderwijsbeleid in de gemeente Amsterdam 2014
Wanneer de gemeente aan scholen ter ondersteuning van het onderwijs bovenop de rijksvergoeding extra gemeentelijke middelen beschikbaar wil stellen, dan kan dit alleen op basis van een verordening. Deze verplichting is neergelegd in artikel 140 Wet op het primair onderwijs, artikel 134 Wet op de expertisecentra en artikel 96g Wet op het voortgezet onderwijs. In deze wettelijke bepalingen is voorgeschreven dat deze verordening de voorzieningen bevat waarvoor een schoolbestuur in aanmerking kan komen, inclusief de procedure voor het doen van een aanvraag. Belangrijk is hierbij dat er in de verordening geen onderscheid mag worden gemaakt op basis van denominatie. De scholen dienen op grond van dezelfde maatstaf te worden behandeld. Om dit te waarbogen heeft de wetgever ervoor gekozen om in afwijking van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een aantal specifieke voorschriften op te nemen. In dit kader kan gewezen worden op de procedure voor spoedeisende voorzieningen, waarbij het college een zogenoemde tijdelijke aanvullende voorziening vaststelt, die achteraf bekrachtigd moet worden door de gemeenteraad. Als de gemeenteraad deze tijdelijke aanvullende voorziening bekrachtigt, wordt de voorziening als bijlage aan de verordening toegevoegd. Verder kan een schoolbestuur in afwijking van artikel 8:1 van de Awb beroep aantekenen tegen een voorziening of een wijziging daarvan.
De Verordening op het lokaal onderwijsbeleid in de gemeente Amsterdam 2014 (VloA 2014) vervangt de Verordening op het lokaal onderwijsbeleid in de gemeente Amsterdam uit 2009, hierna verordening. De verordening uit 2009 was een getrouwe kopie van de modelverordening financiële en materiële gelijkstelling van de Vereniging Nederlandse Gemeenten.
Naar aanleiding van de invoering van de nieuwe subsidiesystematiek binnen de gemeente Amsterdam, zoals neergelegd in de ASA 2012, en de daarmee beoogde uniforme uitvoering van het Amsterdamse subsidieproces was het noodzakelijk om de verordening uit 2009, voor zover het de verstrekking van subsidies betreft, hierop af te stemmen. In de praktijk worden deze subsidies al verleend op de ASA 2012 en haar voorganger de ASA 2004. De wijzigingen van de VloA 2014 ten opzichte van de verordening uit 2009 hebben dan ook vooral een technisch karakter. Verder is gekeken naar de redactie van de bepalingen in de verordening uit 2009. Dit heeft geleid tot nog een aantal redactionele aanpassingen en veranderingen in de volgorde, op grond waarvan is besloten om de verordening uit 2009 in te trekken en te vervangen door de VloA 2014.
Aan de VloA 2014 is een nieuw artikel 2 toegevoegd, dat de reikwijdte en de bevoegdheid van het college regelt. Het artikel bepaalt dat de VloA 2014 bestaat uit een algemeen juridisch kader en een aantal bijlagen, waarin de voorzieningen nader worden geregeld. Voorts bepaalt het tweede lid dat het college een voorziening kan verstrekken in de vorm van het feitelijk beschikbaar stellen van een voorziening in natura of in de vorm van een subsidie.
Artikel 4 regelt dat de inmiddels ingevoerde opvolger van de ASA 2012, de ASA 2013, van toepassing is op besluiten betreffende voorzieningen in de vorm van een subsidie die op grond van de VloA 2014 worden genomen voor zover er in de VloA 2014 of in een (aanvullende) voorziening van de ASA 2013 niet wordt afgeweken.
Artikel 3 en de artikelen 5 tot en met 9 van de VloA 2014 komen in grote lijnen overeen met artikel 3 en de artikelen 5 tot en met 17 van de verordening uit 2009. De uiteenlopende aanvraag en beslistermijnen die de verordening 2009 kende met betrekking tot de aanvraag van een voorziening en aanvullende voorziening zijn daarbij geüniformeerd en bovendien zijn de aanvraagtermijnen en de beslistermijnen afgestemd op de termijnen die de ASA 2013 hanteert.
In artikel 11 is een overgangsbepaling opgenomen, waardoor de voorzieningen en de daarbij horende nadere regels en beoordelingskaders die als bijlage zijn opgenomen bij de verordening uit 2009, vanaf de datum van intrekking van de verordening 2009 in de bijlage bij de VloA 2014 opgenomen worden.
Bijlage 2 De voorziening kwaliteitstrajecten in het kader van de kwaliteitsimpus voortgezet onderwijs amsterdam
Bijlage 5 Voorziening onderwijsondersteunend personeel
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze voorziening wordt verstaan onder:
Het doel van deze voorziening is dat iedere school voor basisonderwijs en speciaal onderwijs en de daarbij behorende nevenvestigingen en dislocaties, kunnen beschikken over extra uren onderwijsondersteunend personeel, waardoor de werkdruk van het onderwijsgevende en leidinggevende personeel wordt verminderd en tevens de veiligheid in en rondom de school wordt vergroot.
Artikel 3. Subsidiabele activiteiten en de hoogte van de periodieke subsidie
De hoogte van de subsidie voor een basisschool en een nevenvestiging van een basisschool wordt bepaald op grond van het aantal ongewogen leerlingen dat op 1 oktober in het schooljaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak ingeschreven stond op de vestiging waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. Hierbij gelden de volgende criteria:
De subsidie voor een dislocatie van een basisschool wordt bepaald op grond van het aantal leerlingen dat op 1 oktober in het schooljaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak de dislocatie daadwerkelijk bezocht. De criteria genoemd onder a. en b. van het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.
Subsidie voor de voorziening onderwijsondersteunend personeel kan uitsluitend worden aangevraagd door een schoolbestuur ten behoeve van één of meerdere onder zijn gezag vallende scholen.
Hoofdstuk 3 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 5 Aanvullende verplichtingen
Naast de verplichtingen op grond van artikel 10 en 11 van de ASA 2013 zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:
Hoofdstuk 4 Verantwoording en vaststelling van de subsidie
Artikel 6 Aanvraag om vaststelling
Bijlage 13 Voorziening Kansenaanpak Primair Onderwijs
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:
Verlengde leertijd: Uitbreiding van de effectieve leertijd voor doelgroepleerlingen uit groep 3 en hoger van een school voor basisonderwijs die tijdens de reguliere schooltijd of in aansluiting daarop individueel of in groepsverband extra ondersteuning ontvangen op het gebied van taal, rekenen, begrijpend lezen en studievaardigheden;
Het doel van deze voorziening is om Amsterdamse scholen voor basisonderwijs in staat te stellen doelgroepleerlingen op dat taal- en rekenniveau te brengen en te houden dat past bij hun mogelijkheden en daarmee onderwijsachterstanden bij deze leerlingen te voorkomen.
Artikel 3. Subsidiabele activiteiten
Het college kan een eenmalige subsidie verlenen als bijdrage in de kosten van de uitvoering:
Artikel 4. Hoogte en besteding subsidie
Indien voor de uitvoering van één van de gesubsidieerde activiteiten een leraar werkzaamheden verricht, kunnen de in het derde lid genoemde subsidiebedragen tevens ingezet worden voor zijn vervanging, waarbij geldt dat niet meer dan maximaal € 50,- per uur (excl. BTW) ten laste van deze voorziening gebracht kan worden.
Het college stelt jaarlijks drie afzonderlijke subsidieplafonds vast voor de onderwijsinterventies als bedoeld in artikel 3, eerste lid onder a, b, en c.
Artikel 7. Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
In aanvulling op artikel 5, tweede lid, van de ASA 2013 worden bij een subsidieaanvraag de volgende gegevens ingediend:
welke activiteiten het schoolbestuur wil uitvoeren ten behoeve van het uitbreiden van de effectieve leertijd voor doelgroepleerlingen en in samenhang daarmee welke activiteiten de school in zet om de ouderbetrokkenheid te stimuleren, met welke doelen en in samenwerking met welke andere organisaties;
Artikel 9. Aanvullende verplichtingen
het delen van kennis en ervaringen met andere scholen voor basisonderwijs in Amsterdam .
In aanvulling op artikel 14 van de ASA 2013 bevat de aanvraag tot subsidievaststelling een activiteitenverslag van de uitgevoerde activiteiten, corresponderend met de beschreven activiteiten in de subsidieaanvraag, waaruit in ieder geval blijkt:
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
De onder a. genoemde Amsterdamse doelgroepleerling is een leerling van groep 3 tot en met 8 die (een risico op) een onderwijsachterstand heeft. Dit risico is bepaald op basis van de factoren: indicatie Vroeg en Voorschoolse Educatie, opleiding ouders en inkomen van het huishouden. Deze VVE-indicatie wordt bepaald volgens de procedure die is opgenomen in het op 15 maart 2017 door de Amsterdamse gemeenteraad vastgestelde beleidsplan ‘Één voorziening voor alle Amsterdamse peuters – beleidsplan 2018-2022’. Niet elke leerling met een VVE-indicatie wordt aangemerkt als doelgroepleerling in het kader van deze voorziening Uitgezonderd hiervan zijn de leerlingen met een VVE-indicatie én minimaal één hoogopgeleide ouder/verzorger (afgeronde HBO of WO opleiding). Indien de VVE-indicatie van de betreffende leerling niet bekend is, wordt een doelgroepleerling gedefinieerd aan de hand van de volgende criteria: het opleidingsniveau van beide ouder(s)/verzorger(s) lager is dan mbo-2 (of een daarmee vergelijkbaar niveau) of het gezinsinkomen het lager is dan het landelijke bijstandsniveau.
Op basis van de voorgenoemde indicatoren wordt de omvang van het aantal, en de spreiding van het Amsterdamse doelgroepleerlingen over de Amsterdamse basisscholen jaarlijks door middel van een statistisch wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek wordt in opdracht van de Gemeente Amsterdam uitgevoerd door de dienst Onderzoek Informatie en Statistiek, die hiervoor gegevens gebruikt van de leerlingen die op 1 oktober in het schooljaar twee jaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak stond ingeschreven op de basisschool. Dit in verband met de beschikbaarheid van de gegevensbestanden van de gebruikte indicatoren;
De onder b. genoemde drempel heeft als gevolg dat het beschikbare subsidieplafond verdeeld wordt over minder Amsterdamse doelgroepleerlingen en minder scholen. Het uitgangspunt hierbij is dat scholen met een relatief laag percentage doelgroepleerlingen, de extra behoefte aan ondersteuning op het gebied van taal en rekenen van deze leerlingen eenvoudiger binnen het normale curriculum kunnen opvangen. Hierdoor wordt bovendien verwatering van het beschikbare budget voorkomen en zijn scholen met een hoog percentage doelgroepleerlingen beter in staat een voldoende aanbod aan onderwijsinterventies te realiseren (omdat zij meer budget kunnen aanvragen). De drempel wordt berekend op basis van de gegevens van de leerlingen die op 1 oktober in het schooljaar twee jaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak stond ingeschreven op de school voor basisonderwijs.
De onder c. genoemde Kansenaanpak PO betreft het in december 2017 door de gemeenteraad vast te stellen nieuwe beleidsplan, waarin is opgenomen op welke wijze de gemeente onderwijsachterstanden in samenwerking met de schoolbesturen voor het basisonderwijs tracht te bestrijden. Deze voorziening maakt onderdeel uit van dit plan;
In de punten d, g. en i zijn de definities opgenomen van een Maatwerkplan, een Zomerschool en een Kopklas.
De onder h. genoemde verlengde leertijd kan gerealiseerd worden door het uitvoeren van bijvoorbeeld schakelklassen, leerlabs, vakantieschool taal of de inzet van extra (ondersteunend) onderwijspersoneel in de klas. Anders dan tot nu toe het geval was, heeft een schoolbestuur in het kader van de uitvoering van de onderwijsinterventie Maatwerkplan meer regie over de uitvoering het soort activiteiten dat het beste past bij bijvoorbeeld de leerling populatie, de schoolontwikkeling of bestaande activiteiten of inzet op de school.
Artikel 3. Subsidiabele activiteiten
De eenmalige subsidies als bijdrage in de kosten van de uitvoering van de onderwijsinterventies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in aanvulling op de Rijksbekostiging die het schoolbestuur per leerling ontvangt, waardoor een school zorg kan dragen voor (taal)onderwijs in kleinere groepen en verlengde leertijd.
In deze voorziening zijn voor drie onderdelen subsidies aan te vragen. Het onderdeel uitvoering onderwijsinterventies in het kader van het Maatwerkplan, de onderwijsinterventie Zomerschool en de onderwijsinterventie Kopklas. Het college stelt jaarlijks drie afzonderlijke subsidieplafonds voor deze onderdelen.
De subsidie voor deze voorziening is aan te vragen door schoolbesturen van zowel basisscholen als scholen in het speciaal basisonderwijs (SBO).
Artikel 3. Subsidiabele activiteitenDe hoogte van de subsidie voor de uitvoering een maatwerkplan als bedoeld in artikel 3, eerste lid onder a wordt berekend aan de hand van de het aantal Amsterdamse doelgroepleerlingen vanaf groep 3 dat op 1 oktober in het schooljaar twee jaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak stond ingeschreven op de school vermenigvuldigd met het bedrag dat jaarlijks beschikbaar is per doelgroepleerling. Dit zogenoemde normbedrag wordt berekend op grond van de volgende formule: A = B / (X- Y), waarbij A staat voor bedrag per doelgroepleerling, B voor het subsidieplafond onderdeel verlengde leertijd en ouderbetrokkenheid, X voor het totaal aantal Amsterdamse doelgroepleerlingen in de stad en Y voor het aantal doelgroepleerlingen dat op een school onderwijs volgt, waar het percentage Amsterdamse doelgroepleerlingen vanaf groep 3 gelijk of minder is dan 10 procent van de totale leerlingenpopulatie vanaf groep 3;
De activiteiten gericht op ouderbetrokkenheid kunnen bijvoorbeeld gericht zijn op:
in relatie met achterstand het versterken van de doorgaande lijn in het kader van ouderbetrokkenheid van de VVE naar groep 3 t/m 8 van de school voor
Bijlage 16 Tegemoetkoming voor schoolgebouwen met overdimensionering en voor schoolgebouwen in de fijnstofzone
Bijlage 17 Voorziening Ouderbetrokkenheid in het voortgezet onderwijs
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:
Het doel van deze voorziening is om Amsterdamse scholen voor het voortgezet onderwijs in staat te stellen om de ouderbetrokkenheid te versterken, waardoor de ouders in samenwerking met de school de ontwikkeling van het kind in relatie tot het onderwijs kunnen stimuleren.
Artikel 3 Subsidiabele activiteiten
1. Het college kan een eenmalige subsidie verlenen als bijdrage in de kosten verbonden aan de uitvoering van één of meerdere onderstaande activiteiten van een school betreffende:
2. Het college kan tevens een eenmalige subsidie als bedoeld in het eerste lid van dit artikel verlenen voor de kosten verbonden aan een schooloverstijgend project van minimaal drie en maximaal acht Amsterdamse scholen betreffende de gezamenlijke uitvoering van één of meerdere van de activiteiten bedoeld onder de punten a. tot en met e. van dit artikel.
3. De hoogte van de subsidie als bedoeld in het eerste lid bedraagt maximaal € 10.000,- en van de subsidie als bedoeld in het tweede lid maximaal € 80.000,-.
4. Indien een leraar werkzaamheden verricht in het kader van één van de gesubsidieerde activiteiten, kan het in het derde lid genoemde subsidiebedrag tevens ingezet worden voor zijn vervanging, waarbij geldt dat niet meer dan maximaal € 50,- per uur (excl. BTW) ten laste van deze voorziening gebracht kan worden.
5. Indien voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten gebruik wordt gemaakt van een externe deskundige, dan kan niet meer dan € 125,- per uur (excl. BTW) ten laste van deze voorziening gebracht worden.
Het college stelt voor deze voorziening een subsidieplafond vast voor het tijdvak 01-08-2017 tot en met 31-07-2018 en voor het tijdvak 01-08-2018 tot en met 31-7-2019.
Artikel 5 Verdeelsleutel subsidieplafond en advies
a. de mate waarin het plan als bedoeld in artikel 8 aanhef en onder a. getuigt van een samenhang tussen visie en ambitie in relatie tot de uit te voeren activiteit(en) en bijdraagt aan de structurele inbedding van ouderbetrokkenheid op de school of scholen.
b. de evenwichtige verhouding tussen de kosten van de te subsidiëren activiteiten met de daarmee te bereiken doelen, het bereik van het aantal ouders en de daarvan te verwachten resultaten;
c. de mate van financiële en inhoudelijke borging voor de toekomst van de te ontwikkelen activiteiten;
d. de mate van onderlinge samenwerking op het terrein van ouderbetrokkenheid tussen scholen.
5. De aanvragen worden gehonoreerd naar de volgorde op de prioriteitenlijst.
Artikel 7 Aanvraagtermijn eenmalige subsidies
In afwijking van artikel 5, tweede lid van de VloA 2014 wordt een subsidieaanvraag voor het schooljaar 2017-2018 uiterlijk 3 april 2017 ingediend bij het college.
Artikel 8 Bij de aanvraag in te dienen gegevens
In aanvulling op artikel 5, tweede lid, van de ASA 2013 worden bij de subsidieaanvraag de volgende gegevens en stukken overgelegd:
In aanvulling op artikel 9, eerste lid van de ASA 2013 weigert het college een subsidie te verlenen indien:
Artikel 10 Aanvullende verplichtingen
In aanvulling op de verplichtingen artikel 10 en 11 van de ASA 2013, zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:
a. Het schoolbestuur draagt ervoor zorg dat een school waarvoor het schoolbestuur subsidie ontvangt deelneemt aan een door de gemeente en OSVO te organiseren kerngroep en in dat kader meewerkt aan kennisdeling door middel van een actieve bijdrage in netwerkbijeenkomsten voor scholen in het voortgezet onderwijs;
b. De school waarvoor het schoolbestuur subsidie ontvangt maakt in het kader van de kerngroep de opgedane kennis en ervaring zoveel mogelijk deelbaar en zichtbaar.
Artikel 11 Inwerkingtreding en duur
Deze voorziening treedt in werking een dag na publicatie in het Gemeenteblad en eindigt van rechtswege op 31 december 2019.
Toelichting bij de Voorziening Ouderbetrokkenheid in het voortgezet onderwijsAlgemene toelichting:
Met deze voorziening wordt uitvoering gegeven aan de beleidsbrief brief ‘Ouders centraal. Het stimuleren van ouderbetrokkenheid en een goede samenwerking tussen ouder en school’ vastgesteld op 30 maart 2016 door de gemeenteraad en de nadere uitwerking daarvan in het college besluit op 25 oktober 2016 met de volgende geformuleerde doelstellingen:
Is de beleidsbrief is vastgesteld dat we in het Amsterdams onderwijs een continue samenwerking tussen ouder, school en kind voor vve, po, vo en mbo willen realiseren. De ambitie van het college is om ouderbetrokkenheid in het onderwijs kwalitatief en kwantitatief te versterken en een goede samenwerking tussen ouders en school te stimuleren, zodat ouders samen met de school hun rol kunnen pakken om de ontwikkeling van hun kind te stimuleren. Het college vindt het belangrijk dat juist ook ouders in hun kracht gezet worden om hun kinderen te begeleiden en ondersteunen bij het goed doorlopen van de schoolloopbaan.
In verband met het doel van de beleidsbrief ‘Ouders centraal. Het stimuleren van ouderbetrokkenheid en een goede samenwerking tussen ouder en school’, zijn de uitgangspunten voor de subsidieregeling de volgende:
Aan de scholen wordt een eenmalige subsidie verleend om hun ambities op het terrein van ouderbetrokkenheid te realiseren. Het doel is om ouderbetrokkenheid in het Amsterdamse voortgezet onderwijs kwalitatief en kwantitatief te versterken en een goede samenwerking tussen ouders en school te stimuleren, zodat ouders samen met de school hun rol kunnen pakken om de ontwikkeling van hun kind te stimuleren.
De schoolbesturen die de subsidie ontvangen voor één of meerdere scholen die onder hun bevoegdheid vallen, dragen ervoor zorg dat deze scholen deelnemen aan de kerngroep. De deelnemers aan de kerngroep wisselen actief kennis uit en maken deze voor de andere Amsterdamse scholen zichtbaar. Het doel is om informatie, good practices en resultaten te delen, zodat dit ten goede komt aan het Amsterdamse onderwijs.
Artikel 1 Behoeft geen toelichting
Artikel 3 Subsidiabele activiteiten
De aanvragen die in aanmerking komen voor de eenmalige subsidie tonen visie en ambitie op het terrein van ouderbetrokkenheid. In de aanvraag geeft het schoolbestuur aan hoe de uit te voeren activiteiten door de onder zijn gezag vallende school in samenhang leiden tot een structurele inbedding van ouderbetrokkenheid. De school kiest daarbij zelf, afhankelijk van de fase waarin zij zich bevindt, de ouderbetrokkenheidambities en welke activiteiten zij wil opzetten. De activiteiten moeten daarbij vallen onder activiteiten genoemd in het eerste lid.
In het tweede lid van dit artikel wordt geregeld dat ook schooloverstijgende projecten voor een eenmalige subsidie in aanmerking komen.
In het kader van ouderbetrokkenheid kunnen scholen ervoor kiezen om kennisuitwisseling te laten plaatsvinden op school-overstijgend-niveau, schoolniveau, leraarniveau of leerling/ouderniveau om ervaring te delen en lange termijn samenwerking tussen scholen te stimuleren. Ook digitale uitwisseling kan gestimuleerd worden, door bijvoorbeeld skypen. Voor de kennisuitwisseling van scholen kunnen peer reviews gefinancierd worden. Het gaat hierbij om vervangings- en organisatiekosten om mogelijk te maken dat docenten bij elkaar in de klas kunnen kijken en van elkaar te leren. Scholen kunnen dit zelf met andere scholen organiseren.
Artikel 4 Behoeft geen toelichting
Artikel 5 Verdeelsleutel subsidieplafond en advies
Over de rangschikking en de hoogte van de te verlenen subsidie laat het college zich adviseren door een adviescommissie bestaande uit de volgende vier leden:
a. twee ambtelijk vertegenwoordigers van het college;
b. een ambtelijk vertegenwoordiger van een betrokken bestuurscommissie (netwerkfunctionaris);
c. een vertegenwoordiger vanuit de ‘vereniging van schoolbesturen in het Amsterdamse voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs’ (OSVO).
In het derde lid wordt geregeld aan de hand van welke criteria de adviescommissie de aanvragen beoordeeld. Punt a betreftde doelstellingen voor het voortgezet onderwijs als vervat in de beleidsbrief ‘Ouders centraal. Het stimuleren van ouderbetrokkenheid en een goede samenwerking tussen ouder en school’ en de nadere uitwerking hiervan in het collegebesluit van 25 oktober 2016.
Artikel 6 Behoeft geen toelichting
Artikel 7 Behoeft geen toelichting
Artikel 8 Bij de aanvraag in te dienen gegevens
De aanvragen die in aanmerking komen voor de subsidie tonen visie en ambitie op het terrein van ouderbetrokkenheid. In de aanvraag geeft het schoolbestuur aan hoe de activiteiten in samenhang leiden tot een structurele inbedding van ouderbetrokkenheid. Ook geeft het schoolbestuur in zijn aanvraag aan of en op welke wijze samenwerking wordt gezocht en of hij bereid is om financieel dan wel met personeel te investeren in de aanpak van ouderbetrokkenheid. Bij de aanvraag dient tevens het advies van de medezeggenschapsraad of ouderraad van de betrokken school of scholen worden bijgevoegd, omdat de gemeente het bij ouderbetrokkenheid essentieel vindt dat een school over het (voorgenomen) beleid met ouders zelf in gesprek gaat en blijft. Om de aanvrager te faciliteren in het aanleveren van de juiste informatie zal er een aanvraagformulier verstrekt worden.
In dit artikel zijn de weigeringsgronden opgenomen in aanvulling op de algemene weigeringsgronden zoals vermeld in de ASA 2013. Onder punt a. is opgenomen dat een subsidie wordt geweigerd als een aanvraag onvoldoende past in het Amsterdamse beleid op het gebied van ouderbetrokkenheid. In punt b. is bepaald dat als de aanvraag minder scoort op de beoordelingscriteria genoemd in artikel 5, derde lid van deze subsidieregeling, eveneens een afwijzing volgt. Tot slot wordt de subsidie geweigerd als aanvrager voor dezelfde activiteit al van een andere bron bekostiging ontvangt.
Artikel 10 Aanvullende verplichtingen
De aanvullende verplichtingen zijn gericht op deelname aan de kerngroep en op kennisdeling. Voor wat dit laatste punt betreft ook na afloop van de uitgevoerde activiteiten. Dit gebeurt door een actieve deelname aan minimaal twee kennisdelingsbijeenkomsten (circa 1,5 á 2 uur) over ouderbetrokkenheid in het voortgezet onderwijs.
Bijlage 18 Voorziening Nieuwkomersonderwijs
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.Begripsomschrijvingen
In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:
Ongedocumenteerde leerlingen: Leerlingen waarvoor een school in het kader van het nieuwkomersonderwijs geen recht heeft op een aanvullende bekostiging van het Rijk. Het gaat daarbij om leerlingen waarvan niet de door het Rijk vereiste documenten of verklaringen zoals bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet kunnen worden overlegd, maar waarvan wel kan worden aangetoond dat zij minder dan een jaar in Nederland woonachtig zijn.
Het doel van deze voorziening is om basisscholen door middel van het verstrekken van subsidie voor nieuwkomersonderwijs in staat te stellen om leerling die de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn zo snel mogelijk maar uiterlijk binnen een jaar op het taalniveau te krijgen dat past bij zijn/haar mogelijkheden, waardoor de leerling daarna (weer) volledig mee kan doen aan het reguliere onderwijs.
Artikel 3.Subsidiabele activiteiten
Het college kan een eenmalige subsidie verlenen als bijdrage in de kosten verbonden aan
een nieuwkomersgroep, waarin leerlingen in de leeftijdscategorie 6-12 jaar in groepen van 10 tot en met 15 leerlingen les krijgen in een apart lokaal, De subsidie per groep bedraagt maximaal € 40.000 en is bedoeld als bijdrage in de kosten voor onder andere inzet van de leerkracht, nazorg aan de leerlingen en materialen.
Na afloop van het gesubsidieerde schooljaar kan een schoolbestuur in aanmerking komen voor een aanvullende subsidie voor het nieuwkomersonderwijs, indien een schoolbestuur aantoont dat gemiddeld gedurende het gesubsidieerde tijdvak meer dan 4 ongedocumenteerde leerlingen categorie 6-12 jaar, inclusief degenen die aan hen gelijkgesteld zijn, per klas hebben deelgenomen aan het nieuwkomersonderwijs. Hiertoe dient een schoolbestuur per betrokken school de beschikking van het Rijk te kunnen overleggen, waarin voor deze groep leerlingen de extra bekostiging is afgewezen.
Het college stelt jaarlijks een subsidieplafond vast voor de subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid onder a, van deze voorziening.
Uitsluitend het schoolbestuur dat in een of meer onder zijn gezag vallende basisscholen mede namens andere schoolbesturen het nieuwkomersonderwijs verzorgt, kan een subsidieaanvraag indienen.
Artikel 6. Aanvraagtermijn eenmalige subsidies
In aanvulling op de aanvraag die voorafgaand aan het te subsidiëren schooljaar op grond van artikel 5, eerste lid van de VloA 2014 moet worden ingediend, kan gedurende dat schooljaar, indien de instroom van nieuwkomers dit noodzaakt, een aanvullende subsidie subsidieaanvraag voor de activiteiten genoemd in artikel 3, eerste lid worden ingediend worden ingediend .
Artikel 7. Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
In aanvulling op artikel 5, tweede lid, van de ASA 2013 wordt bij de subsidieaanvraag verstrekt een plan van aanpak voor het nieuwkomersonderwijs , waarin wordt aangegeven:
Hoofdstuk 3 Verlening subsidie
In aanvulling op artikel 9, eerstel lid van de ASA 2013 weigert het college geheel of gedeeltelijk een subsidie als:
Hoofdstuk 4 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 8. Aanvullende verplichtingen
Naast de verplichtingen op grond van artikel 10 en 11 van de ASA 2013 zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:
Hoofdstuk 5 Verantwoording en vaststelling van de subsidie
In aanvulling op artikel 14 van de ASA 2013 verstrekt het schoolbestuur in het kader van de aanvraag om vaststelling van de subsidie tevens toetsresultaten van deelnemende leerlingen, waaruit de taalontwikkeling van de leerlingen gedurende het schooljaar valt af te leiden.
Bijlage 25 Voorziening tegemoetkoming in aanvulling op cao vergoede reiskosten
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze subsidieregeling wordt verstaan onder
Leraar: Volgens de Wet op het voortgezet onderwijs (VO), de Wet op het primair onderwijs (PO) of de Wet op de expertisecentra ((V)SO) benoembare leraar, werkzaam op een Amsterdamse school of in een vervangingspool van een schoolbestuur of van samenwerkende schoolbesturen.
(V)SO: (Voortgezet) speciaal onderwijs
Artikel 3. Subsidiabele activiteiten en de hoogte van de subsidie
De voorziening tegemoetkoming openbaar vervoer kan uitsluitend door het schoolbestuur PO, (V)SO of VO worden aangevraagd voor het personeel van de onder zijn gezag vallende scholen.
Artikel 6. Aanvraagtermijn en in behandeling name eenmalige subsidies
In afwijking van het bepaalde in artikel 5, eerste lid van de VloA 2014 kan een schoolbestuur deze
Artikel 7. Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
In aanvulling op artikel 5, tweede lid van de ASA 2013 wordt bij de subsidieaanvraag een begroting verstrekt , waarin een berekening is opgenomen van de meerkosten die een schoolbestuur maakt voor de reiskosten aanvullend op de cao .De berekening wordt gemaakt aan de hand van het aantal fte dat bij aanvang van het te subsidiëren schooljaar als bedoeld in artikel 6 bij het schoolbestuur werkzaam is , onderverdeeld naar de afstandscategorieën genoemd in artikel 3, derde lid.
Hoofdstuk 4 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 8. Aanvullende verplichtingen
Naast de verplichtingen op grond van artikel 10 en 11 van de ASA 2013, is het schoolbestuur verplicht eenzelfde bedrag als het verleende subsidiebedrag voor de reiskosten van de leraren bedoeld in artikel 3, eerste lid bij te dragen per leraar.
Hoofdstuk 5 Verantwoording en vaststelling van de subsidie
In aanvulling op artikel 14 van de ASA 2013 verstrekt het schoolbestuur in het kader van de aanvraag om vaststelling van de subsidie informatie waaruit blijkt:
hoeveel fte op meer dan 21,5 km woonachtig waren gedurende de 10 maanden van het schooljaar waarop de verantwoording betrekking heeft, waarbij het schoolbestuur een onderverdeling maakt naar de afstandscategorieën genoemd in de tabel van artikel 3, tweede lid en de daarbij behorende bedragen aan uitgekeerde reiskostenvergoeding;.
Artikel 10. Inwerkingtreding en duur
Deze voorziening treedt in werking een dag na publicatie in het Gemeenteblad en eindigt van rechtswege op 1 januari 2020.
Amsterdamse scholen zijn in toenemende mate genoodzaakt om leraren van buiten de stad te werven. Leraren die van buiten de regio moeten komen, maken relatief veel reiskosten, omdat de cao PO, respectievelijk VO de vergoeding maximeert bij 21,5 km (PO en (V)SO) en 25 km (VO). De cao PO is ook van toepassing op het (V)SO. De voorziening is bedoeld om nieuwe leraren voor het Amsterdamse onderwijs te werven en leraren die in dienst zijn te behouden.
De lage reiskostenvergoeding is voor veel leraren een belemmering om in de stad les te (blijven) geven. Met deze regeling maken de schoolbesturen en de gemeente het aantrekkelijker om van buiten de stad les te komen of blijven geven. Met de Voorziening tegemoetkoming in aanvulling op cao vergoede reiskosten worden via de besturen de leraren die verder weg wonen dan de cao-grens gedeeltelijk tegemoet gekomen in deze reiskosten. De aanvullende reiskosten worden voor de helft vergoed door de gemeente en door de andere helft door de schoolbesturen. Deze voorziening moet er voor zorgen dat de reiskosten minder een obstakel vormen om in Amsterdam les te komen of te blijven geven. Een ruimere reiskostenvergoeding maakt de stad een meer aantrekkelijke plek om les te geven.
De gemeente zal de subsidie uitkeren aan de schoolbesturen, die voor hun leraren een aanvraag hebben ingediend. De schoolbesturen zijn er vervolgens voor verantwoordelijk dat de reiskostentegemoetkoming bij de leraren terecht komt.
De subsidieregeling is een uitwerking van de Amsterdamse Lerarenagenda die onder andere tot doel heeft om bij te dragen aan voldoende en goed opgeleide leraren in Amsterdam.
De gemeente vraagt een eigen bijdrage van de schoolbesturen van 50%. Dit kan het bestuur aantonen met een overzicht van de reiskosten conform cao en een overzicht van de geraamde reiskosten, aanvullend op de cao. De gemeente heeft in kaart gebracht hoe de cao PO en VO eruit zou zien als deze zou doorlopen tot 50 km. Bij de berekening van de gemiddelde kosten is de gemeente uitgegaan van een dienstverband van 0,8 fte. In de tabel zijn vier categorieën opgenomen vanaf 21,5 km (PO en (V)SO) en 25 km (VO op basis van extrapolatie van de bestaande bedragen in de cao PO en VO.
Het college stelt voor het schooljaar 2017-2018 en 2018-2019 een afzonderlijk subsidieplafond vast. Op grond van artikel 4:25 van de Awb dient het college een subsidie te weigeren zodra door het verstrekken van de subsidie het plafond wordt overschreden. Indien het subsidieplafond onvoldoende is om alle aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen te honoreren , worden alle te verlenen subsidies met eenzelfde percentage verlaagd, zodat het subsidieplafond toereikend zal zijn.
De aanvraag voor deze voorziening mag alleen worden ingediend door het schoolbestuur.
Het schoolbestuur dient bij de aanvraag om de subsidie een begroting te overleggen betreffende de geraamde meerkosten, dus de kosten aanvullend op de cao-vergoeding.
De gemeente en de schoolbesturen gaan samen het lerarentekort tegen. De aanvullende reiskostenvergoeding betreft een cofinanciering en kan nooit alleen bestaan uit de subsidie van de gemeente.
Scholen dienen bij de verantwoording aan te kunnen tonen dat het bedrag is uitgekeerd aan reiskosten aan personen die verder weg woonden dan 21,5 km PO en 25 km VO.