Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap van Delfland

Algemene regels behorende bij de Keur Delfland 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieHoogheemraadschap van Delfland
Officiële naam regelingAlgemene regels behorende bij de Keur Delfland 2010
CiteertitelAlgemene regels behorend bij de Keur Delfland 2010
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Artikel 4.10 van de Keur Delfland 2010

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-11-201120-05-2014-

22-11-2011

Onbekend

24806

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Delfland van 22 november 2011, tot vaststelling van algemene regels inhoudende vrijstelling van de vergunningplicht voor het verrichten van handelingen in, op, boven, over of onder waterstaatwerken en het onttrekken van grondwater (Algemene regels behorende bij de Keur Delfland 2010)

Algemene regels behorende bij de Keur Delfland 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

§ 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

1.In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Aangeheelde waterkering: waterkering waarvan de hoogte van de achterliggende gronden op kunstmatige wijze op gelijke hoogte of hoger dan de kruinhoogte van de waterkering zijn aangelegd.

Binnenwaterkering: waterkering die binnen een dijkring beveiliging biedt tegen overstroming en die als zodanig is aangewezen in de legger.

Buitengewoon onderhoud: het zodanig onder profiel brengen van een waterstaatswerk, dat (ten minste) wordt voldaan aan de legger behorende situatietekeningen, dwarsprofielen en lengteprofielen.

Buitenkruinlijn: snijpunt van de raaklijnen van de kruin en het buitentalud van een waterkering.

Dam: werk in een watergang om water te keren.

Damwand: wand van verticale planken.

Doorstroomprofiel: profiel van een watergang om water aan- en af te voeren.

Duiker: een verbindingsbuis om water onder een straat of een stuk grond door te laten.

Grondmechanisch onderzoek: uitvoeren van grondonderzoek door middel van sonderingen, handboringen, mechanische boringen, peilbuizen of waterspanningsmeters.

Hek: afscheiding met vrije doorzicht.

Insteek: de snijlijn van het bovenwatertalud van het water met het aangrenzende maaiveld;

Kabel: transportmedium zonder holle ruimte.

Kwetsbare gebieden: kwetsbare gebieden die als zodanig zijn aangewezen in de Leidraad Regulering grondwateronttrekkingen en infiltraties.

Landscheiding: waterkeringdie de begrenzing vormt tussen waterschappen.

Leiding:

  • ·

    vrij lozende leiding:transportmedium dat uitmondt in een oppervlaktewaterlichaam.

  • ·

    druk- of pijpleiding:transportmedium voor gassen en vloeistoffen.

Lozingspunt: werk waarmee niet-oppervlaktewater in een oppervlaktewater wordt geloosd.

Natuurvriendelijke oever: een door de mens ingerichte oever waarbij de ontwikkeling van natuur, landschap en ecologie expliciet wordt gestimuleerd en die als zodanig is aangewezen in een legger.

NEN 3650 en NEN 3651: door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven normen voor het toepassen van kabel en leidingsystemen in waterstaatswerken.

Oeverbescherming: beschoeiing of damwand die wordt aangebracht in de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen.

Oeverlijn: de snijlijn van het wateroppervlak op het schouwpeil met de oever.

Polderkade: waterkering die in een peilbesluit vastgestelde peilgebieden van elkaar of andere gebieden scheidt en die als zodanig is aangewezen in een legger.

Polderprincipe: creëren van een kunstmatig grondwaterniveau dat lager ligt dan het omliggende grondwaterniveau voor het permanent droog houden van civieltechnische en bouwkundige werken.

Primair water: oppervlaktewaterlichaam dat een belangrijke transport- en bergende functie heeft en die als zodanig is aangewezen in een legger.

Primaire waterkering: waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming doordat deze behoort tot een dijkring ofwel vóór een dijkring is gelegen en als zodanig is aangegeven in de Waterwet.

Regionale waterkering: waterkering die binnen een dijkring beveiliging biedt tegen overstroming vanuit de boezem en die als zodanig is aangewezen in de waterverordening Zuid-Holland.

Schouwpeil: in een peilbesluit vastgesteld referentiepeil van de schouw, vergunningverlening, en berekening van het watersysteem.

Schutting: afscheiding zonder vrije doorzicht.

Secundair water: oppervlaktewaterlichaam met een lokale transport- en ontwaterende functie of dat zorgt voor een zekere drooglegging en die als zodanig is aangewezen in een legger.

Sleuf: langwerpige smalleontgraving die in de grond vanaf het maaiveld wordt gegraven.

Sleufloze techniek: het door middel van doorpersen of boren leggen van kabels of leidingen.

Straatmeubilair: objecten die in de openbare ruimte staan ten behoeve van de openbare ruimte.

Verheelde waterkering: waterkering waarvan de hoogte van de achterliggende gronden op natuurlijke wijze op gelijke hoogte of hoger dan de kruinhoogte van de waterkering zijn gelegen.

Voorland: voor een waterkering gelegen land of ondiep gelegen oever.

Waterkerend vermogen: vermogen van een waterkering om aan alle faalmechanismen te voldoen, overeenkomstig de veiligheidseisen.

Zeewering: waterkering tegen de zee die als zodanig is aangewezen in een legger.

2.In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder beschermingszone, bestuursorgaan, grondwater, grondwaterlichaam, Hoogheemraadschap, legger, kunstwerken, milieubeschermingsgebied, onttrekken, onttrekkingsinrichting, oppervlaktewaterlichaam, profiel van vrije ruimte, wateren, waterkering, waterstaatwerk en werk verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Keur Delfland 2010.

§ 1.2 Procedurele bepalingen

Artikel 2 Melding algemeen
  • 1. Indien op grond van deze regeling een melding is vereist, wordt door diegene die de handelingen verricht, uiterlijk drie weken voorafgaand aan het verrichten van die handelingen schriftelijk melding gedaan aan het bestuursorgaan.

  • 2. De melding wordt gedaan met behulp van een door het hoogheemraadschap beschikbaar gesteld meldingsformulier.

  • 3. De melding vervalt indien de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd binnen een jaar na de melding.

  • 4. Indien een handeling als bedoeld in de artikelen 4, 7, 10, tweede lid, 13, of 33, deel uitmaakt van een handeling of samenstel van handelingen waarvoor een vergunning op grond van de Keur Delfland 2010, de Waterwet of de daarop berustende bepalingen is vereist en de aanvraag om die vergunning tegelijkertijd met een melding is ingediend, geldt in afwijking van het eerste lid, dat de daarin genoemde termijn gelijk is aan de beslistermijn van die vergunning.

Artikel 3 Samenhang bij vergunning of beheershandelingen
  • 1. Indien een handeling als bedoeld in de artikelen 4, 7, 10, 13, 16, 18, 19, 21, 23, 25, 27, 29, 31 en 33 deel uit maakt van een handeling of samenstel van handelingen waarvoor een vergunning vereist is op grond van de Keur Delfland 2010, de Waterwet of de daarop berustende bepalingen en deze samenhang gevolgen kan hebben voor het watersysteem geldt de vrijstelling op de vergunningplicht uit deze algemene regels niet.

  • 2. Indien een handeling als bedoeld in de artikelen 4, 7, 10, 16, 19, 25, 27, of 29 , plaatsvindt op of nabij een locatie, waarvoor een besluit is vastgesteld door het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap, of het bestuursorgaan, voor het uitvoeren van beheershandelingen en die handeling een belemmering vormt voor het uitvoeren van die beheershandelingen, geldt de vrijstelling op de vergunningplicht uit deze algemene regels niet.

Hoofdstuk 2 Algemene regels voor het verrichten van handelingen in, op, boven, over of onder waterstaatswerken

§ 2.1 Steigers of vlonders

Artikel 4 toepassingscriteria
  • 1. Voor het aanleggen van een steiger of een vlonder in, op, boven of over een waterstaatswerkis geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig indien de steiger of vlonder:

    • a.

      niet wordt aangelegd in, op, boven of over het buitentalud of de kruin van een niet verheelde of niet aangeheelde waterkering;

    • b.

      niet in, op, boven of over een natuurvriendelijke oever wordt aangelegd;

    • c.

      op ten minste een afstand van 50 meter van een gemaal wordt aangelegd;

    • d.

      op ten minste een afstand van 10 meter van een lozingspunt, of een kunstwerk wordt aangelegd;

    • e.

      op ten minste een afstand van 2 meter van een naastgelegen steiger of vlonder wordt aangelegd;

    • f.

      met de onderkant op minimaal 0,50 meter boven het ter plaatse geldende schouwpeil wordt aangelegd;

    • g.

      maximaal 6 meter lang wordt;

    • h.

      wordt aangelegd in een water waarvan in de legger is aangegeven dat deze minimaal 4 meter breed is;

    • i.

      niet meer dan 1/8 van de breedte van het water en maximaal 1,50 meter buiten de doorgaande oeverlijn uitsteekt;

    • j.

      met een oeverbescherming van minimaal 1 meter aan weerszijden van de steiger of de vlonder in de doorgaande oeverlijn wordt aangelegd, en

    • k.

      aangelegd op funderingspalen die geen grotere dikte of diameter hebben dan 80 millimeter en die hart op hart minimaal 0,50 meter uit elkaar staan.

  • 2. Voor het verwijderen van een steiger of een vlonder in, op, boven of over een waterstaatswerk als bedoeld in het eerste lid,is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig.

Artikel 5 melding

Van het aanleggen of verwijderen van een steiger of vlonder als bedoeld in artikel 4, wordt een melding gedaan.

Artikel 6 algemene criteria
  • 1. Diegene die een steiger of vlonder als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanlegt:

    • a.

      belemmert de aan- of afvoer van wateren niet;

    • b.

      gebruikt geen materialen die wateren kunnen verontreinigen, en

    • c.

      zorgt ervoor dat de steiger of vlonder en de bijbehorende oeverbescherming van een deugdelijke constructie zijn en zodanig worden gefundeerd dat er geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan.

  • 2. De eigenaar van een steiger of vlonder als bedoeld in artikel 4, eerste lid:

    • a.

      houdt het doorstroomprofiel vrij van drijfvuil en voert het kroosvuil en de baggerspecie af onder en tot op 1 meter rondom de steiger of vlonder;

    • b.

      onderhoudt die steiger of vlonder en de bijbehorende oeverbescherming zodat geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan, en

    • c.

      wijzigt of verwijdert de steiger of vlonder op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuursorgaan indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen door het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

  • 3. Diegene die een steiger als bedoeld in artikel 4, tweede lid, verwijdert:

    • a.

      belemmert de aan-, of afvoer van wateren niet, en

    • b.

      herstelt direct eventuele schade aan een waterstaatwerk die is ontstaan door de werkzaamheden, al dan niet na overleg met het bestuursorgaan.

§ 2.2 Bruggen

Artikel 7 toepassingscriteria
  • 1. Voor het aanleggen van een brug in, op, boven, of over secundaire wateren is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig indien de brug:

  • a. niet in, op, of boven een waterkering wordt aangelegd;

  • b. niet in, op, boven, of over een natuurvriendelijke oever wordt aangelegd;

  • c. voor zover deze ligt tussen de doorgaande oeverlijnen, niet breder wordt dan 4 meter;

  • d. op ten minste een afstand van 5 meter van een naastgelegen werk wordt aangelegd;

  • e. met de onderkant op minimaal 0,50 meter boven het ter plaatse geldende schouwpeil wordt aangelegd;

  • f. als een constructie zonder tussensteunpunten wordt aangelegd;

  • g. met een oeverbescherming onder en minimaal 2 meter aan weerszijden van de brug in de doorgaande oeverlijn wordt aangelegd, en

  • h. voor zover deze wordt aangelegd in, op, boven, of over een water dat varend wordt onderhouden, een doorvaarthoogte zal hebben van minimaal 1 meter en een minimale doorvaartbreedte van 3,10 meter.

  • 2. Voor het verwijderen van een brug in, op, boven, of over secundaire wateren is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig indien de brug niet in, op, of boven een waterkering ligt .

Artikel 8 melding

Van het aanleggen of verwijderen van een brug als bedoeld in artikel 7, wordt een melding gedaan.

Artikel 9 algemene criteria
  • 1.

    Diegene die een brug als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanlegt:

    • a.

      belemmert de aan- of afvoer van wateren niet;

    • b.

      gebruikt geen materialen die wateren kunnen verontreinigen, en

    • c.

      zorgt ervoor dat de brug en de bijbehorende oeverbescherming van een deugdelijke constructie zijn en zodanig worden gefundeerd dat er geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan.

  • 2.

    De eigenaar van een brug als bedoeld in artikel 7, eerste lid:

    • a.

      onderhoudt die brug en de bijbehorende oeverbescherming zodat geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan, en

    • b.

      wijzigt of verwijdert de brug op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuursorgaan indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen door het Hoogheemraadschap, of anderszins in het belang van de waterstaat.

Diegene die een brug als bedoeld in artikel 7, tweede lid, verwijdert:

  • c.

    belemmert de aan- of afvoer van wateren niet, en

  • d.

    herstelt direct eventuele schade aan een waterstaatwerk die is ontstaan door de werkzaamheden, al dan niet na overleg met het bestuursorgaan.

§ 2.3 Kabels en leidingen

Artikel 10 toepassingscriteria
  • 1. Voor het aanleggen met sleufloze techniek van een kabel of leiding in, boven, over, of onder wateren is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig, indien de kabel of leiding:

    • a.

      niet in of onder een waterkering wordt aangelegd;

    • b.

      niet met een boogzinker in of onder een primair water wordt aangelegd;

    • c.

      niet evenwijdig in, op, boven, over, of onder de watergang wordt aangelegd;

    • d.

      minimaal 0,20 meter boven of onder een in een dam aanwezige duiker wordt aangelegd;

    • e.

      niet lager dan de onderkant van een brug ligt;

    • f.

      bij wateren waar met motorvaartuigen mag worden gevaren, een minimale gronddekking heeft van 2 meter ten opzichte van het profiel dat is vastgelegd in de legger, of indien het werkelijke profiel dieper ligt, het werkelijke profiel, en

    • g.

      bij overige wateren een minimale gronddekking heeft van 1,30 meter ten opzichte van het profiel dat is vastgelegd in de legger, of indien het werkelijke profiel dieper ligt, het werkelijke profiel.

  • 2. Voor het aanleggen in een sleuf van een kabel of leiding in of onder een waterkering, de bijbehorende beschermingszone, of het profiel van vrije ruimte is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig indien de:

    • a.

      kabel of leiding niet in het waterstaatswerk de primaire kering of binnenwaterkering wordt aangelegd;

    • b.

      kabel of leiding haaks op en in een waterkering wordt aangelegd;

    • c.

      kabel een laagspanningskabel is;

    • d.

      kabel of leiding minimaal 0,20 meter boven of onder een in een dam aanwezige duiker wordt aangelegd;

    • e.

      kabel of leiding niet lager dan de onderkant van een brug ligt;

    • f.

      onderkant van de kabel of leiding maximaal 0,80 meter beneden het maaiveld ligt;

    • g.

      leiding voor zover deze wordt aangelegd ten behoeve van gas- of vloeistof, een mantelbuis heeft die als tweede gas- of vloeistofkering dienst doet;

    • h.

      uitwendige diameter van de leiding of mantelbuis maximaal 110 millimeter bedraagt;

    • i.

      mantelbuis aan beide zijden waterdicht wordt afgestopt, en

    • j.

      bedrijfsdruk in de leiding maximaal 3 bar bedraagt.

  • 3. Voor het verwijderen van een kabel of leiding aangelegd als bedoeld in het eerste en tweede lid, is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig.

Artikel 11 melding

Van het aanleggen of verwijderen van kabels of leidingen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, wordt een melding gedaan.

Artikel 12 algemene criteria
  • 1. Diegene die kabels of leidingen als bedoeld in artikel 10, eerste of derde lid, aanlegt of verwijdert:

    • a.

      belemmert de aan- of afvoer van wateren niet;

    • b.

      gebruikt geen materialen die wateren kunnen verontreinigen;

    • c.

      wijzigt of beschadigt geen waterstaatwerken, en

    • d.

      voldoet aan NEN 3650.

  • 2. Diegene die kabels of leidingen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanlegt of verwijdert:

    • a.

      voldoet aan het bepaalde in artikel 12, eerste lid;

    • b.

      tast het waterkerend vermogen van de waterkering niet aan;

    • c.

      dicht de ontgraving met de ontgraven grondsoort aan het eind van elke werkdag;

    • d.

      brengt de ontgraven grondsoort in de oorspronkelijke laag terug;

    • e.

      verdicht de grondsoorten laagsgewijs;

    • f.

      herstelt de bestaande erosiebestendige bekledingen van de waterkering na de uitvoering van de werkzaamheden volledig en sluit deze goed aan op de bestaande bekleding;

    • g.

      voldoet aan NEN 3651, en

    • h.

      herstelt alle nazakkingen of zettingen op aanwijzing van het bestuursorgaan.

  • 3. De eigenaar van kabels of leidingen als bedoeld in artikel 10, eerste en tweede lid:

    • a.

      onderhoudt die kabels en leidingen zodat geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan, en

    • b.

      wijzigt of verwijdert de kabels en leidingen op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuursorgaan indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen door het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

§ 2.4 Grondmechanisch onderzoek

Artikel 13 toepassingscriteria

Voor het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek in, op, boven, over, of onder een waterstaatwerk is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig.

Artikel 14 melding

Van het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek als bedoeld in artikel 13, wordt een melding gedaan.

Artikel 15 algemene criteria
  • 1. Diegene die grondmechanisch onderzoek als bedoeld in artikel 13, uitvoert:

    • a.

      wijzigt of verwijdert de werken op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuursorgaan indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen door het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat, en

    • b.

      herstelt direct eventuele schade aan een waterstaatwerk die is ontstaan door de werkzaamheden, al dan niet na overleg met het bestuursorgaan.

  • 2. Diegene die grondmechanisch onderzoek als bedoeld in artikel 13, uitvoert in wateren:

    • a.

      belemmert de aan- of afvoer van wateren niet, en

    • b.

      verwijdert toegepaste hulpconstructies direct na uitvoering van de werkzaamheden.

  • 3. Diegene die grondmechanisch onderzoek als bedoeld in artikel 13 uitvoert in de waterkering, de bijbehorende beschermingszone of het profiel van vrije ruimte:

    • a.

      tast het waterkerend vermogen van de waterkering niet aan;

    • b.

      voorkomt beschadiging van bermen en taluds;

    • c.

      maakt op de taluds, of op de kruin van een waterkering zonder openbare weg, gebruik van materieel dat maximaal 3,5 ton weegt;

    • d.

      verwijdert toegepaste peilbuizen direct na uitvoering van de meetwerkzaamheden, en

    • e.

      dicht direct na de werkzaamheden gaten die door die werkzaamheden zijn veroorzaakt waterdicht af met bentoniet of zwelkleikorrels.

§ 2.5 Beweiden

Artikel 16 toepassingscriteria

Voor het beweiden met schapen of geiten in of op de waterkering is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig, indien het beweiden plaatsvindt:

  • a.

    niet in of op de zeewering;

  • b.

    in de periode van 1 april tot 1 november, en

c.met maximaal 15 schapen of geiten per hectare, niet meegerekend lammeren die bij de moederdieren worden geweid en jonger zijn dan 1 jaar.

Artikel 17 algemene criteria

Diegene die een waterkering met schapen of geiten beweidt als bedoeld in artikel 16:

a.tast het waterkerend vermogen van de waterkering niet aan;

b.voedert de schapen of geiten niet bij op de waterkering;

c.brengt geen extra bemesting aan op de waterkering;

d.verwijdert de schapen of geiten op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuursorgaan indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen door het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat, en

e.herstelt direct eventuele schade aan de waterkering die is ontstaan door het beweiden, al dan niet na overleg met het bestuursorgaan.

§ 2.6 Recreatief medegebruik wegen

Artikel 18 toepassingscriteria

Voor het recreatief medegebruikin, op, boven, over of onder de primaire waterkering is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig, indien het recreatief medegebruik:

a.plaatsvindt op, of over niet afgesloten onderhoudswegen, en

b.gelijk is aan het gebruik van een fietspad.

§ 2.7 Oeverbescherming

Artikel 19 toepassingscriteria

1.Voor het aanleggen van oeverbescherming in, op, boven, over, of onder een waterstaatwerk is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig, indien:

a.in de waterkering en de bijbehorende beschermingszone geen damwand wordt aangebracht;

b.de oeverbescherming niet in, op, boven, over, of onder een natuurvriendelijke oever wordt aangelegd;

c.de oeverbescherming in de doorgaande oeverlijnen wordt aangelegd;

d.geen demping van het oppervlaktewaterlichaam wordt uitgevoerd;

e.de ruimte achter de oeverbescherming geheel wordt aangevuld, en

f.de lozingspijpen tot buiten de oeverbescherming uitsteken.

2.Voor het verwijderen van oeverbescherming in, op, boven, over of onder een waterstaatwerk is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig, indien:

a.geen ontgraving in de waterkering en bijbehorende beschermingszone wordt uitgevoerd, en

b.het waterstaatswerk op de oorspronkelijke afmetingen, zoals vastgelegd in de legger Wateren wordt teruggebracht.

Artikel 20 algemene criteria
  • 1. Diegene die een oeverbescherming als bedoeld in artikel 19, aanlegt of verwijdert:

  • a. belemmert de aan- of afvoer van wateren niet;

  • b. brengt de oeverbescherming stevig aan om vervorming of wijken van de constructie te voorkomen;

  • c. past in een waterkering geen verankering toe;

  • d. werkt de oeverbescherming gronddicht af, zodat geen grond of puin in de watergang geraakt;

  • e. gebruikt geen materialen die wateren kunnen verontreinigen, en

  • f. zorgt ervoor dat de oeverbescherming van een deugdelijke constructie is en zodanig wordt gefundeerd dat er geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan.

  • 2. De eigenaar van een oeverbescherming als bedoeld in artikel 19:

  • a. onderhoudt de oeverbescherming zodat geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan, en

  • b. wijzigt of verwijdert de oeverbescherming op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuursorgaan indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen van het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

§ 2.8 Kleinschalig strandgebruik

Artikel 21 toepassingscriteria

Voor kleinschalig strandgebruik in, op, boven, over of onder het strand, dat zich uitstrekt van de laagwaterlijn tot aan de duinvoet of de strandopgang, is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig indien:

  • a.

    het gebruik betrekking heeft op:

  • i.

    particuliere strandrecreatie;

  • ii.

    het berijden van een verharde strandopgang of van het strand met voertuigen ten behoeve van een openbare dienst;

  • iii.

    het berijden van het strand met niet gemotoriseerd aangedreven middelen;

  • iv.

    het seizoensgebonden plaatsen en verwijderen van borden ten behoeve van de openbare orde;

  • v.

    het seizoensgebonden plaatsen en verwijderen van vuilnisbakken, en

  • b.

    voertuigen onder normale omstandigheden niet harder rijden dan 15 km/uur.

Artikel 22 algemene criteria

Kleinschalig strandgebruik als bedoeld in artikel 21, tast het waterkerend vermogen van de primaire waterkering niet aan.

§ 2.9 Evenementen op het strand

Artikel 23 toepassingscriteria

Voor evenementen in, op, boven, over, of onder het strand, dat zich uitstrekt van de laagwaterlijn tot aan de duinvoet en de strandopgang, is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig, indien:

  • a.

    geen gebruik wordt gemaakt van motorvoertuigen;

  • b.

    geen ontgraving is of wordt uitgevoerd;

  • c.

    het evenement niet langer duurt dan één dag;

  • d.

    een verharde strandopgang of strand, voor zover deze zich uitstrekt van de laagwaterlijn tot aan de duinvoet, is of wordt bereden met niet meer dan 3 motorvoertuigen tegelijkertijd met elk een maximum massa van 3.500 kg, ten behoeve van de organisatie van het evenement;

  • e.

    tijdelijke werken geen groter vloeroppervlak hebben dan 10 vierkante meter, en

  • f.

    tijdelijke werken niet langer dan drie dagen aanwezig zijn.

Artikel 24 algemene criteria

Diegene die een evenement als bedoeld in artikel 23, houdt:

  • a.

    tast het waterkerend vermogen van de primaire waterkering niet aan, en

  • b.

    wijzigt of verwijdert tijdelijke werken op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuursorgaan indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen van het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

§ 2.10 Straatmeubilair

Artikel 25 toepassingscriteria
  • 1. Voor het aanleggen van straatmeubilair in, op, boven, of over wateren is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig, indien straatmeubilair:

    • a.

      niet in, op, boven, over, of onder de watergang wordt aangelegd;

    • b.

      minimaal 0,50 meter uit de insteek van een secundair water wordt aangelegd, en

    • c.

      minimaal 1,50 meter uit de insteek van een primair water wordt aangelegd.

  • 2. Voor het aanleggen van bebording op fles-, of buispalen, reflectorpalen, of bermplanken in, op, boven, of over de waterkering, de bijbehorende beschermingszone, of het profiel van vrije ruimte is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig, indien straatmeubilair:

  • a. in de waterkering betrekking heeft op:

  • i. bebording op fles-, of buispalen;

  • ii. reflectorpalen of bermplanken;

  • b. niet dieper dan 0,50 meter beneden maaiveld in de waterkering wordt aangelegd;

  • c. niet op een verzwaarde voet wordt gefundeerd, en

  • d. niet in of op het buiten-, of binnentalud wordt aangebracht.

  • 3. Voor het verwijderen van straatmeubilair in, op, boven, over, of onder een waterstaatwerk is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig.

Artikel 26 algemene criteria

Diegene die straatmeubilair als bedoeld in artikel 25, aanlegt of verwijdert:

  • a.

    belemmert de aan-, of afvoer van wateren niet;

  • b.

    gebruikt geen materialen die het waterstaatswerk kunnen verontreinigen;

  • c.

    tast het waterkerend vermogen van de waterkering niet aan;

  • d.

    voorkomt beschadiging van bermen en taluds door verkeer over een weg op de waterkering;

  • e.

    beperkt in-, of ontgravingen zoveel als mogelijk en dicht deze aan het eind van de werkdag met de uitkomende grond;

  • f.

    vult direct na het verwijderen van straatmeubilair in de waterkering de door die werkzaamheden ontstane gaten met goede kleigrond, en

  • g.

    wijzigt of verwijdert het straatmeubilair op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuursorgaan indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen van het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

§ 2.11 Werken en beplanting

Artikel 27 toepassingscriteria
  • 1. Voor het aanleggen van een werk of beplanting in, op, boven, over, of onder wateren is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig indien:

  • a. het werk eenvoudig te verwijderen is;

  • b. een werk of beplanting niet in, op, boven, over, of onder een watergang wordt aangelegd;

  • c. een werk of beplanting niet in, op, boven, over, of onder een natuurvriendelijke oever wordt aangelegd;

  • d. een opstal, boom, of struik niet in de onderhoudsstrook wordt aangelegd;

  • e. een werk geen groter vloeroppervlak heeft dan 6 vierkante meter, en

  • f. geen ontgraving wordt uitgevoerd.

  • 2. Voor het aanleggen van een werk of beplanting in, op, boven, over, of onder een waterkering, de bijbehorende beschermingszone, of profiel van vrije ruimte is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig, indien:

  • a. het werk eenvoudig te verwijderen is;

  • b. geen ontgraving wordt uitgevoerd;

  • c. een werk geen groter vloeroppervlak heeft dan 6 vierkante meter;

  • d. bomen onderling hart op hart 15 meter uit elkaar worden aangelegd;

  • e. bij de primaire waterkering Delflandsedijk of Binnenwaterkering:

  • i. geen werk of beplanting in het waterstaatswerk wordt aangelegd;

  • ii. een boom minimaal 3 meter van het waterstaatswerk wordt aangelegd;

  • iii. een struik minimaal 1,50 meter van het waterstaatswerk wordt aangelegd.

  • f. bij een niet verheelde of niet aangeheelde regionale waterkering:

  • i. geen werk of beplanting in het waterstaatswerk wordt aangelegd;

  • ii. een boom minimaal 7 meter uit de binnenteenlijn wordt aangelegd;

  • iii. een struik minimaal 6 meter uit de binnenteenlijn wordt aangelegd;

  • iv. een boom in een voorland minimaal 3 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd;

  • v. een struik in een voorland minimaal 1,50 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd.

  • g. bij een verheelde of aangeheelde regionale waterkering:

  • i. een werk of beplanting niet in, op, boven, over of onder het buitentalud wordt aangelegd;

  • ii. een boom minimaal 7 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd;

  • iii. een struik minimaal 3,50 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd;

  • iv. een opstal minimaal 2 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd;

  • v. een boom in een voorland minimaal 3 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd;

  • vi. een struik in een voorland minimaal 1,50 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd;

  • vii. bij een aangeheelde regionale waterkering geen ontgraving wordt uitgevoerd in de beschermingszone.

  • h. bij een niet verheelde of niet aangeheelde polderkade of landscheiding:

  • i. geen werk of beplanting in het waterstaatswerk wordt aangelegd;

  • ii. een boom minimaal 2 meter van het waterstaatswerk wordt aangelegd;

  • iii. een struik minimaal 2 meter van het waterstaatswerk wordt aangelegd.

  • i. bij een verheelde of aangeheelde polderkade of landscheiding:

  • i. een werk of beplanting aan de kant van de aanheling wordt aangelegd;

  • ii. een boom minimaal 6 meter uit de buitenste kruinlijn wordt aangelegd;

  • iii. een struik minimaal 4 meter uit de buitenste kruinlijn wordt aangelegd;

  • iv. een opstal minimaal 2 meter uit de buitenste kruinlijn wordt aangelegd.

  • 3. Voor het verwijderen van een werk of beplanting in, op, boven, over, of onder een waterstaatswerk is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig.

Artikel 28 algemene criteria

Diegene die een werk of beplanting als bedoeld in artikel 27, aanlegt of verwijdert:

  • a.

    belemmert de aan- of afvoer van wateren niet;

  • b.

    gebruikt geen materialen die het waterstaatswerk kunnen verontreinigen;

  • c.

    tast het waterkerend vermogen van de waterkering niet aan;

  • d.

    beperkt in- of ontgravingen tot een minimum en dicht deze aan het eind van elke werkdag met een voor de waterkering geschikt bodemmateriaal;

  • e.

    vult direct na het verwijderen van een werk of beplanting in de waterkering de door die werkzaamheden ontstane gaten met goede kleigrond, en

  • f.

    wijzigt of verwijdert het werk of beplanting op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuursorgaan indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen door het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

§ 2.12 Hekken en schuttingen

Artikel 29 toepassingscriteria
  • 1. Voor het aanleggen van een hek of schutting in, op, boven, of over wateren is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig, indien het hek of de schutting:

  • a. haaks op een watergang wordt aangelegd;

  • b. bij wateren met een onderhoudsstrook van 4 meter een vrije doorgang heeft van minimaal 4 meter, gemeten vanuit de insteek van de watergang, en

  • c. bij wateren met een onderhoudsstrook van 1 meter een vrije doorgang heeft van minimaal 0,80 meter, gemeten vanuit de insteek van de watergang.

  • 2. Voor het aanleggen van een hek of schutting in, op, boven, of over een waterkering, de bijbehorende beschermingszone, of profiel van vrije ruimte is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig indien:

  • a. bij een verheelde of aangeheelde waterkering:

  • i. het hek of de schutting evenwijdig aan het waterstaatswerk op minimaal 4 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd;

  • ii. een schutting tot op 4 meter uit de buitenkruinlijn een maximale hoogte heeft van 0,90 meter;

  • iii. het hek of de schutting niet op een ingegraven verzwaarde voet wordt gefundeerd;

  • iv. het hek of de schutting niet dieper dan 0,50 meter in het waterstaatswerk wordt aangelegd.

  • b. bij een niet verheelde of niet aangeheelde waterkering:

  • i. het hek of de schutting evenwijdig aan het waterstaatswerk minimaal 1 meter uit de binnenteenlijn wordt aangebracht;

  • ii. het hek of de schutting niet op een ingegraven verzwaarde voet wordt gefundeerd;

  • iii. het hek of schutting niet dieper dan 0,50 meter in het waterstaatswerk wordt aangelegd.

Artikel 30 algemene criteria

Diegene die een hek of schutting als bedoeld in artikel 29, aanlegt of verwijdert:

  • a.

    belemmert de aan-, of afvoer van wateren niet;

  • b.

    gebruikt geen materialen die wateren kunnen verontreinigen;

  • c.

    tast het waterkerend vermogen van de waterkering niet aan;

  • d.

    beperkt ingravingen tot een minimum en dicht deze aan het eind van elke werkdag met een voor de waterkering geschikt bodemmateriaal, en

  • e.

    wijzigt of verwijdert het hek of schutting op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuursorgaan indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen door het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

Hoofdstuk 3 Algemene regels voor het lozen in en onttrekken aan oppervlaktewaterlichaam

§ 3.1 Lozen in en onttrekken aan oppervlaktewaterlichaam tot 100 m³/uur

Artikel 31 toepassingscriteria

Voor het water aanvoeren uit, of afvoeren naar wateren, of het lozen in, of onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam is geen vergunning op grond van artikel 4.3 van de Keur Delfland 2010 nodig, indien:

  • a.

    het aanvoeren, afvoeren, lozen, of onttrekken van water binnen hetzelfde peilgebied plaatsvindt;

  • b.

    het debiet van alle afvoeren of lozingen van één perceel op één watergang niet meer bedraagt dan 100 m³/uur;

  • c.

    het debiet van alle aanvoeren of onttrekkingen van één perceel op of aan één watergang niet meer bedraagt dan 100 m³/uur, en

  • d.

    de onttrekking niet tot doel heeft een peil permanent in stand te houden.

Artikel 32 algemene criteria
  • 1. Diegene die water aanvoert, afvoert, loost, of onttrekt als bedoeld in artikel 31:

  • a. belemmert de aan- of afvoer van wateren niet;

  • b. wijzigt of beschadigt geen waterstaatwerken, en

  • c. verontreinigt het oppervlaktewaterlichaam niet.

  • 2. De eigenaar van een constructie voor het aan-, of afvoeren, het lozen of onttrekken als bedoeld in artikel 31:

  • a. onderhoudt die constructie zodat geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan;

  • b. houdt het doorstroomprofiel vrij van drijfvuil en voert het kroosvuil af, en

  • c. wijzigt of verwijdert de constructie op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuursorgaan, indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen van het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

Hoofdstuk 4 Algemene regels voor het onttrekken van grondwater

§ 4.1 Grondwateronttrekkingen

Artikel 33 toepassingscriteria

Voor het onttrekken van water aan een grondwaterlichaam is geen vergunning op grond van artikel 4.4 van de Keur Delfland 2010 nodig voor:

  • 1.

    een brandblusvoorziening indien:

  • a.

    de onttrekking niet plaatsvindt in een milieubeschermingsgebied;

  • b.

    de brandblusvoorziening niet in, op, boven, over of onder het waterstaatswerk, de bijbehorende beschermingszone, of profiel van vrije ruimte wordt aangelegd, en

  • c.

    de onttrekking alleen incidenteel plaatsvindt.

  • 2.

    een onttrekkingsinrichting die niet meer grondwater onttrekt dan 10 m³/uur en 12.000 m³/jaar indien de onttrekking:

  • a.

    niet plaatsvindt in een milieubeschermingsgebied;

  • b.

    niet is of wordt gebruikt ten behoeve van koude/warmteopslag of gietwatervoorziening in de glastuinbouw, en

  • c.

    niet plaatsvindt volgens het polderprincipe;

  • 3.

    een onttrekkingsinrichting die niet meer grondwater onttrekt dan 10 m³/uur en 50.000 m³/jaar indien de onttrekking:

  • a.

    niet plaatsvindt in een milieubeschermingsgebied;

  • b.

    niet valt onder het tweede lid of het vierde lid tot en met het achtste lid, en

  • c.

    niet plaatsvindt volgens het polderprincipe.

  • 4.

    het droog houden van een bouwput indien een onttrekkingsinrichting:

  • a.

    uitsluitend wordt gebruikt voor het droog houden van een bouwput;

  • b.

    niet langer wordt gebruikt dan zes maanden;

  • c.

    in kwetsbare gebieden of milieubeschermingsgebieden niet meer grondwater onttrekt dan 60 m³/uur, 20.000 m³/maand en 50.000 m³/totaal, en

  • d.

    in andere dan onder c. genoemde gebieden niet meer grondwater onttrekt dan 150 m³/uur, 50.000 m³/maand en 200.000 m³ in totaal.

  • 5.

    grondsaneringen indien een onttrekkingsinrichting:

  • a.

    uitsluitend wordt gebruikt voor een grondsanering;

  • b.

    niet langer wordt gebruikt dan zes maanden;

  • c.

    in kwetsbare gebieden of milieubeschermingsgebieden voor grondwater niet meer grondwater onttrekt dan 60 m³/uur, 20.000 m³/maand en 50.000 m³/totaal, en

  • d.

    in andere dan onder c. genoemde gebieden niet meer grondwater onttrekt dan 150 m³/uur, 50.000 m³/maand en 200.000 m³ in totaal.

  • 6.

    grondwatersaneringen indien een onttrekkingsinrichting:

  • a.

    uitsluitend wordt gebruikt voor een grondwatersanering;

  • b.

    niet langer wordt gebruikt dan vier jaar, en

  • c.

    niet meer grondwater onttrekt dan 15 m³/uur en 4.200 m³/maand.

  • 7.

    proeven indien een onttrekkingsinrichting:

  • a.

    uitsluitend grondwater onttrekt bij wijze van proef;

  • b.

    in kwetsbare gebieden of milieubeschermingsgebieden niet meer grondwater onttrekt dan 60 m³/uur en 20.000 m³ in totaal;

  • c.

    in andere dan onder b. genoemde gebieden niet meer grondwater onttrekt dan 150 m³/uur en 50.000 m³ in totaal, en

  • d.

    in zijn geheel voldoet aan de grenswaarden van onderdeel b. wanneer een onttrekking plaatsvindt op de grens van verschillende gebieden.

  • 8.

    beregening indien een onttrekkingsinrichting:

  • a.

    uitsluitend wordt gebruikt voor beregening;

  • b.

    niet langer wordt gebruikt dan vijf maanden totaal en aaneengesloten per jaar, en

  • c.

    niet meer grondwater onttrekt dan 60 m³/uur en 50.000 m³/jaar.

Artikel 34 melding

Voor het plaatsen van een brandblusvoorziening als bedoeld in artikel 33, eerste lid, en het onttrekken van water aan een grondwaterlichaam als bedoeld in artikel 33, aanhef en tweede tot en met het achtste lid, wordt een melding gedaan.

Artikel 35 algemene criteria
  • 1. Diegene die grondwater onttrekt als bedoeld in artikel 33, eerste lid:

  • a. doet uiterlijk 48 uur voor aanvang van een test een schriftelijke kennisgeving daarvan aan het bestuursorgaan;

  • b. doet uiterlijk zes weken na beëindiging van de onttrekking een schriftelijke kennisgeving daarvan aan het bestuursorgaan, en

  • c. veroorzaakt geen schade aan waterstaatwerken.

  • 2. Diegene die grondwater onttrekt als bedoeld in artikel 33, tweede lid:

  • a. doet onmiddellijk een telefonische en schriftelijke kennisgeving aan het bestuursorgaan van het ontstaan van schade voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen, of van een dreiging tot het ontstaan van dergelijke schade;

  • b. stopt met de onttrekking op eerste aanzegging van het bestuursorgaan, en

  • c. veroorzaakt geen schade aan waterstaatwerken.

  • 3. Diegene die grondwater onttrekt als bedoeld in artikel 33, derde tot en met achtste lid:

  • a. retourneert het terug te voeren water in hetzelfde watervoerende pakket als waaruit het is onttrokken;

  • b. zorgt dat het te retourneren water tenminste dezelfde kwaliteit heeft als het grondwater waarnaar het wordt teruggevoerd;

  • c. meet en registreert de opgepompte hoeveelheden grondwater met een geijkte watermeter;

  • d. registreert de meterstanden tenminste voor de aanvang van de onttrekking, aan het eind van ieder kwartaal en na de beëindiging van de onttrekking;

  • e. zendt de meterstanden telkens in januari, of bij beëindiging van de onttrekking uiterlijk binnen vier weken na de beëindiging, aan het bestuursorgaan onder vermelding van het type, het nominaal meetvermogen en het registratienummer van de watermeter;

  • f. noteert bij vervanging van een watermeter de meterstand, het type, het nominaal meetvermogen en het registratienummer van de oude en de nieuwe watermeter;

  • g. doet binnen een dag na het plaatsen van een vervangende watermeter hiervan schriftelijk een kennisgeving aan het bestuursorgaan;

  • h. meet en registreert de grondwaterstand en de stijghoogte van het grondwater in het watervoerende pakket waaruit wordt onttrokken;

  • i. zendt de gegevens, bedoeld in onderdeel h, uiterlijk vier weken na beëindiging van de onttrekking schriftelijk aan het bestuursorgaan;

  • j. doet onmiddellijk een telefonische en schriftelijke kennisgeving aan het bestuursorgaan van het ontstaan van schade voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen, of een dreiging tot het ontstaan van dergelijke schade;

  • k. stopt met de onttrekking op eerste aanzegging van het bestuursorgaan;

  • l. dicht de putten na het verwijderen van de onttrekkingsinrichting af met schoon opvulmateriaal, overeenkomstig de oorspronkelijke bodemopbouw;

  • m. doet uiterlijk 48 uur voor aanvang van de onttrekking een schriftelijke kennisgeving van de definitieve aanvangsdatum aan het bestuursorgaan;

  • n. doet uiterlijk zes weken na beëindiging van de onttrekking een schriftelijke kennisgeving daarvan aan het bestuursorgaan, en

  • o. veroorzaakt geen schade aan het watersysteem.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 36 slotbepaling

De Regeling Algemene regels behorend bij de Keur Delfland 2010, d.d. 22 december 2009, wordt ingetrokken.

Artikel 37 overgangsrecht

  • 1. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling nog niet is beslist op een aanvraag om een vergunning op grond van de artikelen 4.1, 4.2, of 4.3 van de Keur Delfland 2010 en deze regeling op de handeling van toepassing is, wordt de aanvraag om de vergunning aangemerkt als een melding overeenkomstig artikel 2, tenzij artikel 3 van toepassing is.

  • 2. Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze regeling voor een ingevolge deze regeling meldingplichtig handelen, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in artikel 2, tenzij artikel 3 van toepassing is.

Artikel 38 inwerkingtredingsbepaling

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van het Waterschapsblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 39 citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Algemene regels behorende bij Keur Delfland 2010.