Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ooststellingwerf

Beleidsregel oude onrechtmatige bewoning recreatiewoningen gemeente Ooststellingwerf 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOoststellingwerf
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel oude onrechtmatige bewoning recreatiewoningen gemeente Ooststellingwerf 2012
CiteertitelBeleidsregel oude onrechtmatige bewoning recreatiewoningen
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, art. 2.1 lid 1 onder c juncto 2.12 lid 1 onder a onder 2, 2.25 lid 3
  2. Besluit omgevingsrecht, art. 5.18 lid 4

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-11-2012Nieuwe beleidsregels

16-10-2012

Nieuwe Ooststellingwerver, 07-11-2012

College, 16-10-2012

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel oude onrechtmatige bewoning recreatiewoningen gemeente Ooststellingwerf 2012

Doelstelling

Deze beleidsregel dient ter nadere invulling van artikel 4, onderdeel 10 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) (persoonlijke omgevingsvergunning voor permanente bewoning van een recreatiewoning).

 

Relevante wetsartikelen:

  • -

    Artikel 2.1, eerste lid onder c Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid onder a onder 2 Wabo;

  • -

    Artikel 2.25, derde lid Wabo in samenhang met artikel 5.18, vierde lid Bor.

 

Artikel 1

Onverlet de bepalingen in het Bor en de Regeling omgevingsrecht over het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning en onverlet het gestelde in artikel 5.18, vierde lid van het Bor over de persoonsgebondenheid van de omgevingsvergunning, verleend het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf (hierna: ons college) medewerking aan een aanvraag voor het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning indien wordt voldaan aan de hiernavolgende voorwaarden:

  • 1.

    Met betrekking tot de bewoning van de recreatiewoning is vóór 1 januari 2010 geen besluit genomen:

    • a.

      tot oplegging van een last onder dwangsom;

    • b.

      tot oplegging van een last onder bestuursdwang, of

    • c.

      inhoudende dat ter zake van de bewoning van de recreatiewoning wordt afgezien van handhaving;

  • 2.

    De bewoner toont zijn bewoning aan met bewijsmiddelen die in ten minste twee van de hiernavolgende onderdelen a tot en met g zijn genoemd:

    • a.

      een bewijs van inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie op het adres van de recreatiewoning;

    • b.

      bescheiden waaruit blijkt dat de recreatiewoning in de aangifte inkomstenbelasting is opgegeven als eigen woning en door de Belastingdienst als zodanig is aangemerkt;

    • c.

      een polis voor een ziektekostenverzekering waarbij als adres van de bewoner het adres van de recreatiewoning is vermeld, gevoegd bij een inschrijving van die bewoner bij een huisartsenpraktijk in de gemeente waarin de recreatiewoning is gelegen of een aangrenzende gemeente;

    • d.

      bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van een door ons college genomen besluit met betrekking tot bekostiging van leerlingenvervoer vanaf het adres van de recreatiewoning;

    • e.

      door de werkgever van de bewoner aan die bewoner verstrekte jaaropgaven waaruit blijkt dat sprake is van een inkomen van die bewoner op het adres van de recreatiewoning;

    • f.

      bescheiden van een uitkeringsinstantie of pensioenfonds waaruit blijkt dat sprake is van een uitkering of pensioen van die bewoner op het adres van de recreatiewoning; of

    • g.

      bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van een door die bewoner genoten huursubsidie, respectievelijk huurtoeslag op het adres van de recreatiewoning.

Artikel 2

Ons college kan op grond van artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht in onvoorziene omstandigheden met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, juncto artikel 4, onderdeel 10 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht en het bestemmingsplan, gemotiveerd van artikel 1 afwijken.

Artikel 3

Deze beleidsregel kan aangehaald worden als “Beleidsregel oude onrechtmatige bewoning recreatiewoningen”.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van de gemeente Ooststellingwerf van 16-10-2012

 

 

 

De burgemeester, De secretaris,

Toelichting

Deze beleidsregel maakt het mogelijk dat een bewoner vóór 1 november 2003 (en sindsdien) een recreatiewoning onrechtmatig bewoont onder voorwaarden een (persoonsgebonden) omgevingsvergunning kan verkrijgen voor het bewonen van een recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan of de beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee verkrijgen de bewoners die aantoonbaar tot de doelgroep van deze regeling behoren, op persoonsniveau zekerheid over de toekomst van hun bewoning.

 

De bewoner dient de recreatiewoning vóór, maar in elk geval op 31 oktober 2003 (en sindsdien onafgebroken) tot het moment van het indienden van de aanvraag om omgevingsvergunning te hebben bewoond.

Verder moet ten aanzien van de bewoner vóór 1 januari 2010 geen besluit genomen zijn tot oplegging van een last onder dwangsom of bestuursdwang ter zake van die bewoning noch een besluit om van handhaving af te zien. Is daarvan wel sprake, dan is de bewoner reeds voldoende duidelijkheid geboden dat hij niet respectievelijk wel in zijn recreatiewoning mag blijven wonen.

De peildatum van 1 januari 2010 is in het landelijk debat tussen de Tweede Kamer en de minister en richting gemeenten steeds gebruikt als uiterste datum waarvoor helderheid geboden zou moeten zijn aan de bewoners. Daarbij is hier aangesloten.

Indien die bewoner aan de gemeente de in deze beleidsregel genoemde bewijsmiddelen van zijn (onrechtmatige) bewoning heeft overgelegd, en hij voldoet aan de overige wettelijke eisen, verleent ons college de persoonsgebonden omgevingsvergunning.

 

De overige wettelijke eisen staan genoemd in artikel 4, onderdeel 10 van Bijlage II van het Bor. Die worden hier voor de volledigheid genoemd:

  • -

    De recreatiewoning moet voldoen aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

  • -

    De bewoning mag niet in strijd zijn met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden;

  • -

    De bewoner had op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik en bewoont deze sindsdien onafgebroken, en

  • -

    De bewoner was op 31 oktober 2003 meerderjarig.

 

Daarnaast is belangrijk dat uit artikel 2.25, derde lid Wabo in samenhang met artikel 5.18, vierde lid Bor voortvloeit dat deze omgevingsvergunning slechts geldt voor degene aan wie zij is verleend. Het is dus een persoonsgebonden (en geen zaaksgebonden) vergunning. In deze vergunning wordt bepaald dat zij slechts geldt voor de termijn gedurende welke degene aan wie de vergunning is verleend de desbetreffende recreatiewoning onafgebroken bewoond. Met andere woorden: zodra de bewoner stopt met de permanente bewoning, eindigt de werking van de vergunning. Artikel 66 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens schrijft voor dat een ingezetene die zijn adres wijzigt, verplicht is om binnen vijf dagen aangifte van zijn adreswijziging te doen.

Eerdere besluitvorming

Aan de aanvraag wordt geen medewerking verleend door ons college indien sprake is van een eerder besluit om te handhaven of juist om daarvan af te zien en te gedogen. Bij beide bepalingen is immers de desbetreffende bewoner reeds duidelijkheid geboden over de toekomst van hun bewoning. Daarnaast voorkomt de als tweede genoemde bepaling extra administratieve lasten. Voorkomen wordt hiermee namelijk dat de betrokken bewoner nogmaals (met zijn bewijsmiddelen) naar het gemeentehuis moet om een vergunning te verkrijgen en ons college opnieuw werk daartoe moet verrichten.

Bewijsmiddelen

Op grond van artikel 4, onderdeel 10 van Bijlage II van het Bor opgenomen eis van ononderbroken bewoning dienen de in deze beleidsregel genoemde bewijsmiddelen in principe de gehele periode van bewoning te betreffen. Het betreft dan dus bewijsmiddelen die onafgebroken bewoning aantonen vanaf 31 oktober 2003 tot 1 januari 2010. Overigens behoeft niet elke aangedragen bewijsmiddel die gehele periode te betreffen, maar kunnen de bewoners desgewenst ook met een combinatie van bewijsmiddelen die slechts een deelperiode beslaan de genoemde periode “opvullen”. Zo valt bijvoorbeeld te denken aan “drie jaren leerlingenvervoer” en “vier jaren ziektekostenverzekeringspolis” en “zeven jaar jaaropgaven”. In deze optiek is er dus geen behoefte aan het hanteren van aanvullende data naast de in deze beleidsregel bedoelde noch aan het vragen van aanvullende gegevens.

Beslistermijn

Op dit type omgevingsvergunning is de reguliere beslistermijn van de Wabo (paragraaf 3.2 Wabo) van toepassing. Dat betekent een beslistermijn van acht weken (met een verlengingsmogelijkheid van zes weken). Bij niet tijdig beslissen wordt de vergunning van rechtswege verleend (artikel 3.9, derde en vierde lid Wabo).

Overig

Ons college handelt in overeenstemming met deze beleidsregel “tenzij dat voor één of meer belanghebbende gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden zijn in verhouding tot de met deze beleidsregel te dienen doelen”. (Artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht). Bij bijzondere omstandigheden gaat het om omstandigheden waarmee de totstandkoming van dit beleid geen rekening is gehouden en welke hierin derhalve niet zijn verdisconteerd.