Organisatie | Hellevoetsluis |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | De Verordening Wet kinderopvang 2014 gemeente Hellevoetsluis |
Citeertitel | De Verordening Wet kinderopvang 2014 gemeente Hellevoetsluis |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 1.6 en 1.13 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen en artikel 147 en 149 van de Gemeentewet
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2014 | 01-01-2014 | Nieuwe regeling | 19-12-2013 Groot-Hellevoet, 18-12-2013 | 19-12-13/07 |
De raad van de gemeente Hellevoetsluis;
gehoord de commissie zorg, welzijn en onderwijs;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders 12 november 2013, met overneming van de daarin vermelde motieven, nummer: 19-12-13/07;
gelet op artikel 1.6 en 1.13 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen en artikel 147 en 149 van de Gemeentewet;
overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de doelgroepen en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;
vast te stellen: De Verordening Wet kinderopvang 2014 gemeente Hellevoetsluis.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 19 december 2013.
De raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,
H.J. van der Wel. mr. F.D. van Heijningen.
Algemene toelichting Verordening Wet kinderopvang 2014 gemeente Hellevoetsluis
Ingaande 2013 heeft het kabinet aanvullende maatregelen genomen ten aanzien van de kinderopvang. De maatregelen hebben gevolgen voor de huidige gemeentelijke taak voor de kinderopvangtoeslag van doelgroepouders in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wet kinderopvang). De gemeentelijke keuzes omtrent het compenseren van doelgroepouders worden in deze verordening vastgelegd.
Landelijke gevolgen wetswijziging
De belangrijkste wijziging is dat de kinderopvangtoeslag inkomensafhankelijk is geworden. Als gevolg hiervan gaan ouders meer bijdragen in de kosten van kinderopvang. Een tweede wijziging is dat de kinderopvangtoeslag met ingang van 2013 in principe volledig door de Belastingdienst wordt verstrekt. In tegenstelling tot de gemeenten en het UWV beschikt de Belastingdienst immers over alle vereiste inkomensgegevens van alle aanvragers. Tenslotte is ook de rol van gemeenten gewijzigd. Als gevolg van de wetswijziging hebben zij een viertal nieuwe taken toebedeeld gekregen, te weten:
1 Informatieplicht aan de Belastingdienst omtrent doelgroepouders en de duur van een traject;
2 Het afgeven van een verklaring doelgroepouder als bewijsstuk voor de Belastingdienst;
3 De mogelijkheid tot het verstrekken van een aanvullende compensatie doelgroepouders;
4 Uitvoering geven aan de Sociaal Medische Indicatie (hierna: SMI).
De eerste twee gemeentelijke taken spreken voor zich en behoeven geen verdere toelichting. De derde en vierde taak worden vormen de basis voor deze verordening en worden hieronder nader toegelicht.
Aanvullende compensatie doelgroepouders
Binnen de kinderopvang is de rol van gemeenten gewijzigd. Zo is het verstrekken van een tegemoetkoming voor de kosten in kinderopvang een zogenaamde kan-bepaling geworden. Gemeenten kunnen op grond van artikel 1.13 van de Wet kinderopvang een tegemoetkoming verstrekken in aanvulling op de kinderopvangtoeslag. Dit in aanvulling op de kinderopvangtoeslag die volledig door de Belastingdienst / Toeslagen wordt verstrekt. De totale vergoeding die ouders ontvangen mag echter niet hoger zijn dan de totale kosten van de kinderopvang.
Tevens is de gemeentelijke doelgroep verder beperkt. Artikel 1.13 van de wet biedt gemeenten de mogelijkheid om doelgroepen, zoals vastgelegd in artikel 1.6 lid 1 onderdelen c, e, j, k en l, aanvullend te compenseren in de kosten van kinderopvang. In de Participatiebeleid 2012 - 2016 is aangegeven dat het participatiebudget primair ingezet zal worden voor bijstandsgerechtigden met een matig arbeidsmarktperspectief. Deze groep heeft in enige mate ondersteuning nodig om weer toe te kunnen treden tot de arbeidsmarkt. Bijstandsgerechtigden die in het kader van kinderopvang worden aangemerkt als doelgroepouders volgen een re-integratietraject of opleiding. Dergelijke ondersteuning wordt over het algemeen alleen ingezet wanneer er sprake is van enige afstand tot de arbeidsmarkt. Om de omstandigheden waarin bijstandsgerechtigden met een matig arbeidsmarktperspectief hun scholings- of re-integratietraject doorlopen te optimaliseren, is deze verordening opgesteld voor de in artikel 2 van deze verordening genoemde doelgroepen.
Gemeenten kunnen er voor kiezen om op grond van een Sociaal Medische Indicatie (SMI) een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang te verstrekken. Deze bepalingen in de Wet kinderopvang (artikel 1.6 lid 1 sub k en l) zijn echter tot op heden niet inwerking getreden. Daarnaast dient opgemerkt dat de financiële achtergrond van huishoudens die een tegemoetkoming aanvragen op grond van een SMI sterk kan verschillen van de overige doelgroepouders. Beide overwegingen in ogenschouw nemende is er voor gekozen om de SMI niet op te nemen in de huidige verordening, maar deze regeling nader uit te werken binnen de bijzondere bijstand. Op deze wijze wordt middels een vermogenstoets de individuele noodzaak voor een tegemoetkoming nader onderzocht.
Het proces van verstrekking van tegemoetkomingen
In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.
Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen
De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten ‘open-einde regeling’. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet Kinderopvang behoort tot de gemeentelijke doelgroep aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente. Om gemeenten in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de verordening de volgende bepalingen opgenomen:
- De omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming van doelgroepouders wordt direct gekoppeld aan de criteria die de Belastingdienst / Toeslagen hanteert ten aanzien van het maximum uurtarief, het aantal uren per maand en de duur van de vergoeding.
- Er worden geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een gemeentelijke tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen.
- De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt.
- De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt.
Om de financiële middelen voor de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang zo doelmatig in te zetten wordt de duur van het recht op een tegemoetkoming beperkt. Alleen voor het aantal uren per maand waarin daadwerkelijk een scholing- of re-integratietraject wordt gevolgd bestaat er recht op een tegemoetkoming, met een maximum van 230 uur per maand.
Er is voor gekozen om begrippen welke reeds zijn omschreven in de Wkkp en de Awb niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in het geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de verordening moet worden gewijzigd. Ter verduidelijking zijn de definities ”tegemoetkoming” en “voorschot” wel toegelicht.
Een ouder komt op grond van deze verordening uitsluitend in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, indien de ouder in dat jaar:
algemene bijstand of een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Algemene nabestaandenwet, en gebruik maakt van een voorziening, gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wet werk en bijstand, artikel 34, eerste lid, onder a, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 34, eerste lid, onder a, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, die de noodzaak tot kinderopvang met zich brengt (artikel 1.6 lid 1 sub c);
Artikel 1.6 lid 1 sub j is uitsluitend van toepassing indien er sprake is van alleenstaande ouders. Hiervoor is enerzijds gekozen omdat de gemeente Hellevoetsluis niet beschikt over de inkomensgegevens van een mogelijk werkende partner, anderzijds om de kosten te beperken.
Artikel 3. Te verstrekken gegevens bij de aanvraag
De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college. Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont. De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).
Om de lasten voor de aanvragers zo beperkt mogelijk te houden, verdient het aanbeveling dat de gemeente het aanvraagformulier voor een vervolgaanvraag aan de ouders toestuurt, waarbij het formulier reeds is ingevuld met de gegevens die bij de gemeente bekend zijn. De ouders hoeven dan alleen de mutaties op het aanvraagformulier aan te geven. Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 13 van deze verordening).
Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een gemeentelijk register (artikel 5, eerst lid, Wet kinderopvang).
Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar gegevens, omdat de gemeente over de gegevens beschikt.
Artikel 4. Het besluit tot verlenen van tegemoetkoming
De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste vier weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd.
De beslistermijn van vier weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal vier weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen.
Het feit dat het college een termijn van vier weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar moeten streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen.
Artikel 5. Ingangsdatum van de tegemoetkoming
Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn twee ingangsdata mogelijk, namelijk vanaf de datum van indiening, of vanaf een datum in de toekomst.
Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:
- schriftelijk moet worden ingediend;
- de naam en het adres van aanvrager dient te bevatten;
- een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.
De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen.
De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.
Artikel 6. De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
De Belastingdienst / Toeslagen verstrekt aan doelgroepouders uitsluitend kinderopvangtoeslag over de periode dat deze ouders een scholings- of re-integratietraject volgen. De kinderopvangtoeslag wordt vanaf 1 januari 2013 niet langer voor een heel jaar toegekend, maar voor het aantal maanden dat een traject duurt. Omdat de gemeentelijke tegemoetkoming een aanvulling is op de kinderopvangtoeslag, wordt er geen tegemoetkoming verstrekt over de maanden dat er geen kinderopvangtoeslag wordt ontvangen. Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen.
Artikel 7. Omvang van de kinderopvang
Vanaf 1 januari 2014 hebben doelgroepouders voor alle uren per maand dat zij een traject volgen recht op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. De gemeente zal de tegemoetkoming berekenen op grond van de criteria zoals deze door de Belastingdienst / Toeslagen gehanteerd worden. Hierbij wordt eenzelfde maximum van 230 uur per maand gehanteerd.
Artikel 8. De hoogte van de tegemoetkoming
Op grond van artikel 1.13 kan het college een tegemoetkoming verlenen in aanvulling op de kinderopvangtoeslag. Het totaal van de kinderopvangtoeslag en de tegemoetkoming mag echter niet meer bedragen dan de totale kosten van kinderopvang.
In het tweede lid wordt vastgelegd dat de gemeentelijke tegemoetkoming wordt berekend op grond van het maximum uurtarief dat de Belastingdienst / Toeslagen hanteert, alsmede de van toepassing zijnde kinderopvangtoeslagtabel.
Artikel 9. Inhoud van de beschikking
Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen verdere toelichting.
Artikel 10. De bevoorschotting van de tegemoetkoming
De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele kalenderjaar betreft).
De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.
Artikel 11. Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming
Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen. De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.
In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.
Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
- de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
- de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
- de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
- de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.
Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.
Artikel 12. Verrekening met voorschotten
Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen.
Artikel 13. Inlichtingenplicht
Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen.
Dit artikel heeft betrekking op de hardheidsclausule en maakt het mogelijk in het voordeel van de belanghebbende af te wijken van hetgeen in de verordening is vastgelegd.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.
In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening.