Organisatie | Zeeland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Beleidsregel nadeelcompensatie Rijksinpassingsplan Hertogin Hedwigepolder |
Citeertitel | Beleidsregel nadeelcompensatie Rijksinpassingsplan Hertogin Hedwigepolder |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | Ruimtelijke ordening |
Geen.
Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81; Natuurbeschermingswet 1998, art. 31; Wet ruimtelijke ordening, art. 6.1; Waterwet, art. 7.14: Ontgrondingenwet, art. 26
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-03-2014 | 10-02-2014 | Nieuwe regeling | 10-02-2014 Provinciaal Blad, 2014, 97 | Onbekend. |
Beleidsregel met betrekking tot de behandeling en beoordeling van aanvragen voor schadevergoeding of nadeelcompensatie in verband met de uitvoering van het project- en Rijksinpassingsplan Hertogin Hedwigepolder (beleidsregel nadeelcompensatie Rijksinpassingsplan Hertogin Hedwigepolder)
De Staatssecretaris van Economische Zaken, de Minister van Infrastructuur en Milieu en Gedeputeerde Staten van Zeeland,
Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met onder meer artikel 31 Natuurbeschermingswet 1998, artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening, artikel 7.14 en verder van de Waterwet en artikel 26 Ontgrondingenwet;
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
project: aanleg van het intergetijdengebied Hertogin Hedwigepolder, zoals omschreven in het projecten Rijksinpassingsplan Hertogin Hedwigepolder (IMRO code: NL.IMRO.0000.EZip13HHP-3000);
verzoek: verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 2, eerste lid.
De Minister van Economische Zaken, de Minister van Infrastructuur en Milieu of Gedeputeerde Staten van Zeeland, ieder inzake hun eigen bevoegdheden, kennen degene die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de rechtmatige uitoefening door of namens de Minister van Economische Zaken, onderscheidenlijk de Minister van Infrastructuur en Milieu of het College van Gedeputeerde Staten van Zeeland, van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak voor de uitvoering van het project, op verzoek een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
Bij het nemen van een besluit omtrent schadevergoeding, dan wel tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid, worden de artikelen 3 tot en met 11 van de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 in aanmerking genomen, tenzij dit niet in overeenstemming is met het bepaalde bij of krachtens de wet op grond waarvan de schade wordt vergoed.
De artikelen 12 tot en met 20 van de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 zijn van overeenkomstige toepassing op het verzoek en het behandelen van het verzoek, tenzij dit niet in overeenstemming is met het bepaalde bij of krachtens de wet op grond waarvan de schade wordt vergoed.
Het verzoek kan worden ingediend bij het Schadeloket Rijksinpassingsplan Hertogin Hedwigepolder,Postbus 6001, 4330 LA Middelburg.
Deze regeling beoogt alle verzoeken om vergoeding van planschade of nadeelcompensatie die verband houden met de uitvoering van het de aanleg van het intergetijdengebied Hertogin Hedwigepolder, zoals omschreven in het project- en Rijksinpassingsplan Hertogin Hedwigepolder (IMRO code: NL.IM-RO.0000.EZip13HHP-3000), beleidsmatig te stroomlijnen en procedureel te coördineren, onder meer via het van toepassing verklaren van een toetsingskader voor de verzoeken en het instellen van één loket. De stroomlijning en coördinatie is gewenst, omdat bij de aanleg van het intergetijdengebied Hertogin Hedwigepolder verschillende bestuursorganen betrokken zijn, te weten: de Minister van Economische Zaken (minister van EZ), de Minister van Infrastructuur en Milieu (minister van I&M) en gedeputeerde staten van Zeeland (GS), die schadeveroorzakend kunnen optreden in de rechtmatige uitoefening van hun publiekrechtelijke taak of bevoegdheid. De regeling brengt geen verandering in de bevoegdheden van de betrokken bevoegde gezagen. Besluiten inzake de verzoeken tot vergoeding van schade worden door het bevoegd gezag genomen inzake zijn eigen bevoegdheden. Bijkomend voordeel van de gezamenlijke beleidsregel is dat verzoeken tot vergoeding van schade in samenhang kunnen worden bezien indien er sprake is van samenloop van besluiten op grond waarvan schade ontstaat.
Rechtmatig overheidshandelen leidt in de praktijk regelmatig tot schade. Dat valt niet te voorkomen en de overheid is ook niet verplicht om elke schade die zij in de rechtmatige uitoefening van haar publieke taken veroorzaakt, te vergoeden. Soms moet dergelijke schade echter wel worden vergoed. Het is een algemeen aanvaard beginsel dat degene die in vergelijking met anderen onevenredig zwaar wordt getroffen door rechtmatig overheidshandelen, daarvoor een vergoeding dient te ontvangen. Dit beginsel wordt aangeduid als het beginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten of het égalitébeginsel. De hoogte van de compensatie moet in zo’n geval redelijk zijn. De vergoeding dekt dus niet vanzelfsprekend de volledige schade. In een aantal wetten, zoals de Natuurbeschermingswet 1998, is dan ook voorzien in grondslag voor vergoeding van schade bij rechtmatig overheidshandelen.
Met de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten worden de afzonderlijke regelingen geharmoniseerd door een algemene regeling op te nemen in de Algemene wet bestuurs-recht (artikel 4:126 en verder). Deze wet is reeds gepubliceerd (Staatsblad 2013, 50) maar nog niet inwerking getreden. De wet bevat een codificatie van de huidige jurisprudentie aan de hand waarvan thans de schadeverzoeken al beoordeeld worden. Indien dit noodzakelijk wordt geacht wordt onderhavige beleidsregel na inwerkingtreding met de wet in overeenstemming gebracht.
Overigens brengt de voorwaarde dat de schade door rechtmatig overheidshandelen wordt of werd veroorzaakt met zich dat de beslissing op het schadeverzoek pas kan plaatsvinden nadat de gestelde schadeoorzaak rechtens onaantastbaar is geworden. Dit laat overigens onverlet, dat de toekenning van de schade kan terugwerken tot een daarvoor gelegen moment. Bij planschade op grond van artikel 6.1Wet ruimtelijke ordening bijvoorbeeld, geldt dat de schade wordt berekend vanaf de inwerkingtreding van het schadeveroorzakende besluit.
De beleidsregel is van toepassing op verzoeken om vergoeding van geleden of te lijden schade als gevolg van het Rijksinpassingsplan Hertogin Hedwigepolder en de uitvoeringsbesluiten van de Minister van EZ, de Minister van I&M en Gedeputeerde Staten van Zeeland. Naast het Rijksinpassingsplan betreft het in elk geval de volgende uitvoeringsbesluiten:
Op grond van artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet geschiedt de aanleg of wijziging van een water-staatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een door hem vast te stellen projectplan. Op grond van het zesde lid van die bepaling wordt geen projectplan vastgesteld indien ten aanzien van de aanleg of wijziging van dat waterstaatswerk een Rijksinpassingsplan wordt vastgesteld. Doorgaans wordt in de toelichting bij het plan ter motivering van het plan verwezen naar relevante onderzoeken op grond waarvan een keuze voor de ligging, vorm, afmeting en constructie van deze nieuw aan te leggen waterstaatswerken is gemaakt. Daarmee bevat het Rijksinpassingsplan ook een onderbouwing voor de keuze van de aan te leggen waterstaatswerken die indien een projectplan voor de aanleg deze werken had moeten worden vastgesteld in dat projectplan gestalte had gekregen.
De regeling bevat, buiten het bepaalde in artikel 2, geen inhoudelijke regels. Voor de materiële aspecten van beslissingen is aansluiting gezocht bij bestaande regelingen. Concreet betekent dit dat bijvoorbeeld een verzoek om planschade wordt behandeld conform de regeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro),een verzoek om schadevergoeding ten gevolge van de natuurbeschermingsvergunning conform de wettelijke regeling in hoofdstuk VI van de Natuurbeschermingswet 1998 en een verzoek om nadeelcompensatie ten gevolge van de onttrekking van wegen aan het openbaar verkeer op grond van de Wegenwet conform de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (RNC).
In lijn met het convenant Westerschelde-rijk-provincie over de uitvoering van enkele besluiten uit de Ontwikkelingsschets 2010 Schelde-estuarium en het Derde Memorandum van Overeenstemming zullen Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland ondersteunende werkzaamheden verrichten, waaronder het beheer van het schadeloket en de voorbereiding van de besluiten op verzoeken tot schadevergoeding.Ten overvloede merk ik op dat een verzoek dat is ingediend bij het loket geacht wordt te zijn ingediend bij het betreffende bevoegd gezag.
Op de procedure voor het indienen van een verzoek zijn de procedurele bepalingen in de RNC van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de procedure voor verzoeken in relatie tot de aanleg van het intergetijdengebied Hertogin Hedwigepolder op dezelfde wijze verloopt als de procedure als omschreven in de RNC, tenzij dat niet in overeenstemming zou zijn met het bepaalde bij of krachtens de wet op grond waarvan de schade wordt vergoed. Voor bijvoorbeeld de verzoeken die (mede) betrekking hebben op de in de regeling aangeduide besluiten op grond van de Natuurbeschermingswet 1998,dient de procedure te verlopen als in die wet omschreven, omdat met deze beleidsregel niet van de wet kan worden afgeweken. Hieronder worden beide procedures uitgewerkt. In geval van samenloop van schadeveroorzakende besluiten wordt door de bevoegde gezagen overleg gevoerd.
Verwacht wordt dat de RNC-procedure van toepassing zal zijn op het grootste deel van de verzoeken die betrekking hebben op de aanleg van het intergetijdengebied Hertogin Hedwigepolder.
In het kort verloopt de RNC-procedure als volgt:
De commissie stelt verzoeker en het bevoegd gezag in de gelegenheid tot het geven van een mondelinge toelichting. Beiden kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een gemachtigde. Er kunnen deskundigen worden meegebracht tijdens de hoorzitting om een toelichting te geven. Van de toelichtingen wordt een verslag opgemaakt. Het verslag wordt aan verzoeker en het bevoegde gezag toegezonden.
Voordat de commissie haar definitieve advies opstelt, maakt zij een conceptadvies op. Dit concept-advies wordt uiterlijk zesentwintig weken nadat het verzoek is ingediend aan de verzoeker en aan het bevoegde gezag toegezonden. Indien niet binnen deze termijn een conceptadvies opgemaakt kan worden, kan de commissie de termijn gemotiveerd met ten hoogste zesentwintig weken verlengen.
De commissie stelt haar definitieve advies vast binnen acht weken na het verstrijken van de termijn waarbinnen de bedenkingen moeten zijn geuit. Deze termijn kan, onder opgaaf van redenen, eenmaal met ten hoogste acht weken worden verlengd. Vervolgens zendt de commissie het advies aan de verzoeker en aan het bevoegde gezag.
De procedure van de Natuurbeschermingswet 1998 zal op de verzoeken van toepassing zijn die betrekking hebben op de besluiten voor Natura 2000-gebieden.
In het kort verloopt de procedure van de Natuurbeschermingswet 1998 als volgt:
De verzoeker wordt in de gelegenheid gesteld het verzoek voor de commissie in een openbare vergadering nader toe te lichten. De commissie kan ambtenaren oproepen tot het geven van inlichtingen. De commissie kan een plaatsopneming houden. Het tijdstip daarvan wordt vooraf aan de verzoeker en het bevoegde gezag medegedeeld.
De verzoeker kan schriftelijk of mondeling (in tegenwoordigheid van de commissie) zijn zienswijze bij het bevoegd gezag naar voren brengen. Indien de zienswijze mondeling naar voren wordt gebrachten de provincie het bevoegd gezag is, zijn een of meer leden van gedeputeerde staten aanwezig,met inbegrip van de voorzitter.
Aldus ondertekend in de vergadering van gedeputeerde staten van 10 februari 2014.
Sharon A.M. Dijksma
Staatssecretaris van Economische Zaken
Mw. drs. M.H. Schultz van Haegen
Minister van Infrastructuur en Milieu
Dhr. J.M.M. Polman
Gedeputeerde Staten van Zeeland
Uitgegeven 7 maart 2014
De secretaris, A.W. Smit