Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Utrechtse Heuvelrug

Geconsolideerde Monumentenverordening, laatst gewijzigd in 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUtrechtse Heuvelrug
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingGeconsolideerde Monumentenverordening, laatst gewijzigd in 2013
CiteertitelGeconsolideerde Monumentenverordening, laatst gewijzigd in 2013
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 149
  2. Monumentenwet 1988
  3. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-201020-12-2019Onbekend

17-06-2010

Gemeentenieuws, 8-10-2010

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Geconsolideerde Monumentenverordening, laatst gewijzigd in 2013

Behoort bij raadsvoorstel van 17 juni 2010, titel: Vaststelling Monumentenverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug 2010.

De raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van gemeente Utrechtse Heuvelrug van 8 april 2010, gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de artikelen 12, 14 en 15 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,

B E S L U I T :

I.in te trekken de:

“Monumentenverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug 2007, vastgesteld bij besluit van de raad van 27 september 2007 op het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt;

II. vast te stellen de Monumentenverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug 2010;

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    monument:

    • 1.

      zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

  • b.

    gemeentelijk archeologisch monument: monument, bedoeld in onderdeel a, onder 2;

  • c.

    gemeentelijk monument: onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen;

  • d.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken;

  • e.

    beschermd rijksmonument: onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

  • f.

    kerkelijk monument: onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

  • g.

    monumentencommissie: de op basis van artikel 15, lid 1 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de verordening en het monumentenbeleid;

  • h.

    bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument;

  • i.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.

  • j.

    archeologische beleidskaart: topografische kaart van het grondgebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, waarop archeologische vindplaatsen, verstoorde gebieden en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven, waarbij onderscheid wordt gemaakt in lage, middelhoge en hoge verwachtingswaarde;

  • k.

    archeologische vindplaats: terrein waar is aangetoond dat er archeologische sporen in de bodem aanwezig zijn;

  • l.

    archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart, waar in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn;

  • m.

    hoge verwachtingswaarde: grote kans op archeologische vondsten of informatie;

  • n.

    middelhoge verwachtingswaarde: gemiddelde kans op archeologische vondsten of informatie;

  • o.

    lage verwachtingswaarde: kleine kans op archeologische vondsten of informatie;

  • p.

    plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

  • q.

    programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek;

  • r.

    verordening: Wijzigingsverordening Monumentenverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug 2011;

  • s.

    verbeelding van het bestemmingsplan: de plankaart behorende bij het bestemmingsplan;

  • t.

    gemeentelijke archeologische verwachtingskaart: topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied of delen van het grondgebied, waarop archeologische vindplaatsen en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven, waarbij een onderscheid is gemaakt in karakter en periodisering van de (verwachte) vindplaats;

  • u.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • v.

    vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • w.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • x.

    archeologische waarde: vastgestelde aanwezigheid van archeologische sporen of vondsten.

  • y.

    deskundige: adviseur van het college van B en W die voldoet aan de eisen zoals gesteld in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan de monumentencommissie en de Historische Vereniging(en) van de woonkern van de gemeente waar het beoogde monument is gesitueerd. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 3.

    Het college kan ten behoeve van de aanwijzing van een gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 4.

    Het college brengt de raad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument.

  • 5.

    Voordat het college een kerkelijk monument als gemeentelijk monument aanwijst, voert het overleg met de eigenaar.

  • 6.

    Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 6 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 9 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing.

  • 7.

    De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 4 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2.

    Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1.

    Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2.

    De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2.

    Artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, alsmede artikel 4 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, alsmede artikel 4, achterwege.

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede, vierde en vijfde lid, en artikel 4 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

  • 3.

    De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9 Verbodsbepaling

1. Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

Artikel 10 Vergunning

Het is verboden zonder vergunning van het college of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

  • a.

    een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

  • b.

    een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 11 Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1.

    Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de monumentencommissie voor advies.

  • 2.

    Binnen zes weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het college.

  • 3.

    Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 4.

    Het college kan de in het derde lid genoemde termijn van acht weken met ten hoogste zes weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geeft binnen de in het derde lid genoemde termijn.

  • 5.

    Het college verbindt aan de vergunning de voorschriften, die nodig zijn met het oog op het belang van de monumentenzorg. De aan de vergunning verbonden voorschriften zijn op elkaar afgestemd.

Artikel 12 Kerkelijk monument

Het college neemt met betrekking tot een kerkelijk monument geen beslissing ingevolge de bepalingen van artikel 10 dan in overeenstemming met de eigenaar, voor zover het betreft een beslissing waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 13 Intrekken van de vergunning

  • 1.

    De vergunning kan door het college worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 10 niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet van de vergunning gebruik wordt gemaakt binnen één jaar na de datum van verzending van de vergunning aan de aanvrager.

  • 2.

    Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de monumentencommissie.

Artikel 13a Criteria voor vergunningverlening

Een vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het college rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 14 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1.

    Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de monumentencommissie.

  • 2.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3.

    Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

Artikel 15 Schadevergoeding

  • 1.

    Indien en voor zover blijkt dat een aanvrager van een vergunning ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 10 te verlenen;

    • b.

      voorschriften door het college verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10;

schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het college hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 16 Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met de artikelen 9, 10 en 17a van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 17 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 17a Instandhoudingbepaling

  • 1.

    Het is verboden om in een archeologisch monument, bedoeld in artikel 1 onder b, of een archeologische vindplaats, bedoeld in artikel 1 onder k, of een archeologisch verwachtingsgebied, bedoeld in artikel 1 onder l, de bodem dieper dan 30 cm onder de oppervlakte te verstoren.

  • 2.

    Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien;

    a.het een verstoring betreft van een archeologische vindplaats die op de archeologische beleidskaart gecategoriseerd is als:

    • ·

      historische kern, of;

    • ·

      ontginningsassen, of;

    • ·

      beschermde landgoederenzone, of;

    • ·

      (vroeg)middeleeuwse wegen en paden, of;

    • ·

      grafheuvels en de bufferzone van 250 m rond grafheuvels, of;

    • ·

      AMK-terrein, niet wettelijk beschermd,

en waarbij het te verstoren gebied kleiner is dan 50 m²;

  • b.

    het een verstoring betreft van een archeologische vindplaats die op de archeologische beleidskaart gecategoriseerd is als bufferzone van 250 m rond een AMK-terrein, en waarbij het te verstoren gebied kleiner is dan 100 m²;

  • c.

    het een verstoring betreft van een archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op archeologische beleidskaart, en waarbij die verstoring plaatsvindt:

    • ·

      in een gebied met lage archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 100.000m², of;

    • ·

      in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 1000m², of;

    • ·

      in een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 150 m²;

  • d.

    in het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg die dateren van na vaststelling van de archeologische beleidskaart, zoals bedoeld in artikel 1 onder j.

  • e.

    sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hierin voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg die dateren van na vaststelling van de archeologische beleidskaart, zoals bedoeld in artikel 1 onder j.

  • f.

    het bevoegd gezag nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de archeologische beleidskaart, zoals bedoeld in artikel 1 onder j;

  • g.

    een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

    • ·

      het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd;

    • ·

      of de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad;

    • ·

      of in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 17b Opgravingen en begeleiding

1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

a. het college een programma van eisen vast te stellen, als bedoeld in artikel 1 onder q van deze verordening, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek.

b. de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 onder p van deze verordening, ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen.

2. In de nadere regels kan het college bepalingen opnemen met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

3. Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak , het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het bevoegd gezag advies aan een deskundige, zoals bedoeld in artikel 1 onder y.

Artikel 18 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.

  • 2.

    De “Monumentenverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug 2007”, vastgesteld bij besluit van de raad van 27 september 2007, vervalt op de datum waarop het eerste lid toepassing vindt.

  • 3.

    De op grond van de ingevolge het tweede lid vervallen verordening aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 4.

    Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in het tweede lid ingetrokken verordening.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Monumentenverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug 2010'.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 17 juni 2010.

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

W. Hooghiemstra G.F. Naafs