Behoort bij raadsvoorstel van 17 juni 2010, titel: Vaststelling
Monumentenverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug 2010.
De raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van
gemeente Utrechtse Heuvelrug van 8 april 2010, gelet op artikel 149 van de
Gemeentewet en de artikelen 12, 14 en 15 van de Monumentenwet 1988 en de
artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,
B E S L U I T :
I.in te trekken de:
“Monumentenverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug 2007, vastgesteld bij
besluit van de raad van 27 september 2007 op het tijdstip waarop de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt;
II. vast te stellen de Monumentenverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug
2010;
Artikel 1 Begripsbepalingen
Deze verordening verstaat onder:
- a.
monument:
- 1.
zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid,
betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische
waarde;
- 2.
terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige
zaak als bedoeld onder 1;
- b.
gemeentelijk archeologisch monument: monument, bedoeld in onderdeel
a, onder 2;
- c.
gemeentelijk monument: onroerend monument, dat overeenkomstig de
bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument
is aangewezen;
- d.
gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de
overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen
zaken;
- e.
beschermd rijksmonument: onroerend monument, dat is ingeschreven in
de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;
- f.
kerkelijk monument: onroerend monument, dat eigendom is van een
kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een
kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel
wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;
- g.
monumentencommissie: de op basis van artikel 15, lid 1 Monumentenwet
1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit
eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet
1988, de verordening en het monumentenbeleid;
- h.
bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd
onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit
van een monument;
- i.
college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
Utrechtse Heuvelrug.
- j.
archeologische beleidskaart: topografische kaart van het grondgebied
van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, waarop archeologische
vindplaatsen, verstoorde gebieden en archeologische
verwachtingsgebieden zijn aangegeven, waarbij onderscheid wordt
gemaakt in lage, middelhoge en hoge verwachtingswaarde;
- k.
archeologische vindplaats: terrein waar is aangetoond dat er
archeologische sporen in de bodem aanwezig zijn;
- l.
archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de
gemeentelijke archeologische beleidskaart, waar in bepaalde mate
archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn;
- m.
hoge verwachtingswaarde: grote kans op archeologische vondsten of
informatie;
- n.
middelhoge verwachtingswaarde: gemiddelde kans op archeologische
vondsten of informatie;
- o.
lage verwachtingswaarde: kleine kans op archeologische vondsten of
informatie;
- p.
plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische
uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen
denkt te gaan beantwoorden;
- q.
programma van eisen: programma dat door het college wordt
vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de
uitvoering van archeologisch onderzoek;
- r.
verordening: Wijzigingsverordening Monumentenverordening gemeente
Utrechtse Heuvelrug 2011;
- s.
verbeelding van het bestemmingsplan: de plankaart behorende bij het
bestemmingsplan;
- t.
gemeentelijke archeologische verwachtingskaart: topografische kaart
van het gemeentelijke grondgebied of delen van het grondgebied,
waarop archeologische vindplaatsen en archeologische
verwachtingsgebieden zijn aangegeven, waarbij een onderscheid is
gemaakt in karakter en periodisering van de (verwachte)
vindplaats;
- u.
bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht;
- v.
vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, of 2.2 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht;
- w.
Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- x.
archeologische waarde: vastgestelde aanwezigheid van archeologische
sporen of vondsten.
- y.
deskundige: adviseur van het college van B en W die voldoet aan de
eisen zoals gesteld in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse
Archeologie.
Artikel 2 Het gebruik van het monument
Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het
gebruik van het monument.
Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument
- 1.
Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een
monument aanwijzen als gemeentelijk monument.
- 2.
Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het
advies aan de monumentencommissie en de Historische Vereniging(en) van
de woonkern van de gemeente waar het beoogde monument is gesitueerd. In
spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege
blijven.
- 3.
Het college kan ten behoeve van de aanwijzing van een gemeentelijk
monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.
- 4.
Het college brengt de raad in kennis van het besluit over de aanwijzing
van een gemeentelijk monument.
- 5.
Voordat het college een kerkelijk monument als gemeentelijk monument
aanwijst, voert het overleg met de eigenaar.
- 6.
Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de
kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk
monument ontvangt tot het moment dat de registratie als bedoeld in
artikel 6 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt
geregistreerd, zijn de artikelen 9 tot en met 13 van overeenkomstige
toepassing.
- 7.
De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van
artikel 3 van de Monumentenwet 1988.
Artikel 4 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit
- 1.
De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na
ontvangst van het verzoek van het college.
- 2.
Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van
de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de
adviesaanvraag.
Artikel 5 Mededeling aanwijzingsbesluit
De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan
degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan
en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.
Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst
- 1.
Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke
monumentenlijst.
- 2.
De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de
datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en
een beschrijving van het gemeentelijke monument.
Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing
- 1.
Het college kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een
belanghebbende wijzigen.
- 2.
Artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, alsmede artikel 4 zijn van
overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.
- 3.
Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte
betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede
tot en met vijfde lid, alsmede artikel 4, achterwege.
- 4.
De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke
monumentenlijst aangetekend.
Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing
- 1.
Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede, vierde
en vijfde lid, en artikel 4 van overeenkomstige toepassing.
- 2.
De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt
gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988.
- 3.
De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst
aangetekend.
Artikel 9 Verbodsbepaling
1. Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te
vernielen.
Artikel 10 Vergunning
Het is verboden zonder vergunning van het college of in strijd met bij
zodanige vergunning gestelde voorschriften:
- a.
een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen
of in enig opzicht te wijzigen;
- b.
een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten
gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in
gevaar gebracht.
Artikel 11 Termijnen advies en vergunningverlening
- 1.
Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke
aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de
monumentencommissie voor advies.
- 2.
Binnen zes weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de
monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het college.
- 3.
Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.
- 4.
Het college kan de in het derde lid genoemde termijn van acht weken met
ten hoogste zes weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis
geeft binnen de in het derde lid genoemde termijn.
- 5.
Het college verbindt aan de vergunning de voorschriften, die nodig zijn
met het oog op het belang van de monumentenzorg. De aan de vergunning
verbonden voorschriften zijn op elkaar afgestemd.
Artikel 12 Kerkelijk monument
Het college neemt met betrekking tot een kerkelijk monument geen beslissing
ingevolge de bepalingen van artikel 10 dan in overeenstemming met de
eigenaar, voor zover het betreft een beslissing waarbij wezenlijke belangen
van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.
Artikel 13 Intrekken van de vergunning
- 1.
De vergunning kan door het college worden ingetrokken indien:
- a.
blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of
onvolledige opgave is verleend;
- b.
blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in
artikel 10 niet naleeft;
- c.
de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich
zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument
zwaarder dient te wegen;
- d.
niet van de vergunning gebruik wordt gemaakt binnen één jaar na
de datum van verzending van de vergunning aan de aanvrager.
- 2.
Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de
monumentencommissie.
Artikel 13a Criteria voor vergunningverlening
Een vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de
monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag
houdt het college rekening met het gebruik van het monument.
Artikel 14 Vergunning voor beschermd rijksmonument
- 1.
Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke
aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de
monumentencommissie.
- 2.
De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen
acht weken na de datum van verzending van het afschrift.
- 3.
Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de
monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.
Artikel 15 Schadevergoeding
- 1.
Indien en voor zover blijkt dat een aanvrager van een vergunning ten
gevolge van:
- a.
de weigering van het college een vergunning als bedoeld in
artikel 10 te verlenen;
- b.
voorschriften door het college verbonden aan een vergunning
als bedoeld in artikel 10;
schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te
zijnen laste behoort te blijven, kent het college hem op zijn aanvraag een
naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Artikel 16 Strafbepaling
Degene, die handelt in strijd met de artikelen 9, 10 en 17a van deze
verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.
Artikel 17 Toezichthouders
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze
verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de
burgemeester aan te wijzen personen.
Artikel 17a Instandhoudingbepaling
- 1.
Het is verboden om in een archeologisch monument, bedoeld in artikel
1 onder b, of een archeologische vindplaats, bedoeld in artikel 1
onder k, of een archeologisch verwachtingsgebied, bedoeld in artikel
1 onder l, de bodem dieper dan 30 cm onder de oppervlakte te
verstoren.
- 2.
Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien;
a.het een verstoring betreft van een archeologische vindplaats die
op de archeologische beleidskaart gecategoriseerd is als:
- ·
- ·
- ·
beschermde landgoederenzone, of;
- ·
(vroeg)middeleeuwse wegen en paden, of;
- ·
grafheuvels en de bufferzone van 250 m rond grafheuvels,
of;
- ·
AMK-terrein, niet wettelijk beschermd,
en waarbij het te verstoren gebied kleiner is dan 50 m²;
- b.
het een verstoring betreft van een archeologische vindplaats die op
de archeologische beleidskaart gecategoriseerd is als bufferzone van
250 m rond een AMK-terrein, en waarbij het te verstoren gebied
kleiner is dan 100 m²;
- c.
het een verstoring betreft van een archeologisch verwachtingsgebied
als aangegeven op archeologische beleidskaart, en waarbij die
verstoring plaatsvindt:
- ·
in een gebied met lage archeologische verwachtingswaarde en
het te verstoren gebied kleiner is dan 100.000m², of;
- ·
in een gebied met een middelhoge archeologische
verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan
1000m², of;
- ·
in een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde en
het te verstoren gebied kleiner is dan 150 m²;
- d.
in het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent
archeologische monumentenzorg die dateren van na vaststelling van de
archeologische beleidskaart, zoals bedoeld in artikel 1 onder
j.
- e.
sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en
tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hierin
voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg
die dateren van na vaststelling van de archeologische beleidskaart,
zoals bedoeld in artikel 1 onder j.
- f.
het bevoegd gezag nadere regels stelt met betrekking tot de
uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een
archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als
aangegeven op de archeologische beleidskaart, zoals bedoeld in
artikel 1 onder j;
- g.
een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te
verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in
voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
- ·
het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate
kan worden geborgd;
- ·
of de archeologische waarden door de verstoring niet
onevenredig worden geschaad;
- ·
of in het geheel geen archeologische waarden aanwezig
zijn.
Artikel 17b Opgravingen en begeleiding
1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente Utrechtse
Heuvelrug onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van
opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, dient,
onverminderd de overige bepalingen van deze wet:
a. het college een programma van eisen vast te stellen, als
bedoeld in artikel 1 onder q van deze verordening, waarbij nadere regels
worden gesteld ten aanzien van het onderzoek.
b. de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van
aanpak als bedoeld in artikel 1 onder p van deze verordening, ter
goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen.
2. In de nadere regels kan het college bepalingen opnemen met
betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van
aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te
worden genomen.
3. Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak , het programma
van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het bevoegd gezag
advies aan een deskundige, zoals bedoeld in artikel 1 onder y.
Artikel 18 Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.
- 2.
De “Monumentenverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug 2007”,
vastgesteld bij besluit van de raad van 27 september 2007, vervalt op de
datum waarop het eerste lid toepassing vindt.
- 3.
De op grond van de ingevolge het tweede lid vervallen verordening
aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten worden geacht
aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van
deze verordening.
- 4.
Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van
deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in het
tweede lid ingetrokken verordening.
Artikel 19 Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als 'Monumentenverordening gemeente
Utrechtse Heuvelrug 2010'.