Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Leerdam

Mandaatbesluit Omgevingsdienst ZHZ 2014 gemeente Leerdam

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLeerdam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMandaatbesluit Omgevingsdienst ZHZ 2014 gemeente Leerdam
CiteertitelMandaatbesluit Omgevingsdienst ZHZ 2014 gemeente Leerdam
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid (GR VRZHZ)
  2. Algemene wet bestuursrecht, afdeling 10.1.1 

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-03-201401-01-2021nieuwe regeling

06-03-2014

Gemeenteblad, 10-03-2014

14-01049

Tekst van de regeling

Intitulé

Mandaatbesluit Omgevingsdienst ZHZ 2014 gemeente Leerdam

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leerdam, houdende de verlening van mandaat en machtiging aan de directeur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (Mandaatbesluit Omgevingsdienst ZHZ 2014 gemeente Leerdam)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leerdam

Gelet op

Besluit

vast te stellen:

het Mandaatbesluit Omgevingsdienst ZHZ 2014 gemeente Leerdam

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente;

  • b.

    directeur: de directeur van de Omgevingsdienst, bedoeld in artikel 30 van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid Holland Zuid;

  • c.

    gemeente: de gemeente Leerdam;

  • d.

    omgevingsdienst: het openbaar lichaam Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, bedoeld in artikel 2 van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid Holland Zuid.

Artikel 2: Mandaat

  • 1.

    Aan de directeur wordt, voor zover het bevoegdheden van het college betreft, mandaat verleend overeenkomstig de bij dit besluit behorende mandaatlijst.

  • 2.

    Aan de directeur wordt, voor zover het de in het eerste lid genoemde bevoegdheden betreft, in mandaat opgedragen de bevoegdheid tot het machtigen van ambtenaren van de Omgevingsdienst voor het in rechte vertegenwoordigen van de gemeente.

  • 3.

    Aan de directeur wordt, voor zover het bevoegdheden van het college betreft, in mandaat opgedragen de bevoegdheid tot het aanvragen van subsidies, bedoeld in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht, namens de gemeente, ten behoeve van de uitvoering van de programmataken, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, mits en voor zover de vertegenwoordiger van de gemeente in algemeen bestuur heeft aangeven akkoord te gaan met het aanvragen van de betreffende subsidie namens zijn gemeente.

  • 4.

    De directeur neemt bij de aan hem in mandaat opgedragen bevoegdheden de algemene instructies en de instructies per geval van het college in acht, als bedoeld in artikel 10:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 5.

    Indien ten gevolge van wijziging van wetten alsmede uitvoeringsbesluiten, circulaires, beleidsregels en regelingen uitvoerende werkzaamheden als bedoeld in de bij dit besluit behorende mandaatlijst gaan strekken ter uitvoering van een andere regeling dan ter uitvoering waarvan zij ten tijde van het in werking treden van dit besluit strekten, dan wel indien in deze werkzaamheden ten gevolge van een dergelijke wijziging veranderingen optreden, blijven zij, voor zover hun strekking en omvang door die wijziging niet wezenlijk veranderen, behoren tot de taken zoals genoemd in de bij dit besluit behorende mandaatlijst, die aan de Omgevingsdienst zijn opgedragen.

Artikel 3: Kaders uitoefening bevoegdheden

  • 1.

    De directeur betrekt bij de uitoefening van de aan hem opgedragen bevoegdheden het beleid van het

  • 2.

    college ter zake, alsmede de door de gemeenteraad van de gemeente vastgestelde kaders.

  • 3.

    Het college treedt bij voorgenomen nieuw beleid of beleidswijzigingen in overleg met de Omgevingsdienst inzake uitvoeringsaspecten indien dat beleid raakt aan de taken en bevoegdheden die de Omgevingsdienst uitvoert.

  • 4.

    Het college zendt de directeur alle benodigde informatie noodzakelijk voor de uitvoering van het bepaalde in het eerste lid.

  • 5.

    Indien de directeur in afwijking van het bepaalde in het eerste lid wenst te besluiten, treedt hij hierover in overleg met het college.

Artikel 4: Informatieplicht

  • 1.

    Een ieder aan wie bij of krachtens dit besluit mandaat of ondermandaat is verleend informeert het college bij zwaarwegende omstandigheden en gebeurtenissen die betrekking hebben op de gemandateerde bevoegdheden.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid, heeft de directeur een aan de uitoefening van de bevoegdheid voorafgaande informatieplicht en een signaleringsplicht jegens het college indien de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid voor het college naar verwachting politieke en maatschappelijke gevolgen kan hebben of indien een besluit tot consequentie kan hebben dat de gemeente aansprakelijk zal worden gesteld of anderszins aangesproken zal worden. In de gevallen bedoeld in de vorige volzin verschaft de directeur alle benodigde informatie en voert hij overleg met het college alvorens de bevoegdheden bedoeld in artikel 2 uit te oefenen.

  • 3.

    De directeur en het college overleggen regelmatig over de planning, de aantallen en de kwaliteit van de te nemen en reeds genomen besluiten door de directeur namens het college.

Artikel 5: Ondermandaat

  • 1.

    De directeur kan de bevoegdheden, genoemd in artikel 2, in ondermandaat opdragen aan onder zijn bevoegdheid ressorterende ambtenaren.

  • 2.

    Artikel 2, vierde lid, artikel 3 en artikel 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van bevoegdheden in ondermandaat.

Artikel 6 Machtiging

Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt, voor zover van toepassing en in verband met de activiteiten waarvoor mandaat wordt verleend, met mandaat gelijkgesteld de machtiging om handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

Artikel 7: Ondertekening

  • 1.

    Indien een besluit wordt genomen bij of krachtens het bepaalde in artikel 2 luidt de ondertekening:

  • Burgemeester en wethouders van Leerdam,

  • namens dezen,

  • directeur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid

  • Gevolgd door de handtekening en naam van de functionaris.

  • 2.

    Indien een besluit wordt genomen bij of krachtens het bepaalde in artikel 5, luidt de ondertekening:

  • Burgemeester en wethouders van Leerdam,

  • namens dezen,

  • Hoofd (naam afdeling of bureau) van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid

  • Gevolgd door de handtekening en naam van de functionaris.

Artikel 8: Slotbepalingen

  • 1.

    Het Mandaatbesluit Omgevingsdienst ZHZ 2011 van 10 januari 2012 wordt ingetrokken met ingang van de dag van inwerkingtreding van dit besluit.

  • 2.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag nadat het overeenkomstig artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bekendgemaakt.

  • 3.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit Omgevingsdienst ZHZ 2014 gemeente Leerdam.

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leerdam op 17 december 2013

de secretaris, de burgemeester,

MANDAATLIJST BEHORENDE BIJ HET MANDAATBESLUIT OMGEVINGSDIENST ZHZ 2014 GEMEENTE LEERDAM

Mandaatlijst ex artikel 2, eerste lid, van het Mandaatbesluit Omgevingsdienst ZHZ 2014 GEMEENTE LEERDAM

BEVOEGDHEDEN / BESLUITEN

VOORWAARDEN

 

Algemene wet bestuursrecht

1.

a.

Het nemen van besluiten op grond van de artikelen 4:5 en 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht inzake het niet behandelen van een aanvraag en het afdoen van een nieuwe aanvraag na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking.

 

 

b.

Het nemen van besluiten op grond van de artikelen 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht inzake het horen van de aanvrager en de belanghebbende.

 

 

c.

Het nemen van besluiten op grond van afdeling 4.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht inzake het verlengen en opschorten van de beslistermijn en inzake de dwangsom bij niet tijdig beslissen.

 

 

d.

Het nemen van besluiten op grond van de artikelen 8:51a, 8:51b, 8:51c, 8:80a en 8:80b van de Algemene wet bestuursrecht inzake de bestuurlijke lus en tussenuitspraak.

 

2.

Het voeren van correspondentie in het kader van toezicht en handhaving, waaronder in ieder geval begrepen:

In afstemming met de gemeente (vooraankondiging (ad c))

 

a.

een bezoekbevestigingsbrief;

 

 

b.

een voorwaarschuwingsbrief;

 

 

c.

een vooraankondiging last onder bestuursdwang en last onder dwangsom of hoorbrief;

 

 

d.

vorderingen om informatie in het kader van de controle op de naleving van regelgeving, alsmede de reacties op de in dit kader toegezonden informatie (art. 5.16, Algemene wet bestuursrecht);

 

3.

Het nemen van besluiten op verzoeken van derden om handhavend op te treden op grond van de Algemene wet bestuursrecht jo. artikel 125 van de Gemeentewet

-

Indien envoorzover het verzoek betrekking heeft op de bevoegdheden als genoemd in het mandaatbesluit.

 

 

-

In afstemming met de gemeente.

4.

Het nemen van besluiten op grond van de afdelingen 5.3.1 en 5.3.2 van Titel 5.3 (Herstelsancties) van de Algemene wet bestuursrecht jo. artikel 125 van de Gemeentewet

-

Indien en voorzover de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom betrekking heeft op de bevoegdheden als genoemd in het mandaatbesluit c.q. de mandaatlijst.

 

 

-

In afstemming met de gemeente.

5.

Het nemen van besluiten inzake bestuursrechtelijke procedures

Omvat:

 

 

-

Uitbrengen van verweerschriften in procedures die tegen de gemeente worden gevoerd.

 

 

-

Vragen van uitstel van behandeling van bezwaar- en beroepszaak en het verrichten van andere proceshandelingen.

 

 

-

In afstemming met de gemeente.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

6.

Het nemen van besluiten op grond van hoofdstuk 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en procedurehandelingen in het kader van voorbereidingsprocedures op grond van Hoofdstuk 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Aanvragen voor afwijkingen bestemmingsplan, monumenten, inritten en het kappen van bomen worden voor advies voorgelegd aan de gemeente. Het vergunningonderdeel verkeer wordt voor advies voorgelegd aan de gemeente. Alleen mandaat mits passend in beleidsregels voor de toepassing van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro kruimelgevallen). Geen mandaat voor de situatie als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3.

7.

Het beoordelen van meldingen en rapportages op grond van vergunningvoorschriften

 

8.

Het uitoefenen van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, alsmede het bepaalde bij of krachtens de in artikel 5.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde wetten, juncto 5.2 van die wet

 

9.

Het aanwijzen van ambtenaren belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, alsmede het bepaalde bij of krachtens de in artikel 5.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde wetten, op grond van artikel 5.10, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

 

10.

Het nemen van besluiten op grond van de artikelen 5.14 tot en met 5.18 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht inzake het opleggen van de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom

 

Wet milieubeheer

11.

Het in behandeling nemen en beoordelen van meldingen en het nemen van besluiten ingevolge het gestelde bij of krachtens de artikelen in paragraaf 8.1 van de Wet milieubeheer

 

12.

Het nemen van besluiten inzake het beoordelen van milieuverslagen, overeenkomstig de bij of krachtens titel 12.3 van de Wet milieubeheer gestelde regels

 

13.

Het nemen van besluiten op grond van de hoofdstukken 17 en 19 van de Wet milieubeheer inzake maatregelen bij ongewoon voorval en de openbaarheid van milieu-informatie

Een ongewoon voorval als bedoeld in hoofdstuk 17 wordt zo spoedig mogelijk doorgemeld aan de burgemeester van de gemeente.

14.

Het uitoefenen van toezicht op de naleving van het gestelde bij of krachtens de artikelen in paragraaf 8.1 van de Wet milieubeheer en het verrichten van (rechts)handelingen ter voorbereiding van de bestuursrechtelijke handhaving ingevolge de bepalingen van hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer

 

Besluit bodemkwaliteit

15.

Het toetsen van meldingen inzake het toepassen van grond, baggerspecie en bouwstoffen op grond van de artikelen 2 en 3 jo. de artikelen 5, 6, 7 en 8 van het Besluit bodemkwaliteit.

 

Waterwet

16.

Het nemen van besluiten ingevolge artikel 3.8 van de Waterwet inzake het zorgdragen voor de met het oog op een doelmatig en samenhangend waterbeheer benodigde afstemming van taken en bevoegdheden, voorzover het betreft de indirecte lozingen van inrichtingen

Betreft de samenwerking met de waterbeheerder bij het stellen van voorschriften voor indirecte lozingen bij inrichtingen.

Wet vervoer gevaarlijke stoffen

17.

Het nemen van besluiten op grond van de artikelen 22 en 28 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen inzake het verlenen van ontheffing van de vastgestelde route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ten behoeve van het laden en lossen over wegen en vaarwegen.

 

Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

18.

Het vragen van advies op basis van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, alsmede het nemen van besluiten op grond van artikel 3 van die wet inzake het weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking in te trekken.

Heeft betrekking op dat deel van de taken die zijn overgedragen aan de Omgevingsdienst.

Woningwet, Bouwbesluit en bouwverordening

19.

Het nemen van besluiten op grond van de artikelen 1.17, 1.18, 1.19, 1.20, 1.21, 1.22, 1.24, 1.25, 1.26, 1.28, 1.29, 1.30, 1.31, 1.33, 6.18, 6.20, 6.23, 6.36, 6.37, 6.38, 6,40, 7.6, 7.20, 8.3, 8.4, 8.5 van het Bouwbesluit 2012 indien en voorzover in die artikelen de bevoegdheid is opgenomen van het college tot het nemen van een besluit inzake een vergunning of een ontheffing dan wel het in ontvangst nemen van een melding, alsmede de daarmee samenhangende overige rechtshandelingen en overige publiekrechtelijke toestemmingen.

 

20.

Het nemen van besluiten op grond van de Bouwverordening, voorzover het betreft:

Artikel 30 van paragraaf 5, hoofdstuk 2 (ontheffing parkeernorm) alleen na advies van de gemeente.

 

a.

Het beslissen op aanvragen om ontheffing op grond van artikel 2.1.5 inzake bodemonderzoek;

 

 

b.

Het beslissen op aanvragen om ontheffing op grond van artikel 2.4.2 inzake het verbinden van voorwaarden aan de omgevingsvergunning voor bouwen;

 

 

c.

Het beslissen op aanvragen om vergunning en ontheffing als bedoeld in de bepalingen van paragraaf 5 van hoofdstuk 2 inzake voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen, alsmede de daarmee samenhangende overige rechtshandelingen en overige publiekrechtelijke toestemmingen.

 

21.

Het nemen van besluiten op grond van de artikelen 13 en 13A van de Woningwet inzake het verplichten tot het treffen van voorzieningen aan een gebouw of een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, alsmede het nemen van besluiten op grond van artikel 15 van de Woningwet strekkende tot het opleggen van een last onder dwangsom.

 

22.

Het uitoefenen van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet op grond van artikel 92 van de Woningwet juncto de artikelen 5.2, tweede lid, en 5.3 tot en met 5.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

Wet veiligheidsregio’s, Brandbeveiligingsverordening

23.

Het nemen van besluiten op grond van de artikelen 2 en 3 van de Brandbeveiligingsverordening inzake het in gebruik hebben van een inrichting (zijnde een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats voor zover die geen bouwwerk is).

 

24.

Het aanwijzen van ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Brandbeveiligingsverordening op grond van artikel 61, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

 

25.

Het uitoefenen van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Brandbeveiligingsverordening.

Uitoefening van het toezicht geschiedt in overleg met de betrokken organisatie-eenheden van de gemeente.

Vuurwerkbesluit

26.

Het nemen van besluiten op grond van het Vuurwerkbesluit inzake het stellen, wijzigen, aanvullen en intrekken van nadere eisen.

 

Besluit lozen buiten inrichtingen

27.

Het in ontvangst nemen en behandelen van een melding als bedoeld in artikel 1.10a van het Besluit lozen buiten inrichtingen, alsmede het nemen van besluiten op grond van hoofdstuk 3a “Algemene regels ten aanzien van bodemenergiesystemen” van dat besluit.

 

Wet Basisregistraties Adressen en Gebouwen

28.

Het opmaken van een processen-verbaal van constatering, als bedoeld in art. 10, eerste lid, onder b van de Wet Basisregistraties Adressen en Gebouwen.

 

29.

Het opmaken van schriftelijke verklaringen, strekkende tot het signaleren van een wijziging in de feitelijke situatie die van invloed is op een of meer in de gebouwenregistratie opgenomen gegevens en die niet voortvloeit uit een krachtens de Wet Basisregistraties Adressen en Gebouwen aangewezen brondocument.