Organisatie | Súdwest-Fryslân |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening havens en overige wateren gemeente Súdwest-Fryslan |
Citeertitel | Verordening havens en overige wateren gemeente Súdwest-Fryslan |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Bijlage 2 Bijlage 1 |
Geen
artikel 149 Gemeentewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2014 | 01-05-2021 | Nieuwe regeling | 06-03-2014 | geen |
De raad van de gemeente Súdwest-Fryslân;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 21 januari 2014;
- artikel 149 van de Gemeentewet;
dat er met het vaststellen van de verordening regels gesteld worden in het belang van de openbare orde en veiligheid, de bescherming van de natuur, het milieu en de volksgezondheid, de ordening van ligplaatsen, de voorkoming van gevaar, schade of hinder en de bevordering van de recreatie;
Verordening havens en overige wateren gemeente Súdwest-Fryslân
Artikel 1.1.1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarbij behorende nadere regels wordt verstaan onder:
aanleggen: het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doelaangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, gedurende de tijd die daadwwerkelijk gebruikt wordt voor een recreatief verblijf op of in de omgeving van hetvaartuig.
gevaarlijke stoffen: stoffen die gevaar voor explosie, brand, corrosie, vergiftiging, bedwelming of straling kunnen opleveren;, zoals vermeld in de IMO Code voor het vervoer van verpakte gevaarlijke stoffen over zee (International Maritime Dangerous Goods Code), de Code voor de bouw en uitrusting van schepen die gevaarlijke chemicaliën in bulk vervoeren (International Bulk Chemical Code), de Internationale Code voor de bouw en uitrusting van schepen die vloeibaar gemaakte gassen in bulk vervoeren (International Gas Carrier Code) en het in de bijlage bij het Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over binnenwateren opgenomen Reglement (ADN), met uitzondering van eetbare oliën;
haven: de openbare wateren die in beheer zijn bij de gemeente Súdwest-Fryslân en die al dan niet beperkt voor de scheepvaart openstaan, alsmede alle daartoe behorende kaden, kunstwerken, meergelegenheden, trappen, scheepshellingen, dokken, scheepsreparatiewerven en los-en laadplaatsen, zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende bijlage.
vaartuig: een drijvend lichaam dat wegens zijn drijfvermogen wordt gebruikt dan wel bestemd of geschikt is voor het vervoer of verblijf te water van personen of goederen of voor het dragen of vervoeren van al dan niet met het drijvende lichaam een geheel uitmakend voorwerp, niet zijnde een woonschip of bedoeld in de Woonschepenverordening SúdWest Fryslân, vastgesteld 15 november 2012.
Hoofdstuk 2 ALGEMENE BEPALINGEN
§ 2.1 Administratieve bepalingen
Artikel 2.1.2 Verplichtingen van houders van vergunning of ontheffing
Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend houdt deze, of een kopie hiervan, aan boord van het vaartuig waarop deze betrekking heeft.
Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is de rechthebbende op het vaartuig of exploitant verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.
Een ieder is verplicht de aanwijzingen of bevelen die door de havenmeester in het kader van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, natuurbescherming, milieubescherming, de kwaliteit van de dienstverlening en/of ordening van ligplaatsen in of in de omgeving van de haven of ter voorkoming van gevaar, schade of hinder, worden gegeven, op te volgen.
§ 2.2 Ligplaats innemen, aanleggen, ankeren en varen
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, is het de rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee langer dan ten hoogste drie achtereenvolgende dagen of gedeelten daarvan op dezelfde plaats aan te leggen:
de belanghebbende op een vaartuig wordt geacht daarmee gedurende drie achtereenvolgende dagen, of gedeelten daarvan, op dezelfde plaats te hebben gelegen, indien dat vaartuig op die plaats door de havenmeester of andere bevoegde autoriteit wordt aangetroffen op enig tijdstip van de eerste van drie dagen en op enig tijdstip van de eerste dag na die drie dagen;
Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid van artikelen 2.2.1 en 2.2.2 is het de rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee op een plaats aan te leggen, als het college hem schriftelijk heeft meegedeeld dat zij het, met het oog op de verdeling van de beschikbare aanlegplaatsen, onaanvaardbaar acht dat de rechthebbende daar nog langer aanlegt.
Artikel 2.2.5 Langszij komen van vaartuigen
1.De rechthebbende op een aan een aanlegplaats gemeerd vaartuig moet gedogen dat een ander vaartuig langszij komt of langszij daarvan vastmaakt om zodoende een verbinding met de vastewal te bieden.
2.Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing voor het laden en lossen van goederen.
§ 2.3 Veiligheid en bescherming van het milieu
Artikel 2.3.4 Verbod gebruik hoofdmotor
Het is verboden zonder toestemming van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon op een afgemeerd vaartuig de hoofdmotor in werking te hebben, met uitzondering voor het direct vertrekken van het vaartuig.
Artikel 2.3.5 Gebruik generatoren
Het is zonder toestemming van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon verboden om aan boord van een vaartuig een generator te gebruiken, tenzij deze gebruikt wordt voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden die niet in strijd zijn met artikel 3.2.12.
Hoofdstuk 3 GEBRUIK VAN DE HAVEN
§ 3.1 Aanleggen en ligplaats innemen in de haven
Artikel 3.1.2 Verbod aanleggen en ligplaats innemen
Het is zonder toestemming van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon verboden met een vaartuig aan te leggen of een ligplaats in te nemen of zich met een vaartuig te bevinden op een plaats die:
Artikel 3.2.1 Toegang tot de haven
Het is zonder toestemming van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon verboden met een vaartuig dat uitsluitend door middel van zeilen wordt voortbewogen te varen in de haven, tenzij:
Artikel 3.2.3 Maximum vaarsnelheid
De vaarsnelheid in de haven bedraagt maximaal 6 km/h of zoveel minder ter
voorkoming van schade aan derden of eigendommen van derden door golfslag of
Artikel 3.2.5 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade
Bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan of aan boord van een vaartuig die gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken aan het vaartuig of de omgeving, moeten direct aan de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon worden gemeld.
Artikel 3.2.9 Gebruik van spudpalen
Het is zonder toestemming van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon verboden een spudpaal te gebruiken, tenzij dit geschiedt in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 2.1.5 .
Artikel 3.2.10 Gebruik van boegsprieten en kluifhouten
Op aanwijzing van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon dienen boegsprieten en kluifhouten ingenomen of getopt te worden en dienen ankers binnenboord gehaald te worden.
Artikel 3.2.12 Verrichten van werkzaamheden aan vaartuigen
Het is zonder toestemming van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon verboden om aan, buiten boord of onder een binnenvaartschip of aan een voorwerp aan boord hiervan werkzaamheden te verrichten of doen verrichten, die verband houden met de bedrijfsgereedheid, de aanpassing, het herstel of de verbetering ervan of het voorwerp, tenzij per scheepsbezoek aan de haven de te verrichten werkzaamheden ten hoogste drie dagen in beslag nemen en er door de werkzaamheden geen gevaar, schade of hinder kan ontstaan en:
als de werkzaamheden plaatsvinden op een tankschip of aan of in een brandstoftank van een vaartuig, er voor de reparatiewerkzaamheden door een gasdeskundige als bedoeld in artikel 4.1 van de Arbeidsomstandighedenregeling een Veiligheids- en Gezondheidsverklaring is afgegeven voor de uit te voeren werkzaamheden;
Artikel 3.2.13 Ontsmetten van binnenvaartschepen
In afwijking van het eerste lid is het verboden een binnenvaartschip, geladen met los gestorte bulklading in vaste vorm die is behandeld met gassen of stoffen die gassen afstaan, te ontsmetten, tenzij dit wordt gedaan door een gasmeetdeskundige die in het bezit is van een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 71, tweede en vierde lid, van de Wet gewasbescherming en biociden, en voor het vaartuig een verklaring is afgegeven dat het vaartuig en de lading voldoende vrij zijn van gassen of stoffen.
Artikel 3.3.2 Uitoefening van een bedrijf
Het is zonder ontheffing van het college verboden om in de haven een vaartuig te gebruiken voor het uitoefenen van een bedrijf, het drijven van handel, het houden van herberg, het verlenen van huisvesting, het houden van vast verblijf of met een vaartuig koopwaar af te leveren.
Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.
Artikel 3.5.5 Betreden van woonruimten
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 6 maart 2014
drs. H.H. Apotheker,
voorzitter.
G.W. Stegenga,
wnd. griffier
Deze verordening bevat (kader stellende) regels die van toepassing zijn op alle categorieën vaartuigen, die openbare wateren en havens die wordt beheerd door de gemeente Súdwest-Fryslân, aandoen. Hiermee worden de gemeentelijke belangen beschermd en tegelijkertijd worden de rechten en plichten van zowel de scheepvaart als de havenbeheerders inzichtelijker gemaakt. Daarbij heeft deze verordening voor ogen dit alles op een zo overzichtelijke en duidelijke manier te regelen, met zo min mogelijk regels en administratieve lasten.
Alleen die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.
Artikel 1.2.1 Toepassingsgebied
Het begrip haven omvat die wateren die in het beheer zijn van de gemeente en die voor de scheepvaart open staan, met inbegrip van de daartoe behorende havenwerken (kades, meergelegenheden, enz.). Ter afbakening en verduidelijking is de haven op de kaart in de bijlage aangegeven. Deze verordening is daarmee in beginsel van toepassing op alle wateren binnen de gemeentegrenzen die in het beheer zijn van de gemeente en die voor de scheepvaart open staan, evenals de daartoe behorende havenwerken. Binnen het toepassingsbereik vallen ook wateren die aan anderen toebehoren, als de gemeente deze beheert en deze een openbaar karakter hebben en op enigerlei wijze voor het publiek toegankelijk zijn.
Artikel 2.1.1 Vergunningen, ontheffingen, weigerings-, wijzigings- en intrekkingsgronden
Als ontheffing wordt verleend voor een eenmalige gedraging of handeling, wordt deze verleend voor de duur van die gedraging of handeling, maar niet voor een duur langer dan zes maanden.
Onder het bepaalde in onderdeel c van het tweede lid worden ook beleidswijzigingen bedoeld. Deze kunnen aanleiding zijn voor intrekking of wijziging van een vergunning of ontheffing. Daarbij worden vanzelfsprekend de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht genomen.
De rechthebbende op een vaartuig is in beginsel verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, tenzij anders is bepaald. Dit laatste heeft bijvoorbeeld betrekking op die artikelen waarin expliciet is bepaald dat ’een ieder’ zich aan dat voorschrift dient te houden.
In het Binnenvaartpolitiereglement (hierna: Bpr) is een voor Nederland uniform systeem van verkeerstekens geregeld. Om dit systeem niet te doorkruisen, is in dit artikel vastgelegd dat dezelfde tekens worden gebruikt ten behoeve van de orde en veiligheid in de haven. Het Bpr regelt de verkeersafhandeling, terwijl de verordening het havengebruik regelt vanuit bepaalde belangen (o.m. milieu, orde en veiligheid).
In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals, bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van ankers zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is als uitgangspunt genomen dat het in de haven verboden is van een anker gebruik te maken.
Artikel 2.3.1 Verontreiniging van lucht
Het in het eerste lid gestelde verbod beperkt zich tot handelingen die plaatsvinden aan boord van een vaartuig; handelingen gepleegd aan de wal vallen hierbuiten. Het is onder meer verboden om aan boord van een vaartuig, door middel van geperst gas of stoom, het uitlaatgassensysteem van verbrandingsmotoren naar de buitenlucht door te blazen, waardoor roet uit het vaartuig ontsnapt .
Artikel 2.3.3 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen
Uit het oogpunt van veiligheid en het voorkomen van belemmeringen van de vaarweg regelt dit artikel dat als stoffen of voorwerpen te water raken, hiervan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester. Deze kennisgeving is niet aan voorschriften verbonden. Vervolgens dient de stof of het voorwerp voor zover mogelijk onmiddellijk te worden verwijderd.
Artikel 2.3.4 Verbod gebruik hoofdmotor
Het komt zeer regelmatig voor dat afgemeerde vaartuigen hun hoofdmotor onnodig laten draaien, anders dan direct voor vertrek van het vaartuig. Dit betekent een onnodige belasting van het milieu en het kan geluid- trilling- en geurhinder voor omwonenden veroorzaken. De havenmeester kan evenwel toestemming verlenen, bijvoorbeeld voor het proefdraaien van de hoofdmotor.
Artikel 2.3.5 Gebruik generatoren
Het is verboden om op een ligplaats aan boord van een vaartuig een generator te gebruiken. In het kader van het verminderen van overlast en het verbeteren van de lokale luchtkwaliteit worden in de haven bij onder meer ligplaatsen voor cruiseschepen aansluitingen voor de afname van elektriciteit gerealiseerd. Op het moment dat die voor hun elektriciteitsvoorziening meer stroom nodig hebben dan de walstroomvoorziening kan leveren, kan de havenmeester alsnog toestemming geven.
Artikel 3.2.2 Verhalen van vaartuigen
In bepaalde gevallen moeten vaartuigen, in verband met de ordening, orde, veiligheid of het milieu, verhaald kunnen worden, ook al liggen deze schepen er in overeenstemming met de daarvoor toepasselijke regels of met toestemming van het college.
Artikel 3.2.3 Maximum vaarsnelheid
Te snel varen kan leiden tot schade aan havenwerken en vaartuigen en leiden tot ongelukken. Door het stellen van een maximum vaarsnelheid kan hierop gehandhaafd worden.
Artikel 3.2.5 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade
Dit artikel bevat de verplichting om alle bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan boord van een vaartuig, die een gevaar voor het vaartuig of de omgeving kunnen opleveren aan de havenmeester te melden. Een voorbeeld hiervan is het niet functioneren van de inert gasinstallatie op een tankschip. De bepaling is van toepassing op alle schepen en is een aanvulling op de meldingsartikelen van de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen die alleen van toepassing is op zeeschepen met gevaarlijke stoffen.
Artikel 3.2.6 Maatregelen bij ijsgang en dichtgevroren water
Bij dit artikel wordt opgemerkt dat door de provincie Fryslân uitgevaardigde ge- en verboden bij bijvoorbeeld schaatsevenementen, voor het gestelde in dit artikel gaan.
In de havenpraktijk doen zich regelmatig gevaarlijke en onaanvaardbare situaties voor bij de betreding van vaartuigen, vooral bij binnenvaartschepen. Daarom wordt voorgeschreven dat vaartuigen in het algemeen over een toegang dienen te beschikken waardoor in redelijkheid geen gevaar of schade voor personen kan ontstaan.
Voor binnenschepen is het in sommige gevallen echter niet mogelijk of zeer onpraktisch om een dergelijke toegang tot het vaartuig mogelijk te maken. Enerzijds is dit het geval bij laad- of loshandelingen. Door het laden of lossen van lading aan boord van een binnenschip, kan het schip aanzienlijk bewegen. In dit soort situaties kan een veilige toegang niet worden gegarandeerd, sterker nog: een toegang is in dit soort gevallen juist onveilig. Anderzijds meert een binnenschip soms kort af, bijvoorbeeld om passagiers of een auto af te zetten. Om bij dit soort korte handelingen van een binnenschipper te eisen dat hij een veilige toegang creëert, zou een onevenredige belasting voor een binnenschipper opleveren.
Artikel 3.2.8 Binnenvaren en afmeren
In de praktijk komt het regelmatig voor dat een vaartuig slechts op een spring is afgemeerd en men vervolgens overgaat tot lossen of laden. Hierdoor bestaat het gevaar dat lading in het oppervlaktewater wordt gemorst of materiële schade aan vaartuig of haveninfrastructuur ontstaat. Om hiertegen op te kunnen treden is het tweede lid van dit artikel opgenomen. Ook degene die het vaartuig laadt of lost vanaf de wal is overigens gehouden aan de verplichting.
Artikel 3.2.9 Gebruik van spudpalen
In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals bodembeschermende voorzieningen, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van spudpalen zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is als uitgangspunt genomen dat het in de haven verboden is van spudpalen gebruik te maken, tenzij dit geschiedt overeenkomstig de aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen of met toestemming van de havenmeester.
Artikel 3.2.12 Verrichten van werkzaamheden
Dit artikel geeft regels over het verrichten van werkzaamheden aan vaartuigen; hieronder vallen ook werkzaamheden die buitenboord of onderwater aan het vaartuig plaatsvinden. Het verbod richt zich tot een ieder.
Grote reparaties aan schepen vinden doorgaans plaats op of aan een werf of in een dok. Kleine reparaties worden echter vaak aan boord verricht door de eigen bemanning of door buitenstaanders. Het verrichten van reparaties kan onder bepaalde omstandigheden gevaren met zich meebrengen.
Om te voorkomen dat een kleine scheepsreparatie buiten een werf of herstelinrichting tot een reparatie van grote omvang, met inherente veiligheidsrisico's en grote tijdsduur uitgroeit, is in het eerste lid, onder b, opgenomen dat de reparatieduur ten hoogste drie dagen mag duren. Als de werkzaamheden langer dan drie dagen in beslag nemen, kan ontheffing worden aangevraagd op grond van het tweede lid.
Artikel 3.2.13 Ontsmetten van schepen
Omdat tijdens het gassen van ruimten aan boord van een vaartuig (het ontsmetten) risico's kunnen ontstaan voor het havengebied is dit in beginsel verboden.
Het verbod te ontsmetten van het tweede lid is beperkt tot schepen die zijn geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm. Hierdoor worden alle containerschepen van de toepassing uitgesloten. Deze schepen hebben containers als lading onder gas aan boord en zouden dus allemaal een ontheffing dienen te krijgen, hetgeen niet wenselijk is. Het onder gas staan van te vervoeren containers is in de IMDG-Code geregeld, inclusief de labeling. Het onder gas zetten van containers geschiedt binnen een inrichting en valt onder de vergunningplicht uit de Wet milieubeheer. Er wordt tevens rekening met schepen die in het buitenland zijn beladen met aldaar (in de silo) aan de wal ontsmette lading, die in de haven wordt gelost. Deze lading kan eveneens bepaalde risico’s met zich meebrengen.
In het derde lid is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen. In de praktijk zal de havenmeester namens het college bepalen of in het specifieke geval mag worden ontsmet en waar dat, met het oog op de veiligheid van de omgeving, dient plaats te vinden.
Artikel 3.2.14 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven
Dit artikel beoogt bescherming van de onderwaterinfrastructuur in de haven. In, onder en langs de haven bevinden zich onder meer kunstwerken, kabels, aquaducten, pijp¬leidingen, kades en zinkers. Het gebruik van voortstuwers (schroeven), boegschroeven of hekschroeven kan schade veroorzaken aan deze voorzieningen, als het in andere gevallen wordt gebruikt dan voor het bereiken of verlaten van een ligplaats.
Onder gebruik wordt in dit geval verstaan, dat de schroeven een daadwerkelijke waterverplaatsing genereren. Als de schroeven dit niet doen, zoals bijvoorbeeld het geval is bij een verstelbare schroef in een neutrale positie, dan is dit artikel niet van toepassing.
Het verbod van dit artikel geldt ook in die situaties waarbij het vaartuig op spudpalen ligt of als men anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren, het vaartuig gaande houdt of tegen de kade of oever drukt waarbij het vaartuig niet met meerdraden is afgemeerd. Reden waarom het verbod wordt ingevoerd is dat wanneer door gebruikers van de haven schepen gaande worden gehouden zeer gevaarlijke situaties kunnen worden veroorzaakt. Voorts kan, met name bij het proefdraaien van machines, maar ook bij het trachten los te komen als een vaartuig aan de grond zit, grote schade worden veroorzaakt.
Ten slotte is in het artikel een verplichting opgenomen dat tijdens het inwerking zijn van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven een persoon in de stuurhut aanwezig dient te zijn die bekend is met de bediening van het vaartuig. In de praktijk is gebleken dat dit regelmatig niet het geval is en dat kan tot zeer gevaarlijke en ongewenste situaties leiden.
Artikel 3.5.4 Toezichthoudende ambtenaren
Binnen de havens zal vooral de havenmeester of een aangewezen vervanger belast zijn met het toezicht op de naleving van deze verordening. Buiten de havens (op de overige wateren) zal deze taak in de praktijk vooral liggen bij toezichthouders van andere instanties, zoals het Wetterskip Fryslân, Rijkswaterstaat, de provincie Fryslân e.d. De bevoegdheden van deze toezichthouders vallen buiten de reikwijdte van deze verordening.
Artikel 3.5.5 Betreden van woonruimten
In artikel 5:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), is bepaald dat een toezichthouder een woning niet mag betreden als de bewoner daar geen toestemming voor geeft. De bevoegdheid tot het binnentreden is gestoeld op artikel 149a van de Gemeentewet. Artikel 149a strekt ertoe dat de gemeenteraad in bepaalde gevallen de bevoegdheid kan verlenen tot het binnentreden in woningen zonder toestemming van de bewoner. Het gaat hier om binnentreden ter uitoefening van toezicht en opsporing in verband met de naleving van voorschriften inzake handhaving van de openbare orde of veiligheid en bescherming van het leven of de gezondheid van personen. Het binnentreden in woningen behoort niet tot de bevoegdheden die afdeling 5.2 van de Awb aan iedere toezichthouder verleent. De bevoegdheid tot uitoefening van bestuursdwang is in de Gemeentewet voor alle gevallen geregeld in artikel 125. De Algemene wet op het binnentreden is ook hier van toepassing, zodat voor binnentreden zonder toestemming van de bewoner een machtiging noodzakelijk is. De Algemene wet op het binnentreden maakt onderscheid tussen het bevoegd zijn tot binnentreden in een woning en het nodig hebben van een machtiging om tot binnentreden in een woning in een concreet geval over te mogen gaan. Artikel 149a attribueert aan de gemeenteraad de bevoegdheid om personen de bevoegdheid, en dus niet de machtiging, te verlenen tot binnentreden. Op grond van art. 5:27, tweede lid, van de Awb is het bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast bevoegd tot het verlenen van deze machtiging. De bevoegdheid tot binnentreden zal slechts uitgeoefend mogen worden voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van de taak waarvoor binnen wordt getreden, nodig is.
Opgemerkt wordt dat onder het begrip ‘woning’ tevens een woning aan boord van een vaartuig moet worden verstaan.