Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Haaksbergen

Nadere regels re-integratie (4.35)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHaaksbergen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNadere regels re-integratie (4.35)
CiteertitelNadere regels re-integratie
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Re-integratieverordening
  2. Wet werk en bijstand, art. 8
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 35
  4. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 35
  5. Gemeentewet
  6. Algemene wet bestuursrecht

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-201401-04-2020nieuwe regeling

25-03-2014

Gemeenteblad, nr. 17102, 31 maart 2014

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Nadere regels re-integratie (4.35)

 

 

 

Onderwerp: Nadere regels re-integratie

 

 

Samenvatting

Deze nadere regels geven een uitwerking van de artikelen 2, 4, 5 en 6 van de Re-integratie-verordening.

 

 

Burgemeester en Wethouders van Haaksbergen;

 

Wettelijke basis:

bepalingen Re-integratieverordening, bepalingen van de Wet werk en bijstand (artikel 8), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (artikel 35), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (artikel 35), de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht

 

besluiten:

 

vast te stellen de

 

Nadere regels re-integratie

 

 

 

Begripsbepaling

Artikel 1

Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Re-integratieverordening.

 

 

Aanbod aan ondersteuning en voorzieningen

(uitwerking artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Re-integratieverordening)

Artikel 2
  • 1.

    Het college kan ondersteuning bieden aan de doelgroep re-integratie in de vorm van:

    • a.

      begeleiding bij arbeidsinschakeling;

    • b.

      ondersteuning op de werkplek;

    • c.

      ondersteuning bij de doorgroei naar regulier werk.

  • 2.

    Het college kan de volgende voorzieningen aanbieden:

    • a.

      werkstage;

    • b.

      activiteiten in het kader van sociale activering dan wel een participatieplaats;

    • c.

      detacheringsbaan al dan niet uitgevoerd door een re-integratiebedrijf;

    • d.

      loonkostensubsidies al dan niet op basis van verdiencapaciteit;

    • e.

      stimuleringspremies;

    • f.

      scholing;

    • g.

      scholingspremies.

 

 

Prioritering binnen de doelgroep re-integratie

(uitwerking artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de Re-integratieverordening)

Artikel 3
  • 1.

    Bij het aanbieden van ondersteuning en voorzieningen hanteert het college de prioritering zoals hierna opgenomen:

    • a.

      De eerste prioriteit hebben de personen die algemene bijstand ontvangen of een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ.

    • b.

      De tweede prioriteit hebben de personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet, de niet uitkeringsgerechtigden en de personen bedoeld als in artikel 10, tweede lid, van de Wwb.

  • 2.

    Binnen de groepen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel hebben de personen in de leeftijd tot 27 jaar eerste prioriteit.

 

 

Het verstrekken van premies

(uitwerking artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Re-integratieverordening)

Artikel 4
  • 1.

    Het college kan de volgende premies verstrekken:

    • a.

      stimuleringspremies;

    • b.

      scholingspremies.

  • 2.

    Onder stimuleringspremies worden verstaan:

    • a.

      uitstroompremies;

    • b.

      deeltijdpremies;

    • c.

      premie voor participatieplaats.

 

 

Budget- en subsidieplafonds

(uitwerking artikel 4 van de Re-integratieverordening)

Artikel 5
  • 1.

    Het college stelt budget- en subsidieplafonds in voor de voorzieningen op grond van deze nadere regels.

  • 2.

    Het college hanteert de volgende budgetplafonds bij de volgende voorzieningen:

    • a.

      voor uitstroompremies per jaar maximaal € 3.500,00;

    • b.

      voor deeltijdpremies per jaar maximaal € 4.000,00;

    • c.

      voor premies voor participatieplaats per jaar maximaal € 12.000,00;

    • d.

      voor scholingspremies per jaar maximaal € 6.250,00

    • e.

      voor het aanbieden van een scholingstraject per jaar maximaal € 14.250,00;

    • f.

      voor het aanbieden van een voorziening gericht op het starten van een eigen

      bedrijf per jaar maximaal € 20.000,00.

  • 3.

    Het college hanteert een subsidieplafond bij het verstrekken van loonkostensubsidies van € 13.500,00 per jaar.

  • 4.

    Voor de verdeling van het budget- en subsidieplafond geldt dat een aanvrager die als eerste een aanvraag voor de betreffende voorziening of subsidie indient, als eerste voor de voorziening of subsidie in aanmerking komt, mits hij voldoet aan de voorwaarden in de Re-integratieverordening en deze nadere regels.

  • 5.

    Wanneer op een zelfde tijdstip van meerdere aanvragers een aanvraag voor een voorziening of subsidie op grond van deze nadere regels wordt ontvangen en deze voldoen aan de Re-integratieverordening en deze nadere regels, dan wordt als het budget- of subsidieplafond is bereikt naar evenredigheid een lager bedrag verstrekt aan deze aanvragers.

 

 

Werkstage

(uitwerking artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van de Re-integratieverordening)

Artikel 6
  • 1.

    Het college kan een persoon uit de doelgroep re-integratie die gedurende vijf jaren geen inkomsten uit arbeid hebben verworven, een werkstage gericht op arbeidsinschakeling aanbieden.

  • 2.

    Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3.

    Deze werkstage duurt maximaal 6 maanden.

  • 4.

    Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 5.

    In een schriftelijke overeenkomst wordt tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

 

 

Activiteiten in het kader van sociale activering

(uitwerking artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Re-integratieverordening)

Artikel 7
  • 1.

    Het college kan aan personen uit de doelgroep re-integratie activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2.

    Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten of vrijwilligerswerk ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement.

  • 3.

    Het college stemt de duur van de in het eerste lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van de persoon.

 

 

Participatieplaats

(uitwerking artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Re-integratieverordening)

Artikel 8
  • 1.

    Het college kan aan personen van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand een participatieplaats aanbieden zoals bedoeld in artikel 10a WWB.

  • 2.

    Het doel van een participatieplaats is personen die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn middels het aanbieden van additioneel werk een stap richting arbeidsinschakeling te laten zetten.

  • 3.

    Ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid dient een belanghebbende onder verantwoordelijkheid van de gemeente additionele werkzaamheden te verrichten.

  • 4.

    Het college draagt er zorg voor dat de participatieplaats wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die zowel door het college, de werkgever als een belanghebbende wordt getekend.

 

 

Detacheringsbaan al dan niet uitgevoerd door een re-integratiebedrijf

(uitwerking artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van de Re-integratieverordening)

Artikel 9
  • 1.

    Het college kan aan een persoon uit de doelgroep re-integratie een detacheringsbaan aanbieden. Een detacheringsbaan is een dienstverband gericht op arbeidsinschakeling, waarbij de persoon werkervaring op doet.

  • 2.

    De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel werkgever en inlenende organisatie als tussen werknemer en inlenende organisatie.

  • 3.

    In de overeenkomst tussen het inlenende bedrijf en de werkgever worden zaken geregeld, zoals de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de door het college vastgestelde inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vorm gegeven.

  • 4.

    In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof en de inhoud van het werk.

  • 5.

    Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 6.

    Het college kan een organisatie aanwijzen die in opdracht van of namens de gemeente het werkgeverschap voor de banen, zoals bedoeld in het eerste lid, uitvoert.

 

 

Inleenvergoeding

Artikel 9a
  • 1.

    Onder inleenvergoeding wordt verstaan: het bedrag dat de inlener aan de uitvoerder betaalt als vergoeding voor de werkzaamheden die de werknemer voor hem verricht.

  • 2.

    Het college stelt de inleenvergoeding steeds voor een jaar vast op basis van de verdiencapaciteit van de werknemer.

  • 3.

    De inleenvergoeding wordt uitgedrukt als percentage van de bruto loonkosten.

  • 4.

    De minimale inleenvergoeding bedraagt 25% van de bruto loonkosten.

  • 5.

    Het percentage van de bruto loonkosten dat de inlener als vergoeding betaalt is gelijk aan het percentage verdiencapaciteit van de klant. Een verdiencapaciteit van bijvoorbeeld 40% leidt tot een inleenvergoeding van 40% van de bruto loonkosten.

 

 

Loonkostensubsidies al dan niet op basis van verdiencapaciteit

(uitwerking artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van de Re-integratieverordening)

Artikel 10
  • 1.

    Het college kan een loonkostensubsidie verstrekken aan werkgevers die met een kwetsbare, uiterst kwetsbare of gehandicapte werknemer een arbeidsovereenkomst sluiten.

  • 2.

    De loonkostensubsidie bedraagt ten hoogste 50% van de loonkosten gedurende maximaal 12 respectievelijk 24 maanden ten behoeve van de kwetsbare en de uiterst kwetsbare werknemer. Voor de gehandicapte werknemer bedraagt deze ten hoogste 75% van de loonkosten gedurende de gehele arbeidsperiode.

  • 3.

    Onder kwetsbare werknemer wordt verstaan de persoon die:

    • a.

      voorafgaand aan de indienstneming gedurende zes maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gevonden;

    • b.

      geen startkwalificatie bezit;

    • c.

      ouder is dan 50 jaar; of

    • d.

      alleenstaande ouder is.

  • 4.

    Onder uiterst kwetsbare werknemer wordt verstaan de persoon die onmiddellijk voorafgaand aan de indiensttreding 24 maanden of langer werkloos is geweest.

  • 5.

    Onder gehandicapte werknemer wordt verstaan:

    • a.

      de persoon die een voorziening of financiële tegemoetkoming ontvangt in verband met een handicap of beperking, of

    • b.

      de persoon waarvan in een medisch advies van een onafhankelijke deskundige is vastgesteld dat deze persoon een handicap of beperking heeft.

  • 5.

    De loonkostensubsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

  • 6.

    De loonkostensubsidie wordt niet verstrekt indien de werkgever op grond van een andere regeling aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding van de werknemer.

 

 

Uitstroompremies

Artikel 11
  • 1.

    Het college kan aan personen uit de doelgroep re-integratie met de leeftijd vanaf

    27 jaar eenmalig een uitstroompremie toekennen.

  • 2.

    Deze premie wordt verstrekt indien een langdurig werkloze duurzaam uitstroomt naar algemeen geaccepteerde arbeid. Onder langdurig werkloze wordt verstaan een belanghebbende die gedurende een aaneengesloten periode van 12 maanden of langer aangewezen is (geweest) op een uitkering.

  • 3.

    De persoon die aanspraak wil maken op deze premie, kan deze premie aanvragen nadat het dienstverband minimaal zes maanden heeft geduurd.

  • 4.

    De hoogte van de uitstroompremie bedraagt € 350,00.

 

 

Deeltijdpremies

Artikel 12

 

  • 1.

    De uitkeringsgerechtigde die om medische redenen arbeid in dienstbetrekking verricht waarmee niet volledig in de kosten van het bestaan kan worden voorzien en die niet in aanmerking komt voor een vrijlating van inkomsten als bedoeld in artikel 31, tweede lid onder n. en r. van de Wwb en onmiddellijk voorafgaand aan zijn indiensttreding ten minste zes maanden ononderbroken een uitkering voor levensonderhoud heeft ontvangen op grond van de wet, de IOAW en de IOAZ, ontvangt een deeltijdpremie ter hoogte van 25% van de in het betreffende jaar met die arbeid verkregen inkomsten. De deeltijdpremie kan voor maximaal drie jaren worden toegekend.

  • 2.

    De deeltijdpremie bedraagt maximaal € 800,00 per jaar.

 

 

Premie voor participatieplaats

 

Artikel 13
  • 1.

    Het college verstrekt aan personen die additionele werkzaamheden verrichten als bedoeld in artikel 8 van deze nadere regels een premie van maximaal € 300,00 per zes maanden, conform artikel 10a, zesde lid, van de WWB, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces en het aantal uren additioneel werk minimaal 30 uur per week bedroeg.

  • 2.

    De hoogte van de premie als bedoeld in het eerste lid bedraagt € 150,00 per zes maanden bij het verrichten van additioneel werk gedurende minimaal 15 uur tot maximaal 30 uur per week.

  • 3.

    De hoogte van de premie als bedoeld in het eerste lid bedraagt € 75,00 per zes maanden bij het verrichten van additioneel werk gedurende minimaal 5 uur tot maximaal 15 per week.

  • 4.

    Het college verstrekt geen premie als bedoeld in het eerste lid indien het verrichten van additioneel werk minder dan 5 uur per week bedraagt.

 

 

Scholing voor personen die niet over een startkwalificatie beschikken

(uitwerking artikel 5, eerste lid, onderdeel f, van de Re-integratieverordening)

Artikel 14
  • 1.

    Indien een persoon uit de doelgroep re-integratie niet beschikt over een startkwalificatie, biedt het college een scholingstraject aan dat tot die kwalificatie leidt. Onder startkwalificatie wordt verstaan een havo of VWO-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), niveau 2.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op personen jonger dan 27 jaar die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen.

  • 3.

    Als een persoon additionele werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 10a van de WWB en niet beschikt over een startkwalificatie, bekijkt het college na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden in hoeverre scholing of opleiding de toegang tot de arbeidsmarkt kan bevorderen. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden als dit naar het oordeel van het college de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaat of niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 4.

    Indien scholing wordt aangevraagd door een niet startgekwalificeerde belanghebbende die de leeftijd van 23 jaar nog niet heeft bereikt, wordt de persoon gemeld bij de leerplichtambtenaar.

 

 

Scholing voor personen anders dan in artikel 14

Artikel 15
  • 1.

    Het college kan een persoon uit de doelgroep re- integratie die wel over een startkwalificatie beschikt een vorm van scholing aanbieden die noodzakelijk is om een arbeidsbetrekking te kunnen verkrijgen.

  • 2.

    Om voor de in het eerste lid bedoelde scholing in aanmerking te komen, maakt de persoon aannemelijk dat er uitzicht is op een betaalde dienstbetrekking.

 

 

Scholingspremies

(uitwerking artikel 5, eerste lid, onderdeel g, van de Re-integratieverordening)

Artikel 16
  • 1.

    Het college kan aan een persoon uit de doelgroep re-integratie die een scholingstraject dat leidt tot een startkwalificatie succesvol afgerond eenmalig een scholingspremie aanbieden.

  • 2.

    De hoogte van de scholingspremie bedraagt € 250,00.

 

 

Rekening houden met zorgtaken

(uitwerking artikel 5, tweede lid, van de Re-integratieverordening)

Artikel 17
  • 1.

    Het college houdt bij de uitvoering van deze verordening rekening met de zorgtaken van de persoon uit de doelgroep re-integratie.

  • 2.

    Het college kan bemiddelen bij het vinden van geschikte kinderopvang dan wel het overnemen van zorgtaken.

 

 

Voorziening gericht op starten eigen bedrijf

(uitwerking artikel 6 van de Re-integratieverordening)

Artikel 18
  • 1.

    Het college kan een persoon uit de doelgroep re-integratie een voorziening aanbieden gericht op het starten van een eigen bedrijf voor de duur van maximaal 12 maanden, in aanvulling op de mogelijkheden die het Besluit Bijstandsverlening zelfstandigen 2004 biedt.

  • 2.

    De voorziening kan bijvoorbeeld bestaan uit: begeleiding, advisering, scholing en aanvulling startkapitaal.

  • 3.

    De hoogte van de voorziening bedraagt maximaal € 10.000,00.

 

 

Cumulatie premies

Artikel 19

Het totaal dat in een kalenderjaar op grond van deze nadere regels aan premies wordt verstrekt, bedraagt maximaal het bedrag zoals genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de WWB.

 

 

Hardheidsclausule

Artikel 20

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon uit de doelgroep re-integratie afwijken van de bepalingen in deze nadere regels, indien toepassing van deze nadere regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

 

Inwerkingtreding

Artikel 21

Deze nadere regels treden in werking op 1 april 2014.

 

 

Citeertitel

Artikel 22

Deze nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels re-integratie.

 

 

 

Haaksbergen, 25 maart 2014

burgemeester en wethouders van Haaksbergen,

 

 

 

M.E. Kragting-de Groot dr. J.C. Gerritsen

loco-secretaris burgemeester

Toelichting op Nadere regels re-integratie

 

In deze toelichting zijn alleen de artikelen opgenomen waarbij een toelichting noodzakelijk wordt geacht.

 

Budget- en subsidieplafonds

(uitwerking artikel 4 van de Re-integratieverordening)

 

In artikel 5 van de nadere regels zijn de budget- en subsidieplafonds voor de verschillende voorzieningen opgenomen. Ook is geregeld hoe de verdeling van de plafonds plaats vindt.

 

 

Werkstage

(uitwerking artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van de Re-integratieverordening)

Artikel 6

 

Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Bij een beoordeling of er al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst toetst de rechter aan de drie criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst: persoonlijk verrichten van arbeid, loon en gezagsverhouding. Daarbij wordt gekeken naar een aantal aspecten zoals de bedoeling van de partijen en hetgeen al dan niet schriftelijk is overeengekomen. De rechter besteedt vooral aandacht aan de feitelijke invulling van de overeenkomst.

 

De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.

 

Artikel 6 lid 1 van deze nadere regels geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage. Lid 2 geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat een belanghebbende claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.

De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij een belanghebbende de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan een belanghebbende wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

Artikel 6 lid 3 van deze nadere regels geeft de maximale duur van de werkstage aan. Hierbij kan gedacht worden aan een termijn van bijvoorbeeld drie tot zes maanden. In lid 4 is geregeld dat bij plaatsing geen verdringing plaats mag vinden en de concurrentieverhoudingen niet nadelig mogen worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

In lid 4 is bepaald dat voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

 

 

Activiteiten in het kader van sociale activering

(uitwerking artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Re-integratieverordening)

Artikel 7

 

Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop.

 

 

Participatieplaats

(uitwerking artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Re-integratieverordening)

Artikel 8

 

Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7 lid 8 WWB). Dit volgt ook uit artikel 8 lid 1 van deze nadere regels.

Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken dan wel het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan bezien worden of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een belanghebbende bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar. Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot. Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Indien de gemeente concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden. Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats.

 

Loonkostensubsidies al dan niet op basis van verdiencapaciteit

(uitwerking artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van de Re-integratieverordening)

Artikel 10

 

Gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de WWB zijn geen specifieke eisen opgenomen voor gesubsidieerde arbeid. Er geldt alleen de algemene bepaling dat alle voorzieningen moeten dienen om de belanghebbende uiteindelijk aan regulier werk te helpen.

Het doel van de loonkostensubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor de belanghebbende tenminste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever de belanghebbende (nog) niet ten volle kan inzetten. Zo kan het college een loonkostensubsidie aan de werkgever verstrekken om tijdelijk het verschil in arbeidsproductiviteit te compenseren en zo de re-integratie van de bijstandsgerechtigde te bewerkstelligen (zie TK 2004-2005, 28 870, nr. 125).

Lid 5 van artikel 10 bepaalt dat de loonkostensubsidie alleen wordt verstrekt als er geen verdringing van de arbeidsmarkt plaatsvindt. Het opvullen van een vacature met een persoon voor wie loonsubsidie wordt verstrekt is alleen toegestaan als de vacature niet is ontstaan door afvloeiing, maar door ontslag op grond van een van de volgende redenen:

• eigen initiatief van de werknemer;

• handicap;

• ouderdomspensioen;

• vermindering van werktijd op initiatief van de werknemer; of

• gewettigd ontslag om dringende redenen.

 

 

Uitstroompremies

Artikel 11

 

In deze nadere regels is ervoor gekozen het verstrekken van een uitstroompremie te regelen. In de WWB is geregeld dat jaarlijks een eenmalige premie kan worden verstrekt (artikel 31 lid 2 onderdeel j WWB). Indien het college een dergelijke premie wil toekennen moet dat in of bij de re-integratieverordening geregeld worden. De premie is onbelast en werkt niet door bij inkomensafhankelijke regelingen.

Voor personen jonger dan 27 jaar behoort deze premie niet tot de mogelijkheden, nu deze niet is vrijgelaten (artikel 31 lid 5 WWB). Omdat dit reeds volgt uit de WWB, is daar geen aparte bepaling voor opgenomen in deze nadere regels.

 

 

Deeltijdpremies

Artikel 12

 

De deeltijdpremie is uitsluitend bedoeld voor personen die om medische redenen niet in staat zijn om een volledige dienstbetrekking te vervullen. De medische redenen moeten blijken uit een door een deskundige uitgebracht medisch/arbeidskundig advies over de betrokken persoon.

 

Premie voor participatieplaats

Artikel 13

 

De belanghebbende die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie voor het eerst na 6 maanden en vervolgens iedere 6 maanden na aanvang van de additionele werkzaamheden (artikel 10a lid 6 WWB). Voorwaarde is dat de belanghebbende naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. De hoogte van de premie is € 600,00 per 6 maanden en afhankelijk van het aantal uren dat iemand additioneel werk verricht. Met de hoogte van deze premie is rekening gehouden met de risico’s van de armoedeval.

De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31 lid 2 onderdeel j WWB.

 

 

Scholing voor personen die niet over een startkwalificatie beschikken

(uitwerking artikel 5, eerste lid, onderdeel f, van de Re-integratieverordening)

Artikel 14

 

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument.

Het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt registreert jongeren die voortijdig opleidingen die leiden tot een startkwalificatie verlaten. Aan hen wordt geen scholing aangeboden.