Organisatie | Haaksbergen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels re-integratie (4.35) |
Citeertitel | Nadere regels re-integratie |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2014 | 01-04-2020 | nieuwe regeling | 25-03-2014 Gemeenteblad, nr. 17102, 31 maart 2014 | Onbekend |
Onderwerp: Nadere regels re-integratie
Deze nadere regels geven een uitwerking van de artikelen 2, 4, 5 en 6 van de Re-integratie-verordening.
Burgemeester en Wethouders van Haaksbergen;
bepalingen Re-integratieverordening, bepalingen van de Wet werk en bijstand (artikel 8), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (artikel 35), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (artikel 35), de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht
Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Re-integratieverordening.
Aanbod aan ondersteuning en voorzieningen
(uitwerking artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Re-integratieverordening)
Prioritering binnen de doelgroep re-integratie
(uitwerking artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de Re-integratieverordening)
(uitwerking artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Re-integratieverordening)
Voor de verdeling van het budget- en subsidieplafond geldt dat een aanvrager die als eerste een aanvraag voor de betreffende voorziening of subsidie indient, als eerste voor de voorziening of subsidie in aanmerking komt, mits hij voldoet aan de voorwaarden in de Re-integratieverordening en deze nadere regels.
Wanneer op een zelfde tijdstip van meerdere aanvragers een aanvraag voor een voorziening of subsidie op grond van deze nadere regels wordt ontvangen en deze voldoen aan de Re-integratieverordening en deze nadere regels, dan wordt als het budget- of subsidieplafond is bereikt naar evenredigheid een lager bedrag verstrekt aan deze aanvragers.
(uitwerking artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van de Re-integratieverordening)
Activiteiten in het kader van sociale activering
(uitwerking artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Re-integratieverordening)
Detacheringsbaan al dan niet uitgevoerd door een re-integratiebedrijf
(uitwerking artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van de Re-integratieverordening)
Loonkostensubsidies al dan niet op basis van verdiencapaciteit
(uitwerking artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van de Re-integratieverordening)
De uitkeringsgerechtigde die om medische redenen arbeid in dienstbetrekking verricht waarmee niet volledig in de kosten van het bestaan kan worden voorzien en die niet in aanmerking komt voor een vrijlating van inkomsten als bedoeld in artikel 31, tweede lid onder n. en r. van de Wwb en onmiddellijk voorafgaand aan zijn indiensttreding ten minste zes maanden ononderbroken een uitkering voor levensonderhoud heeft ontvangen op grond van de wet, de IOAW en de IOAZ, ontvangt een deeltijdpremie ter hoogte van 25% van de in het betreffende jaar met die arbeid verkregen inkomsten. De deeltijdpremie kan voor maximaal drie jaren worden toegekend.
Het college verstrekt aan personen die additionele werkzaamheden verrichten als bedoeld in artikel 8 van deze nadere regels een premie van maximaal € 300,00 per zes maanden, conform artikel 10a, zesde lid, van de WWB, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces en het aantal uren additioneel werk minimaal 30 uur per week bedroeg.
Scholing voor personen die niet over een startkwalificatie beschikken
(uitwerking artikel 5, eerste lid, onderdeel f, van de Re-integratieverordening)
Als een persoon additionele werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 10a van de WWB en niet beschikt over een startkwalificatie, bekijkt het college na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden in hoeverre scholing of opleiding de toegang tot de arbeidsmarkt kan bevorderen. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden als dit naar het oordeel van het college de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaat of niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.
Het totaal dat in een kalenderjaar op grond van deze nadere regels aan premies wordt verstrekt, bedraagt maximaal het bedrag zoals genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de WWB.
Toelichting op Nadere regels re-integratie
In deze toelichting zijn alleen de artikelen opgenomen waarbij een toelichting noodzakelijk wordt geacht.
(uitwerking artikel 4 van de Re-integratieverordening)
In artikel 5 van de nadere regels zijn de budget- en subsidieplafonds voor de verschillende voorzieningen opgenomen. Ook is geregeld hoe de verdeling van de plafonds plaats vindt.
(uitwerking artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van de Re-integratieverordening)
Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Bij een beoordeling of er al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst toetst de rechter aan de drie criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst: persoonlijk verrichten van arbeid, loon en gezagsverhouding. Daarbij wordt gekeken naar een aantal aspecten zoals de bedoeling van de partijen en hetgeen al dan niet schriftelijk is overeengekomen. De rechter besteedt vooral aandacht aan de feitelijke invulling van de overeenkomst.
De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.
Artikel 6 lid 1 van deze nadere regels geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage. Lid 2 geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat een belanghebbende claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.
De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij een belanghebbende de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan een belanghebbende wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.
Artikel 6 lid 3 van deze nadere regels geeft de maximale duur van de werkstage aan. Hierbij kan gedacht worden aan een termijn van bijvoorbeeld drie tot zes maanden. In lid 4 is geregeld dat bij plaatsing geen verdringing plaats mag vinden en de concurrentieverhoudingen niet nadelig mogen worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.
In lid 4 is bepaald dat voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.
Activiteiten in het kader van sociale activering
(uitwerking artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Re-integratieverordening)
Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop.
(uitwerking artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Re-integratieverordening)
Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7 lid 8 WWB). Dit volgt ook uit artikel 8 lid 1 van deze nadere regels.
Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken dan wel het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan bezien worden of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een belanghebbende bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar. Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot. Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Indien de gemeente concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden. Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats.
Loonkostensubsidies al dan niet op basis van verdiencapaciteit
(uitwerking artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van de Re-integratieverordening)
Gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de WWB zijn geen specifieke eisen opgenomen voor gesubsidieerde arbeid. Er geldt alleen de algemene bepaling dat alle voorzieningen moeten dienen om de belanghebbende uiteindelijk aan regulier werk te helpen.
Het doel van de loonkostensubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor de belanghebbende tenminste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever de belanghebbende (nog) niet ten volle kan inzetten. Zo kan het college een loonkostensubsidie aan de werkgever verstrekken om tijdelijk het verschil in arbeidsproductiviteit te compenseren en zo de re-integratie van de bijstandsgerechtigde te bewerkstelligen (zie TK 2004-2005, 28 870, nr. 125).
Lid 5 van artikel 10 bepaalt dat de loonkostensubsidie alleen wordt verstrekt als er geen verdringing van de arbeidsmarkt plaatsvindt. Het opvullen van een vacature met een persoon voor wie loonsubsidie wordt verstrekt is alleen toegestaan als de vacature niet is ontstaan door afvloeiing, maar door ontslag op grond van een van de volgende redenen:
• eigen initiatief van de werknemer;
• vermindering van werktijd op initiatief van de werknemer; of
• gewettigd ontslag om dringende redenen.
In deze nadere regels is ervoor gekozen het verstrekken van een uitstroompremie te regelen. In de WWB is geregeld dat jaarlijks een eenmalige premie kan worden verstrekt (artikel 31 lid 2 onderdeel j WWB). Indien het college een dergelijke premie wil toekennen moet dat in of bij de re-integratieverordening geregeld worden. De premie is onbelast en werkt niet door bij inkomensafhankelijke regelingen.
Voor personen jonger dan 27 jaar behoort deze premie niet tot de mogelijkheden, nu deze niet is vrijgelaten (artikel 31 lid 5 WWB). Omdat dit reeds volgt uit de WWB, is daar geen aparte bepaling voor opgenomen in deze nadere regels.
De deeltijdpremie is uitsluitend bedoeld voor personen die om medische redenen niet in staat zijn om een volledige dienstbetrekking te vervullen. De medische redenen moeten blijken uit een door een deskundige uitgebracht medisch/arbeidskundig advies over de betrokken persoon.
Premie voor participatieplaats
De belanghebbende die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie voor het eerst na 6 maanden en vervolgens iedere 6 maanden na aanvang van de additionele werkzaamheden (artikel 10a lid 6 WWB). Voorwaarde is dat de belanghebbende naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. De hoogte van de premie is € 600,00 per 6 maanden en afhankelijk van het aantal uren dat iemand additioneel werk verricht. Met de hoogte van deze premie is rekening gehouden met de risico’s van de armoedeval.
De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31 lid 2 onderdeel j WWB.
Scholing voor personen die niet over een startkwalificatie beschikken
(uitwerking artikel 5, eerste lid, onderdeel f, van de Re-integratieverordening)
Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument.
Het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt registreert jongeren die voortijdig opleidingen die leiden tot een startkwalificatie verlaten. Aan hen wordt geen scholing aangeboden.