Organisatie | Rheden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Treasurystatuut |
Citeertitel | Treasurystatuut |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-03-2014 | Nieuwe regeling | 25-02-2014 elektronisch Gemeenteblad, 19-03-2014 | Geen |
In dit statuut wordt verstaan onder:
Treasuryfunctie: de treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. De treasuryfunctie bestaat uit vier deelfuncties: risicobeheer, gemeentefinanciering, kasbeheer en debiteuren- en crediteurenbeheer.
Artikel 3 Uitgangspunten risicobeheer
Met betrekking tot risicobeheer gelden de volgende algemene uitgangspunten:
De gemeente mag leningen of garanties uit hoofde van de ‘publieke taak’ uitsluitend verstrekken binnen de uitgangspunten van risicobeheer zoals deze blijken uit artikel 6 lid 2. Voor de vraag of sprake is van een ‘publieke taak’ zijn de doelstellingen, zoals opgenomen in de programmabegroting, bepalend.
De gemeente kan middelen uitzetten uit hoofde van de treasuryfunctie indien deze uitzettingen een prudent karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Het prudente karakter van deze uitzettingen wordt gewaarborgd door middel van de richtlijnen en limieten van dit Treasurystatuut.
Bij het verstrekken van leningen of garanties uit hoofde van de publieke taak worden indien mogelijk zekerheden of garanties geëist. In de financieringsparagraaf van de begroting wordt de publieke taak nader ingevuld en worden de voorwaarden waaronder leningen en garanties worden verstrekt, nader uitgewerkt.
Het uitzetten van middelen uit hoofde van treasury vindt uitsluitend plaats bij financiële ondernemingen waarvan het land van vestiging tot de Europese Economische Ruimte behoort, (EU + Noorwegen, IJsland en Liechtenstein) en het land een minimale creditlandenrating van AA heeft, toegekend door minimaal twee van de drie erkende ratingsbureaus (Moody’s, Standard & Poors of Fitch IBCA).
Tijdelijke overtollige gelden van aangetrokken leningen voor projectfinanciering worden uitsluitend uitgezet bij de financiële onderneming waar de leningen zijn aangegaan. Hiervoor wordt een netting-overereenkomst gesloten, zodat bij niet nakomen van de verplichtingen, vorderingen en schulden tegen elkaar kunnen worden weggestreept. Indien een dergelijke overeenkomst niet is afgesloten, moet de financiële onderneming voldoen aan de rating vereisten zoals vermeld in artikel 6 lid 1 en 4.
Het drempelbedrag genoemd in lid 1a wordt bepaald op basis van het begrotingstotaal van de gemeente Rheden. Indien het begrotingstotaal kleiner of gelijk aan € 500 miljoen is het drempelbedrag gelijk aan 0,75% van het begrotingstotaal, waarbij het drempelbedrag minimaal € 250.000,00 bedraagt. Indien het begrotingstotaal groter dan € 500 miljoen is, is het drempelbedrag gelijk aan € 3,75 miljoen, vermeerderd met 0,2% van het deel van het begrotingstotaal dat de € 500 miljoen te boven gaat.
Bij het aantrekken van financieringen voor een periode van één jaar en langer gelden de volgende uitgangspunten:
Artikel 12 Langlopende uitzettingen
Bij het uitzetten van middelen uit hoofde van de treasuryfunctie en voorzover niet in conflict met artikel 9 en 10, voor een periode van één jaar en langer gelden, naast de voorwaarden van artikel 3, 4, 5, en 6, dat de gemeente bij tenminste 1 onderneming een offerte vraagt alvorens een langlopende uitzetting wordt gedaan.
Middelen die aangehouden worden bij de schatkist, mogen binnen de schatkist geplaatst worden op een depositorekening. De looptijd hiervan is minimaal 2 dagen en maximaal 30 jaar met de mogelijkheid tot vervroegd vrijvallen tegen de actuele marktwaarde, zoals berekend in bijlage 1 van de Regeling rekening-courant- en leningenbeheer derden van het Rijk.
ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE EN INFORMATIEVOORZIENING
Artikel 16 Uitgangspunten administratieve organisatie en interne controle
In het kader van de treasuryfunctie gelden de volgende algemene uitgangspunten op het gebied van administratieve organisatie en interne controle:
Artikel 17 Verantwoordelijkheden
De verantwoordelijkheden van de raad en het college met betrekking tot de treasuryfunctie van de gemeente zijn in onderstaande tabel nader uitgewerkt.
Het schatkistbankieren heeft geen gevolgen voor de middelen die voor 4 juni 2012, 18.00 uur zijn uitgezet met een looptijd die eindigt na de datum van inwerkingtreding van deze wet. Ten aanzien van deze middelen blijven de regels gelden die van toepassing waren op het moment dat zij werden uitgezet tot het moment waarop de looptijd eindigt of zoveel eerder als zij worden geliquideerd voordat de looptijd eindigt.
Vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 25 februari 2014, nr. 4.
De Steeg, 25 februari 2014
De raad voornoemd,
voorzitter.
griffier.
In dit Treasurystatuut zijn de kaders uiteengezet waarbinnen het college zich in de uitvoering van de treasuryfunctie dient te houden. In het besluit uitvoeringsrichtlijnen regelt het college de uitvoering, waaronder de positionering van de treasuryfunctie in de organisatie en de regeling van de verantwoordelijkheden en het mandaat. In artikel 2 van dit Treasurystatuut worden de doelstellingen van de treasuryfunctie benoemd. Volgend op dit artikel geeft het Treasurystatuut aan binnen welke richtlijnen en limieten de doelstellingen dienen te worden gerealiseerd. Een richtlijn is een bindend voorschrift voor een handelswijze die gevolgd moet worden en een limiet is een type richtlijn die een uiterste grens aangeeft. Een belangrijk deel van de limieten en richtlijnen is bepaald door de Wet fido. Door middel van de limieten en richtlijnen wordt het ‘risicoprofiel’ van de gemeente bepaald, waarbinnen de treasuryactiviteiten dienen te worden uitgevoerd.
Hieronder wordt artikelsgewijs een toelichting gegeven op dit Treasurystatuut.
In artikel 2 worden de doelstellingen van de treasuryfunctie van de gemeente weergegeven, hieronder worden deze afzonderlijk toegelicht.
In de eerste plaats dient de treasury ervoor te zorgen dat de gemeente ‘duurzaam toegang heeft tot de financiële markten tegen acceptabele condities’. De richtlijnen en limieten in dit Treasurystatuut geven een waarborg dat de gemeente duurzaam in staat is de voor haar activiteiten benodigde middelen aan te trekken c.q. haar overtollige middelen uit te zetten op de financiële markten (bijv. bij banken). De condities die daarbij worden bedongen dienen, in het licht van de op het betreffende moment gebruikelijke condities, acceptabel (tenminste marktconform) te zijn.
De gemeente loopt de volgende financiële risico’s: renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s, interne liquiditeitsrisico’s en valutarisico’s. De richtlijnen en limieten in dit Treasurystatuut zijn opgenomen om dergelijke risico’s te beperken. In de artikelen 4 tot en met 8 wordt aangegeven op welke wijze dit wordt gewaarborgd.
De derde doelstelling van de treasuryfunctie is het minimaliseren van de kosten bij het beheren van de geldstromen en de financiële posities. Deze kosten bestaan o.a. uit rentekosten, provisies en kosten van het betalingsverkeer. Het is de taak van het college om het beheer zo efficiënt mogelijk uit te voeren.
De gemeente streeft ernaar de renteresultaten te optimaliseren. Dit betekent dat de gemeente geen middelen onbenut laat maar streeft naar zo hoog mogelijke renteopbrengsten (c.q. zo laag mogelijk rentekosten) zonder dat daarbij overmatige risico’s worden gelopen. De prioriteiten van de treasuryfunctie liggen in eerste instantie bij het beheersen en beperken van financiële risico’s; de treasuryfunctie is immers géén winstgerichte afdeling (‘profit center’). Binnen het acceptabele risicoprofiel zoals vastgesteld in de Wet fido en dit Treasurystatuut dient desondanks te worden gestreefd naar optimalisatie van de renteresultaten.
De Wet fido geeft twee belangrijke beleidsmatige uitgangspunten met betrekking tot treasury. Dit betreft de ‘publieke taak’ waarvoor leningen en garanties dienen enerzijds en het prudente karakter van (overige) uitzettingen anderzijds. Er wordt hierbij dus een specifiek onderscheid gemaakt tussen het verstrekken van leningen ‘uit hoofde van de publieke taak’ en het uitzetten van middelen ‘uit hoofde van treasury’.
De wet stelt geen eisen aan het verstrekken van leningen en garanties uit hoofde van de publieke taak. Wel wordt in de toelichting op de Wet fido het volgende aangegeven: ‘Het gemeentebestuur bepaalt de publieke taak. De begroting en de begrotingswijzigingen bepalen het budgettaire kader voor de uitoefening van de publieke taak’. In dit licht bezien bepalen de doelstellingen zoals opgenomen in de programmabegroting primair het ‘publieke karakter’ van een aanvraag voor een lening dan wel een garantie. In de financieringsparagraaf van de begroting wordt de publieke taak nader geconcretiseerd met waar mogelijk objectieve maatstaven voor het in aanmerking komen van een lening of garantie.
Conform de Wet fido, dienen uitzettingen ‘uit hoofde van treasury’ (zie toelichting artikel 3 lid 1) een prudent karakter te hebben. In de Wet fido en de bijbehorende ministeriële regelingen wordt het begrip ‘prudent’ nader uitgewerkt. Het aangaan van financiële transacties met als oogmerk die financiële waarden te zijner tijd eventueel met winst te verkopen, is nadrukkelijk niet toegestaan (zie artikel 2a lid 2 Wet fido en de memorie van toelichting op de Wet fido). Bankachtige activiteiten -het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomen- zijn als gevolg van deze bepaling verboden. De richtlijnen en limieten van dit Treasurystatuut vallen binnen de kaders van de Wet fido. De limieten en richtlijnen van dit Treasurystatuut zijn specifiek geformuleerd om het prudente karakter van de uitzettingen uit hoofde van treasury te garanderen.
Derivaten zijn financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Derivaten kennen een breed toepassingsgebied en worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren. De Wet fido stelt dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s.
Gezien de (mogelijke) complexiteit van derivaten en de beperkte kennis binnen de organisatie omtrent dergelijke instrumenten, zal vooraf advies worden ingewonnen van een onafhankelijke adviseur.
Renterisicobeheer omvat het beperken van de invloed van (externe) rentewijzigingen op de financiële resultaten van de gemeente.
Een belangrijk uitgangspunt van de Wet fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Teneinde een grens te stellen aan korte financiering (met een rentetypische looptijd tot één jaar) is in de Wet fido de kasgeldlimiet opgenomen. Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed hebben op de rentelasten. De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage (8,2%) van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar (zie artikel 3 en 4 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).
Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vaste schuld (schuld met een rentetypische looptijd van één jaar of langer) door het aanbrengen van spreiding in de looptijden in de leningenportefeuille. De renterisiconorm kan worden berekend door een vastgesteld percentage (in 2001: 30% daarna 20%) te vermenigvuldigen met de totale vaste schuld per 1 januari van enig jaar (zie artikel 6 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).
Afstemming op de liquiditeitenplanning beoogt middelen slechts te lenen c.q. uit te zetten gedurende de periode dat zij daadwerkelijk nodig respectievelijk beschikbaar zijn.
Een rentevisie is een toekomstverwachting over de renteontwikkeling, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd. Afhankelijk van de (interne of externe) ontwikkelingen zal de gemeente haar rentevisie actualiseren. De rentevisie kan daarbij gebaseerd worden op de rentevisie van enkele gezaghebbende financiële ondernemingen, zoals de huisbankier. Afstemming van het beleid op de rentevisie betekent bijvoorbeeld het uitstellen van uitzettingen met een lange looptijd indien men een rentestijging verwacht.
Door spreiding aan te brengen in de rentetypische looptijd (de periode dat de rente van een uitzetting vast is) van uitzettingen, wordt de invloed van een rentedaling op de renteresultaten gespreid over meerdere jaren. Deze spreiding is slechts mogelijk indien uit de liquiditeitsplanning blijkt dat middelen gedurende een langere periode beschikbaar zijn.
Ten aanzien van de financiële instrumenten die kunnen worden gehanteerd voor uitzettingen in het kader van treasury, geldt in de Wet fido als belangrijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting aan het einde van looptijd in tact blijft. Bij alle in dit artikel genoemde producten wordt aan het einde van de looptijd ten minste de hoofdsom (bij vastrentende waarden de ‘nominale waarde’) uitgekeerd.
Bij het uitzetten van gelden op rekening courant, spaarrekening, daggeld of deposito’s worden géén koersrisico’s gelopen. Het kan bij dergelijke producten echter voorkomen dat de opnamemogelijkheden beperkt zijn (in het bijzonder bij deposito’s en soms bij een spaarrekening). Certificates of deposit, commercial papers, obligaties en medium term notes zijn vastrentende waarden die (tussentijds) verhandelbaar zijn. Bij tussentijdse verkoop kunnen koersrisico’s worden gelopen. Wanneer deze waarden tot het einde van hun looptijd worden aangehouden zal minimaal de nominale waarde en de vooraf overeengekomen (minimale) rente worden uitgekeerd.
Garantieproducten zijn beleggingsproducten waarbij de uitgevende (financiële) onderneming garandeert dat op de afloopdatum (een bepaald percentage van) de hoofdsom wordt uitgekeerd. Garantieproducten keren vaak minder of geen rente uit en bieden in plaats daarvan bijvoorbeeld een rendement dat gebaseerd is op een aandelen-index (zoals de AEX-index). Garantieproducten waarbij minder dan 100% van de hoofdsom wordt gegarandeerd zijn expliciet niet toegestaan onder de Wet fido.
Bij garantieproducten is vaak enkel de hoofdsom gegarandeerd. Aangezien de reële waarde (de koopkracht) van de hoofdsom door inflatie kan verminderen, verdient het de aanbeveling om bij een langere looptijd naast een hoofdsomgarantie een minimaal rendement (bijv. ter hoogte van het inflatieniveau) te eisen.
Voor uitzettingen uit hoofde van de publieke taak van de gemeente worden in dit Treasurystatuut geen richtlijnen met betrekking tot producten opgenomen. Van belang is dat de Gemeenteraad bepaalt dat de betreffende uitzetting tot de ‘publieke taak’ van de gemeente behoort. In dit kader is het bijvoorbeeld mogelijk dat uitzettingen in de vorm van aandelen tot de publieke taak behoren.
Koersrisico’s kunnen nooit volledig worden uitgesloten. Als de organisatie in een vastrentend product heeft belegd maar -wegens wijziging in de liquiditeitenplanning- voor de afloopdatum deze uitzetting moet verkopen, dan wordt niet 100% van de hoofdsom terugbetaald, maar de actuele waarde van de uitzetting afhankelijk van de rente en resterende looptijd. Om deze koersrisico’s zoveel mogelijk te beperken stemt de gemeente de looptijd van de uitzetting af op de liquiditeitenplanning.
Ter beperking van kredietrisico’s zijn in dit artikel richtlijnen opgenomen voor de minimale kredietwaardigheid van de partijen waar de gemeente middelen kan uitzetten/beleggen. Een (credit)rating is een beoordeling van de kredietwaardigheid van een onderneming, die voor zowel de korte als voor de lange termijn wordt toegekend door gerenommeerde rating ‘agencies’ zoals Standard & Poor’s, Moody’s en Fitch IBCA. De hoogste kredietwaardigheid wordt bij Standard & Poor’s en Fitch IBCA weergegeven met AAA, gevolgd door AA en A. Moody’s kwalificeert van hoog naar laag Aaa, Aa en A. Daarnaast kent men kwalificaties met letters B, C en D. Een A-rating staat voor ‘zeer kredietwaardig’. Als gevolg van de actualisatie van de Wet fido is het overigens niet langer toegestaan dat gemeenten middelen uitzetten bij financiële ondernemingen die niet beschikken over een rating.
Op dit moment worden in de ruddo de volgende ratings gehanteerd:
De Wet fido stelt geen eisen aan de kwaliteit van de debiteuren bij het verstrekken van leningen of garanties aan derden in het kader van de publieke taak. De publieke taak en de voorwaarden waaronder het college over gaat tot het verstrekken van leningen of garanties worden in de financieringsparagraaf van de begroting nader ingevuld. Omdat de Gemeenteraad de publieke taak bepaalt, worden leningen of garanties uitsluitend verstrekt aan partijen die voldoen aan de in de financieringsparagraaf opgenomen voorwaarden. Teneinde de kredietrisico’s te beheersen kunnen zekerheden of garanties worden verlangd van de debiteuren.
Interne liquiditeitsrisico’s doen zich bijvoorbeeld voor wanneer de gemeente middelen voor een bepaalde periode heeft uitgezet en gedurende de looptijd van de uitzetting blijkt dat de middelen (onverwacht) nodig zijn voor het doen van een investering. Dit kan tot gevolg hebben dat de gemeente tijdelijk een lening moet aantrekken (wanneer de uitzettingen vast staan in bijvoorbeeld een deposito) ofwel tussentijds een uitzetting moet verkopen (bijvoorbeeld een obligatie). In beide gevallen kan dit negatieve gevolgen hebben voor de financiële resultaten.
Ter beperking van dit risico baseert de gemeente haar financiële transacties op een liquiditeitenplanning waarin de toekomstige inkomsten en uitgaven van de gehele organisatie zijn gepland. Teneinde aansluiting te zoeken op de meerjarige investeringsplanning van de gemeente is gekozen een liquiditeitenplanning met een periode van 4 jaar op te stellen.
In de praktijk is het opstellen van een betrouwbare en nauwkeurige liquiditeitenplanning niet eenvoudig. Dit heeft te maken met de inherente onzekerheden die verbonden zijn aan de activiteiten van de gemeente en de hieraan verbonden mogelijke financiële gevolgen.
Het is daarom van groot belang dat de afdeling beleid en beheer juist, tijdig en volledig wordt geïnformeerd door de overige afdelingen over de financiële gevolgen van hun activiteiten.
Dit betreft een ongewijzigde voortzetting van het beleid binnen de gemeente.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 2 lid 1 en 2 van de Wet fido. Het doel hiervan is om vast te leggen dat alle overtollige liquide middelen van een openbaar lichaam bij de schatkist moeten worden aangehouden. De middelen blijven echter wel te allen tijde beschikbaar voor de publieke taak.
Dit artikel bepaalt dat, conform artikel 2 lid 3 van de Wet fido, er leningen kunnen worden versterkt aan andere openbare lichamen. Voorwaarde is dat het leningverstrekkende openbare lichaam niet belast is met het financiële toezicht op het openbare lichaam waaraan de lening verstrekt wordt.
Artikel 2 lid 4 van de Wet fido bepaalt dat er bij ministeriële regeling middelen vrijgesteld worden van het schatkistbankieren. De vrijstellingen uit de ministeriële regeling zijn:
middelen voor zover deze, gerekend over een kwartaal gemiddeld het drempelbedrag niet te boven gaan;
middelen op een G-rekening als bedoeld in artikel 1, onder k, van de Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004 van het Rijk.
In dit artikel wordt bepaald wat het drempelbedrag is. Dankzij het drempelbedrag kan een decentrale overheid tijdelijke fluctuaties in haar liquide middelen beter opvangen zonder direct incidentele uitschieters in de schatkist te hoeven storten of uit de schatkist te hoeven opnemen. Ook kan de drempel er voor zorgen dat kleinere decentrale overheden met nauwelijks overtollige middelen in hun werkwijze niet dagelijks met schatkistbankieren te maken hebben. Ook kan het drempelbedrag gebruikt worden om een saldo aan te houden op betaalrekeningen die weinig gebruikt worden, bijvoorbeeld een rekening waar slechts af en toe ontvangsten op binnenkomen.
De hoogte van het drempelbedrag hangt af van de omvang van de begroting van de decentrale overheid. Voor de definitie van ‘begrotingstotaal’ wordt aangesloten bij de bestaande definitie in de Wet fido (die onder andere wordt gebruikt voor het vaststellen van de kasgeldlimiet). Het drempelbedrag wordt vastgesteld als 0,75 procent van het begrotingstotaal van het lopende jaar van de decentrale overheid voor zover het begrotingstotaal niet groter is dan € 500 miljoen. Als het aldus berekende bedrag lager is dan € 250.000,00 dan wordt het drempelbedrag vastgesteld op € 250.000,00. Als het begrotingstotaal van de decentrale overheid groter is dan € 500 miljoen dan wordt het drempelbedrag vastgesteld als € 3,75 miljoen plus 0,2% van het deel van het begrotingstotaal dat de € 500 miljoen te boven gaat. Het drempelbedrag kent dus als het ware twee schijven, 0,75% tot € 500 miljoen, en 0,2% voor alles daarboven.
Over de hoogte en de benutting van het drempelbedrag in ieder kwartaal rapporteert de decentrale overheid in de jaarstukken. Het gaat daarbij om zowel de voor dat jaar berekende hoogte van het drempelbedrag als de benutting van dat drempelbedrag in elk kwartaal.
Derdengelden zijn niet opgenomen als uitzondering. Deze middelen zijn immers niet het juridisch eigendom van de gemeente en deze middelen vallen daarom ook niet onder de verplichting uit de Wet fido om deze in de schatkist aan te houden. Ook verplichtingen om bijvoorbeeld onderpand te storten of een borgstelling aan te houden bij een derde partij zijn niet opgenomen. Dit zijn immers uitzettingen die gedaan worden uit hoofde van de publieke taak waardoor de betreffende middelen niet als overtollig kunnen worden beschouwd. Voor de duidelijkheid is dit onderwerp wel benoemd in de verordening.
Het aantrekken van middelen met als doel deze met winstoogmerk te beleggen is door artikel 2a lid 2 van de Wet fido (zie ook memorie van toelichting op de Wet fido) nadrukkelijk niet toegestaan.
Teneinde de renteresultaten te optimaliseren wordt zoveel mogelijk intern gefinancierd.
Als een decentrale overheid dat wenst kan een deel van de middelen op de rekening-courant voor langere tijd worden vastgezet in een of meerdere deposito’s. Een decentrale overheid kan een deposito vervroegd laten vrijvallen. Dit kan echter alleen als de decentrale overheid (een deel van) de middelen nodig heeft voor het uitoefenen van zijn publieke taak. In de praktijk is een directe koppeling tussen het vrijvallen van een deposito en een uitgave aan de publieke taak waarschijnlijk niet altijd te maken. Dat is ook niet nodig. Deze randvoorwaarde is alleen bedoeld om te voorkomen dat via het vervroegd opvragen van deposito’s gespeculeerd wordt op verwachte ontwikkelingen in de rentestand met als doel koerswinst te realiseren of koersverlies te minimaliseren. Het uitgangspunt is derhalve dat een deposito alleen vervroegd kan worden opgevraagd wanneer de middelen benodigd zijn voor het daadwerkelijk verrichten van uitgaven. Een deposito kan alleen in zijn geheel vervroegd vrijvallen. Uiteraard kan een deel van de vrijgevallen middelen wel worden gebruikt om een of meerdere nieuwe deposito’s af te sluiten.
Bij voortijdige beëindiging van een deposito wordt de actuele marktwaarde van het deposito uitgekeerd. Voor de berekening van de actuele marktwaarde wordt gebruikgemaakt van de methode voor bestaande deelnemers aan schatkistbankieren. Deze berekening is opgenomen in bijlage 1 van de Regeling rekening-courant- en leningenbeheer derden van het Rijk.
Op het gebied van relatiebeheer beoogt de treasury het realiseren van zo gunstig mogelijke condities voor de door haar af te nemen diensten. In artikel 13 is ter zake een aantal voorwaarden gesteld voor de bankrelaties waarmee de gemeente handelt. Deze voorwaarden hebben voornamelijk betrekking op de soliditeit van de bankrelaties.
Geldstromenbeheer omvat met name het zorg dragen voor een efficiënt betalingsverkeer. Geldstromen kunnen bijvoorbeeld op elkaar worden afgestemd door een betalingsdatum af te stemmen op verwachte ontvangsten. Hiermee wordt voorkomen dat de gemeente tijdelijk middelen aan moet trekken (c.q. middelen aan haar uitzettingenportefeuille moet onttrekken) teneinde de betreffende betaling (tijdelijk) te financieren.
Het laten uitvoeren van het betalingsverkeer door één bank heeft als voordeel dat de kosten van het overboeken van middelen tussen verschillende banken worden vermeden.
Het saldo- en liquiditeitenbeheer betreft het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen (courant) van de gemeente. Teneinde de noodzaak tot het doen van interne overboekingen te beperken, worden verschillende rekeningen die de gemeente bij één bank aanhoudt, opgenomen in een rentecompensatiecircuit. Ditis een systeem waarbij de (valutaire) debet en creditsaldi van alle rekeningen van een organisatie worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend.
In dit lid worden limitatief de mogelijke korte termijn financieringsinstrumenten benoemd. De term daggeld (ook wel callgeld genoemd) staat voor opgenomen of uitgezette middelen voor onbepaalde tijd die dagelijks gewijzigd kan worden. Kasgeldleningen zijn niet verhandelbare leningen voor een vast bedrag en een vaste periode (maximaal 2 jaar) en tegen een vooraf overeengekomen rentepercentage. Kredietlimiet op de rekening courant betreft de mogelijkheid debet (‘rood’) te staan op de rekening courant tegen vooraf overeengekomen condities.
Bij de treasuryfunctie zijn meerdere personen en organen betrokken. Met het oog op de omvang en de aard van de transacties en de hiermee samenhangende risico’s, zijn in dit artikel een aantal specifieke uitgangspunten opgenomen teneinde een eenduidige functiescheiding aan te brengen tussen beleidsbepaling en de uitvoering en tussen de administratie en controle op financiële transacties. Het college werkt deze uitgangspunten nog nader uit in de vorm van uitvoeringsrichtlijnen treasury.
In dit artikel wordt uitsluitend ingegaan op de verantwoordelijkheden voor de raad en het college. Dit overeenkomstig de uitgangspunten van het dualisme. Een nadere uitwerking in verantwoordelijkheden en bevoegdheden naar personen en organen binnen de organisatie van de gemeente Rheden wordt nog nader geregeld in de uitvoeringsrichtlijnen treasury.
In artikel 18 is geregeld op welke wijze het college de raad van informatie voorziet. Hierbij wordt aangesloten bij de bestuurlijke beleidscyclus, waarbij de begroting en jaarrekening/jaarverslag centraal staan. In de financieringsparagraaf van de begroting wordt door het college aan de raad de beleidsuitgangspunten inzake de treasury voorgelegd en in de financieringsparagraaf van het jaarverslag legt het college verantwoording af over het gevoerde treasurybeleid en de behaalde resultaten.