Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Rheden

Treasurystatuut

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRheden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingTreasurystatuut
CiteertitelTreasurystatuut
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 212 en 213
  2. Wet financiering decentrale overheden
  3. Wet regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-03-2014Nieuwe regeling

25-02-2014

elektronisch Gemeenteblad, 19-03-2014

Geen

Tekst van de regeling

Intitulé

Treasurystatuut

De raad der gemeente Rheden;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 20 januari 2014;

gelet op artikelen 212 en 213 van de Gemeentewet, de Wet financiering decentrale overheden en de Wet regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden;

b e s l u i t :

vast te stellen het navolgende Treasurystatuut

BEGRIPPEN EN DOELSTELLINGEN

Artikel 1 Begrippenkader

In dit statuut wordt verstaan onder:

  • -

    Daggeldrente: de daggeldrente is de dagelijkse vaststelling door de Europese Centrale Bank van de rente waartegen gemiddeld genomen overnight en zonder onderpand liquiditeiten zijn geleend in de eurogeldmarkt door een panel van banken (EONIA, afgerond op 2 decimalen).

  • -

    Derivaten: financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. De onderliggende waarden kunnen financiële producten, zoals leningen of obligaties zijn. Derivaten worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren.

  • -

    Financiering: het aantrekken van benodigde financiële middelen voor een periode van minimaal één jaar. Deze middelen kunnen bestaan uit zowel eigen vermogen als vreemd vermogen.

  • -

    Financieringsparagraaf: paragraaf in de begroting en jaarrekening waarin de beleidskaders van het Treasurystatuut worden vertaald in beleidsvoornemens (begroting) en realisatie (jaarrekening).

  • -

    Geldstromenbeheer: al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten te transfereren zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer).

  • -

    Intern liquiditeitsrisico: de risico’s van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitenplanning en meerjaren investeringsplanning waardoor financiële resultaten kunnen afwijken van de verwachtingen.

  • -

    Kasgeldlimiet: een bedrag op basis van de Wet fido ter grootte van een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar. De kasgeldlimiet begrenst de omvang van de korte financiering (korter dan een jaar).

  • -

    Koersrisico: het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen.

  • -

    Kredietrisico: de risico’s op een waardedaling van een vordering ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij als gevolg van insolventie of deficit.

  • -

    Liquiditeitenbeheer: het aantrekken en uitzetten van middelen voor een periode tot één jaar.

  • -

    Liquiditeitenplanning: een gestructureerd overzicht van de toekomstige inkomsten en uitgaven ingedeeld naar aard en tijdseenheid.

  • -

    Openbaar lichaam: een bestuursorgaan met rechtspersoon, zijnde de staat, zijn territoriale lichamen, publiekrechtelijke instellingen en verenigingen gevormd door een of meer van deze lichamen of meer van deze publiekrechtelijke instellingen.

  • -

    Rating: de inschatting van de kans op eventuele wanbetalingen bij toekomstige rente- en aflossingsbetalingen op schuldpapier.

  • -

    Renterisico: het gevaar van ongewenste veranderingen van de (financiële) resultaten van de gemeente door rentewijzigingen.

  • -

    Renterisiconorm: een bij de aanvang van enig jaar op basis van de Wet fido gefixeerd percentage van het totaal van de vaste schuld van de gemeente dat bij de realisatie niet mag worden overschreden.

  • -

    Rentetypische looptijd: het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de voorwaarden van de geldlening sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare, constante rentevergoeding.

  • -

    Rentevisie: toekomstverwachting over de rente-ontwikkeling.

  • -

    Saldobeheer: het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen.

  • -

    Solvabiliteitsratio van 0%: status die door een bancaire toezichthouder in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte (lidstaten van de Europese Unie uitgebreid met Noorwegen, IJsland en Liechtenstein) aan het schuldpapier van een onderneming kan worden toegekend.

  • -

    Treasuryfunctie: de treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. De treasuryfunctie bestaat uit vier deelfuncties: risicobeheer, gemeentefinanciering, kasbeheer en debiteuren- en crediteurenbeheer.

  • -

    Uitzetting: het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden tegen vooraf overeengekomen condities en bedingen. Kortlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode tot één jaar en langlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode van één jaar of langer.

Artikel 2 Doelstellingen van de treasuryfunctie

De treasuryfunctie van de gemeente dient tot:

  • 1.

    Het verzekeren van duurzame toegang tot financiële markten tegen acceptabele condities.

  • 2.

    Het beschermen van gemeentelijke vermogens- en (rente)resultaten tegen ongewenste financiële risico’s zoals renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s en liquiditeitsrisico’s.

  • 3.

    Het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 4.

    Het optimaliseren van de renteresultaten binnen de kaders van de Wet fido respectievelijk de limieten en richtlijnen van het Treasurystatuut.

RISICOBEHEER

Artikel 3 Uitgangspunten risicobeheer

Met betrekking tot risicobeheer gelden de volgende algemene uitgangspunten:

  • 1.

    De gemeente mag leningen of garanties uit hoofde van de ‘publieke taak’ uitsluitend verstrekken binnen de uitgangspunten van risicobeheer zoals deze blijken uit artikel 6 lid 2. Voor de vraag of sprake is van een ‘publieke taak’ zijn de doelstellingen, zoals opgenomen in de programmabegroting, bepalend.

  • 2.

    De gemeente kan middelen uitzetten uit hoofde van de treasuryfunctie indien deze uitzettingen een prudent karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Het prudente karakter van deze uitzettingen wordt gewaarborgd door middel van de richtlijnen en limieten van dit Treasurystatuut.

  • 3.

    Het gebruik van derivaten is toegestaan maar deze worden uitsluitend toegepast ter beperking van financiële risico’s. Alvorens een derivatentransactie wordt afgesloten wint de gemeente het advies in van een externe onafhankelijke adviseur.

Artikel 4 Renterisicobeheer

  • 1.

    De kasgeldlimiet wordt niet overschreden conform de Wet fido.

  • 2.

    De renterisiconorm wordt niet overschreden conform de Wet fido.

  • 3.

    Nieuwe leningen/uitzettingen worden afgestemd op de bestaande financiële positie en de liquiditeitenplanning.

  • 4.

    De rentetypische looptijd en het renteniveau van de betreffende lening/uitzetting wordt zoveel mogelijk afgestemd op de actuele rentestand en de rentevisie.

  • 5.

    De rentevisie van de gemeente wordt in de financieringsparagraaf van de begroting uiteengezet en indien noodzakelijk tussentijds bijgesteld.

  • 6.

    Binnen de kaders gesteld onder lid 3 en lid 4, streeft de gemeente tevens naar spreiding in de rentetypische looptijden van leningen/uitzettingen.

Artikel 5 Koersrisicobeheer

  • 1.

    De gemeente beperkt de koersrisico’s op uitzettingen uit hoofde van treasury, hierbij geldt als uitgangspunt de hoofdsomgarantie.

  • 2.

    Tevens beperkt de gemeente de koersrisico’s door conform artikel 7 de looptijd van de uitzettingen af te stemmen op de liquiditeitenplanning.

Artikel 6 Kredietrisicobeheer

  • 1.
    • a.

      Het uitzetten van middelen uit hoofde van treasury tot en met 3 maanden vindt uitsluitend plaats bij financiële ondernemingen met ten minste een A-rating van één van de volgende erkende ratingbureaus: Moody’s, Standard & Poors of Fitch IBCA;

    • b.

      uitzettingen van langer dan 3 maanden worden alleen gedaan bij een financiële onderneming met een rating van AA toegekend door minimaal twee van de drie erkende ratingbureaus (Moody’s, Standard & Poors of Fitch IBCA).

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen of garanties uit hoofde van de publieke taak worden indien mogelijk zekerheden of garanties geëist. In de financieringsparagraaf van de begroting wordt de publieke taak nader ingevuld en worden de voorwaarden waaronder leningen en garanties worden verstrekt, nader uitgewerkt.

  • 3.

    Voor elk voornemen tot het verstrekken van een lening of garantie geeft de afdeling Bedrijfsvoering, een (financieel) advies waarbij de financiële positie en de kredietwaardigheid van de ‘vragende’ partij wordt beoordeeld.

  • 4.

    Het uitzetten van middelen uit hoofde van treasury vindt uitsluitend plaats bij financiële ondernemingen waarvan het land van vestiging tot de Europese Economische Ruimte behoort, (EU + Noorwegen, IJsland en Liechtenstein) en het land een minimale creditlandenrating van AA heeft, toegekend door minimaal twee van de drie erkende ratingsbureaus (Moody’s, Standard & Poors of Fitch IBCA).

  • 5.

    Tijdelijke overtollige gelden van aangetrokken leningen voor projectfinanciering worden uitsluitend uitgezet bij de financiële onderneming waar de leningen zijn aangegaan. Hiervoor wordt een netting-overereenkomst gesloten, zodat bij niet nakomen van de verplichtingen, vorderingen en schulden tegen elkaar kunnen worden weggestreept. Indien een dergelijke overeenkomst niet is afgesloten, moet de financiële onderneming voldoen aan de rating vereisten zoals vermeld in artikel 6 lid 1 en 4.

Artikel 7 Intern liquiditeitsrisicobeheer

De gemeente beperkt haar interne liquiditeitsrisico’s door haar treasuryactiviteiten te baseren op een korte termijn liquiditeitenplanning (looptijd tot één jaar), alsmede een meerjarige liquiditeitenplanning met een looptijd van minimaal 3 jaar.

Artikel 8 Valutarisicobeheer

De gemeente sluit valutarisico’s uit door uitsluitend leningen te verstrekken, aan te gaan of te garanderen in de Nederlandse geldeenheid.

SCHATKISTBANKIEREN

Artikel 9 Overtollige liquide middelen

  • 1.

    Er mogen uitsluitend ten behoeve van de publieke taak leningen worden aangegaan, middelen worden uitgezet of garanties worden verleend. Voor het overige worden de liquide middelen in ’s Rijks schatkist aangehouden. Deze middelen blijven te allen tijde beschikbaar voor de publieke taak.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, kunnen liquide middelen in de vorm van leningen worden uitgezet bij openbare lichamen. Met uitzondering van openbare lichamen waarvan de gemeente Rheden met het financiële toezicht is belast.

Artikel 10 Uitzonderingen

  • 1.

    Uitgezonderd van het verplicht aanhouden in de schatkist zijn de volgende middelen:

    • a.

      middelen voor zover deze, gerekend over een kwartaal gemiddeld het drempelbedrag, zoals bedoeld in het tweede lid, niet te boven gaan;

    • b.

      middelen op een G-rekening als bedoeld in artikel 1, onder k, van de Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004 van het Rijk.

  • 2.

    Het drempelbedrag genoemd in lid 1a wordt bepaald op basis van het begrotingstotaal van de gemeente Rheden. Indien het begrotingstotaal kleiner of gelijk aan € 500 miljoen is het drempelbedrag gelijk aan 0,75% van het begrotingstotaal, waarbij het drempelbedrag minimaal € 250.000,00 bedraagt. Indien het begrotingstotaal groter dan € 500 miljoen is, is het drempelbedrag gelijk aan € 3,75 miljoen, vermeerderd met 0,2% van het deel van het begrotingstotaal dat de € 500 miljoen te boven gaat.

  • 3.

    Het drempelbedrag wordt jaarlijks in de financieringsparagraaf van de begroting opgenomen.

  • 4.

    Over de benutting van het drempelbedrag wordt bij het jaarverslag gerapporteerd over de benutting per kwartaal.

  • 5.

    Middelen van derden vallen buiten het schatkistbankieren; het zijn geen middelen van de gemeente Rheden.

  • 6.

    Voor de uitgezonderde middelen gelden de reguliere regels rondom uitzettingen zoals ze verder in deze verordening staan.

GEMEENTEFINANCIERING

Artikel 11 Financiering

Bij het aantrekken van financieringen voor een periode van één jaar en langer gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Financieringen worden uitsluitend aangetrokken ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak.

  • 2.

    Financiering met externe financieringsmiddelen wordt zoveel mogelijk beperkt door primair de beschikbare interne financieringsmiddelen te gebruiken, teneinde de renterisico’s te beperken en het renteresultaat te optimaliseren.

  • 3.

    De gemeente vraagt offertes op bij tenminste 1 onderneming alvorens een financieringsovereenkomst wordt afgesloten.

Artikel 12 Langlopende uitzettingen

  • 1.

    Bij het uitzetten van middelen uit hoofde van de treasuryfunctie en voorzover niet in conflict met artikel 9 en 10, voor een periode van één jaar en langer gelden, naast de voorwaarden van artikel 3, 4, 5, en 6, dat de gemeente bij tenminste 1 onderneming een offerte vraagt alvorens een langlopende uitzetting wordt gedaan.

  • 2.

    Middelen die aangehouden worden bij de schatkist, mogen binnen de schatkist geplaatst worden op een depositorekening. De looptijd hiervan is minimaal 2 dagen en maximaal 30 jaar met de mogelijkheid tot vervroegd vrijvallen tegen de actuele marktwaarde, zoals berekend in bijlage 1 van de Regeling rekening-courant- en leningenbeheer derden van het Rijk.

Artikel 13 Relatiebeheer

De gemeente beoogt het realiseren van gunstige c.q. marktconforme condities voor af te nemen financiële diensten. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Bankrelaties en hun bancaire condities worden ten minste ééns in de 3 jaar beoordeeld.

  • 2.

    Bankrelaties dienen wat betreft hun kredietwaardigheid minimaal te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in artikel 6 lid 1.

  • 3.

    Financiële ondernemingen (kredietinstellingen, beleggingsinstellingen, effecteninstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen) dienen onder Nederlands of anderszins EER-toezicht te vallen, zoals De Nederlandsche Bank en de Verzekeringskamer.

  • 4.

    Tussenpersonen dienen geregistreerd te staan bij de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) en daarvan een vergunning als makelaar te hebben ontvangen.

KASBEHEER

Artikel 14 Geldstromenbeheer

Teneinde de kosten van het geldstromenbeheer te minimaliseren wordt:

  • 1.

    het liquiditeitsgebruik beperkt door de geldstromen op gemeenteniveau op elkaar en de liquiditeitenplanning af te stemmen. Hierbij wordt erop toegezien dat de liquiditeitspositie voldoende is om te garanderen dat de verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen;

  • 2.

    het betalingsverkeer zoveel mogelijk elektronisch uitgevoerd door één bank.

Artikel 15 Saldo- en liquiditeitenbeheer

Voor het saldobeheer en het liquiditeitenbeheer gelden de volgende specifieke richtlijnen:

  • 1.

    de gemeente streeft naar concentratie van de liquiditeiten binnen één rentecompensatiecircuit bij de bank met de gunstigste condities welke voldoet aan de in artikel 6 lid 1 gestelde eisen;

  • 2.

    indien er een liquiditeitsbehoefte ontstaat kan de gemeente kortlopende middelen aantrekken. Hierbij wordt -conform artikel 4 lid 1- de kasgeldlimiet niet overschreden;

  • 3.

    toegestane instrumenten bij het aantrekken van kortlopende middelen zijn daggeld, kasgeldleningen en kredietlimiet op rekening courant;

  • 4.

    toegestane instrumenten bij het uitzetten van gelden voor een periode korter dan één jaar zijn rekening-courant, daggeld, spaarrekeningen, deposito’s, commercial papers en certificates of deposit. De instrumenten dienen te voldoen aan artikel 5 lid 1;

  • 5

    het is niet toegestaan om middelen aan te trekken enkel met doel deze middelen uit te zetten teneinde een hoger rendement te verkrijgen.

  • 6.

    de gemeente vraagt bij ten minste 1 onderneming een offerte op alvorens middelen worden aangetrokken of uitgezet met een looptijd korter dan één jaar.

ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE EN INFORMATIEVOORZIENING

Artikel 16 Uitgangspunten administratieve organisatie en interne controle

In het kader van de treasuryfunctie gelden de volgende algemene uitgangspunten op het gebied van administratieve organisatie en interne controle:

  • 1.

    eenduidige schriftelijke vastlegging van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van treasuryactiviteiten;

  • 2.

    schriftelijke vastlegging van bevoegdheden via delegatie en mandaat;

  • 3.

    functiescheiding bij treasuryactiviteiten met als belangrijkste voorwaarden:

    • a.

      iedere transactie wordt door minimaal twee functionarissen geautoriseerd (het vier-ogen-principe);

    • b.

      de uitvoering en de controle geschiedt door afzonderlijke functionarissen;

    • c.

      de uitvoering en de registratie in de financiële administratie geschiedt door afzonderlijke functionarissen.

  • 4.

    Tegenpartijen wordt opdracht gegeven de bevestigingen van iedere transactie te versturen naar de financiële administratie zonder tussenkomst van de personen die bevoegd zijn tot het sluiten van de transacties.

  • 5.

    Een transactie wordt onmiddellijk geregistreerd door de functionaris die de transactie heeft afgesloten.

  • 6.

    Na ontvangst van de transactiebevestiging wordt de transactie direct gecontroleerd door de functionaris belast met de interne controle.

Artikel 17 Verantwoordelijkheden

De verantwoordelijkheden van de raad en het college met betrekking tot de treasuryfunctie van de gemeente zijn in onderstaande tabel nader uitgewerkt.

Functie

Verantwoordelijkheden

Delegatie

Raad

- Het vaststellen van het Treasurystatuut

- Het houden van toezicht op het treasurybeleid

- Het evalueren van het treasurybeleid

De raad delegeert de uitvoering van het treasurybeleid conform het statuut aan het college

College

- Stelt het treasurybeleid op en legt dit vast in een Treasurystatuut

- Legt verantwoording af aan de raad over het te voeren/uitgevoerde treasurybeleid

- De uitvoering van het treasurybeleid en ziet toe op een transparante functiescheiding bij de uitvoering

Het college geeft zonodig een nadere uitwerking van het treasurybeleid in de vorm van uitvoeringsrichtlijnen

Artikel 18 Informatievoorziening

  • 1.

    De beleidsmatige informatie over de invulling van de treasuryfunctie wordt opgenomen in de financieringsparagraaf van de begroting. In het jaarverslag legt het college verantwoording af over de resultaten van het gevoerde beleid inzake de treasuryfunctie.

  • 2.

    In de financieringsparagraaf van de begroting doet het college in ieder geval verslag van:

    • -

      de algemene ontwikkelingen;

    • -

      de doelstellingen en uitgangspunten van de treasuryfunctie;

    • -

      het beleid inzake risicobeheer;

    • -

      het beleid inzake de gemeentefinanciering;

    • -

      de financieringspositie van de gemeente;

    • -

      de financieringslasten en de renterisico’s;

    • -

      het drempelbedrag zoals beschreven staat in artikel 10.

  • 3.

    In de financieringsparagraaf van het jaarverslag legt het college verantwoording af over de resultaten van het gevoerde beleid zoals is opgenomen in de financieringsparagraaf van de begroting.

Artikel 19 Overgangsbepaling

  • 1.

    Het schatkistbankieren heeft geen gevolgen voor de middelen die voor 4 juni 2012, 18.00 uur zijn uitgezet met een looptijd die eindigt na de datum van inwerkingtreding van deze wet. Ten aanzien van deze middelen blijven de regels gelden die van toepassing waren op het moment dat zij werden uitgezet tot het moment waarop de looptijd eindigt of zoveel eerder als zij worden geliquideerd voordat de looptijd eindigt.

  • 2.

    Het drempelbedrag voor 2014 is 0,75% * € 109.279.000,00 = € 819.593,00.

Artikel 20 Inwerkingtreding

  • 1.

    Dit Treasurystatuut treedt één dag na publicatie in werking.

  • 2.

    Het Treasurystatuut vastgesteld d.d. 1 december 2011 wordt gelijktijdig ingetrokken.

Vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 25 februari 2014, nr. 4.

De Steeg, 25 februari 2014

De raad voornoemd,

voorzitter.

griffier.

Memorie van toelichting

 

In dit Treasurystatuut zijn de kaders uiteengezet waarbinnen het college zich in de uitvoering van de treasuryfunctie dient te houden. In het besluit uitvoeringsrichtlijnen regelt het college de uitvoering, waaronder de positionering van de treasuryfunctie in de organisatie en de regeling van de verantwoordelijkheden en het mandaat. In artikel 2 van dit Treasurystatuut worden de doelstellingen van de treasuryfunctie benoemd. Volgend op dit artikel geeft het Treasurystatuut aan binnen welke richtlijnen en limieten de doelstellingen dienen te worden gerealiseerd. Een richtlijn is een bindend voorschrift voor een handelswijze die gevolgd moet worden en een limiet is een type richtlijn die een uiterste grens aangeeft. Een belangrijk deel van de limieten en richtlijnen is bepaald door de Wet fido. Door middel van de limieten en richtlijnen wordt het ‘risicoprofiel’ van de gemeente bepaald, waarbinnen de treasuryactiviteiten dienen te worden uitgevoerd.

 

Hieronder wordt artikelsgewijs een toelichting gegeven op dit Treasurystatuut.

 

Artikel 2

In artikel 2 worden de doelstellingen van de treasuryfunctie van de gemeente weergegeven, hieronder worden deze afzonderlijk toegelicht.

 

Artikel 2 lid 1

In de eerste plaats dient de treasury ervoor te zorgen dat de gemeente ‘duurzaam toegang heeft tot de financiële markten tegen acceptabele condities’. De richtlijnen en limieten in dit Treasurystatuut geven een waarborg dat de gemeente duurzaam in staat is de voor haar activiteiten benodigde middelen aan te trekken c.q. haar overtollige middelen uit te zetten op de financiële markten (bijv. bij banken). De condities die daarbij worden bedongen dienen, in het licht van de op het betreffende moment gebruikelijke condities, acceptabel (tenminste marktconform) te zijn.

 

Artikel 2 lid 2

De gemeente loopt de volgende financiële risico’s: renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s, interne liquiditeitsrisico’s en valutarisico’s. De richtlijnen en limieten in dit Treasurystatuut zijn opgenomen om dergelijke risico’s te beperken. In de artikelen 4 tot en met 8 wordt aangegeven op welke wijze dit wordt gewaarborgd.

 

Artikel 2 lid 3

De derde doelstelling van de treasuryfunctie is het minimaliseren van de kosten bij het beheren van de geldstromen en de financiële posities. Deze kosten bestaan o.a. uit rentekosten, provisies en kosten van het betalingsverkeer. Het is de taak van het college om het beheer zo efficiënt mogelijk uit te voeren.

 

Artikel 2 lid 4

De gemeente streeft ernaar de renteresultaten te optimaliseren. Dit betekent dat de gemeente geen middelen onbenut laat maar streeft naar zo hoog mogelijke renteopbrengsten (c.q. zo laag mogelijk rentekosten) zonder dat daarbij overmatige risico’s worden gelopen. De prioriteiten van de treasuryfunctie liggen in eerste instantie bij het beheersen en beperken van financiële risico’s; de treasuryfunctie is immers géén winstgerichte afdeling (‘profit center’). Binnen het acceptabele risicoprofiel zoals vastgesteld in de Wet fido en dit Treasurystatuut dient desondanks te worden gestreefd naar optimalisatie van de renteresultaten.

 

Artikel 3 lid 1

De Wet fido geeft twee belangrijke beleidsmatige uitgangspunten met betrekking tot treasury. Dit betreft de ‘publieke taak’ waarvoor leningen en garanties dienen enerzijds en het prudente karakter van (overige) uitzettingen anderzijds. Er wordt hierbij dus een specifiek onderscheid gemaakt tussen het verstrekken van leningen ‘uit hoofde van de publieke taak’ en het uitzetten van middelen ‘uit hoofde van treasury’.

De wet stelt geen eisen aan het verstrekken van leningen en garanties uit hoofde van de publieke taak. Wel wordt in de toelichting op de Wet fido het volgende aangegeven: ‘Het gemeentebestuur bepaalt de publieke taak. De begroting en de begrotingswijzigingen bepalen het budgettaire kader voor de uitoefening van de publieke taak’. In dit licht bezien bepalen de doelstellingen zoals opgenomen in de programmabegroting primair het ‘publieke karakter’ van een aanvraag voor een lening dan wel een garantie. In de financieringsparagraaf van de begroting wordt de publieke taak nader geconcretiseerd met waar mogelijk objectieve maatstaven voor het in aanmerking komen van een lening of garantie.

 

Artikel 3 lid 2

Conform de Wet fido, dienen uitzettingen ‘uit hoofde van treasury’ (zie toelichting artikel 3 lid 1) een prudent karakter te hebben. In de Wet fido en de bijbehorende ministeriële regelingen wordt het begrip ‘prudent’ nader uitgewerkt. Het aangaan van financiële transacties met als oogmerk die financiële waarden te zijner tijd eventueel met winst te verkopen, is nadrukkelijk niet toegestaan (zie artikel 2a lid 2 Wet fido en de memorie van toelichting op de Wet fido). Bankachtige activiteiten -het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomen- zijn als gevolg van deze bepaling verboden. De richtlijnen en limieten van dit Treasurystatuut vallen binnen de kaders van de Wet fido. De limieten en richtlijnen van dit Treasurystatuut zijn specifiek geformuleerd om het prudente karakter van de uitzettingen uit hoofde van treasury te garanderen.

 

Artikel 3 lid 3

Derivaten zijn financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Derivaten kennen een breed toepassingsgebied en worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren. De Wet fido stelt dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s.

Gezien de (mogelijke) complexiteit van derivaten en de beperkte kennis binnen de organisatie omtrent dergelijke instrumenten, zal vooraf advies worden ingewonnen van een onafhankelijke adviseur.

 

Artikel 4 lid 1

Renterisicobeheer omvat het beperken van de invloed van (externe) rentewijzigingen op de financiële resultaten van de gemeente.

Een belangrijk uitgangspunt van de Wet fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Teneinde een grens te stellen aan korte financiering (met een rentetypische looptijd tot één jaar) is in de Wet fido de kasgeldlimiet opgenomen. Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed hebben op de rentelasten. De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage (8,2%) van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar (zie artikel 3 en 4 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).

 

Artikel 4 lid 2

Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vaste schuld (schuld met een rentetypische looptijd van één jaar of langer) door het aanbrengen van spreiding in de looptijden in de leningenportefeuille. De renterisiconorm kan worden berekend door een vastgesteld percentage (in 2001: 30% daarna 20%) te vermenigvuldigen met de totale vaste schuld per 1 januari van enig jaar (zie artikel 6 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).

 

Artikel 4 lid 3

Afstemming op de liquiditeitenplanning beoogt middelen slechts te lenen c.q. uit te zetten gedurende de periode dat zij daadwerkelijk nodig respectievelijk beschikbaar zijn.

 

Artikel 4 lid 4

Een rentevisie is een toekomstverwachting over de renteontwikkeling, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd. Afhankelijk van de (interne of externe) ontwikkelingen zal de gemeente haar rentevisie actualiseren. De rentevisie kan daarbij gebaseerd worden op de rentevisie van enkele gezaghebbende financiële ondernemingen, zoals de huisbankier. Afstemming van het beleid op de rentevisie betekent bijvoorbeeld het uitstellen van uitzettingen met een lange looptijd indien men een rentestijging verwacht.

 

Artikel 4 lid 5

Door spreiding aan te brengen in de rentetypische looptijd (de periode dat de rente van een uitzetting vast is) van uitzettingen, wordt de invloed van een rentedaling op de renteresultaten gespreid over meerdere jaren. Deze spreiding is slechts mogelijk indien uit de liquiditeitsplanning blijkt dat middelen gedurende een langere periode beschikbaar zijn.

 

Artikel 5 lid 1

Ten aanzien van de financiële instrumenten die kunnen worden gehanteerd voor uitzettingen in het kader van treasury, geldt in de Wet fido als belangrijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting aan het einde van looptijd in tact blijft. Bij alle in dit artikel genoemde producten wordt aan het einde van de looptijd ten minste de hoofdsom (bij vastrentende waarden de ‘nominale waarde’) uitgekeerd.

Bij het uitzetten van gelden op rekening courant, spaarrekening, daggeld of deposito’s worden géén koersrisico’s gelopen. Het kan bij dergelijke producten echter voorkomen dat de opnamemogelijkheden beperkt zijn (in het bijzonder bij deposito’s en soms bij een spaarrekening). Certificates of deposit, commercial papers, obligaties en medium term notes zijn vastrentende waarden die (tussentijds) verhandelbaar zijn. Bij tussentijdse verkoop kunnen koersrisico’s worden gelopen. Wanneer deze waarden tot het einde van hun looptijd worden aangehouden zal minimaal de nominale waarde en de vooraf overeengekomen (minimale) rente worden uitgekeerd.

 

Garantieproducten zijn beleggingsproducten waarbij de uitgevende (financiële) onderneming garandeert dat op de afloopdatum (een bepaald percentage van) de hoofdsom wordt uitgekeerd. Garantieproducten keren vaak minder of geen rente uit en bieden in plaats daarvan bijvoorbeeld een rendement dat gebaseerd is op een aandelen-index (zoals de AEX-index). Garantieproducten waarbij minder dan 100% van de hoofdsom wordt gegarandeerd zijn expliciet niet toegestaan onder de Wet fido.

Bij garantieproducten is vaak enkel de hoofdsom gegarandeerd. Aangezien de reële waarde (de koopkracht) van de hoofdsom door inflatie kan verminderen, verdient het de aanbeveling om bij een langere looptijd naast een hoofdsomgarantie een minimaal rendement (bijv. ter hoogte van het inflatieniveau) te eisen.

 

Voor uitzettingen uit hoofde van de publieke taak van de gemeente worden in dit Treasurystatuut geen richtlijnen met betrekking tot producten opgenomen. Van belang is dat de Gemeenteraad bepaalt dat de betreffende uitzetting tot de ‘publieke taak’ van de gemeente behoort. In dit kader is het bijvoorbeeld mogelijk dat uitzettingen in de vorm van aandelen tot de publieke taak behoren.

 

Artikel 5 lid 2

Koersrisico’s kunnen nooit volledig worden uitgesloten. Als de organisatie in een vastrentend product heeft belegd maar -wegens wijziging in de liquiditeitenplanning- voor de afloopdatum deze uitzetting moet verkopen, dan wordt niet 100% van de hoofdsom terugbetaald, maar de actuele waarde van de uitzetting afhankelijk van de rente en resterende looptijd. Om deze koersrisico’s zoveel mogelijk te beperken stemt de gemeente de looptijd van de uitzetting af op de liquiditeitenplanning.

 

Artikel 6 lid 1

Ter beperking van kredietrisico’s zijn in dit artikel richtlijnen opgenomen voor de minimale kredietwaardigheid van de partijen waar de gemeente middelen kan uitzetten/beleggen. Een (credit)rating is een beoordeling van de kredietwaardigheid van een onderneming, die voor zowel de korte als voor de lange termijn wordt toegekend door gerenommeerde rating ‘agencies’ zoals Standard & Poor’s, Moody’s en Fitch IBCA. De hoogste kredietwaardigheid wordt bij Standard & Poor’s en Fitch IBCA weergegeven met AAA, gevolgd door AA en A. Moody’s kwalificeert van hoog naar laag Aaa, Aa en A. Daarnaast kent men kwalificaties met letters B, C en D. Een A-rating staat voor ‘zeer kredietwaardig’. Als gevolg van de actualisatie van de Wet fido is het overigens niet langer toegestaan dat gemeenten middelen uitzetten bij financiële ondernemingen die niet beschikken over een rating.

Op dit moment worden in de ruddo de volgende ratings gehanteerd:

Moody’s

Standard & Poor’s

Fitch

Aaa

AAA

AAA

Aa1

AA-plus

AA-plus

Aa2

AA

AA

Aa3

Aa-minus

Aa-minus

A1

A-plus

A-plus

A2

A

A

A3

A-min A3

A-min

 

Artikel 6 lid 2

De Wet fido stelt geen eisen aan de kwaliteit van de debiteuren bij het verstrekken van leningen of garanties aan derden in het kader van de publieke taak. De publieke taak en de voorwaarden waaronder het college over gaat tot het verstrekken van leningen of garanties worden in de financieringsparagraaf van de begroting nader ingevuld. Omdat de Gemeenteraad de publieke taak bepaalt, worden leningen of garanties uitsluitend verstrekt aan partijen die voldoen aan de in de financieringsparagraaf opgenomen voorwaarden. Teneinde de kredietrisico’s te beheersen kunnen zekerheden of garanties worden verlangd van de debiteuren.

 

Artikel 7

Interne liquiditeitsrisico’s doen zich bijvoorbeeld voor wanneer de gemeente middelen voor een bepaalde periode heeft uitgezet en gedurende de looptijd van de uitzetting blijkt dat de middelen (onverwacht) nodig zijn voor het doen van een investering. Dit kan tot gevolg hebben dat de gemeente tijdelijk een lening moet aantrekken (wanneer de uitzettingen vast staan in bijvoorbeeld een deposito) ofwel tussentijds een uitzetting moet verkopen (bijvoorbeeld een obligatie). In beide gevallen kan dit negatieve gevolgen hebben voor de financiële resultaten.

Ter beperking van dit risico baseert de gemeente haar financiële transacties op een liquiditeitenplanning waarin de toekomstige inkomsten en uitgaven van de gehele organisatie zijn gepland. Teneinde aansluiting te zoeken op de meerjarige investeringsplanning van de gemeente is gekozen een liquiditeitenplanning met een periode van 4 jaar op te stellen.

In de praktijk is het opstellen van een betrouwbare en nauwkeurige liquiditeitenplanning niet eenvoudig. Dit heeft te maken met de inherente onzekerheden die verbonden zijn aan de activiteiten van de gemeente en de hieraan verbonden mogelijke financiële gevolgen.

Het is daarom van groot belang dat de afdeling beleid en beheer juist, tijdig en volledig wordt geïnformeerd door de overige afdelingen over de financiële gevolgen van hun activiteiten.

 

Artikel 8

Dit betreft een ongewijzigde voortzetting van het beleid binnen de gemeente.

 

Artikel 9 lid 1

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2 lid 1 en 2 van de Wet fido. Het doel hiervan is om vast te leggen dat alle overtollige liquide middelen van een openbaar lichaam bij de schatkist moeten worden aangehouden. De middelen blijven echter wel te allen tijde beschikbaar voor de publieke taak.

 

Artikel 9 lid 2

Dit artikel bepaalt dat, conform artikel 2 lid 3 van de Wet fido, er leningen kunnen worden versterkt aan andere openbare lichamen. Voorwaarde is dat het leningverstrekkende openbare lichaam niet belast is met het financiële toezicht op het openbare lichaam waaraan de lening verstrekt wordt.

 

Artikel 10 lid 1

Artikel 2 lid 4 van de Wet fido bepaalt dat er bij ministeriële regeling middelen vrijgesteld worden van het schatkistbankieren. De vrijstellingen uit de ministeriële regeling zijn:

middelen voor zover deze, gerekend over een kwartaal gemiddeld het drempelbedrag niet te boven gaan;

middelen op een G-rekening als bedoeld in artikel 1, onder k, van de Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004 van het Rijk.

 

Artikel 10 lid 2

In dit artikel wordt bepaald wat het drempelbedrag is. Dankzij het drempelbedrag kan een decentrale overheid tijdelijke fluctuaties in haar liquide middelen beter opvangen zonder direct incidentele uitschieters in de schatkist te hoeven storten of uit de schatkist te hoeven opnemen. Ook kan de drempel er voor zorgen dat kleinere decentrale overheden met nauwelijks overtollige middelen in hun werkwijze niet dagelijks met schatkistbankieren te maken hebben. Ook kan het drempelbedrag gebruikt worden om een saldo aan te houden op betaalrekeningen die weinig gebruikt worden, bijvoorbeeld een rekening waar slechts af en toe ontvangsten op binnenkomen.

De hoogte van het drempelbedrag hangt af van de omvang van de begroting van de decentrale overheid. Voor de definitie van ‘begrotingstotaal’ wordt aangesloten bij de bestaande definitie in de Wet fido (die onder andere wordt gebruikt voor het vaststellen van de kasgeldlimiet). Het drempelbedrag wordt vastgesteld als 0,75 procent van het begrotingstotaal van het lopende jaar van de decentrale overheid voor zover het begrotingstotaal niet groter is dan € 500 miljoen. Als het aldus berekende bedrag lager is dan € 250.000,00 dan wordt het drempelbedrag vastgesteld op € 250.000,00. Als het begrotingstotaal van de decentrale overheid groter is dan € 500 miljoen dan wordt het drempelbedrag vastgesteld als € 3,75 miljoen plus 0,2% van het deel van het begrotingstotaal dat de € 500 miljoen te boven gaat. Het drempelbedrag kent dus als het ware twee schijven, 0,75% tot € 500 miljoen, en 0,2% voor alles daarboven.

 

Artikel 10 lid 4

Over de hoogte en de benutting van het drempelbedrag in ieder kwartaal rapporteert de decentrale overheid in de jaarstukken. Het gaat daarbij om zowel de voor dat jaar berekende hoogte van het drempelbedrag als de benutting van dat drempelbedrag in elk kwartaal.

 

Artikel 10 lid 5

Derdengelden zijn niet opgenomen als uitzondering. Deze middelen zijn immers niet het juridisch eigendom van de gemeente en deze middelen vallen daarom ook niet onder de verplichting uit de Wet fido om deze in de schatkist aan te houden. Ook verplichtingen om bijvoorbeeld onderpand te storten of een borgstelling aan te houden bij een derde partij zijn niet opgenomen. Dit zijn immers uitzettingen die gedaan worden uit hoofde van de publieke taak waardoor de betreffende middelen niet als overtollig kunnen worden beschouwd. Voor de duidelijkheid is dit onderwerp wel benoemd in de verordening.

 

Artikel 11 lid 1

Het aantrekken van middelen met als doel deze met winstoogmerk te beleggen is door artikel 2a lid 2 van de Wet fido (zie ook memorie van toelichting op de Wet fido) nadrukkelijk niet toegestaan.

 

Artikel 11 lid 2

Teneinde de renteresultaten te optimaliseren wordt zoveel mogelijk intern gefinancierd.

 

Artikel 12 lid 2

Als een decentrale overheid dat wenst kan een deel van de middelen op de rekening-courant voor langere tijd worden vastgezet in een of meerdere deposito’s. Een decentrale overheid kan een deposito vervroegd laten vrijvallen. Dit kan echter alleen als de decentrale overheid (een deel van) de middelen nodig heeft voor het uitoefenen van zijn publieke taak. In de praktijk is een directe koppeling tussen het vrijvallen van een deposito en een uitgave aan de publieke taak waarschijnlijk niet altijd te maken. Dat is ook niet nodig. Deze randvoorwaarde is alleen bedoeld om te voorkomen dat via het vervroegd opvragen van deposito’s gespeculeerd wordt op verwachte ontwikkelingen in de rentestand met als doel koerswinst te realiseren of koersverlies te minimaliseren. Het uitgangspunt is derhalve dat een deposito alleen vervroegd kan worden opgevraagd wanneer de middelen benodigd zijn voor het daadwerkelijk verrichten van uitgaven. Een deposito kan alleen in zijn geheel vervroegd vrijvallen. Uiteraard kan een deel van de vrijgevallen middelen wel worden gebruikt om een of meerdere nieuwe deposito’s af te sluiten.

Bij voortijdige beëindiging van een deposito wordt de actuele marktwaarde van het deposito uitgekeerd. Voor de berekening van de actuele marktwaarde wordt gebruikgemaakt van de methode voor bestaande deelnemers aan schatkistbankieren. Deze berekening is opgenomen in bijlage 1 van de Regeling rekening-courant- en leningenbeheer derden van het Rijk.

 

Artikel 13

Op het gebied van relatiebeheer beoogt de treasury het realiseren van zo gunstig mogelijke condities voor de door haar af te nemen diensten. In artikel 13 is ter zake een aantal voorwaarden gesteld voor de bankrelaties waarmee de gemeente handelt. Deze voorwaarden hebben voornamelijk betrekking op de soliditeit van de bankrelaties.

 

Artikel 14 lid 1

Geldstromenbeheer omvat met name het zorg dragen voor een efficiënt betalingsverkeer. Geldstromen kunnen bijvoorbeeld op elkaar worden afgestemd door een betalingsdatum af te stemmen op verwachte ontvangsten. Hiermee wordt voorkomen dat de gemeente tijdelijk middelen aan moet trekken (c.q. middelen aan haar uitzettingenportefeuille moet onttrekken) teneinde de betreffende betaling (tijdelijk) te financieren.

 

Artikel 14 lid2

Het laten uitvoeren van het betalingsverkeer door één bank heeft als voordeel dat de kosten van het overboeken van middelen tussen verschillende banken worden vermeden.

 

Artikel 15 lid 1

Het saldo- en liquiditeitenbeheer betreft het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen (courant) van de gemeente. Teneinde de noodzaak tot het doen van interne overboekingen te beperken, worden verschillende rekeningen die de gemeente bij één bank aanhoudt, opgenomen in een rentecompensatiecircuit. Ditis een systeem waarbij de (valutaire) debet en creditsaldi van alle rekeningen van een organisatie worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend.

 

Artikel 15 lid 3

In dit lid worden limitatief de mogelijke korte termijn financieringsinstrumenten benoemd. De term daggeld (ook wel callgeld genoemd) staat voor opgenomen of uitgezette middelen voor onbepaalde tijd die dagelijks gewijzigd kan worden. Kasgeldleningen zijn niet verhandelbare leningen voor een vast bedrag en een vaste periode (maximaal 2 jaar) en tegen een vooraf overeengekomen rentepercentage. Kredietlimiet op de rekening courant betreft de mogelijkheid debet (‘rood’) te staan op de rekening courant tegen vooraf overeengekomen condities.

 

Artikel 16

Bij de treasuryfunctie zijn meerdere personen en organen betrokken. Met het oog op de omvang en de aard van de transacties en de hiermee samenhangende risico’s, zijn in dit artikel een aantal specifieke uitgangspunten opgenomen teneinde een eenduidige functiescheiding aan te brengen tussen beleidsbepaling en de uitvoering en tussen de administratie en controle op financiële transacties. Het college werkt deze uitgangspunten nog nader uit in de vorm van uitvoeringsrichtlijnen treasury.

 

Artikel 17

In dit artikel wordt uitsluitend ingegaan op de verantwoordelijkheden voor de raad en het college. Dit overeenkomstig de uitgangspunten van het dualisme. Een nadere uitwerking in verantwoordelijkheden en bevoegdheden naar personen en organen binnen de organisatie van de gemeente Rheden wordt nog nader geregeld in de uitvoeringsrichtlijnen treasury.

 

Artikel 18

In artikel 18 is geregeld op welke wijze het college de raad van informatie voorziet. Hierbij wordt aangesloten bij de bestuurlijke beleidscyclus, waarbij de begroting en jaarrekening/jaarverslag centraal staan. In de financieringsparagraaf van de begroting wordt door het college aan de raad de beleidsuitgangspunten inzake de treasury voorgelegd en in de financieringsparagraaf van het jaarverslag legt het college verantwoording af over het gevoerde treasurybeleid en de behaalde resultaten.