Organisatie | Overijssel |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Algemene voorschriften bestaande beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater in grondwaterbeschermingsgebieden |
Citeertitel | Algemene voorschriften bestaande beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater in grondwaterbeschermingsgebieden |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 14-11-1995
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Provinciaal Blad nr. 1995-33
Onbekend.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-03-1995 | 01-04-2006 | nieuwe regeling | 14-11-1995 Provinciaal Blad nr. 1995-33 | - |
Bepaling 5.1 van onderdeel B van bijlage 10 van de Provinciale milieuverordening Overijssel 1995 (P.M.V.) biedt gedeputeerde staten de mogelijkheid om algemene voorschriften vast te stellen. In bepaling 3.2.2, zevende lid, is bepaald dat verboden die voor bepaalde activiteiten die plaatsvinden buiten inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden zijn gesteld niet gelden voor zover wordt voldaan aan algemene voorschriften.
Door het stellen van deze algemene voorschriften kan het aantal te verlenen ontheffingen en de daaraan verbonden administratieve werkzaamheden worden beperkt en kan de burgers op voorhand meer zekerheid worden verschaft over de toelaatbaarheid van activiteiten.
Lozingenbesluit bodembescherming
Op 1 juli 1990 is het Lozingenbesluit bodembescherming (Stb. 1990, 217) in werking getreden (in grondwaterbeschermingsgebieden op 1 juli 1991 bij wijziging van de Verordening grondwaterbeschermingsgebieden Overijssel).
Met dit besluit is een landelijke regeling tot stand gekomen met betrekking tot het lozen van afvalwater in de bodem. Er worden vier categorieën van bodemlozingen onderscheiden:
a. beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater;
b. omvangrijke lozingen van huishoudelijk afvalwater;
d. lozingen van overige vloeistoffen.
Met het besluit wordt beoogd een algemeen beschermingsniveau ten aanzien van bodemlozingen te realiseren. De voorschriften zijn van toepassing in het hele land. Het provinciebestuur is bevoegd in grondwaterbeschermingsgebieden aanvullende regels te stellen.
Met het oog op de bescherming van het grondwater voor de waterwinning heeft de provincie in 1991 de regeling van het Lozingenbesluit bodembescherming op een aantal punten aangescherpt bij de vaststelling van de Verordening grondwaterbeschermingsgebieden Overijssel 1991. In grondwaterbeschermingsgebieden is de afstand tot de riolering ten opzichte van het Lozingenbesluit verruimd van 40 naar 100 meter.
Uit het oogpunt van grondwaterbescherming is voor lozingen van afvalwater aansluiting op de riolering het meest doelmatig. Om die reden geldt voor lozingen van afvalwater in grondwaterbeschermingsgebieden een absoluut verbod.
Er bestaat slechts een ontheffingsmogelijkheid voor beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater indien de afstand waar het afvalwater vrijkomt tot de dichtstbijzijnde riolering waarop kan worden aangesloten meer dan 100 meter bedraagt (zie de bepalingen 3.2.1, eerste lid onder j en 3.2.3, eerste lid onder d, van onderdeel B van bijlage 10 van de P.M.V.).
Met dit besluit worden bestaande beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater in de bodem tot 1 januari 2005 vrijgesteld van de ontheffingplicht. In artikel 2 is namelijk bepaald dat het lozingsverbod tot die datum niet geldt. Voor deze lozingen blijft dus tot 1 januari 2005 lozing in de bodem mogelijk.
Vanaf 1 januari 2005 vervalt de ontheffingsplicht indien wordt voldaan aan de zuiverings- en infiltratie-eisen die worden gesteld in de bij dit besluit gestelde algemene voorschriften (artikel 3).
De eisen zijn identiek aan de eisen zoals deze zijn gesteld in het Lozingenbesluit bodembescherming, het enige verschil is de afstand tot de riolering (100 meter in plaats van 40 meter). De algemene voorschriften stellen eisen aan de deugdelijkheid en bedrijfszekerheid van het zuiveringssysteem en de infiltratievoorziening. De lozing moet dan plaatsvinden via een septic-tank en infiltratievoorziening.
Tevens worden voorschriften gegeven voor de beëindiging van de lozing.
De algemene voorschriften worden reeds in een vroeg stadium vastgesteld omdat verwacht wordt dat bij eventuele vervanging van bestaande zuiverings- en lozingsvoorzieningen alvast met de daarbij gestelde eisen rekening wordt gehouden.
Op basis van de kennisgeving beoordelen gedeputeerde staten of het nodig is in verband met de bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning in een concreet geval nadere eisen te stellen.
Wanneer gedeputeerde staten van oordeel zijn dat het in verband met de bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning ondanks de afstand toch noodzakelijk is op de riolering aan te sluiten, wordt de goedkeuring geweigerd.
Dit besluit is niet van toepassing op nieuwe beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater (lozingen, die voor het eerst plaatsvonden na 1 juli 1991) op een afstand van meer dan 100 meter van de riolering. Voor die lozingen dient dus een verzoek om ontheffing van de P.M.V. te worden ingediend.
Voor andere lozingen geldt zoals gezegd een absoluut verbod.
Aan de inwerkingtreding van het besluit is terugwerkende kracht verleend tot 28 maart 1995. Op deze datum is de PMV-1995 in werking getreden en het lag in de bedoeling om dit besluit op dezelfde datum in werking te laten treden. Helaas is bij de opstelling ervan vertraging ontstaan, die niet voorzien was, waardoor de datum van 28 maart 1995 niet kon worden gehaald.
Indien geen terugwerkende kracht zou worden verleend, zou een huidige lozing in de tussenliggende periode illegaal zijn geweest.
Het verbod in bepaling 3.2.1 onder j van onderdeel B van bijlage 10 van de P.M.V. geldt tot 1 januari 2005 niet voor een bestaande beperkte lozing van huishoudelijk afvalwater in grondwaterbeschermingsgebieden, indien de afstand van het gebouw waar het afvalwater vrijkomt tot de dichtstbijzijnde riolering waarop kan worden aangesloten, meer bedraagt dan 100 meter.
Indien in verband met het voortzetten van een bestaande beperkte lozing van huishoudelijk afvalwater na 1 januari 2005 werkzaamheden worden verricht, geeft de betrokkene tenminste 1 maand voor de aanvang van de werkzaamheden kennis aan gedeputeerde staten.
Het verbod in bepaling 3.2.1 onder j van onderdeel B van bijlage 10 van de P.M.V. geldt na 1 januari 2005 niet voor een bestaande beperkte lozing van huishoudelijk afvalwater in grondwaterbeschermingsgebieden, waarbij de afstand van het gebouw waar het afvalwater vrijkomt tot de dichtstbijzijnde riolering waarop kan worden aangesloten, meer bedraagt dan 100 meter waarvoor een goedkeuring is afgegeven.
Indien gedeputeerde staten niet binnen een maand na de datum van ontvangst van de kennisgeving een beslissing omtrent de goedkeuring hebben genomen wordt de kennisgeving geacht te zijn goedgekeurd onder de voorschriften die zijn opgenomen in de bijlage bij dit besluit. Deze termijn kan ten hoogste eenmaal met een maand worden verlengd indien daartoe binnen die termijn een besluit is genomen.
Met het uitvoeren van de werkzaamheden in verband met het voortzetten van de bestaande beperkte lozing van huishoudelijk afvalwater na 1 januari 2005 mag pas worden begonnen nadat de goedkeuring is verleend.
1. Zuiveringssysteem en infiltratievoorzieningen
Voorafgaand aan de lozing in de bodem moet door middel van een onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig paragraaf 6.1 van de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming, de gemiddeld hoogste grondwaterstand ter plaatse van de lozing en de dimensionering van de infiltratievoorziening zijn vastgesteld.