Organisatie | Heerlen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen Heerlen 2014 |
Citeertitel | Handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Heerlen 2014 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Handhavingsprotocol voor de lokale uitvoering van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen |
Geen
Art. 125 van de Gemeentewet, art. 4:81 en hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht, artikelen 1,61 eerste lid, 1,65 eerste lid, 1.66 en 1.72 eerste lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de artikelen 2.19 eerste lid, 2.23 eerste lid, 2.24 en 2.28 eerste lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2014 | Nieuwe regeling (tevens intrekking van Handhavingsprotocol kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen Heerlen 2012) | 11-03-2014 | BWV-13000567 |
“HANDHAVING WET KINDEROPVANG EN KWALITEITSEISEN PEUTERSPEELZALEN HEERLEN 2014”
Burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen
gelet op artikel 125 van de Gemeentewet;
gelet op artikel 4:81 en hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht;
gelet op de artikelen 1.61, eerste lid, 1.65, eerste lid, 1.66 en 1.72, eerste lid Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
Gelet op de artikelen 2.19, eerste lid, 2.23, eerste lid, 2.24 en 2.28, eerste lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen,
de Beleidsregel “Handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Heerlen 2014” vast te stellen.
Deze beleidsregel is van toepassing op de handhaving naar aanleiding van overtreding van de bij of krachtens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gestelde regelgeving.
Artikel 2 Vormen van sanctioneren
Bij het uitvoeren van het handhavingsbeleid heeft het college de volgende wettelijke bevoegdheden:
HOOFDSTUK 2 HERSTELLEND TRAJECT
In geval van ernstige overtredingen of recidive, waarbij onder recidive wordt verstaan het herhaaldelijk plegen van dezelfde dan wel nieuwe, ander soortige overtredingen, zal het college overgaan tot uitschrijving van een geregistreerde voorziening (voor kinderdagopvang,
buitenschoolse opvang, gastouderopvang of een gastouderbureau of
peuterspeelzaal, uit het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen.
HOOFDSTUK 3 BESTRAFFEND TRAJECT
Artikel 5 Gesubsidieerde peuterspeelzalen
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op gesubsidieerde peuterspeelzalen.
Deze beleidsregel wordt aangehaald als “Handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Heerlen 2014”.
Op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is het college van burgemeester en wethouder belast met het toezicht op en de handhaving van de naleving van kwaliteitseisen door de in zijn gemeente georganiseerde kinderopvang. Het feitelijk toezicht wordt volgens de wet verricht door de GGD, die door het college hiervoor als toezichthouder is aangewezen.
Handhaving door het college vindt plaats op basis van de inspectierapporten van de GGD. Op grond van de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht, de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en aanpalende regelgeving heeft het college hiervoor een aantal handhavings-instrumenten ter beschikking, die hieronder nader worden toegelicht.
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
Voorafgaand aan het herstellend traject van het college kan de GGD in spoedeisende gevallen een schriftelijk bevel geven aan de overtreder. De GGD-inspecteur geeft een schriftelijk bevel indien hij van mening is dat de kwaliteit bij een kindercentrum, peuterspeelzaal of gastouderbureau zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel lijden.
In een herstellend traject zijn voor het college de volgende stappen te onderscheiden:
• Stap 1: aanwijzing (artikel 1.65, eerste lid en artikel 2.23, eerste lid van de Wko)
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal bevindt dat de bij of krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3, of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen”) niet of in onvoldoende mate naleeft, geeft de houder een schriftelijke aanwijzing.
In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn genomen dienen te worden. De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen.
In geval van een overtreding met de prioriteit hoog, zal de hersteltermijn maximaal 14 dagen bedragen. Is er sprake van een overtreding met een gemiddelde of lage prioriteit dan bedraagt de hersteltermijn maximaal respectievelijk 2 of 6 maanden.
Na het verstrijken van de hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel opdracht geven voor een her-inspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal een volgende stap worden ingezet.
• Stap 2: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang
(artikel 125, tweede lid van de Gemeentewet en artikel 5:32 van de Awb)
De algemene bestuursdwangbevoegdheid is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te beëindigen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden.
De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid; neergelegd in artikel 5:32 Awb.
Doel is herstel van de overtreding en/of voorkoming van herhaling van de overtreding.
De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Ook kan besloten worden een volgende stap in het herstellend traject te zetten.
De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt, dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.
• Stap 3: exploitatieverbod (artikel 1.66 en 2.24 Wko)
Het college kan de houder verbieden een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of peuterspeelzaal in exploitatie te nemen dan wel de exploitatie voort te zetten. Dit kan het college in de volgende gevallen:
• Stap 4: verwijdering uit het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen
(artikel 1.47a, tweede lid en 2.4a, tweede lid van de Wko en artikel 8, eerste lid en artikel 14, eerste lid van het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk)
Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, een voorziening uit het register kinderopvang of het register peuterspeelzaalwerk kan verwijderen:
Vanaf het moment dat een voorziening is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang of peuterspeelzaalwerk in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang of peuterspeelzaalwerk en tot een boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is de bestuurlijke boete (artikel 1.72, eerste lid en 2.28, eerste lid, van de Wko).
Gemeentelijk handhavingsprotocol
Om de handhaving transparant en consistent te laten verlopen hanteert het college sinds 2010 een handhavingsprotocol, waarin door middel van beleidsregels wordt bepaald hoe en wanneer het college de hierboven geschetste handhavingsinstrumenten inzet. De Beleidsregels “Handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Heerlen 2014” geven artikelsgewijs invulling aan deze beleidsvrijheid van het college. De beleidsregels zijn aangepast aan de nieuwe wet- en regelgeving die in 2013 in werking is getreden en aan de nieuwe manier van inspecteren door de toezichthouders van de GGD per 1 januari 2014. De beleidsregels zijn gebaseerd op het VNG-model en volgen in grote lijnen het concept dat de Zuid-Limburgse gemeenten, op basis van het VNG-model, gezamenlijk hebben opgesteld. Het bestraffend traject heeft daarin, naast het herstellende traject, ten opzichte van het vorige handhavingsprotocol een prominentere plek gekregen.
HOOFDSTUK 2 HERSTRELLEND TRAJECT
Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting op hoofdstuk 2 hierboven. Art. 8 lid 1 sub c (besluit registers) biedt ook de mogelijkheid om op basis van signalen anders dan een GGD inspectierapport een voorziening te verwijderen uit het register. Dit moeten serieuze signalen zijn die betrekking hebben op de kwaliteit en veiligheid van de kinderopvang (zoals signalen van de politie, Bureau Jeugdzorg, Centrum voor Jeugd en Gezin). Het moet betrekking hebben op de eisen gesteld in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
HOOFDSTUK 3 BESTRAFFEND TRAJECT
Artikel 5 Gesubsidieerde peuterspeelzalen
Aangezien de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen niet toestaat dat er boetes worden opgelegd aan gesubsidieerde peuterspeelzalen wordt hier expliciet nog eens bepaald dat dit hoofdstuk dan ook niet van toepassing is op gesubsidieerde peuterspeelzalen. Deze uitsluiting betreft uitsluitend het bestraffende traject.
Artikel 6 Gebruik bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete
Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college een bestuurlijke boete op kan leggen, maar daartoe niet verplicht is. Voor een aantal overtredingen is bepaald dat het college altijd van deze bevoegdheid gebruik maakt. Dit laat onverlet dat het college bevoegd blijft voor de overige overtredingen een boete op te leggen. Indien het college daartoe overgaat, is hetgeen in deze beleidsregels is bepaald onverkort van toepassing.
Artikel 7 Hoogte bestuurlijke boete
In de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. Het college heeft derhalve beleidsvrijheid ten aanzien van de hoogte van het op te leggen boetebedrag.
Voor overtreding van de kwaliteitseisen geldt dat het college de hoogte van de boetebedragen heeft afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lagere prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.
Mede gelet op het in artikel 1.72 en 2.28 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen neergelegde boetemaximum heeft dit geleid tot de volgende verdeling.
Gemiddeld € 750,- tot € 3.000,-
In geval van overtreding van de artikelen 1.66, 2.24 en 1.45 en 2.2 is sprake van economische delicten, gesanctioneerd in de Wet op de Economische Delicten. In artikel 1 en 6 van deze wet is bepaald dat deze overtredingen beboet worden met een boete van de vierde categorie. De boetebedragen in onderhavig beleid komen hiermee overeen.
Overtreding van artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht is een strafbaar feit; strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: “Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.” Het boetebedrag voor deze overtreding, komt overeen met het in het Wetboek van Strafrecht genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie.
Gezien het bijzondere karakter van de voorziening voor gastouderopvang is ervoor gekozen de hoogte van de op te leggen boete met de helft te verlagen. Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseis is die specifiek alleen aan de gastouder wordt gesteld. In dat geval is de boete al op deze situatie afgestemd.
Het voorgaande laat onverlet dat het college op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht gehouden is de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het college heeft door middel van de prioritering en de aansluiting op de betreffende strafrechtelijke overtredingen de ernst van de overtredingen geobjectiveerd.
Aldus besloten tijdens de vergadering van het college van burgemeester en wethouders der gemeente Heerlen van 11 maart 2014.