Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Berkelland

Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBerkelland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingFinancieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2010
CiteertitelFinancieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2010
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning;
  2. Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2010.
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201001-01-2013Nieuwe regeling

22-12-2009

Berkelbericht 19 januari 2010

Collegebesluit 22 december 2009

Tekst van de regeling

Intitulé

Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2010

 

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

Artikel 1. Begripsbepalingen.

1.

In dit besluit wordt verstaan onder

  • -

    wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • -

    verordening: de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2010;

  • -

    inkomen: het inkomen zoals genoemd in artikel 4.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

2.

Voor zover niet anders bepaald, geldt in dit besluit dezelfde betekenis van begrippen die zijn gedefinieerd in de wet en in de verordening.

Hoofdstuk 2. Verstrekking van voorzieningen.

Artikel 2. Vorm verstrekking.

1.

Het college bepaalt of een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt, in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

2.

De aanvrager is in principe vrij te kiezen voor een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Hiervan wordt slechts afgeweken als het college van oordeel is dat er sprake is van overwegende bezwaren.

3.

Van overwegende bezwaren is in ieder geval sprake als er aanwijzingen zijn dat de aanvrager problemen zal hebben op verantwoorde wijze om te gaan met het persoonsgebonden budget.

Artikel 3. Verstrekking in natura.

1.

Bij verstrekking in natura wordt de voorziening in principe in bruikleen gegeven. Hiertoe wordt een bruikleenovereenkomst opgesteld tussen de gebruiker en de leverancier.

2.

In afwijking van de bepaling in het eerste lid kan het college een voorziening ook in eigendom verstrekken. In dat geval is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd.

Artikel 4. Persoonsgebonden budget: regels rond verstrekking en verantwoording.

1.

Het college onderzoekt steekproefsgewijs of het persoonsgebonden budget wordt aangewend waarvoor het is toegekend. De budgethouder dient hiertoe desgevraagd de volgende gegevens over te leggen:

  • -

    de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

  • -

    een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening;

  • -

    een zorgvuldige administratieve vastlegging van de bestedingen; hiertoe wordt ook een overzicht van de salarisadministratie gerekend.

2.

Bij de controle wordt rekening gehouden met een vrij besteedbaar bedrag ter hoogte van 1,5% van het budget, met een minimum van € 250,00 en een maximum van € 1.250,00 per jaar. De budgethouder hoeft hierover geen verantwoording af te leggen.

3.

Niet bestede persoonsgebonden budgetgelden, boven het in lid 2 genoemde vrij besteedbare bedrag, dienen te worden teruggestort naar de gemeente.

4.

Het steekproefsgewijze onderzoek laat onverlet dat het college bevoegd is te allen tijde onderzoek te verrichten naar de rechtmatigheid van het verstrekken van een persoonsgebonden budget.

Artikel 5. Financiële tegemoetkoming

1.

De volgende voorzieningen worden door het college uitsluitend in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt:

  • -

    verhuiskostenvergoeding als omschreven in artikel 15 van de verordening;

  • -

    kosten gebruik (rolstoel)taxi, eigen auto of vervoer door derden

  • -

    sportrolstoel

2.

Bij deze voorzieningen geldt dat er geen eigen aandeel wordt vastgesteld door het college.

Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen.

Artikel 6. Hoogte eigen bijdrage.

Het college laat de hoogte van de eigen bijdrage vaststellen door het CAK, een en ander conform de bepalingen zoals verwoord in hoofdstuk IV van het Besluit maatschappelijke ondersteuning en de verordening.

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden.

Artikel 7. Hulp bij het huishouden

1.

Hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in categorieën, te weten HH1 en HH2.

2.

HH1 bestaat uit schoonmaakwerkzaamheden bij de cliënt thuis.

3.

HH2 bestaat uit schoonmaakwerkzaamheden, te combineren met ondersteuning van de cliënt bij het voeren van de regie over het huishouden, signaleren van veranderingen in de thuissituatie van de cliënt of van de cliënt zelf.

4.

De hulp wordt in natura verstrekt of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Artikel 8. Verstrekking in natura.

1.

Bij verstrekking in natura wordt de hulp verricht door een of meerdere werknemers van door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieders.

2.

Het college stelt de omvang van de hulp vast op het aantal geïndiceerde uren naar klasse. Indien het college dit noodzakelijk acht kan dit worden uitgebreid tot het maximum van de betreffende klasse.

Artikel 9. Persoonsgebonden budget.

1.

De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt afgestemd op het aantal geïndiceerde uren van de toegekende klasse. Dit aantal wordt vermenigvuldigd met het van toepassing zijnde uurbedrag.

2.

Het uurbedrag voor hulp op grond van de Regeling dienstverlening aan huis bedraagt € 12,50.

3.

Het uurbedrag voor HH1 bedraagt € 15,00.

4.

Het uurbedrag voor HH2 bedraagt € 19,50.

Artikel 10. Overgangsbepaling persoonsgebonden budget.

1.

Vanaf 1 januari 2010 geldt het uurtarief zoals genoemd in dit Besluit, tenzij de cliënt op 31 december 2009 al beschikt over een persoonsgebonden budget ten behoeve van hulp bij het huishouden. In dat geval wordt de meest gunstige bepaling toegepast.

2.

Het oude uurtarief wordt maximaal tot en met 31 december 2010 gehandhaafd.

3.

Als de indicatie wijzigt in het jaar 2010, blijft het op dat moment geldende uurtarief van toepassing.

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen.

Artikel 11. Woonvoorzieningen.

1.

Een woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische aanpassing;

  • c.

    een niet-bouwkundige of niet-woontechnische aanpassing;

  • d.

    een uitraasruimte.

2.

De hoogte van een tegemoetkoming in de verhuiskosten bedraagt € 3.000,00.

3.

Een aanpassing aan de woning of een uitraasruimte wordt verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Artikel 12. Verstrekking in natura.

Bij verstrekking in natura wordt de woonvoorziening, indien mogelijk, in bruikleen gegeven. Hiertoe wordt een bruikleenovereenkomst opgesteld tussen de gebruiker en de leverancier. Het college kan een woonvoorziening ook in eigendom verstrekken. Hiertoe gaat het college in beginsel slechts over als het college dit noodzakelijk acht.

Artikel 13. Persoonsgebonden budget.

De hoogte van het persoonsgebonden budget is gelijk aan de kosten van de goedkoopst adequate voorziening. Het betreft de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

Artikel 14. Afschrijvingsschema.

1.

Het college kan (een gedeelte van) de kosten van de woonvoorziening terugvorderen als de voorziening heeft geleid tot een aanzienlijke waardevermeerdering van de woning en de woning binnen vijf jaren na de gereedmelding is verkocht.

2.

Er is sprake van een aanzienlijke waardevermeerdering als de woning na de aanpassing hoger is dan 110% van de waarde onmiddellijk voorafgaand aan de aanpassing of wanneer de aanpassing heeft geleid tot uitbreiding van het woonoppervlak.

3.

Bij het vaststellen van de hoogte van een terugvordering gaat het college uit van het volgende afschrijvingsschema:

  • -

    bij verkoop van de woning binnen een jaar na de gereedmelding: 20%

  • -

    bij verkoop van de woning binnen twee jaren na de gereedmelding: 40%

  • -

    bij verkoop van de woning binnen drie jaren na de gereedmelding: 60%

  • -

    bij verkoop van de woning binnen vier jaren na de gereedmelding: 80%

  • -

    bij verkoop van de woning binnen vijf jaren na de gereedmelding: 100%.

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 15. Vervoersvoorzieningen.

1.

Een vervoersvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening;

  • c.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • d.

    een vervoersvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget.

2.

Een collectieve vervoersvoorziening bestaat uit een pas voor de Regiotaxi. Hiermee kan de gerechtigde tegen een gereduceerd tarief gebruik maken van de Regiotaxi.

Artikel 16. Financiële tegemoetkoming.

De hoogte van een financiële tegemoetkoming bedraagt per kalenderjaar:

  • -

    bij gebruik van een eigen auto of vervoer door derden: € 420,00. Dit is 1.500 kilometers maal € 0,28;

  • -

    bij gebruik van een bruikleenauto: € 1.500 kilometers maal y euro. Hierbij is y gelijk aan het kilometerbedrag behorend bij merk en type bruikleenauto volgens de landelijk geldende norm;

  • -

    bij gebruik van een taxi: € 2.550,00. Dit is 1.500 kilometers maal € 1,70;

  • -

    bij gebruik van een rolstoeltaxi: € 2.850,00. dit is 1.500 kilometers maal € 1,90.

Artikel 17. Vervoersvoorziening in natura.

Bij verstrekking in natura wordt de voorziening in principe in bruikleen gegeven. Hiertoe wordt een bruikleenovereenkomst opgesteld tussen de gebruiker en de leverancier. Het college kan een voorziening ook in eigendom verstrekken. Hiertoe gaat het college in beginsel slechts over indien er dusdanige individuele aanpassingen aan de vervoersvoorziening moeten worden verricht dat hergebruik ervan niet mogelijk is.

Artikel 18. Persoonsgebonden budget.

1.

Het persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening. Dit bedrag wordt verhoogd met het bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare voorzieningen.

2.

Degene aan wie het persoonsgebonden budget wordt toegekend is verplicht een contract voor onderhoud en reparatie af te sluiten.

3.

Bij ongewijzigde omstandigheden geldt als uitgangspunt dat men eenmaal per 7 kalenderjaren in aanmerking komt voor een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening.

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en om de woning.

Artikel 19. Rolstoelvoorzieningen.

1.

Een rolstoel kan worden verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

2.

Ten behoeve van sportbeoefening kan een sportrolstoel worden verstrekt. Hieronder wordt tevens verstaan een sportvoorziening.

Artikel 20. Verstrekking in natura.

Bij verstrekking in natura wordt de rolstoel in principe in bruikleen gegeven. Hiertoe wordt een bruikleenovereenkomst opgesteld tussen de gebruiker en de leverancier. Het college kan een rolstoel ook in eigendom verstrekken. Hiertoe gaat het college in beginsel slechts over indien er dusdanige individuele aanpassingen aan de rolstoel moeten worden verricht dat hergebruik van de rolstoel niet mogelijk is.

Artikel 21. Persoonsgebonden budget.

1.

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening. Dit bedrag wordt verhoogd met het bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare rolstoelen.

2.

Degene aan wie het persoonsgebonden budget wordt toegekend is verplicht een contract voor onderhoud en reparatie af te sluiten.

3.

Bij ongewijzigde omstandigheden geldt als uitgangspunt dat men eenmaal per 7 kalenderjaren in aanmerking komt voor een persoonsgebonden budget voor een rolstoel.

Artikel 22. Sportrolstoel.

1.

Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt in de vorm van een forfaitaire financiële tegemoetkoming.

2.

De hoogte van de forfaitaire financiële tegemoetkoming bedraagt € 2.500,00. Dit bedrag is bestemd voor de aanschaf en het onderhoud van de sportrolstoel.

3.

Men kan maximaal eenmaal per drie jaren in aanmerking komen voor een sportrolstoel.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen.

Artikel 23. Indexering.

Het college beslist jaarlijks of de in dit besluit genoemde bedragen per 1 januari van het volgende jaar worden geïndexeerd.

Artikel 24. Citeertitel en inwerkingtreding.

1.

Dit besluit wordt aangehaald als het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2010.

2.

Dit besluit treedt in werking per 1 januari 2010.

3.

Met de inwerkingtreding van dit besluit vervalt het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2007.

 

Aldus vastgesteld te Borculo, op 22 december 2009.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland,

Secretaris Burgemeester