Organisatie | Schiermonnikoog |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2014 |
Citeertitel | Verordening rioolheffing 2014 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Rioolheffing 2014 |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-12-2013 | 01-01-2015 | Onbekend | 05-11-2013 www.schiermonnikoog.nl | Onbekend |
De raad van de gemeente Schiermonnikoog;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 oktober 2013;
gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;
Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2014
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
Artikel 4 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
1. De belasting als bedoeld in artikel 2 wordt geheven naar een vast bedrag en een variabel bedrag, waarvan beide bedragen afhankelijk zijn van het aantal volle kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.
2. Het aantal kubieke meters afgevoerd water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leiding- en grondwater dat in het belastingtijdvak naar het perceel is toegevoerd of opgepompt.
3. Indien ter zake van de hoeveelheid water in het belastingtijdvak twee tarieven van toepassing zijn, worden de hoeveelheden waar ieder van de tarieven op van toepassing zijn, door herleiding naar tijdsgelang bepaald.
4. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:
De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.
5. De op de voet van het tweede lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.
6. Voorzover de gegevens als bedoeld in lid 1 niet bekend zijn, wordt het waterverbruik door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar vastgesteld op basis van het waterverbruik van vergelijkbare percelen.
7. In zoverre in afwijking van het zesde lid wordt in het geval dat een woning en een niet-woning deel uitmaken van een perceel, het aantal kubieke meters water als volgt bepaald. Voor een woning wordt het aantal kubieke meters bepaald op grond van het zesde lid. Het aantal kubieke meters voor de niet-woning wordt bepaald door de naar het perceel toegevoerde hoeveelheid water te verminderen met het voor de woning in aanmerking te nemen aantal kubieke meters water.
1. Het vaste bedrag als bedoeld in artikel 5, eerste lid, bedraagt per belastingjaar
a. € 33,72 per eenheid van 0 tot en met 50m³;
b. € 67,56 per eenheid van 51 tot en met 250m³;
c. € 169,44 per eenheid boven 250m³.
2. Het variabele bedrag bedoelt in artikel 5, eerste lid, bedraagt per volle kubieke meter water € 1,22.
Artikel 7 Belastingtijdvak en belastingjaar
1. Het belastingtijdvak geldt in de gevallen waarin de heffing door middel van rekeningen van het waterbedrijf plaatsvindt en is gelijk aan de verbruiksperiode zoals die voor de betrokken belastingplichtige geldt voor de levering van water door het waterbedrijf.
2. In andere gevallen dan in het eerste lid bedoeld is het belastingtijdvak gelijk aan het kalenderjaar.
1. De belasting wordt geheven bij wege van schriftelijke, gedagtekende kennisgeving. Als kennisgeving wordt mede aangemerkt de voorschotnota c.q. eindafrekening van het waterbedrijf waarop het voorlopige gevorderde bedrag onderscheidenlijk het definitief gevorderde bedrag is vermeld. Het gevorderde bedrag wordt mondeling, dan wel door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt.
2. Ingeval aan de belastingplichtige voor het gevorderde bedrag geen voorschotnota's c.q. eindafrekening van het waterbedrijf worden gezonden, wordt de belasting bij wege van aanslag geheven.
3. De aangewezen gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet kan na de aanvang van het belastingjaar aan de belastingplichtige een voorlopig bedrag vorderen, naar het bedrag waarop het gevorderde bedrag vermoedelijk zal worden vastgesteld, indien zulks naar zijn mening rechtvaardigt.
Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
1. De belasting als bedoeld in artikel 2 is verschuldigd aan het einde van het belastingtijdvak.
2. Indien het belastingtijdvak minder dan twaalf maanden bedraagt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten als er in dat tijdvak, na het tijdstip van de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
3. Indien de belasting als bedoeld in artikel 2 bij wege van aanslag wordt geheven, is de belasting verschuldigd bij het begin van het belastingjaar, of zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
4. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt en de belasting wordt bij wege van aanslag geheven, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
5. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt en de belasting wordt bij wege van aanslag geheven, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
6. Het vierde en vijfde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt.
Artikel 10 Termijnen van betaling
1. Het voorlopig gevorderde bedrag en het definitief gevorderde bedrag van de heffing als bedoeld in artikel 2 moeten worden betaald tegelijk met en op dezelfde wijze als die waarop de voorschotnota's c.q. eindafrekening van het waterbedrijf waarop het voorlopig gevorderde bedrag c.q. definitief gevorderde bedrag is vermeld, moeten worden betaald.
2. In afwijking in zoverre van het bepaalde in het eerste lid en in afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet het gevorderde bedrag dat blijkt uit een aanslag, worden betaald in drie gelijke termijnbedragen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, de tweede twee maanden later en de derde en laatste weer twee maanden later.
3. In afwijking van het tweede lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingplichtige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in negen gelijke termijnbedragen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnbedragen telkens een maand later.
4. In afwijking van het tweede lid, is de belastingschuld direct invorderbaar, indien de belastingschuldige niet binnen de gestelde termijnen betaalt.
5. In afwijking van het derde lid, is de belastingschuld direct invorderbaar, indien de verschuldigde bedragen niet kunnen worden afgeschreven.
6. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete zijn de leden 2, 3, 4 en 5 van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.
7. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
Bij de invordering van de rioolheffing wordt kwijtschelding verleend.
Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.
Artikel 13 Inwerkingtreding, datum ingang heffing en citeertitel
1. De 'Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2013” van 6 november 2012 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.
3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2014.
4. Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening rioolheffing 2014”.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 5 november 2013.