Verordening op de heffing en de invordering van
onroerendezaakbelastingen 2014
Verordening onroerendezaakbelastingen 2014
De raad van de gemeente Zevenaar;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 november 2013, nr.
IN13.06098;
gelet op de artikelen 220 tot en met 220h en 255 van de Gemeentewet;
besluit:
vast te stellen de:
Verordening op de heffing en de invordering van
onroerendezaakbelastingen 2014
Artikel 1 - Belastingplicht
- 1.
Onder de naam “onroerendezaakbelastingen” worden ter zake van binnen de
gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die, naar de omstandigheden
beoordeeld, bij het begin van het kalenderjaar een onroerende
zaakdie niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet
krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht
gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen:
eigenarenbelasting.
- 2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in
gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat
deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik
heeft gegeven is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op
degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
- b.
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de
onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de
onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de
belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter
beschikking is gesteld.
- 3.
Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het
begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is
vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 2 - Belastingobject
- 1.
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in
hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
- 2.
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde op
grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is
vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend
aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig
dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 3 - Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet
waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde
voor het kalenderjaar, bedoeld in artikel 1.
- 2.
Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld
op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt
de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige
toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20,
tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 4 - Vrijstellingen
- 1.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij het bepalen van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet
reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde
waarde, de waarde van:
- a.
ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig
geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open
grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die
bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of de teelt van
gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te
gebruiken;
- b.
glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de
kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond
daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;
- c.
onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de
openbare eredienst of voor het houden van openbare
bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en
ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende
zaken die dienen als woning;
- d.
één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de
voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat
voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die
wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de daarop
voorkomende gebouwde eigendommen;
- e.
natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen,
heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die
door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke
zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van
natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;
- f.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer
per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
- g.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden
beheerd door organen, instellingen of diensten van
publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de
delen van zodanige werken die dienen als woning;
- h.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en
ander afvalwater en die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige
werken die dienen als woning;
- i.
werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden
afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die
werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als
gebouwde eigendommen zijn aan te merken;
- j.
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde
eigendommen – niet zijnde gebouwen – welke zijn geplaatst
ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste
van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals
lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten,
fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;
- k.
plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in
beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen
van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van
zodanige onroerende zaken die dienen als woning.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de
waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning
dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 5 - Belastingtarieven
- 1.
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:
- a.
de gebruikersbelasting 0,1500 %
- b.
- 1.
voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,1300 %;
- 2.
voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,2065
%.
- 2.
Indien de heffingsmaatstaf beneden € 2.500,- blijft, wordt geen
belasting geheven.
- 3.
Belastingaanslagen van minder dan € 9,- worden niet opgelegd. Voor de
toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op één
aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen onroerendezaakbelastingen
of andere heffingen aangemerkt als één belastingaanslag.
Artikel 6 - Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 7 - Termijnen van betaling
- 1.
De aanslagen moeten worden betaald uiterlijk twee maanden na de
dagtekening van het aanslagbiljet.
- 2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt ingeval het
totaalbedrag van de op één aanslagbiljet
verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het
bedrag daarvan, minder is dan
€ 5.000,- en de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso
van de betaalrekening
van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, dat:
- a.
aanslagen, waarvan de dagtekening ligt tussen 1 januari en 1 juli
van het belastingjaar waarop ze betrekking hebben, moeten worden
betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van
dagtekening van het aanslagbiljet tot en met september nog maanden
in het belastingjaar overblijven;
- b.
aanslagen, waarvan de dagtekening ligt na 1 juli van het
belastingjaar waarop ze betrekking hebben, moeten worden betaald in
drie gelijke termijnen.
Bij het van toepassing zijn van het vorenstaande vervallen de
incassotermijnen op de laatste werkdag van de maand, waarbij de eerste
termijn ten minste tien dagen na de dagtekening van de aanslag valt.
3.De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande
leden gestelde termijnen.
Artikel 8 – Kwijtschelding
Bij de invordering van onroerendezaakbelastingen wordt in afwijking van de
Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990
- a.
het percentage voor de kosten van bestaan gesteld op 100%;
- b.
de kwijtscheldingsnorm voor personen van 65 jaar of ouder gesteld op
100 % van de toepasselijke
netto AOW-bedragen;
- c.
bij het bepalen van het netto-besteedbare inkomen rekening gehouden
met de netto-kosten van kinderopvang;
- d.
aan personen die een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefenen
(kleine ondernemers) kwijtschelding verleend voor
privé-belastingschulden, onder de voorwaarden die voor natuurlijke
personen/niet-ondernemers gelden.
Artikel 9 – Nadere regels door het college van burgemeester en
wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en invordering van de
onroerendezaakbelastingen.
Artikel 10 – Overgangsbepaling
De “Verordening onroerendezaakbelastingen 2013”, vastgesteld bij
raadsbesluit van 19 december 2012, wordt ingetrokken met ingang van de in
artikel 11, tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien
verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich
voor die datum hebben voorgedaan.
Artikel 11 – Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die
van de bekendmaking.
- 2.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2014.
Artikel 12 - Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening
onroerendezaakbelastingen 2014”.
De griffier, De voorzitter,