Organisatie | Berkelland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Wmo beleidsregels gemeente Berkelland 2014 |
Citeertitel | Wmo beleidsregels gemeente Berkelland 2014 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Wmo
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-03-2014 | 01-01-2015 | Onbekend | 28-01-2014 Berkelbericht, 11 maart 2014 | Onbekend |
Wmo beleidsregels gemeente Berkelland 2014.
Sinds 1 januari 2007 is de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) van kracht. Deze wet verplicht de gemeenteraad om een verordening vast te stellen over de verstrekking van individuele voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning.
In artikel 4 van deze Wmo-verordening is vastgelegd dat het college beleidsregels moet vaststellen. Het belang van deze bepaling is dat het college belast is met de uitvoering van de wet. Door het vaststellen van beleidsregels maakt het college zichtbaar welke afwegingen het maakt bij het nemen van besluiten. Daarnaast bevordert deze vaststelling de rechtszekerheid van burgers. Het college is namelijk in principe gebonden aan de door zichzelf opgestelde beleidsregels. Ten slotte heeft de vaststelling van beleidsregels als voordeel dat bij de motivering van beschikkingen naar de beleidsregels kan worden verwezen.
De beleidsregels zijn ingedeeld in hoofdstukken.
In hoofdstuk 1 wordt de beoordeling van de te bereiken resultaten behandeld.
In hoofdstuk 2 worden de voorliggende, de algemeen gebruikelijke en algemene wmo voorzieningen behandeld.
In hoofdstuk 3 worden de verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming, de eigen bijdrage en eigen aandeel behandeld.
In hoofdstuk 4 worden de procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering behandeld.
De volgende bijlagen zijn onderdeel van de beleidsregels:
Bijlage 1 werkdocument afbakening HH1 en HH2
Bijlage 2 richtlijn toekenningsadvisering Hulp bij het Huishouden.
Omwille van de leesbaarheid van deze beleidsregels is steeds geschreven in de mannelijke vorm (hij of hem). Deze bepalingen zijn ook van toepassing op vrouwen.
Tot een schoon en leefbaar huis behoort het licht en zwaar huishoudelijk werk, zoals voor 2007 benoemd onder de AWBZ.
Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het schoonhouden van de overige ruimten die onder de compensatieplicht vallen.
Onder lichte huishoudelijke werkzaamheden vallen:
Onder zwaar huishoudelijke werkzaamheden vallen:
-stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bedden
verschonen, ramen lappen binnen.
De toekenning is afhankelijk van het huishouden en de woning die wordt bewoond en wat de persoon zelf nog kan of kan regelen met zijn netwerk.
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen eenpersoonshuishouden en meer persoonshuishouden.
Onder de compensatieplicht vallen de ruimten die - op het niveau sociale woningbouw- voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.
Alleen kamers die in gebruik zijn worden schoongehouden. Met kamers wordt de hoeveelheid ruimtes in de woning bedoeld exclusief de keuken, badkamer en het toilet.
Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief
balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.
Voorliggende voorzieningen of andere wettelijke voorzieningen
Allereerst beoordeelt het college of alle voorliggende voorzieningen, eigen mogelijkheden, gebruikelijke zorg, netwerk of andere wettelijke voorzieningen zijn meegenomen.
In artikel 2 van de Wmo is geregeld dat er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning bestaat als er een beroep kan worden gedaan op een andere wettelijke voorziening waarmee de beperkingen gecompenseerd kunnen worden. Andere regelingen gaan dus voor op de Wmo. Voor wat betreft de hulp bij het huishouden zal dit niet snel voorkomen. Soms zal de AWBZ voorliggend zijn, bijvoorbeeld als er aanspraak gemaakt kan worden op een zogenaamd Zorg Zwaarte Pakket. Er kan ook gedacht worden aan de situatie waarin iemand, bijvoorbeeld na een ongeluk, in aanmerking komt voor een schadevergoeding.
Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn.
Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten
iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de
beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare
meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er
geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard
anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer
mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Is er sprake van een latrelatie, dan zal de
gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.
Daarnaast wordt in sommige gevallen een zelf in te schakelen particuliere hulp als
algemeen gebruikelijke beschouwd, bijvoorbeeld als de aanvrager in een dusdanige
situatie verkeerd dat de hoogte van de eigen bijdrage gelijk zal zijn aan de kosten voor de voorziening en de aanvrager in staat is de hulp zelf praktisch te organiseren.
De vraag of iemand daadwerkelijk een beroep wil doen op een algemeen gebruikelijke voorziening is niet relevant.
Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.
Uit artikel 3 van de verordening volgt dat iemand niet in aanmerking komt voor hulp
bij het huishouden als er gebruikelijke zorg geleverd kan worden. Hiervan is sprake
als er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk
Aan deze bepaling ligt het uitgangspunt ten grondslag dat een leefeenheid primair zelf verantwoordelijk is voor het uitvoeren van huishoudelijke taken. Men wordt geacht de huishoudelijke taken te verrichten naast een volledige baan en/of studie en vrijetijdsbesteding.
Bij het begrip “leefeenheid” gaat het om personen die duurzaam met elkaar een huishouden voeren. Er is geen sprake van duurzaamheid als er een commerciële relatie bestaat tussen huisgenoten. Let wel, bij bloedverwantschap wordt niet snel aangenomen dat er een commerciële relatie bestaat, ook al stellen betrokkenen deze te hebben.
Er zijn ook situaties denkbaar waarbij het lastig is om te bepalen of er sprake is van de gezamenlijke verantwoordelijkheid van een leefeenheid voor het huishouden. Dit geldt bijvoorbeeld bij kloostergemeenschappen. Vaak is hier een bepaalde taakverdeling afgesproken die zich niet leent voor overname. In zo’n situatie kan hulp bij het huishouden worden toegekend voor de eigen woonruimte van de betrokkene (zoals de eigen slaapkamer). Gemeenschappelijke woonruimten behoren tot de verantwoordelijkheid van de gemeenschap.
Verder moet iemand daadwerkelijk tot het huishouden behoren, wil hij tot de leefeenheid gerekend kunnen worden. Ook hier zijn grensgevallen mogelijk. Bijvoorbeeld als iemand voor zijn werk een aantal dagen na elkaar niet thuis kan zijn (bijvoorbeeld een internationaal vrachtwagenchauffeur, offshore werk of werk in het buitenland). De afwezigheid dient een verplichtend karakter te hebben.
In dat geval dient ook gekeken te worden naar de activiteiten die de aanvrager niet zelf kan uitvoeren. Als er sprake is van uitstelbare taken (bijvoorbeeld boodschappen doen, wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk) zal in beginsel geen hulp worden toegekend. Bij de niet uitstelbare taken (zoals maaltijdvoorziening, afwassen en afruimen en het verzorgen van kinderen) ligt dit anders.
Als vaststaat dat er sprake is van andere personen die tot de leefeenheid behoren, zal allereerst bekeken worden of de huisgenoten de huishoudelijke taken kunnen overnemen, bijvoorbeeld door een herverdeling van taken. Hierbij geldt als uitgangspunt dat iedereen die ouder is dan 23 jaar geacht wordt een volledig huishouden te kunnen draaien. Eventueel kan kortdurend hulp bij het huishouden (maximaal 6 weken) worden toegekend om de leefeenheid te helpen bij het aanleren van huishoudelijke taken
Kinderen kunnen ook een bijdrage leveren aan de huishoudelijke taken. Hierbij hanteert het college de volgende uitgangspunten:
vanaf 18 jaar wordt men verondersteld een eenpersoonshuishouden draaiend te kunnen houden. Dit is immers de leeftijd waarop veel kinderen op kamers gaan. De huishoudelijke taken voor een eenpersoonshuishouden zijn: schoonhouden van de sanitaire ruimte, de keuken en één kamer. Daarnaast horen activiteiten zoals het doen van de was, het doen van boodschappen, het verzorgen van maaltijden en het afwassen en opruimen bij een eenpersoonshuishouden. De maximale belastbaarheid is te normeren naar 2 uur per week aan tijd die besteed kan worden aan uitstelbare, zware taken. Er kan 3 uur per week aan tijd worden besteed aan lichte en niet uitstelbare taken.
Zoals eerder opgemerkt wordt er van uitgegaan dat een leefeenheid zelf verantwoordelijk is voor het functioneren van het huishouden. Toekenning van een individuele voorziening op grond van de Wmo gebeurt pas als er sprake is van (dreigend) disfunctioneren van de leefeenheid die het gevolg is van de gezondheidsproblemen van een verzorgend lid van de leefeenheid. Dit kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding) of verwaarlozing (van zichzelf of afhankelijke huisgenoten).
Er zal altijd onderzocht moeten worden of de andere leden van de leefeenheid daadwerkelijk in staat zijn de huishoudelijke taken over te nemen door een herverdeling van activiteiten. Dit betekent dat de consulent die het keukentafelgesprek voert de huisgenoten altijd persoonlijk moet horen om vast te stellen of deze tot het leveren van gebruikelijke zorg in staat is.
Zo kan er sprake zijn van beperkingen bij de huisgenoten, waardoor het niet mogelijk is te komen tot een herverdeling van activiteiten. Daarnaast kan het gevaar van overbelasting dreigen. Onder “overbelasting” verstaat het college: “het meer belasten dan het prestatievermogen toelaat”. Dit kan worden veroorzaakt door een combinatie van factoren van lichamelijke en/of psychische aard.
Soms wordt er gesteld dat een partner of huisgenoot gezondheidsproblemen of beperkingen heeft en hierdoor geen huishoudelijke taken kan overnemen. Er kan ook gesteld worden dat de partner/huisgenoot door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken. In beide gevallen zullen er (medische) gegevens aangeleverd moeten worden ter onderbouwing van dit standpunt. Het college moet zich daar een geobjectiveerd oordeel over vormen. Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en gebruikelijke zorg, dan gaan werk en gebruikelijke zorg voor. Het hebben van een bijbaan of het beoefenen van hobby’s of vrijwilligerswerk kan dus op zich geen reden zijn om een toekenning te geven voor hulp bij het huishouden.
Bij dreigende overbelasting door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot kan wel huishoudelijke hulp worden toegekend voor de onderdelen die normaal gesproken tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. Deze toekenning zal een korte looptijd hebben (maximaal 6 weken) om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan te passen aan de ontstane situatie.
Als bekend is dat de zorgvrager nog maar een korte levensverwachting heeft, kan dit voor het college aanleiding zijn af te wijken van de bepalingen over gebruikelijke zorg.
Bij vraagstukken over de toepassing van het begrip “gebruikelijke zorg” zoekt het college zo veel mogelijk aansluiting bij de manier waarop onder het regime van de AWBZ werd omgegaan met dit begrip. De beleidsregels van het CIZ en de jurisprudentie kunnen hierbij als uitgangspunt dienen.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het
college compenseren in dat deel dat alleen professioneel kan worden opgelost.
De omvang van de hulp wordt uitgedrukt in de vastgestelde behoefte van de hulpvrager door middel van resultaatafspraken. De vaststelling komt voort uit het keukentafelgesprek dat wordt gevoerd door de consulent/VoorMekaar-teamlid met de hulpvrager.
Daarnaast wordt er een onderscheid gemaakt tussen HH1 en HH2.
HH1 bestaat uit schoonmaakwerkzaamheden die bij de cliënt thuis worden verricht. Bij HH2 worden de schoonmaakwerkzaamheden gecombineerd met de ondersteuning van de cliënt bij het voeren van de regie over het huishouden of het signaleren van veranderingen in de thuissituatie van de cliënt of van de cliënt zelf. In het “werkdocument Afbakening HH1 en HH2” wordt het onderscheid beschreven. Hierin is een schema opgenomen. Het schema geeft een handvat om beter te kunnen bepalen of er sprake is van een situatie waarin HH2 noodzakelijk is. Het werkdocument is als bijlage 1 opgenomen bij dit besluit.
Aan de hand van de behoefte en eigen mogelijkheden binnen het netwerk van de cliënt worden resultaatafspraken gemaakt en hulp ingezet. De totale tijd van de behoefte wordt bij elkaar opgeteld. Als er een element aan HH2 in zit, wordt HH2-hulp geïndiceerd; in de andere gevallen is het HH1.
Het college hanteert resultaatafspraken om te voorzien in de behoefte. Dit betekent dat in keukentafelgesprekken wordt geïnventariseerd wat de behoefte is naar aanleiding van de hulpvraag. Er wordt samen met de klant gekeken in hoeverre er oplossingen zijn door het inzetten van voorliggende voorzieningen, gebruikelijke zorg of het inzetten van personen uit het eigen netwerk.
Blijft er dan nog een behoefte over die ingevuld moet worden door een professional, dan worden hier resultaatafspraken over gemaakt, passend bij de situatie die van toepassing is. Dit is altijd maatwerk. Het college accepteert dan ook verschillen in soortgelijke situaties.
Het college verstaat onder resultaatafspraken het volgende:
Afspraken die worden gemaakt met de hulpvrager om te voorzien in de behoefte aan ondersteuning. Dit is altijd maatwerk. Denk hierbij aan bijvoorbeeld:
Tijdelijke hulp in de huishouding om een aantal huishoudelijke taken aan te leren.
Of afspraken over wie wat doet om de hulpvraag op te lossen. De hulpvrager kan een aantal zaken zelf regelen, door bijvoorbeeld mensen uit de directe omgeving te vragen of zelf wat lichte taken te doen. Indien nodig wordt voor een deel van de hulpvraag, naar behoefte professionele hulp ingeschakeld. Deze opsomming zijn slechts enkele voorbeelden.
In artikel 18 en 20 van de verordening staat dat bij het treffen van een voorziening in natura of in de vorm van een pgb in de beschikking wordt vastgelegd in sub b wat de duur is van de verstrekking. Het vaststellen van de duur is maatwerk en afhankelijk van de behoefte en resultaatafspraken. Het is mogelijk als de situatie van de klant onveranderd blijft om de duur vast te stellen voor maximaal 2 jaar. Dit speelt bij hoge uitzondering.
In alle andere situaties is het nodig om regelmatig de situatie opnieuw te bekijken om zo te monitoren of de resultaatafspraken daadwerkelijk gehaald worden en hierdoor de inzet van professionals zo kort mogelijk te laten zijn. Indien nodig worden resultaatafspraken en de duur gedurende de inzet aangepast.
De individuele voorziening hulp bij het huishouden wordt verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.
De gemeente heeft, samen met regiogemeenten, de hulp bij het huishouden Europees aanbesteed. Dit heeft geleid tot een groep zorgaanbieders die de hulp leveren bij de verstrekking in natura. De zorgaanbieders zijn: Careaz, Zorgkompas, T-zorg Nederland, TSN en Stichting Zorgcombinatie Marga Klompé .
In beginsel wordt de cliënt de mogelijkheid geboden één van deze aanbieders uit te kiezen, mits deze aanbieder de benodigde zorg kan leveren. Dit laatste hangt af van de contracten die de gemeente met de zorgaanbieders gesloten heeft.
De verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget houdt in dat de gemeente geld verstrekt zodat de cliënt zelf iemand kan inschakelen die de hulp levert. Het persoonsgebonden budget dient toereikend te zijn om de benodigde hulp te kunnen inkopen. Om die reden wordt het persoonsgebonden budget afgestemd op de behoefte in uren. Dit aantal aan uren wordt vermenigvuldigd met het van toepassing zijnde uurbedrag. Het college kiest voor de toepassing van uurbedragen omdat het verstrekken van de financiële tegenwaarde van de voorziening in natura niet per definitie leidt tot het verstrekken van een toereikend persoonsgebonden budget.
Er zijn drie verschillende uurbedragen van toepassing. Deze zijn genoemd in artikel 2 van het Financieel Besluit Wmo. Deze bedragen zijn gebaseerd op het volgende:
Zoals al eerder is opgemerkt moet het persoonsgebonden budget toereikend zijn om de beperkingen van de klant te compenseren. Dit gebeurt niet automatisch als de hoogte ervan wordt vastgesteld op de tegenwaarde van de voorziening in natura. De voorziening in natura wordt namelijk door derden geleverd. De gemeente betaalt hiervoor een tarief waarin bijvoorbeeld ook overheadkosten en secundaire arbeidsvoorwaarden zijn meegerekend. Hierdoor is in het verleden, al onder de AWBZ, het tarief vastgesteld op 75% van de waarde van de naturaverstrekking.
Het is op zich dan ook logisch om het uurtarief voor een persoonsgebonden budget lager vast te stellen dan op het bedrag van de tegenwaarde van de verstrekking in natura. Het tarief mag echter niet te laag zijn. Dit zou kunnen leiden tot het ontstaan van een categorie werkende armen. Dit is niet de bedoeling.
Er zit echter ook een gevaar aan het vaststellen van een te hoog tarief. Aangezien de budgethouder zijn uitgaven moet kunnen verantwoorden, zal een hoger tarief leiden tot een hoger uurloon van degene die de hulp levert. Dit kan leiden tot een leegloop bij de zorgaanbieders. Arbeidskrachten die nu in loondienst zijn bij de zorgaanbieder zullen overwegen om als alfahulp aan de slag te gaan. De zorgaanbieder zal zich dan gedwongen zien een hoger uurloon te gaan betalen. Uiteindelijk zal dit weer leiden tot hogere tarieven voor de gemeente.
Deze redenering heeft ertoe geleid dat er onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende soorten aan persoonsgebonden budget. Het college hanteert als uitgangspunt dat het persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een hulp die werkzaam is op grond van de Regeling dienstverlening aan huis. Het is echter voorstelbaar dat deze constructie niet mogelijk is. Om die reden zijn er ook andere tarieven genoemd. Het college is immers verplicht een toereikend persoonsgebonden budget te verstrekken.
Regeling dienstverlening aan huis.
Het college hanteert dus optie 1 als uitgangspunt. Bij de vaststelling van dit tarief is uitgegaan van het volgende:
Persoonsgebonden budget bij niet-toepassing Regeling dienstverlening aan huis.
Zoals aangegeven kan het ook voorkomen dat een budgethouder geen gebruik kan maken van de Regeling dienstverlening aan huis. Op grond van deze regeling mag de zorgverlener namelijk maximaal 3 dagen per week werkzaam zijn bij de zorgbehoevende. In de situatie waarin de Wmo-hulp tevens zorgverlener is op grond van de AWBZ en/of kinderopvang verzorgt, kan dit aantal van 3 dagen per week makkelijk overschreden worden. Dit betekent dat de budgethouder verplicht is een arbeidsovereenkomst af te sluiten met degene die de hulp bij het huishouden levert. Naast enkele juridische verschillen, leidt dit ook tot financiële consequenties. Zo is de budgethouder bij een arbeidsovereenkomst officieel werkgever. Dit houdt in dat de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek onverkort van toepassing zijn en geldt er bijvoorbeeld een termijn van twee jaren aan loondoorbetaling bij ziekte en de verplichting tot afdracht van loonbelasting etc..
Voor de vaststelling van de tarieven bij deze vorm van dienstverlening is aansluiting gezocht bij de tarieven die zijn opgenomen in het bestek van de aanbesteding. Er is voor gekozen om 75% van de genoemde maximumtarieven voor HH1 en HH2 aan te houden. De bedragen zijn opgenomen in artikel 9 van het financieel besluit gemeente Berkelland 2012. Dit bedrag wordt toereikend geacht.
Als kanttekening bij de tarieven geldt wel dat deze bedragen wellicht niet voldoende zijn om hiermee zelf hulp in te kopen bij een professionele zorgleverancier. Het college meent dat dit niet nodig is. Het persoonsgebonden budget is toereikend om een adequate voorziening te treffen. Het college is slechts verplicht de goedkoopst adequate voorziening aan te bieden. Aan deze verplichting wordt met de gekozen constructie ruimschoots voldaan. Daarnaast kan de klant nog altijd kiezen voor zorg in natura. Hiervoor zijn immers contracten met meer dan voldoende leveranciers afgesloten.
Gratis gebruik van de diensten van de Sociale verzekeringsbank
De budgethouder kan altijd, los van de vraag of de Regeling dienstverlening aan huis van toepassing is, gratis gebruik kan maken van de diensten van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Het college heeft deze service collectief ingekocht en de kosten hiervan worden niet doorberekend aan de budgethouder.
Dit heeft voor de budgethouder de volgende voordelen:
Uitbetaling en verantwoording overgedragen aan Menzis Wmo Support
De verstrekking van een persoonsgebonden budget heeft de gemeente overgedragen aan Menzis Wmo Support. De taakverdeling tussen het college en Menzis is als volgt: het college stelt de omvang en de looptijd van de toekenning vast. Menzis rekent uit hoe hoog het netto persoonsgebonden budget in dat geval is. Hierbij informeert Menzis de budgethouder tevens over de te verwachten hoogte van de eigen bijdrage en stemt Menzis de daadwerkelijke hoogte van het persoonsgebonden budget zo goed mogelijk af op de te verwachten eigen bijdrage. De budgethouder ontvangt dus een beschikking, een van de gemeente en een informatiebrief van Menzis.
Inwonende mantelzorgers kunnen niet betaald worden uit een pgb.
Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is
een afgeleid recht van de verzorgende, zodat geen zelfstandig recht ontstaat.
Als de mantelzorger niet toe komt aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis
van de verzorgende kan dit een gevolg zijn van (dreigende)overbelasting.
Dan kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de
verzorgende worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb
betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens
Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening
houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of
Mantelzorgers uitwonend (bijvoorbeeld: kinderen, kleinkinderen, ouders, broers en zussen en aanverwanten))
Uitwonende mantelzorgers kunnen niet betaald worden uit een pgb.
Als de mantelzorger niet toe komt aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgende dan is er bij toekenning van huishoudelijke hulp altijd de mogelijkheid om gebruik te maken van zorg in natura. Hiervoor zijn contracten afgesloten met meer dan voldoende leveranciers. Een pgb kan ook mits het niet door een mantelzorger wordt ingevuld.
In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.
Uitgangspunt : iedereen dient zelf zorg te dragen voor een woning.
Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning.
Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met
bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst.Een eigen woning kan zoweleen gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoalseen (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt inprincipe gesproken van een woning.
Specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen.
Bij specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen, voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden, worden ook geen voorzieningen getroffen.
Verhuizing naar een geschikt huis of een gemakkelijker geschikt te maken woning.
Het college beoordeelt allereerst of het resultaat, wonen in een geschikt huis, ookte bereiken is via een verhuizing.
Onder het primaat van verhuizen wordt verstaan dat de verlening van de voorziening van verhuizing en inrichting voorrang heeft op andere woonvoorzieningen. De achterliggende gedachte bij het primaat van verhuizing is dat er zo efficiënt mogelijk met de beschikbare middelen en de woningvoorraad wordt omgegaan (goedkoopst compenserende voorziening). In de jurisprudentie is het hanteren van het primaat van verhuizing op zichzelf geaccepteerd. Wel zal de gemeente moeten onderzoeken of in het concrete geval het primaat een voorziening is die voldoet aan de in artikel 4 lid 1 van de wet bedoelde compensatieplicht. Het onderzoek zal zich moeten richten op de beperkingen van de ondersteuningsvrager, de bouw- en woontechnische kenmerken van zijn woning en alle andere voor die beoordeling relevante feiten en omstandigheden.
Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten
grondslag worden gelegd. Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te gevenvan alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elkesituatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, die afhankelijk van de situatie, een rol kunnen spelen bij de besluitvorming.
De snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd
De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het afwegingsproces. In een aantal gevallen kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen, als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, de uitvoering en keuring vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrij komt. Uit de Wvg-jurisprudentie blijkt dat het essentieel is dat uit het advies blijkt binnen welke medisch aanvaardbare termijn een oplossing gevonden moet zijn voor het woonprobleem.
Rekening houden met sociale factoren
Sociale omstandigheden waarmee het college rekening houdt zijn bijvoorbeeld de voorkeur van de belanghebbende, de binding van de belanghebbende met de huidige woonomgeving, de nabijheid van voor de belanghebbende belangrijke voorzieningen. Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de belanghebbende kan een rol spelen in het afwegingsproces, met name in situaties waarin sprake is van mantelzorg. De sociale omstandigheden moeten in het onderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor zal minder zwaar wegen in het voordeel van aanpassen, als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dicht bij belangrijke voorzieningen, zoals winkels en werkplek is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn. De nadruk ligt meer op het zelfstandig blijven wonen dan op het blijven wonen in exact dezelfde woonomgeving. Als de belanghebbende zijn werk "aan huis" heeft (eigen bedrijf), dienen de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen te worden. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke, locatie negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben.
Rekening houden met woonlasten en financiële draagkracht van de belanghebbende
Rekening houdend met eventuele mogelijkheden op het gebied, maakt het college een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning. Alle relevante woonlasten moeten daarbij in aanmerking worden genomen. Als de belanghebbende eigenaar van de woonruimte is, zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer deze de woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning heeft meer financiële consequenties dan verhuizing vanuit een huurwoning. Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan.
Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optreden. Een eigenaar heeft doorgaans geld geleend en/of een hypotheek op het huis.
Ook indien de belanghebbende, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning, die gehandicapt raakt, door zijn handicap drastisch verandert (doorgaans brengt een handicap negatieve inkomensgevolgen met zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbrengen van de woonlasten van de eigen woning, en zal de belanghebbende ook problemen hebben met verhuizen.
Het kan echter ook zo zijn dat het huis vrij van hypotheek is. Dit kan ook tot een oplossing leiden, bijvoorbeeld het gebruik van overwaarde voor het betalen van de huur na verhuizing.
Natuurlijk kan, indien een woning vrij van hypotheek is, de overwaarde gebruikt worden voor een woningaanpassing, of kan een nieuwe hypotheek worden gevestigd.
Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte
Het college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:
De kosten zijn het uitgangspunt bij deze afweging, maar ook andere factoren kunnen een rol spelen.
De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing.
Er wordt ook rekening gehouden met het feit dat een aan te passen koopwoning naar alle waarschijnlijkheid minder makkelijk kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen.
Consequentie hiervan zal zijn dat eigen woningen meestal voor één enkele belanghebbende aangepast worden.
Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingen aan koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging dan ook een rol van belang. Ook de medische prognose speelt in dit verband een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren en dat als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat gegeven een rol spelen in de afweging tussen verhuizing en aanpassen.
Vaak zal een aangeboden mogelijkheid te verhuizen naar een andere woning door de belanghebbende als negatief worden beoordeeld. Vaak zal men graag willen blijven wonen in de vertrouwde woning. Als de bovenomschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is die wens niet meer doorslaggevend. Dat heeft gevolgen voor het weigeren van aangeboden geschikte woningen.
Na weigering beoordeelt het college of er van uit kan worden gegaan dat voldoende is gedaan om een compenserende oplossing te bieden. Dit wordt afgemeten aan de oorzaak voor het weigeren.
Na het afwegen van deze factoren kan een beslissing worden genomen over het al dan niet hanteren van het primaat van de verhuizing.
Aanvraag voor een woonvoorziening wordt geweigerd als:
De hulpvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.
Aanvraag van een mantelzorgwoning
Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook
daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning.
Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning
van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is het uitgangspunt dat de
uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in
de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden.
Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz.
Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden
deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een
mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en
ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de
Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. In alle situaties waarin belanghebbende geen gebruik meer maakt van de aangepaste woning (bijv. overlijden, verhuizing naar AWBZ –instelling of verhuizing na scheiding) wordt verwacht dat de overige gezinsleden de aangepaste woning verlaten. Dit wordt tijdens de beoordeling van de aanvraag besproken met betrokkenen en vastgelegd in de rapportage en beschikking. Het aanpassen van woningen brengt vaak hoge kosten met zich mee. De gemeente heeft er daarom belang bij dat eenmaal aangepaste woningen blijvend beschikbaar zijn voor personen met beperkingen of problemen. Het kan vóórkomen dat een huurwoning die vrij komt niet direct verhuurd kan worden aan een andere persoon met beperkingen of problemen voor wie de woning geschikt is. In die gevallen treedt de gemeente in overleg met de verhuurder.
Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de RO-vergunning. Er is in een dergelijke situatie (woonunit) geen plaats voor een verstrekking in
Een losse woonunit is een opnieuw te gebruiken verplaatsbare unit die tijdelijk kan worden ingezet. Zo’n unit kan een extra woonkamer of een complete slaapkamer met natte cel betreffen. Om van dit primaat gebruik te kunnen maken moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse unit bestaan, bijvoorbeeld doordat er voldoende ruimte is.
Daarbij zal het meestal zo zijn dat als er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse unit, er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Hier geldt dat de wens van betrokkene om een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse unit wel.
Het programma van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw kan gebruikt worden voor een losse woonunit. Het is daarbij van belang om in de beschikking vast te leggen dat – als de unit niet meer nodig is – dit aan de gemeente gemeld dient te worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit. Is een losse unit niet mogelijk, of is de aanpassing niet zodanig dat deze afweging gemaakt moet worden, dan kan de stap naar de al dan niet bouwkundige aanpassing worden gemaakt.
Zelf uit het oogpunt van kosten in de compenserende voorziening te kunnen voorzien
Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst
beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien.
Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een
hypotheek op de woning te vestigen waarvan niet wordt afgelost, zodat
de kosten beperkt blijven tot de rentekosten, waarop bij belastingaangifte renteaftrek mogelijk is, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.
Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.
Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.
Hierbij wordt de volgende lijn gehanteerd:
Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen. Aanpassingen die bij nieuwbouw of bij renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden, zijn hiervan uitgesloten.
Voorwaarden verstrekking voorziening
Aan de toekenning van een woonvoorziening verbindt het college een aantal specifieke voorwaarden. Het doel hiervan is om te bewerkstelligen dat er een adequate aanpassing wordt verstrekt en om te kunnen controleren of de aanpassing is uitgevoerd conform het programma van eisen.
Deze voorwaarden moeten uiteraard, door middel van een beschikking, bekend gemaakt worden aan de aanvrager. Als de aanvrager niet de eigenaar van de woning is, zal ook de eigenaar hierover een beschikking moeten ontvangen.
De volgende voorwaarden zijn van toepassing:
Kosten van de woningaanpassing
De volgende kosten kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de omvang van de woonvoorziening:
Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom. Daarbij geldt tevens dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium dat is vastgesteld in SR 1988 van de BNA. Hierbij wordt opgemerkt dat het college deze kosten alleen noodzakelijk acht in situaties waarbij er sprake is van een ingrijpende aanpassing van de woning.
De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;De administratiekosten die de verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte. Dit kan alleen als de kosten genoemd onder 1 tot en met 11 hoger zijn dan € 1.000,00. De vergoeding bedraagt 10% van deze kosten, dit met een maximum van € 350,00.
Daarnaast wijst het college de eigenaar van de woning op de noodzaak de opstalverzekering aan te passen aan de hogere herbouwwaarde van de woning.
Uitbetaling bouwkundige of woontechnische aanpassing
Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo door het college uitbetaald aan de eigenaar van de woning. De beschikking wordt verstuurd aan de belanghebbende (aanvrager) met een afschrift aan de eigenaar.
Vorm van verstrekking niet bouwkundige aanpassing
Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de aanvrager/belanghebbende.
Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.
Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding verstrekt.
Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen
verhuiskostenvergoeding toegekend.
De eigenaar-bewoner die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen, die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na de gereed melding van de voorziening:
Deze bepaling bevat een zogenaamde antispeculatiebepaling. Deze heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. Als uitgangspunt van de waardestijging worden de kosten van de verstrekte voorziening genomen. Deze kosten dient de belanghebbende in geval van verkoop volgens het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Berkelland vastgelegde afschrijvingsschema terug te betalen.
Handboek voor toegankelijkheid
Het handboek voor Toegankelijkheid behandelt de vele aspecten en variabelen die aan de toegankelijkheid van buitenruimten, gebouwen en woningen zijn verbonden.
Het handboek maakt onderdeel uit van de beleidsregels.
Het college kan de huurlasten betalen aan een verhuurder die een vrijgekomen aangepaste woning beschikbaar houdt voor een persoon met beperkingen.
Het doel is om te bevorderen dat aangepaste woningen zoveel mogelijk bewoond blijven door personen met een beperking. Hierover zijn met Pro Wonen de volgende afspraken gemaakt:
Als er een aangepaste woning vrijkomt meldt ProWonen dit aan de gemeente. (Als de enige aanpassing in de woning een traplift ouder dan 5 jaar is wordt de woning niet meer aangeboden als aangepaste woning.) In overleg wordt de woning door de gemeente en door ProWonen gelijktijdig geadverteerd in het Berkelbericht en op Thuis in de Achterhoek met vermelding van de aangebrachte aanpassingen en voorrang voor kandidaten met een indicatie, waarbij kandidaten uit de gemeente Berkelland voorrang hebben, zodat z.s.m. een nieuwe kandidaat gevonden wordt. Na publicatie volgt overleg over de beschikbare kandidaten. De gemeente kan de woning maximaal 3 maanden aanhouden en betaalt over deze periode de huur.
Een goed instrument om zo efficiënt mogelijk met de beschikbare middelen en de woningvoorraad om te gaan is het primaat van verhuizen. Hiervan is sprake als verhuizing naar een reeds geheel aangepaste woning of naar een goedkopere en makkelijker aan te passen woning een oplossing is die in aanmerking komt. Of dit een oplossing is voor de aanvrager blijkt uit het advies dat op verzoek van de gemeente wordt uitgebracht door het CIZ. De adviseur van het CIZ zal het primaat van verhuizen bespreken en de klant verwijzen naar ProWonen.
Het MO advies waarin wordt aangegeven dat verhuizing naar een reeds geheel aangepaste woning of naar een goedkoper en makkelijker aan te passen woning een oplossing is die in aanmerking komt wordt door ProWonen aangemerkt als een urgentieverklaring. De klant heeft dan voorrang bij het toewijzen van een woning. ProWonen zal hierbij proberen de klant binnen 6 maanden een andere woning aan te bieden.
In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.
Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door eenmaal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van eenmaal per week boodschappen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Soms hebben supermarkten een dergelijke service. Het is ook mogelijk dat vanuit de gemeente een boodschappendienst wordt opgezet. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.
Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.
Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen inzake levens- en
schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van
Voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen
Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.
Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, zowel die
beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, als die zijn opgezet door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties.In de gemeente Berkelland wordt dit o.a. gedaan door Supermarkt Geesink in Geesteren. Zij bezorgen in heel Berkelland voor een kleine vergoeding. Ook Livio kent een boodschappendienst, voor leden geldt een extra korting. Als
het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van
maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klaar maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn.
Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn.
Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn deze boodschappen te doen.
Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.
Zie uitgebreide beschrijving bij resultaat 1.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem
zal het college compenseren met een individuele voorziening.
Bij boodschappen is het uitgangspunt: eenmaal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in eenmaal per week mogelijk is.
De omvang van de hulp wordt uitgedrukt in de tijd waarin het resultaat kan worden behaald.
Het college inventariseert tijdens het keukentafelgesprek de behoefte en stelt samen een resultaatafspraak op. De omvang van de tijd die hiervoor nodig is, is gebaseerd op het document “Richtlijnen toekenningsadvisering Hulp bij het Huishouden”. De normen gelden als richtlijnen. In bijzondere gevallen is het college altijd bevoegd om hiervan naar boven of naar beneden af te wijken, waarbij uiteraard wel voldaan moet worden aan de resultaatsverplichting die geëist wordt op grond van het compensatiebeginsel. De Richtlijn is als bijlage 2 opgenomen bij dit besluit.
Het resultaat: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, als
individuele voorziening, wordt verstrekt in natura of in de vorm van een
Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van
dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden
toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb betreft - door de
mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting
Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening
houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of
De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. En soms gaat het om een los naadje of knoopje. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.
Voorliggende en algemene voorzieningen
Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden,alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.
Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn diebenut kunnen worden.
Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf door betrokkene van een wasmachine en/of droger.
Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.
Zie uitgebreide beschrijving bij resultaat 1.
Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke zorg wel tijd voor toegekend kunnen worden.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal hetcollege compenseren met een individuele voorziening.
Hieronder wordt gerekend: sorteren en wassen van kleding met behulp van een wasmachine, het drogen van de was met behulp van een droger, het opvouwen, strijken en opbergen van het wasgoed.
Wat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigenverantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeftte worden gestreken.
Bij het verzorgen van de was is het uitgangspunt: eenmaal per week.
De omvang van de hulp wordt uitgedrukt in de tijd waarin het resultaat kan worden behaald.
Het college inventariseert tijdens het keukentafelgesprek de behoefte en stelt samen een resultaatafspraak op. De omvang van de tijd die hiervoor nodig is, is gebaseerd op het document “Richtlijnen toekenningsadvisering Hulp bij het Huishouden”. De normen gelden als een richtlijn. In bijzondere gevallen is het college altijd bevoegd om hiervan naar boven of naar beneden af te wijken, waarbij uiteraard wel voldaan moet worden aan de resultaatsverplichting die geëist wordt op grond van het compensatiebeginsel. De richtlijn is als bijlage 2 opgenomen bij dit besluit.
Het resultaat: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding, als
individuele voorziening, wordt verstrekt in natura of in de vorm van een
Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van
dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden
toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb betreft - door de
mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting.
Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.
De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.
De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
Voorliggende en algemene voorzieningen
Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek of alle voorliggende en algemeengebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.
Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders e.d..
Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof, eigen netwerk etc.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.
De totale omvang van de hulp is maximaal 40 uur per week; het concrete aantal hangt af van de eigen mogelijkheden. Met andere woorden, de hulp is aanvullend. De hulp wordt besteed aan wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijden voorbereiden, sfeer scheppen, spelen en opvoedingsactiviteiten.
Bij de toekenning stelt het college bij beschikking vast om welke tijdelijke
periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.
De omvang van de hulp wordt uitgedrukt in de tijd waarin het resultaat kan worden behaald.
Het college inventariseert tijdens het keukentafelgesprek de behoefte en stelt samen een resultaatafspraak op. De omvang van de tijd die hiervoor nodig is, is gebaseerd op het document “Richtlijnen toekenningsadvisering Hulp bij het Huishouden”. De normen gelden als een richtlijn. In bijzondere gevallen is het college altijd bevoegd om hiervan naar boven of naar beneden af te wijken, waarbij uiteraard wel voldaan moet worden aan de resultaatsverplichting die geëist wordt op grond van het compensatiebeginsel. De Richtlijn is als bijlage 2 opgenomen bij dit besluit.
De individuele voorziening, beschikken over goederen voor primaire
levensbehoeften, wordt verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.
Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.
De Wmo verplicht het college voorzieningen te treffen op het gebied van verplaatsingen in en om de woning. Dit verplaatsen kan op verschillende manieren plaatsvinden: bijvoorbeeld met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, maar ook met een rolstoel.
Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel onder de Wmo. De andere voorzieningen vallen onder andere wettelijke regelingen. Daarom zijn ze, op grond van artikel 2 van de wet, uitgesloten.
Het gaat dan om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die nu juist daar niet voor bedoeld is, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder resultaat 8 en kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.
Het gaat om verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan
Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om
verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.
Rolstoelen voor incidenteel gebruik vallen niet onder resultaat 6./algemene voorziening: rolstoelpool
Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de autowordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat en zullen dan ook ter beschikking kunnen komen via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool.
De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning.
Als al het voorgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren.
Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van eenpersoonsgebonden budget.
Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.
Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.
Zou betrokkene een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperktelevensduur vanwege het al afgeschreven deel.
Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, kan via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.
Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen.
Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.
Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.
Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.
Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.
Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.
Voorliggende en algemene voorzieningen
Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld.
Dat kunnen ook fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met
Trapondersteuning, gebruik maken van eigen netwerk en dergelijke.
Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waar de
vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene uit bestaat.
Bij het bepalen van de relevante vervoersbehoefte gaat het niet om de vraag hoe vaak een belanghebbende een bepaalde bestemming wil bereiken, maar om de vraag hoe vaak hij dat moet kunnen doen om deel te nemen aan het 'leven van alledag' en om de daarvan deel uitmakende wezenlijke sociale contacten te onderhouden. Wat mensen normaal gesproken van dag tot dag plegen te doen c.q. zouden doen wanneer het gaat om zichzelf (buitenshuis) te verplaatsen (ook gelet op hun financiële capaciteit) dient derhalve uitgangspunt te zijn bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen.
Invulling vervoersbehoefte met CVV
Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoeftebij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.
Maximaal aantal zones vastgesteld op 900
Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd.
Dit komt overeen met 900 zones in het CVV op jaarbasis. Indien daar aanleiding vooris kan het college dit aantal verhogen. Personen die een WMO-indicatie hebben kunnen inaanmerking komen voor een CVV-pas. Jaarlijks moet hiervoor een drempelbedrag wordenbetaald van € 60,00. Dit bedrag kan jaarlijks aangepast worden.
Loopafstand minder dan 100 meter naast CVV ook nog een voorziening voor de zeer korte afstand
Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter zal het college
beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.
Loopafstand van meer dan 100 meter maar minder dan 800 meter ook nog voorziening voor de zeer korte afstand mogelijk
Ook bij personen met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter, zal het college beoordelen of een voorziening voor de zeer korte afstand noodzakelijk is.
Indien collectief vervoer niet mogelijk of niet beschikbaar is, kan het college een
financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening verstrekken voor regionaal vervoer.
Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een individuele voorziening.
Voorzieningen kunnen door het college verstrekt worden in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget en in de vorm van een financiële tegemoetkoming.
Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de aanvrager/betrokkene alsvoorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag.
Zou er in natura een voorziening vanuit het depot verstrekt worden, omdat er een geschikte voorziening aanwezig is, dan zal het bedrag van het persoonsgebonden budget op deze depotvoorziening gebaseerd worden. Daarbij wordt rekeninggehouden met de nog resterende afschrijvingsperiode bij het bepalen van de hoogte van het bedrag.
Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen vande vervoersvoorziening.
Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt. Het gaat dan om medische begeleiding, sociale begeleiders moeten zelf de reguliere prijs betalen voor het CVV.
Resultaat 8: Hebben van contacten en deelname aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten
Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten. Dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag.
Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
Voorliggende en algemene voorzieningen
Het college beoordeelt altijd eerst of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn.
Vervoersprobleem: eerst beoordelen of dit via resultaat 7 opgelost kan worden
Als het gaat om een vervoerprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via hetzevende resultaat opgelost kan worden.
Hoofdstuk 2. Voorliggende, algemeen gebruikelijke en algemene Wmo-voorzieningen
In artikel 8 lid 3 van de verordening is bepaald dat een individuele voorziening pas toegekend wordt als blijkt dat een aanwezige voorliggende, algemeen gebruikelijke en/of algemene Wmo-voorziening niet of niet voldoende de ondervonden beperkingen/problemen compenseert. Ook moet een algemene Wmo-voorziening in alle redelijkheid toegankelijk of bruikbaar zijn voor de ondersteuningsvrager.
Bij de beoordeling van het te bereiken resultaat worden dan ook eerst de voorliggende, algemeen gebruikelijke en/of algemene Wmo-voorzieningen beoordeeld. Vandaar dat we in dit hoofdstuk ook eerst op deze voorzieningen ingaan.
Onder voorliggende voorzieningen worden verstaan alle voorzieningen waarop een ondersteuningsvrager een beroep kan doen ter oplossing van zijn ondersteuningsvraag. Dit zijn ten eerste voorzieningen in andere wettelijke regelingen. Bekende voorbeelden zijn kinderopvang, hulpmiddelen van de Zorgverzekeringswet of zorg vanuit de AWBZ. Als één van de wettelijke voorliggende voorzieningen het probleem kan oplossen is de Wmo niet van toepassing, zo is in artikel 2 van de wet bepaald. Voorliggende voorzieningen zijn ook de algemeen gebruikelijke voorzieningen. Inzet van (technische) hulpmiddelen kan vaak al een oplossing zijn van een ondersteuningsvraag. Zoals een afwasmachine, aangepast bestek, het plaatsen van een verhoging voor een wasmachine, een droger en woningsanering. Als een (technisch) hulpmiddel niet aanwezig is of gerealiseerd kan worden maar wel een adequate compenserende oplossing biedt, heeft dit de voorkeur boven het inzetten van een individuele Wmo-voorziening. Hierbij wordt geen rekening gehouden met persoonlijke opvattingen over de inzet van deze hulpmiddelen. Als een ondersteuningsvrager aangeeft niet over de financiële middelen te beschikken, dan kan, zo nodig en gewenst, informatie en advies gegeven worden over bijzondere bijstand.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan aannemelijk is te achten dat iemand daarover, ook als hij of zij geen beperking of probleem heeft, de beschikking zou (kunnen) hebben. Dit zal gerelateerd moeten worden aan de algemeen aanvaarde maatschappelijke normen van het moment. Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een zaak algemeen gebruikelijk indien de volgende criteria van toepassing zijn:
financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend.
Niet in alle gevallen kan een algemeen gebruikelijke voorziening ook zo worden beschouwd. Dit heeft dan te maken met de individuele omstandigheden van de ondersteuningsvrager.
Voorzieningen die onder andere algemeen gebruikelijk worden geacht zijn:
Algemene en collectieve voorzieningen
Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners binnen de gemeente, maar wel, indien nodig, voor iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde toets, te verkrijgen of te gebruiken zijn.
Voorbeelden zijn onder andere: dagrecreatie voor ouderen, een eetcafé, klussendiensten, (ramen)was- en strijkservice, rolstoelpools voor incidentele situaties, scootmobielpools, kinderopvang in al zijn verschijningsvormen. Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de regels rond eigen bijdrage/eigen aandeel via het CAK, gelden niet.
Een voorbeeld van een collectieve voorziening is het collectief vraagafhankelijk vervoer (Regiotaxi). Deze voorziening is door iedereen te gebruiken, zonder dat daar een toekenning voor nodig is.
Indien iemand op grond van de wet gecompenseerd dient te worden ten aanzien van vervoer, kan collectief vervoer als een individuele voorziening worden verstrekt. Dan is wel een toekenning nodig. Er wordt geen eigen bijdrage via het CAK gevraagd.
Hoofdstuk 3. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdrage en eigen aandeel.
Artikel 6 lid 1 Wet maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:
“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”
Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat bereikt moet worden, het compenseren van problemen die een aanvrager ondervindt, te bereiken.
De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. En met de voorziening die betrokkene in natura krijgt moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn.
De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Na een wetswijziging die sinds 1 januari 2010 van kracht is, zijn er voor het persoonsgebonden budget als het gaat om hulp bij het huishouden meerdere mogelijkheden om dit in te vullen. (zie hoofdstuk 1. resultaat 1: een schoon en leefbaar huis.
De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo:
‘Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing’.
Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget zijn. Dat gaat immers rechtstreeks naar de aanvrager.
Ook is er soms sprake van een financiële tegemoetkoming bij een taxi- of rolstoel- taxikostenvergoeding op declaratiebasis.
Gemeenten kunnen ook andere systemen opzetten, mits die niet in plaats van maar naast het persoonsgebonden budget komen. Dat geldt bijvoorbeeld voor vouchers of cheques, als wie iets dergelijks niet wil maar gewoon een persoonsgebonden budget kan krijgen.
Onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget niet altijd even duidelijk
Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget is niet altijd even duidelijk. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt, doordat soms een financiële tegemoetkoming als forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt wordt. De verschillen tussen een financiële tegemoetkoming, een forfaitaire financiële tegemoetkoming en een persoonsgebonden budget zijn het beste als volgt aan te geven.
Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Een financiële tegemoetkoming kan afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de aanvrager. De aanvrager betaalt dan mee en dat wordt een eigen aandeel genoemd. Samen met dit eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend zijn, tenzij er nog een algemeen gebruikelijk deel in het bedrag zit. Dat kan, als dit in deze beleidsregels is geregeld, in mindering worden gebracht, ook naast een eigen aandeel.
Forfaitaire financiële tegemoetkoming
Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en meestal los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal meestal niet op het inkomen van de aanvrager worden afgestemd. Te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding of een auto- of taxikostenvergoeding. Ook hier kan eventueel wel rekening worden gehouden met een algemeen gebruikelijk deel, zoals bijvoorbeeld het tarief van het collectief vervoer.
Een voorziening in natura wil zeggen dat de gemeente de aanvrager daarvan een voorziening verstrekt die hij of zij kant en klaar krijgt. De voorziening wordt verstrekt en bestaat uit goederen of diensten. Er zijn diverse manieren waarop een voorziening in natura kan worden verstrekt, zoals:
Indien de belanghebbende kiest voor een voorziening in natura, is de gemeente verantwoordelijk dat deze voorziening ook wordt verstrekt. Daartoe worden, bij voorkeur, rechtsbetrekkingen aangegaan met leveranciers. De leverancier verstrekt de individuele voorziening in natura aan de belanghebbende namens de gemeente, zonder dat tussen de belanghebbende en de leverancier een rechtsbetrekking tot stand komt. De belanghebbende mag namelijk bij een voorziening in natura niet geconfronteerd worden met enigerlei verplichtingen, zoals het werkgever- of opdrachtgeverschap.
Er wordt bij het verstrekken van woonvoorzieningen (bijvoorbeeld traplift), vervoervoorzieningen (bijvoorbeeld scootmobiel) en rolstoelen dan ook een bruikleenovereenkomst gesloten tussen de belanghebbende en de gemeente. Uitzondering: Douche- en toiletvoorzieningen tot € 500,- worden de belanghebbende altijd in eigendom verstrekt.
Voor een voorziening in natura wordt een eigen bijdrage van de ondersteuningsvrager gevraagd. In de beschikking wordt de eigen bijdrage door de gemeente slechts aangekondigd. Dit omdat de berekening en inning plaats zal vinden via het Centraal Administratie Kantoor, zoals op grond van artikel 16 van de wet is bepaald.
Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend.
Op dit persoonsgebonden budget kan een eigen bijdrage in mindering worden
gebracht, tenzij het om een rolstoel gaat. Ook kan eventueel met een algemeen gebruikelijk deel rekening worden gehouden, eveneens met uitzondering van de rolstoel. Het verschil tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming is klein. Helder is wel dat bij een bouwkundige woningaanpassing niet gesproken kan worden van een persoonsgebonden budget, omdat die aan de eigenaar moet worden uitbetaald.
Uitzonderingen keuzevrijheid persoonsgebonden budget
In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op deze keuzevrijheid, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan.
Het college heeft de volgende uitzonderingen vastgesteld:
De Centrale Raad van Beroep heeft inmiddels bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (als de gebruiker een toekenning nodig heeft), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat. Daar mag in individuele gevallen vanaf worden geweken als duidelijk is dat het collectief vervoer ook in de situatie van betrokkene leidt tot een adequate compensatie. Ook aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. De afweging of daar sprake van is zal altijd gemaakt moeten worden.
Geen persoonsgebondenbudget als:
Het verstrekken van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats, indien:
Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdragen systematiek niet. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, dan kan hij een aanvraag indienen, die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgehandeld.
Indien iemand kortdurend hulp nodig heeft bij het huishouden na bijvoorbeeld ziekenhuisopname, en er moet direct hulp ingezet worden, kan het voorkomen dat belanghebbende dit niet op korte termijn kan regelen.
Ad c. Een mantelzorger behoort tot het inzetten van de eigen mogelijkheden/eigen netwerk en is daarmee voorliggend als oplossing ten opzichte van een individuele voorziening zoals een persoonsgebonden budget. Uiteraard dient bij de aanvraag van een persoonsgebonden budget wel goed onderzocht te worden welke taken de mantelzorger kan, niet kan en/of deze eventueel mantelzorgondersteuning nodig heeft. Indien in verband met (dreigende) overbelasting van de mantelzorger, toch een toekenning wordt afgegeven en daarvoor een PGB wordt verstrekt, is het niet de bedoeling dat de zorg door diezelfde overbelaste mantelzorger wordt uitgevoerd: dan wordt het probleem niet opgelost.
Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de belanghebbende:
Naast bovengenoemde redenen kan het ook voorkomen dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen niet al te lange tijd de te verstrekken voorziening vervangen zal moeten worden door een andere voorziening. En wellicht daarna weer. Het moge duidelijk zijn dat deze situatie zich ook niet leent voor een persoonsgebonden budget, omdat al vaststaat dat de voorziening maar een beperkte tijd bruikbaar zal blijven. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld voorzieningen voor kinderen.
Berekening hoogte persoonsgebonden budget
Wat betreft de voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening.
Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren.
De kosten van de voorziening, als de voorziening in natura zou worden verstrekt, zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zijn. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgevraagd. Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat eenpersoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft. Is dat niet het geval dan zal beoordeeld moeten worden of niet het volledige bedrag zonder korting vergoed zal moeten worden omdat anders het te bereiken resultaat onbereikbaar wordt. Verder zal worden uitgegaan van de situatie
die er zou zijn als de voorziening in natura zou worden verstrekt. Zou dat een nieuwe voorziening zijn of een voorziening die verstrekt zou worden uit depot. In de eerste situatie wordt het bedrag bepaald op een nieuwe voorziening, met korting. In het tweede geval wordt het bedrag bepaald op het bedrag dat het zou kosten om de voorziening uit depot aan te schaffen.
Uitbetaling persoonsgebonden budget
Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze
beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budgetis en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd.
Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt
aangeschaft. Dat wil zeggen een voorziening waarmee het beoogde resultaat niet bereikt kan worden. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden,
waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat program van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.
Het college neemt in de beschikking ook op dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is.
Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.
Betaling via een serviceorganisatie (hiermee wordt niet Menzis bedoeld)
Als de betaling via een serviceorganisatie gaat (de thuiszorg of een andere
organisatie) zal het college alleen op basis van daadwerkelijke uitgaven het
persoonsgebonden budget over maken.
Het college stort dan op uitdrukkelijk verzoek van de cliënt het geld op rekening van de serviceorganisatie, die tot betaling van de hulp overgaat na ontvangst van een werkbriefje van de cliënt. Het college betaalt dan niet te veel en de cliënt hoeft niets terug te betalen. Namens de cliënt verzorgt de serviceorganisatie ook de verantwoording.
Controle besteding van het persoonsgebonden budget
De controle van het persoonsgebonden budget vindt als volgt plaats. Iedere
budgethouder dient de volgende stukken te bewaren:
de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.
Via een beperkte steekproef zal het college bepalen bij welke budgethouders deze stukken zullen worden opgevraagd om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.
Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebondenbudget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.
Het financieel besluit regelt wanneer er een eigen bijdrage verschuldigd is
Het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2014 regelt
wanneer bij zorg in natura en persoonsgebonden budget een eigen bijdrage
Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).
Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, dat twee jaar voor
het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstigzijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2014 doet men aangifte over 2013, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2012 in 2014 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd. Een eigen bijdrage voor een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit de grens die in het besluit is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de
voorziening niet te boven gaan. Wordt een persoonsgebonden budget (of een
financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) verstrekt voor een voorziening die in eigendom van de aanvrager wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een pgb voor een doorlopende zaak die niet in eigendom wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt.
De financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel
Naast het persoonsgebonden budget kan ook een financiële tegemoetkoming
Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het zalgaan om een bouwkundige woonvoorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning, een verhuiskostenvergoeding, of een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een taxi of een rolstoeltaxi. De financiële tegemoetkoming zal zo groot zijn dat de aan te schaffen voorziening hiermee aangeschaft kan worden. Dit kan onder aftrek van een zogenaamd eigen aandeel, te vergelijken met de eigen bijdrage. Ook bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de besteding van de financiële
tegemoetkoming. En ook bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat: een forfaitair bedrag voor een verhuizing kan vrij worden besteed, mits er daadwerkelijk verhuisd wordt.
Hoofdstuk 4. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering
Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wvg of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ was het begrip ‘medische noodzaak’ doorslaggevend. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak in de ogen van de Raad aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken.
Dit heeft – als dit uitgangspunt ook onder de Wmo geldt - tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, van cruciaal belang is.
Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit gold onder de Wvg al bij de “uitraasruimte” waar soms het advies van een psycholoog of (ortho)pedagoog werd gevraagd. Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang. Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.
Lid 1 van artikel 25 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak.
Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.
Wanneer wordt er een advies gevraagd
In lid 2 van artikel 25 wordt een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies kan vragen, met andere woorden wanneer vraagt de gemeente medisch advies.
Het betreft een aanvrager die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend, dus niet bekend is bij het college én die een voorziening aanvraagt die een bepaald bedrag te boven gaat.
Het belang van deze regel is dat er voor het college een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin medisch geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Met deze vaststelling is een kader geschapen vanuit welk kader een verantwoorde compensatie van beperkingen plaats kan vinden. Het bedrag waarvan sprake is dat door het college is te bepalen, is niet al te hoog vastgesteld. Het verstrekken van voorzieningen zonder een medische scan van de huidige (uitgangs-)situatie houdt het risico in dat in situaties waarbij vanuit medisch oogpunt bter geen compensatie plaats had kunnen vinden (bijvoorbeeld omdat compensatie anti-revaliderend werkt, of zelfs afhankelijk maakt) toch compenserende voorzieningen worden verstrekt.
Om die reden is het bedrag vastgesteld op € 20.000,00. Boven dit
bedrag zal bij nieuwe aanvragers altijd medisch advies worden gevraagd. Het gaat hier om een aanschafbedrag van een voorziening en/of een geschat bedrag dat de gemeente denkt per jaar kwijt te zijn aan hulp bij het huishouden. Daarnaast wordtsteeds als te verwachten is dat een aanvraag om medische reden zal worden afgewezen de medisch adviseur om een advies gevraagd. Zonder een medisch advies is in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechter kan een dergelijk besluit vernietigen als deze onvoldoende gemotiveerd is.
Tot slot kan het college altijd aanleiding zien om medisch advies te vragen. Dat zal bijvoorbeeld plaatsvinden bij een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bijmedisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeldworden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.
Verstrekken van gegevens door belanghebbende
Van belanghebbende wordt verwacht die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college te verschaffen.
Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan, zeker als dit schriftelijk moet, geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de aanvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient in de verklaring
opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.
ICF classificatie wordt gebruikt
Lid 4 bepaalt dat bij de medische advisering de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de
zogenaamde ICF classificatie, gebruikt moet worden.
De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is
systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grondvan gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst. Van de zeer uitgebreide ICF zijn met name de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Hierbij dienen alleen
die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een
volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven. Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie.
Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ‘activiteiten en participatie’ zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. Samengevat betekentdit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.
Beslistermijn en besluitvorming
De termijn waarbinnen een beschikking op een aanvraag voor een individuele voorziening genomen moet worden, bedraagt maximaal 8 weken en in indien er offertes moeten worden opgevraagd, bedraagt de termijn 12 weken. Indien een beschikking niet binnen 8 of 12 weken kan worden gegeven, deelt het college dit binnen deze termijn aan de belanghebbende schriftelijk mee en noemt het een redelijke termijn waarbinnen hij de beschikking tegemoet kan zien.
Besluitvorming op een aanvraag voor een individuele voorziening geschiedt via een beschikking. Een beschikking is een aan de belanghebbende gericht officieel en schriftelijk besluit van de gemeente dat bepaalde rechtsgevolgen heeft.
In de beschikking wordt, voor zover van toepassing, aangegeven:
de toe te kennen individuele voorziening bijdraagt aan de te behalen resultaten en
aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en maatschappelijke
participatie van belanghebbende. Indien sprake is van een afwijzing, aangeven
waarom wordt afgewezen en op welke wijze belanghebbende zelf het probleem kan
en hoe deze tot stand is gekomen;
van eisen, een bruikleenovereenkomst, voor welk resultaat een persoonsgebonden
budget of een financiële tegemoetkoming gebruikt moet worden, een teruggave
verplichting en het doorgeven van gewijzigde situatie;
niet eens is, in bezwaar te gaan. De gemeente streeft ernaar, voordat een negatief
oof afwijkend besluit valt, betrokkene in de gelegenheid te stellen hierop te
Dit maakt het mogelijk dat door de gemeente eventueel gemaakte fouten hersteld
In de Beleidsregels Wmo gemeente Berkelland 2014 staat beschreven dat er bij Hulp bij het huishouden onderscheid gemaakt wordt tussen 2 typen hulp, HH1 en HH2.
HH1 is regel en HH2 is uitzondering.
Op basis van de activiteiten kan hierin het volgende onderscheid gemaakt worden:
Opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (andere helpen met de zelfverzorging) en anderen helpen met het bereiden van de maaltijden. Het gaat hierbij om ondersteuning van een ouder die tijdelijk niet om staat is de ouderrol op zich te nemen. Bijv. wassen en aankleden, hulp bij het eten en drinken, sfeer scheppen, spelen en opvoedingsactiviteiten.
In de praktijk is er behoefte aan duidelijke richtlijnen in welke situaties, los van de activiteiten HH1 of HH2 noodzakelijke is.
Factoren die kunnen leiden tot HH2
Belangrijkst uitgangspunt bij deze afweging is de vraag welk probleem de klant heeft en wat de gemeente moet compenseren.
Is het een uitvoeringsprobleem of is het (ook) een probleem bij het bepalen welke taken uitgevoerd moeten worden. Indien iemand ook ondersteund moet worden bij het bepalen van wat er moet gebeuren in het huishouden is vaak HH2 geïndiceerd.
Een uitzonderingscategorie hierin zijn mensen, die als gevolg van de aanwezige problemen een specifieke benadering nodig hebben waarvoor een geschoolde thuiszorg medewerker ingezet moet worden. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan mensen met een verslavingsproblematiek of een agressieproblematiek.
Er is een aantal factoren die mogelijk leiden tot de noodzaak voor HH2:
Cognitieve problemen; bijvoorbeeld dementie, ernstig vergeetachtig. Hierbij gaat het om mensen die mensen niet meer herkennen, vergeten welke dag het is, vergeten ramen en deuren dicht te doen, vergeten het gas uit te draaien en vergeten zichzelf en het huis te verzorgen (o.a. vervuilde woning en kleding).Dus niet mensen die een agenda nodig hebben omdat ze af en toe een afspraak vergeten.
Ernstige visuele problemen:hierdoor niet meer kunnen zien wat er moet gebeuren en daardoor dit ook niet aan kunnen sturen. Dit zijn mensen die geen detail meer kunnen zien en lezen of volledig blind zijn. Vaak zijn het mensen die ondersteund worden vanuit een instituut voor blinden en slechtzienden. Dus niet de mensen met een beginnende staar of die brildragend zijn omdat ze ver-of bijziend zijn,
Gedragsproblemen:hierdoor kan een specifieke aanpak nodig zijn om de veiligheid van de thuismedewerker te waarborgen. Dit zijn mensen die agressief kunnen reageren en mogelijk psychotisch of angstig kunnen worden van bepaalde zaken. Ook kunnen dit bijvoorbeeld mensen met verslavingsproblematiek zijn die onvoorspelbaar reageren. Dus niet mensen die boos worden en het lastig vinden dat er een andere hulp komt.
Het aanleren van taken: het geven van instructie omdat iemand nooit geleerd heeft deze taken uit te voeren of nooit heeft gedaan. Hierbij is wel van belang dat iemand het kan leren. Het gaat om een tijdelijke toekenning omdat de betrokkene daarna het geleerde in de praktijk kan toepassen of het niet kan leren.
Ernstige psychosociale problematiek:situaties waarin door een combinatie van verschillende factoren (bijv. schulden, overlijden, verlies werk) iemands structuur in zijn eigen leven en deelname aan het normale leven is verminderd. Dit zijn mensen die ondersteuning nodig hebben om weer structuur te krijgen en taken te overzien. Vaak zijn dit situaties waarin al ondersteuning aanwezig is van maatschappelijk werk of MEE. In deze situatie kan een doorverwijzing naar maatschappelijk werk of MEE nodig zijn voordat er een toekenning komt voor hulp bij het huishouden. Dus geen situaties waarin sprake is van lichte problematiek, enkelvoudige problemen zoals het beëindigen van een relatie of overlijden van een partner.
Factoren als het hebben van een signalerende functie of een sociale functie (praatje maken) zijn geen redenen om HH2 toe te kennen als hiervoor geen duidelijke medische reden aanwezig is. Ook het feit dat een hulp al lange tijd aanwezig is en er een vertrouwensband bestaat tussen hulp en klant, is in de regel geen noodzaak voor HH2.
Indien de toekenning door een nieuw onderzoek wijzigt van HH2 naar HH1 is het goed op klantniveau na te gaan en te onderbouwen waarom dit wel of niet mogelijk is.
*Huisstofmijt of andere aantoonbare reden voor stof arme omgeving hiervoor dient een longverpleegkundige in beeld te zijn.
*Huisstofmijt of andere aantoonbare reden voor stof arme omgeving hiervoor dient een longverpleegkundige in beeld te zijn en de woning dient gesaneerd te zijn.
*Indien uit wordt gegaan van de werkelijke gebruikte slaapkamers en hiermee een eengezinswoning als kleine woning wordt beoordeeld, kan er extra tijd toegekend worden als er een kamer is die wekelijks gebruikt wordt(vb. strijkkamer, hobbykamer) en die ook eens per week gestofzuigd moet worden. Voor alleen het schoonhouden van deze ruimte wordt de extra tijd toegekend.
Strijken is het strijken van de bovenkleding niet voor het strijken van de onderkleding of het beddengoed. Extra tijd voor strijken van onderkleding en/of beddengoed is alleen mogelijk indien dit medisch noodzakelijk is. Wasdroger is algemeen gebruikelijk.
Boodschappenlijst samenstellen. Boodschappen inkopen, boodschappen opruimen | ||||
Opruimen na bezorging door boodschappenservice in combinatie met aanwezigheid van de hulp |
**Voor boodschappen en het bereiden van de warme maaltijden zijn voorliggende voorzieningen aanwezig, te weten een boodschappenservice en een maaltijdservice. Maaltijdservices kunnen met de meest voorkomende dieeteisen(glutenvrij, zoutarm, diabetes ect.) rekening houden.
Als het medisch noodzakelijk is dat er speciaal voedsel nodig is en extra reizen hiervoor noodzakelijk is kan extra tijd toegekend worden.
Warme maaltijd bereiden, koken, warme maaltijd klaarzetten, tafel dekken | ||||
***Voor het bereiden van de broodmaaltijden geldt een maximum van 7 keer per week. Er kan ’s morgens brood voor de tweede maaltijd klaargezet worden in een trommeltje of in de koelkast.
****Voor het bereiden van de warme maaltijden geldt een maximum van 5 keer per week.
Tips: Er kan voor twee dagen gekookt worden of tussendoor gebruik gemaakt worden van een kant-en-klaar maaltijd of afhaalmaaltijd.