Organisatie | Stichtse Vecht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Renteregeling gemeentelijke belastingen. |
Citeertitel | Renteregeling gemeentelijke belastingen. |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-03-2014 | 10-03-2016 | Nieuwe regeling | 25-02-2014 Gemeenteblad, 11 maart 2014 nr 12767 | Beleid |
Artikel 1 Uitvoeringsregeling Invorderingswet
Hoofdstuk III van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 is van toepassing.
Artikel 2 Reikwijdte van de regeling
De in deze regeling opgenomen regels gelden bij de heffing en de invordering van alle gemeentelijke belastingen.
De belastingplichtige die niet binnen een maand na afloop van het belastingjaar is uitgenodigd tot het doen van aangifte of aan wie niet binnen een maand na afloop van het belastingjaar een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen veertien dagen na afloop van die maand bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar ontstaat, dan wel het aantal honden dat door de belastingplichtige wordt gehouden, wijziging ondergaat, moet de belastingplichtige binnen veertien dagen na het tijdstip waarop de belastingplicht is ontstaan of de wijziging van het aantal honden heeft plaatsgevonden, bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar, schriftelijk aangifte doen.
Artikel 4 Voorlopige vordering
Indien de bouwkosten genoemd in de tarieventabel onder rubriek III, dienst Volkshuisvesting en Milieu op het moment van in behandeling nemen van de aanvraag niet tot het definitieve bedrag kunnen worden vastgesteld, kan een voorlopige vordering worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag waarop de vordering vermoedelijk zal worden vastgesteld.