Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Utrecht

Besluit van provinciale staten van Utrecht van 3 februari 2014, nr.PS2014BEM03, houdende vaststelling van regels inzake de verstrekking van systematische toezichtinformatie provincie Utrecht (Verordening systematische toezichtinformatie provincie Utrecht)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUtrecht
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingBesluit van provinciale staten van Utrecht van 3 februari 2014, nr.PS2014BEM03, houdende vaststelling van regels inzake de verstrekking van systematische toezichtinformatie provincie Utrecht (Verordening systematische toezichtinformatie provincie Utrecht)
CiteertitelVerordening systematische toezichtinformatie provincie Utrecht
Vastgesteld doorprovinciale staten
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpmilieu, vergunningen/ontheffingen, water, archieven, mandaten algemeen, ruimtelijke ordening

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. art. 124h Gemw
  2. <p align="left"> Besluit verstrekking systematische toezicht-informatie, art. 2
  3. <p align="left">Archiefwet 1995, art. 38
  4. <p align="left">Archiefwet 1995, art. 40, lid 3
  5. <p align="left"> Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, art. 5.2a, lid 2

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-201422-03-2017nieuwe regeling

03-02-2014

Provinciaal blad, 2014, 87

PS2014BEM03

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit van provinciale staten van Utrecht van 3 februari 2014, nr.PS2014BEM03, houdende vaststelling van regels inzake de verstrekking van systematische toezichtinformatie provincie Utrecht (Verordening systematische toezichtinformatie provincie Utrecht)

Besluit van provinciale staten van Utrecht van 3 februari 2014, nr. PS2014BEM03, houdende vaststelling van regels inzake de verstrekking van systematische toezichtinformatie provincie Utrecht (Verordening systematische toezichtinformatie provincie Utrecht)

Provinciale staten van Utrecht;

Gelezen het voorstel van gedeputeerde staten van 10 december 2013, afdeling BDO, nr. 80EFE894, en na overleg met de besturen van de Utrechtse gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen;

Gelet op artikel 124h van de Gemeentewet, artikel 2 van het Besluit verstrekking systematische toezichtinformatie, de artikelen 38 en 40, derde lid, van de Archiefwet 1995 en artikel 5.2a, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

Overwegende dat het provinciebestuur in het kader van interbestuurlijk toezicht een toezichthoudende rol vervult naar gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen en in dit verband systematische informatie nodig heeft;

Besluiten:

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening (en de daarop berustende bepalingen) wordt verstaan onder:

  • a.

    gemeentelijke planologische besluiten:

    • 1e

      structuurvisie op grond van artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);

    • 2e

      bestemmingsplannen op grond van artikel 3.1 van de Wro, inclusief de wijzigings- en uitwerkingsbevoegdheden, bedoeld in artikel 3.6 van de Wro;

    • 3e

      omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), wordt afgeweken van een bestemmingsplan of een beheersverordening;

    • 4e

      omgevingsvergunningen die niet afwijken van een bestemmingsplan of een beheersverordening maar die in strijd zijn met een exploitatieplan, algemene regels op grond van de artikelen 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wro, of een voorbereidingsbesluit waarin op basis van artikel 3.7, vierde lid, van de Wro gebruiksvoorschriften zijn opgenomen;

    • 5e

      projectuitvoeringsbesluiten die zijn gebaseerd op afdeling 6 van de Crisis en herstelwet (Chw) waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3°, van de Wabo wordt afgeweken van een bestemmingsplan of een beheersverordening;

    • 6e

      projectuitvoeringsbesluiten die zijn gebaseerd op afdeling 6 van de Chw die niet afwijken van een bestemmingsplan of een beheersverordening maar die in strijd zijn met een exploitatieplan, algemene regels op grond van de artikelen 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wro, of een voorbereidingsbesluit waarin op basis van artikel 3.7, vierde lid, van de Wro gebruiksvoorschriften zijn opgenomen;

  • b.

    grondwaterbeschermingszone: gebied dat in de Provinciale milieuverordening Utrecht 2013 is aangewezen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning;

  • c.

    inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer en artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • d.

    kwaliteitscriteria: landelijke kwaliteitseisen voor de uitvoering door gemeenten en waterschappen van vergunningverlenings-, toezichts- en handhavingstaken (VTH-taken), bedoeld als toetsingskader voor horizontale verantwoording; ze vormen tevens de basis voor interbestuurlijk toezicht door de provincie.

HOOFDSTUK 2 TOEZICHTINFORMATIE

Artikel 2 Archiefwet 1995

  • 1

    Burgemeester en wethouders van de gemeenten in de provincie Utrecht verstrekken aan gedeputeerde staten systematische toezichtinformatie over de uitvoering van de Archiefwet 1995 en op deze wet gebaseerde uitvoeringsbesluiten, conform het Aanvullende beleidskader voor het interbestuurlijk Archieftoezicht, zoals gedeputeerde staten op 3 juli 2012 hebben vastgesteld, en de daarin opgenomen bijlage met toezichtcriteria.

  • 2

    De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden jaarlijks voor 15 juli aan gedeputeerde staten overgelegd.

  • 3

    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en, in het geval van gemeenschappelijke regelingen waaraan Utrechtse gemeenten of waterschappen deelnemen en waarvan het daarbij ingestelde openbaar lichaam of gemeenschappelijk orgaan in de provincie Utrecht is gevestigd, op de besturen van die lichamen of organen.

Artikel 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

  • 1

    Burgemeester en wethouders van de gemeenten in de provincie Utrecht verstrekken aan gedeputeerde staten systematische toezichtinformatie onder overlegging van de hierna, onder a tot en met c genoemde, door het dagelijks bestuur vastgestelde, (jaar)documenten op het gebied van toezicht en handhaving, milieu, bouwen en ruimtelijke ordening. Uit de informatie moet duidelijk blijken of de in deze documenten beschreven toezichts- en handhavingstaken zijn uitgevoerd conform de kwaliteitscriteria die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het daarop gebaseerde Besluit omgevingsrecht (BOR). Daarnaast wordt bij de informatieverstrekking in het bijzonder aandacht besteed aan de risicothema’s asbestregelgeving, brandveiligheid bij opslag van gevaarlijke stoffen, constructieve veiligheid en brandveiligheid, verontreinigde grond en risicovolle inrichtingen:

    • a.

      het handhavingsbeleid, bedoeld in artikel 7.2 van het BOR, inclusief vaststellingsbesluit;

    • b.

      het uitvoeringsprogramma, bedoeld in artikel 7.3 van het BOR; inclusief vaststellingsbesluit;

    • c.

      de rapportages, bedoeld in artikel 7.7, eerste en tweede lid, van het BOR, inclusief vaststellingsbesluit.

  • 2

    Naast de in het eerste lid genoemde documenten worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      het aantal handhavingsverzoeken dat is binnengekomen met betrekking tot de risicothema’s en de reactie daarop;

    • b.

      de omvang van het vergunningenbestand op de risicothema’s;

    • c.

      de activiteiten die het gemeentebestuur verricht om het vergunningenbestand actueel te houden;

    • d.

      het aantal vergunningen dat van rechtswege is verleend waarbij strijd is met het vastgestelde gemeentelijk beleid.

  • 3

    Het document, bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt binnen vier weken na een besluit tot vaststelling of wijziging aan gedeputeerde staten overlegd. Het document, bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt jaarlijks verstrekt voor 1 februari van het jaar waarop het betrekking heeft. Het document, bedoeld in het eerste lid, onder c, en de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder a tot en met d, worden jaarlijks voor 15 juli verstrekt.

Artikel 4 Monumentenwet 1988

  • 1

    Burgemeester en wethouders van de gemeenten in de provincie Utrecht verstrekken aan gedeputeerde staten, in de vorm van een overzicht, systematische toezichtinformatie ten aanzien van:

    • a.

      de verleende en geweigerde omgevingsvergunningen voor beschermde monumenten in het kader van artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, inclusief de gegevens van het beschermde monument waarop deze besluiten betrekking hebben;

    • b.

      de adviezen van de monumentencommissie, genoemd in artikel 15 van de Monumentenwet 1988, inclusief de gegevens van het beschermde monument waarop deze adviezen betrekking hebben, alsmede de actuele samenstelling van de monumentencommissie;

    • c.

      de verleende en geweigerde omgevingsvergunningen waarbij een archeologisch rapport is opgesteld of archeologisch advies is ingewonnen, inclusief de gegevens van de archeologisch (verwachte) waarden waarop deze besluiten betrekking hebben.

  • 2

    De gegevens, bedoeld in dit artikel, worden jaarlijks voor 15 juli aan gedeputeerde staten overgelegd.

Artikel 5 Wet ruimtelijke ordening in samenhang met Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Crisis- en herstelwet

  • 1

    Burgemeester en wethouders van gemeenten in de provincie Utrecht verstrekken aan gedeputeerde staten systematische toezichtinformatie ten aanzien van:

    • a.

      een overzicht van de vastgestelde gemeentelijke planologische besluiten. Hierbij wordt in ieder geval aangegeven hoe is omgegaan met generieke wettelijke eisen, met de provinciale regelgeving, bedoeld in de Provinciale Ruimtelijke Verordening, en de rijksregels ter bescherming van ruimtelijke belangen van het rijk, bedoeld in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening;

    • b.

      de voornemens voor het komende jaar inzake handhaving en het verslag van het afgelopen jaar, bedoeld in artikel 10.1 Wro, inzake handhaving en beleid voor wat betreft bestemmingsplannen, beheersverordeningen, algemene regels en specifieke aanwijzingen;

    • c.

      een overzicht van de vigerende bestemmingsplannen die ouder zijn dan tien jaar.

  • 2

    De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden jaarlijks voor 15 juli aan gedeputeerde staten overgelegd.

Atikel 6 Waterwet in samenhang met de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

  • 1

    Burgemeester en wethouders van de gemeenten in de provincie Utrecht verstrekken aan gedeputeerde staten systematische toezichtinformatie ten aanzien van besluiten omtrent vaststelling dan wel wijziging van het rioleringsplan, bedoeld in artikel 4.22 Wet milieubeheer.

  • 2

    Het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden verstrekt aan gedeputeerde staten systematische toezichtinformatie in de vorm van de in artikel 3, eerste lid, onder a tot en met c, genoemde (jaar)documenten. De informatie heeft voorts betrekking op:

    • a.

      het aantal binnengekomen handhavingsverzoeken en de reactie daarop;

    • b.

      de omvang van het vergunningen- en ontheffingenbestand;

    • c.

      de activiteiten die het waterschapsbestuur verricht om het vergunningen- en ontheffingenbestand actueel te houden.

  • 3

    De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden binnen twee maanden na vaststelling of wijziging aan gedeputeerde staten overgelegd. Het handhavingsbeleid, bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, wordt binnen vier weken na een besluit tot vaststelling of wijziging aan gedeputeerde staten overgelegd. Overlegging van het jaarprogramma vindt jaarlijks plaats voor 1 februari van het jaar waarop het betrekking heeft. De rapportages en de in het tweede lid, na de eerste volzin, bedoelde overige gegevens worden jaarlijks voor 15 juli overgelegd.

Artikel 7 Activiteitenbesluit milieubeheer en Provinciale milieuverordening

  • 1

    Burgemeester en wethouders van de gemeenten in de provincie Utrecht verstrekken aan gedeputeerde staten systematische toezichtinformatie over:

    • a.

      de uitvoering van het Activiteitenbesluit, de Activiteitenregeling milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen waar het gesloten bodemenergiesystemen betreft;

    • b.

      de besluiten en meldingen waarop de artikelen 6, 13, 14, 15, 19, 34, 36, 38 van de Provinciale milieuverordening Utrecht 2013 (PMV) van toepassing zijn;

    • c.

      de besluiten waarop de richtwaarden, bedoeld in de artikelen 25 en 26 van de PMV, van toepassing zijn.

  • 2

    Ten aanzien van de in het eerste lid, onder a, genoemde taken worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      Het aantal meldingen dat betrekking heeft op gesloten bodemenergiesystemen binnen en buiten grondwaterbeschermingszones, met vermelding van de naam van de inrichting en de vestigingslocatie waarop deze meldingen betrekking hebben;

    • b.

      Het aantal gemeentelijke toezichtbezoeken dat in verband met gesloten bodemenergiesystemen binnen en buiten grondwaterbeschermingszones heeft plaatsgevonden, gerelateerd aan het aantal gesloten bodemenergiesystemen binnen deze zones en met aanduiding van naleefgedrag.

  • 3

    Ten aanzien van de in het eerste lid, onder b, genoemde taken worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      Het aantal besluiten en meldingen waarop de artikelen 6 en 14 PMV van toepassing zijn, met vermelding van de naam van de inrichting, de activiteiten en de vestigingslocatie waarop deze besluiten en meldingen betrekking hebben;

    • b.

      Het aantal besluiten en meldingen waarop de overige artikelen, genoemd in het eerste lid, onder b, van toepassing zijn;

    • c.

      Het aantal gemeentelijke toezichtbezoeken (met indeling in milieucategorie) dat aan inrichtingen in grondwaterbeschermingszones heeft plaatsgevonden, gerelateerd aan het aantal inrichtingen binnen deze zones en met aanduiding van het naleefgedrag;

    • d.

      Het aantal inrichtingen in grondwaterbeschermingszones dat onder het overgangsrecht van de artikelen 34, 36 en 38 PMV valt, gerelateerd aan het aantal omgevingsvergunningen dat in verband met de bepalingen van de PMV is aangepast.

  • 4

    Ten aanzien van de in het eerste lid, onder c, genoemde taken worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      Het aantal besluiten waarop de richtwaarden van toepassing zijn;

    • b.

      Het aantal besluiten waarbij is afgeweken van de richtwaarden, met vermelding van de onderliggende bevoegdheid zoals is aangeduid in artikel 27 van de PMV.

  • 5

    De gegevens, bedoeld in dit artikel, worden jaarlijks voor 15 juli aan gedeputeerde staten overgelegd.

Artikel 8 Mandaat en delegatie aan gemeenschappelijke regeling

  • 1

    Als een gemeentelijke taak of een taak van een waterschap in het kader van een gemeenschappelijke regeling aan het bestuur van een openbaar lichaam of een gemeenschappelijk orgaan is gemandateerd, blijven burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente of het dagelijks bestuur van het betrokken waterschap op grond van deze verordening gehouden de daarop betrekking hebbende toezichtinformatie te verstrekken.

  • 2

    Als een gemeentelijke taak of een taak van een waterschap in het kader van een gemeenschappelijke regeling aan het bestuur van een openbaar lichaam of een gemeenschappelijk orgaan is gedelegeerd, ligt de informatieplicht van het eerste lid bij bedoeld bestuur of orgaan.

Artikel 9 Wijze van verstrekking

De te verstrekken gegevens worden schriftelijk of digitaal aan gedeputeerde staten aangeboden. Daarbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de informatie die wordt verstrekt aan de gemeenteraad, het algemeen bestuur van het waterschap, of bij toepasselijkheid van artikel 8, volgens de verantwoordingslijn binnen de gemeenschappelijke regeling.

Artikel 10 Vrijstelling

Voor zover de te verstrekken gegevens reeds beschikbaar zijn via de website www.waarstaatjegemeente.nl, is het gemeentebestuur vrijgesteld deze informatie aan gedeputeerde staten te verstrekken.

HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 11 Evaluatiebepaling

Gedeputeerde staten zenden tenminste eenmaal in de vier jaar een verslag aan provinciale staten inzake de werking van deze verordening in de praktijk.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 13 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Verordening systematische toezichtinformatie provincie Utrecht.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van provinciale staten van Utrecht van 3 februari 2014.

Voorzitter.

Griffier.

TOELICHTING

Algemeen

De Wet revitalisering generiek toezicht (Wet RGT) brengt een aantal wijzigingen aan in het toezicht tussen de bestuurslagen: het interbestuurlijk toezicht. De generieke bevoegdheid om toezicht te houden op de uitvoering van medebewindstaken door de gemeenten is bij de provincies belegd. Van dit uitgangspunt is slechts afgeweken als de provincie op het betreffende beleidsterrein geen taak of expertise heeft. In dat geval berust het interbestuurlijk toezicht bij het Rijk, zoals ook het toezicht op de provincies bij het Rijk ligt. Het provinciebestuur verzamelt als interbestuurlijk toezichthouder informatie over de vraag of de uitvoering van een wettelijke taak door gemeenten, waterschappen en besturen van gemeenschappelijke regelingen aan de daaraan gestelde eisen voldoet. Aan de hand daarvan is het mogelijk een oordeel te vormen en zo nodig te interveniëren. Met de inwerkingtreding van de Wet RGT is ook een verschuiving aangebracht van specifieke naar generieke toezichtinstrumenten. Dit heeft ook gevolgen voor de informatiestromen die voor het houden van toezicht noodzakelijk zijn. Indien het provinciebestuur in een incidenteel geval behoefte heeft aan informatie van een gemeente - zoals naar aanleiding van een signaal het geval kan zijn - dient het gemeentebestuur deze informatie desgevraagd te geven. Dit regelt artikel 118 van de Gemeentewet. Maar het provinciebestuur heeft ook behoefte aan informatie die structureel, met vooraf bepaalde regelmaat en omvang, wordt verstrekt. Met de Wet RGT is in artikel 124h van de Gemeentewet een wettelijke basis gecreëerd voor een algemene maatregel van bestuur, op grond waarvan het provinciebestuur verplichtingen tot het verstrekken van systematische informatie kan opleggen aan het gemeentebestuur ten behoeve van het uitoefenen van interbestuurlijk toezicht. Daarmee is het niet meer nodig om een aparte grondslag voor toezichtinformatie op te nemen in bijzondere wetten. Op basis hiervan is het Besluit verstrekking systematische toezichtinformatie vastgesteld. In dit besluit zijn algemene regels gesteld over het gebruik van toezichtinformatie, zodat enerzijds adequaat toezicht mogelijk is, maar anderzijds onder toezicht gestelde overheden niet worden geconfronteerd met bovenmatige informatieverplichtingen.

Wettelijke grondslag informatieplichtVoor gemeenten is de algemene grondslag voor deze verordening gelegen in artikel 124h van de Gemeentewet met het daarop gebaseerde Besluit verstrekking systematische toezichtinformatie. Voor waterschappen en besturen van gemeenschappelijke regelingen ligt ten aanzien van archiefzaken de basis hiervoor in de artikelen 38 en 40 van de Archiefwet 1995. Tot slot ligt voor waterschappen ten aanzien van overige taken de basis in artikel 5.2a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Proportioneel en selectief toezichtDe uitgangspunten van de herziening van het interbestuurlijk toezicht zijn interbestuurlijke lastenverlichting en versobering van het toezicht. De te verstrekken informatie dient te voldoen aan de eisen van selectiviteit en proportionaliteit. De provincie zal het interbestuurlijk toezicht risicogericht uitoefenen: niet op het gehele palet van medebewindstaken, maar alleen op die taken die cruciaal zijn vanwege het uitvoeringsniveau en/of de risico’s die daarbij aan de orde zijn. De systematische informatievoorziening zal zich daartoe beperken. Tenminste eenmaal in de vier jaar zal bezien worden of de risicoanalyse – en dus de provinciale verordening – aanpassing behoeft. Daarbij past dat zoveel als mogelijk aangesloten zal worden bij de gegevens die gemeenten in het kader van hun horizontale verantwoording aan de gemeenteraden aanbieden. Indien de gemeente deze informatie ook toevoegt op de website Waarstaatjegemeente.nl, waardoor de informatie voor een ieder toegankelijk wordt, behoeft deze informatie niet ook nog apart aan de provincie te worden toegezonden.

Waterschappen en gemeenschappelijke regelingen De provincies hebben ook een toezichthoudende rol naar waterschappen en gemeenschappelijke regelingen. Hoe de provincie Utrecht deze rol naar de waterschappen invult, is vastgelegd in de Nota Relatie provincie Utrecht met de waterschappen (vastgesteld door het college op 28 juni 2011 en gewijzigd op 25 oktober 2011). Ook de benodigde toezichtinformatie is hierbij meegenomen; reden waarom deze verordening niet in algemene zin de waterschappen betreft. Dit is anders waar het om het archieftoezicht op de waterschappen gaat. Om in dit kader toezichtinformatie te verkrijgen, richt artikel 2 van deze verordening (met als titel Archiefwet 1995) zich ook tot waterschappen. Daarbij worden voor provinciegrensoverschrijdende waterschappen de afspraken gehanteerd zoals die zijn vastgelegd in de reglementen van de waterschappen en de Nota Relatie provincie Utrecht. Op basis van artikel 40 van de Archiefwet is dit artikel verder uitgebreid naar de besturen van bij gemeenschappelijke regeling ingestelde lichamen en organen. Daarnaast bevat de Waterwet een bepaling (artikel 8.6) over de informatieverschaffing in het kader van het landelijk professionaliseringstraject op het gebied van toezicht en handhaving. Om als provincie ook in laatstgenoemd kader toezichtinformatie te verkrijgen, heeft artikel 6 van deze verordening tevens betrekking op waterschappen. Met betrekking tot provinciegrensoverschrijdende waterschappen is landelijk vanaf het begin van het professionaliseringstraject als werkwijze aangehouden dat de provincie, waarbinnen het grootste gedeelte van een waterschapsgebied is gelegen, voor dat waterschap de zogeheten regierol vervult. Daarmee wordt voorkomen dat een waterschap periodiek dezelfde informatie bij meerdere provincies moet overleggen. Dit geldt ook voor de te verstrekken toezichtinformatie in het kader van het archieftoezicht. Dit betekent dat op basis van deze verordening de provincie wel de archieftoezichtinformatie van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden rechtstreeks verkrijgt. De 3 andere waterschappen Vallei en Veluwe, Rivierenland en Amstel, Gooi en Vecht verstrekken hun archieftoezichtinformatie aan respectievelijk de provincies Gelderland en Noord-Holland. Er zijn door de provincie Utrecht afspraken met deze provincies gemaakt voor het beoordelen van de toezichtinformatie, in lijn met bovengenoemde reglementen.

Financieel toezicht In de Wet RGT is een uitzondering gemaakt voor het financieel toezicht op gemeenten, gemeenschappelijke regelingen en waterschappen. De wettelijke grondslag voor het financieel toezicht op gemeenten en gemeenschappelijke regelingen ligt in de Gemeentewet (titel IV, paragraaf 3, de artikelen 203 tot 211). Om aan het wettelijk kader invulling te geven, heeft het college het beleidskader 2004 voor het financieel toezicht op de Utrechtse gemeenten en de gemeenschappelijke regelingen vastgesteld. Wetgeving is in voorbereiding om het financieel toezicht te wijzigen. Daarna zal een nieuw beleidskader “Zichtbaar Toezicht” aan het college ter vaststelling worden aangeboden. De wettelijke grondslag voor het financieel toezicht op de waterschappen ligt in de Waterschapswet (de artikelen 101, tweede lid, en 107). In dit kader heeft het college eerdergenoemde “Nota Relatie provincie Utrecht met de waterschappen” vastgesteld waarin o.a. de spelregels van het financieel toezicht op de waterschappen zijn opgenomen. Het financieel toezicht op gemeenten, gemeenschappelijke regelingen en waterschappen is dus al ingevuld via wetgeving en vastgestelde beleidskaders waardoor het overbodig is om een en ander in deze informatieverordening op te nemen.

Huisvesting verblijfsgerechtigdenIn de provinciale verordening is niet voor alle systematische informatie die de provincie als toezichthouder noodzakelijk acht een verplichting opgenomen. In artikel 4, tweede lid, van het Besluit verstrekking systematische toezichtinformatie is geregeld dat het bestuursorgaan dient na te gaan of de voor het toezicht noodzakelijke informatie op een doelmatige wijze is te verkrijgen zonder de verplichting tot verstrekking op te leggen aan het onder toezicht staande bestuursorgaan. Daarom is geen verplichting tot systematische informatieverstrekking opgenomen op basis van de Huisvestingswet. Het Rijk legt op basis van de Huisvestingswet aan gemeenten kwantitatieve taakstellingen op voor de huisvesting van verblijfsgerechtigden (asielzoekers met een verblijfsvergunning). De aantallen zijn gerelateerd aan het aantal inwoners van de gemeente. Elk half jaar krijgt de gemeente een taakstelling opgelegd. De provincie wil inzicht in eventuele achterstanden. Bij het niet-voldoen aan de taakstelling kan de provincie bij de betreffende gemeente(n) nadere informatie opvragen en zo nodig overgaan tot indeplaatsstelling. Voor het toezicht heeft de provincie de volgende informatie nodig: 1.Taakstelling huisvesting verblijfsgerechtigden per halfjaar. Tenminste tweemaal per jaar wordt gedeputeerde staten hierover door het ministerie van BZK geïnformeerd. 2.Overzichten per gemeente van daadwerkelijk gehuisveste verblijfsgerechtigden met gemiddelde doorlooptijden. Periodiek verstrekt het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) vanuit haar rol als regievoerder deze informatie aan de provincie. Daarnaast heeft de provincie via de website ook toegang tot het informatiesysteem van het COA waar deze en aanvullende informatie over de stand van zaken te vinden is. Dit is toereikend.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2 Archiefwet 1995Toegankelijke en betrouwbare overheidsinformatie is essentieel voor goed bestuur. Het op orde zijn van de digitale en papieren informatiehuishouding en archivering bij de overheid is een voorwaarde om alle andere taken goed te kunnen uitoefenen. Wanneer dit niet in orde is, schaadt het de bedrijfsvoering van een overheid en staat het een deugdelijke verantwoording naar de samenleving in de weg. De uitvoering van de Archiefwet, en zeker de overgang van papier naar digitaal, is aanleiding geweest voor het IPO om, in samenspraak met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en het ministerie van Onderwijs, Cultuur & Wetenschappen (OC&W) een aanvullend beleidskader op te stellen voor het interbestuurlijk archieftoezicht. Als bijlage bij dit kader is ook een informatie-arrangement opgenomen, waarin de toezichtcriteria zijn benoemd alsmede de informatie die de provincie op systematische basis nodig heeft. Naar dit kader en de daarin opgenomen informatie wordt in dit artikel verwezen. Het artikel geldt voor gemeenten, gemeenschappelijke regelingen en voor het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Voor de afspraken met de andere waterschappen, zie de algemene toelichting van deze verordening onder ‘Waterschappen en gemeenschappelijke regelingen’.

Artikel 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Het eerste lid maakt onderscheid tussen primair procedurele informatie (kwaliteitscriteria op basis van het Besluit omgevingsrecht) en meer inhoudelijke informatie (gegevens over risicothema’s). Wat betreft de procedurele criteria het volgende. Een vergunningverlenings-, toezicht- en handhavingsstelsel (VTH-stelsel) kan alleen effectief zijn als de kwaliteit van de uitvoering op orde is. De overheid, ongeacht welk bestuursorgaan belast is met de uitvoering van vergunningverlenings-, toezichts- en handhavingstaken (VTH-taken), dient bij de uitvoering ervan te voldoen aan een zeker basis kwaliteitsniveau. Om te beginnen ten aanzien van de werkprocessen. Bij eisen aan de werkprocessen moet worden gedacht aan de verplichtingen zoals deze nu in de Wabo en het daarop gebaseerde BOR zijn opgenomen voor toezicht en handhaving milieu, bouwen en ruimtelijke ordening. Het gaat dan onder meer om de verplichting om een risicoanalyse uit te voeren op basis waarvan de handhavingsprioriteiten worden vastgesteld waarvoor toezichtplannen worden opgesteld, het vastleggen van een handhavings- en interventiestrategie en het afleggen van rekenschap en verantwoording over de uitvoering van het toezicht en handhaving (o.a. trend in het geconstateerde en vastgelegde naleefgedrag) aan de gemeenteraad. Het IBT richt zich op het voldoen aan de wettelijke criteria. Tot op heden betreft het nog enkel procescriteria op het gebied van toezicht en handhaving. Dit is niet het kwalitatieve eindstation. Inmiddels is namelijk ook een wetsvoorstel in voorbereiding waarbij de huidige procedurele criteria worden uitgebreid tot ook vergunningverlening en waarbij de professionaliseringscriteria ook betrekking zullen gaan hebben op meer kwalitatieve aspecten zoals deskundigheid (opleidingsniveau) en beschikbare capaciteit (kritische massa). De inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is voorzien op 1 januari 2015. Wat betreft de gevraagde gegevens over risicothema’s is het zo, dat de provincies, in samenspraak met de voormalige VROM Inspectie, medebewindstaken hebben benoemd die risicovol zijn en waarvan onduidelijk is in welke mate de uitvoering al dan niet op orde is. Daarom is hier aanleiding voor actief toezicht en een systematische informatie-uitvraag. Met deze informatie kan de provincie zich een beeld vormen over het niveau van de uitvoering en de informatie kan aanleiding zijn om door te vragen. Het gaat dan op het gebied van Milieu/Wabo om: - de asbestregelgeving door het toezicht op en de handhaving van verleende sloopvergunningen en het opsporen en tegengaan van illegale asbestverwijdering; - de regelgeving met betrekking tot verontreinigde grond door toetsing van meldingen en toezicht op het gebruik en de afvoer van bouwstoffen; - de regelgeving met betrekking tot de brandveiligheid bij de opslag van gevaarlijke stoffen, en dan met name voor die opslagen waarop de Publicatiereeks gevaarlijke stoffen nr. 15 en/of 29 van toepassing is, door het opnemen van de juiste voorschriften in de omgevingsvergunning en door het handhaven van de vergunning; - vergunningverlening en handhaving van de regelgeving met betrekking tot risicovolle inrichtingen. Voor deze inrichtingen is van belang dat wordt voldaan aan de eisen die zijn gesteld bij of krachtens het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) of het Besluit Risico’s Zware Ongevallen. En meer specifiek dat er geen sprake is van een saneringssituatie op grond van het BEVI, dat er inzicht is in een adequate verantwoording van het groepsrisico en dat wordt voldaan aan de voorschriften gesteld in de Regeling Risicoregistratie Gevaarlijke Stoffen ten aanzien van inrichtingen; - de regelgeving met betrekking tot constructieve veiligheid en brandveiligheid door aandacht hiervoor bij de vergunningverlening en handhaving; - Zonebeheer geluidhinder industrieterreinen. Voor welk industrieterrein binnen de gemeenten is een geluidreductieplan als bedoeld in art. 67 Wet geluidhinder opgesteld? De informatie die in artikel 3 is genoemd, is noodzakelijk om een oordeel te kunnen geven over de mate waarin de uitvoering van bovengenoemde risicovolle taken geborgd is. Het interbestuurlijk toezicht voor luchtkwaliteit ligt bij de provincie, maar voor het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is een uitzondering gemaakt. Het IBT op de uitvoering van de luchtkwaliteitsmaatregelen die in het NSL zijn opgenomen, ligt tot 1 augustus 2014 bij het Rijk. Daarna valt het onder het generiek toezicht van de provincie.

Artikel 4 Monumentenwet Het primaire risico van onvoldoende uitvoering van de wettelijke taken op dit gebied is het teloor gaan van onroerend cultureel erfgoed: cultuurhistorie, archeologie, monumenten (gebouwde rijksmonumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten). Een adequate vergunningverlening en handhaving, de behartiging van het erfgoedbelang in de bestemmingsplannen, handhaving van de bestemmingsplannen, het goed functioneren van monumentencommissies en van de advisering in het kader van de archeologische monumentenzorg, zijn voorwaarden voor een goede taakuitoefening. Het uitgangspunt is dat de provincie voor het houden van generiek toezicht gebruik maakt van bestaande horizontale toezichtinformatie. Daar waar de Toezichtindicatoren Woon- en leefklimaat (VNG/KING 2013) ontoereikend zijn, vraagt de provincie aanvullende informatie. Dit is met name op het gebied van de archeologische monumentenzorg. De provincie houdt via de informatie die uit hoofde van artikel 3 van deze verordening door de gemeenten wordt verstrekt al toezicht op de algemene handhavingscyclus waartoe ook dit beleidsveld behoort. Via de informatie die in artikel 5 wordt genoemd (Ruimtelijke ordening), kan toezicht worden gehouden op de verplichting in de Monumentenwet 1988 (art. 38a) om archeologie op te nemen in het bestemmingsplan. Wat de doorwerking van werelderfgoederen betreft in gemeentelijke ruimtelijke plannen, wordt hierin voorzien door de doorwerking van provinciaal beleid. Voor de provincie is het van belang een indicatie te hebben van de omvang van het toezichtveld en inzicht te hebben in het functioneren van de monumentencommissie en de archeologische advisering. De hoeveelheid rijksmonumenten in een gemeente alsmede de vergunningen die zijn verleend voor wijziging aan/van monumenten, zijn openbare en voor de provincie toegankelijke gegevens. Gevraagd wordt daarom informatie met betrekking tot de vergunningen die door burgemeester en wethouders zijn verleend en geweigerd, alsmede de adviezen die door de monumentencommissie naar aanleiding van de aanvragen zijn afgegeven. Daarnaast is inzicht in de samenstelling van de monumentencommissie van belang. Om voor de archeologische monumentenzorg inzicht te hebben in hoe bij vergunningverlening wordt omgegaan met de in het bestemmingsplan beschermde archeologische waarden, wordt informatie gevraagd met betrekking tot de archeologische advisering rond de vergunningverlening (Monumentenwet 1988 art. 39 tot en met 41).

Artikel 5 Ruimtelijke ordeningHet voorkomen van dubbel toezicht moet zoveel mogelijk worden tegengegaan. In afwijking van dit uitgangspunt, blijft ten aanzien van gemeentelijke planologische besluiten echter voorlopig nog dubbel toezicht bestaan. Dat betekent dat gemeentebesturen in formele zin voorlopig nog geconfronteerd worden met toezichthoudende bestuursorganen van Rijk en provincie (de toezichthouders). De provincies zijn gehouden toe te zien op naleving van regels ter bescherming van rijksbelangen in gemeentelijke planologische besluiten in die gevallen waarin het Rijk dat zelf niet langer doet. In samenspraak met de voormalige VROM Inspectie zijn door de provincies ook op het gebied van de Ruimtelijke ordening de cruciale medebewindstaken benoemd waarvan onderzoek heeft uitgewezen dat de uitvoering door gemeenten (nog) niet op orde is. Het gaat om het opstellen en actueel houden van bestemmingsplannen en het voldoende verwerken van de gestelde wettelijke normen en wettelijke eisen. Daarbij moet in de eerste plaats gedacht worden aan: • de zonering met betrekking tot geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid in bestemmingsplannen; • de bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan (op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 en artikel 3.1.6, lid 4 Bro); • de toepassing van de verstedelijkingsladder (artikel 3.1.6, lid 2 Bro) en • de adequate handhaving van bestemmingsplannen. Het IBT richt zich, behalve op deze generieke wettelijke eisen, op die ruimtelijke plannen waar een nationaal of provinciaal belang aan de orde is. Dit gebeurt echter zeer terughoudend, omdat provincie en rijk hiervoor de specifieke middelen van de Wro beschikbaar hebben. Bij de informatieoverdracht zoals bedoeld in deze verordening gaat het vooral om informatie waaruit blijkt, dat de gemeente de eisen van PRV en Barro (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) systematisch meeneemt in bestemmingsplannen.

Artikel 6 Waterwet in samenhang met Wet milieubeheer en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht De gemeente dient te beschikken over een gemeentedekkend en actueel rioleringsplan waarin aandacht is besteed aan de drie zorgplichten die zijn opgenomen in de artikelen 3.5 en 3.6 van de Waterwet en artikel 10.33 van de Wet milieubeheer. Het gaat om de zorgplichten voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, de doelmatige inzameling van overtollig afvloeiend hemelwater, en voor het toepassen van doelmatige maatregelen in openbaar gebied om structurele grondwateroverlast te voorkomen of te beperken. Om hierop toezicht te kunnen houden, heeft het provinciebestuur het gemeentelijk rioleringsplan nodig. De gebruikelijke planperiode hiervoor is vier jaar. Artikel 8.6 van de Waterwet regelt dat met betrekking tot de handhaving van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken 5 en 6 of krachtens artikel 10.1 van de Waterwet, paragraaf 5.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. Hierdoor zijn de kwaliteitseisen van de bestuurlijke handhaving ook van toepassing op de handhaving van de Waterwet. Voor zover van toepassing, is wat betreft de informatieverschaffing aansluiting gezocht bij het bepaalde in artikel 3 van deze verordening.

Artikel 7 Activiteitenbesluit milieubeheer en Provinciale Milieuverordening Utrecht 2013 Op 1 juli 2013 is een wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer in werking getreden. Met deze wijziging is de toezichtrol van de provincie uitgebreid naar gesloten bodemenergiesystemen. Dit artikel is bedoeld om de daarvoor benodigde toezichtinformatie te verkrijgen. Omdat in de toezichtindicatoren van KING geen aandacht is besteed aan de naleving van de regelgeving op het gebied van de bescherming van stiltegebieden en grondwaterbescherming, zijn in dit artikel informatieafspraken hierover opgenomen. Het betreft hier de naleving van de provinciale regelgeving die krachtens de Wet milieubeheer (artikel 1.2) is gevorderd. Daarmee valt het binnen de toezichtrol die de provincie op grond van artikel 124h (in samenhang met artikel 124) van de Gemeentewet is toebedeeld. Op grond van de Wet milieubeheer dienen provincies stiltegebieden en grondwaterbeschermingsgebieden aan te wijzen en regels op te stellen ter bescherming van de stilte en de grondwaterkwaliteit in deze gebieden. Deze regels zijn opgenomen in de Provinciale Milieuverordening Utrecht 2013. In de herziene PMV Utrecht 2013 is een nieuw instrument opgenomen ter bescherming van de stilte, te weten richtwaarden voor het geluid van inrichtingen en andere geluidbronnen, zoals wegen en evenementen. Met deze richtwaarden moet rekening worden gehouden bij in de PMV aangewezen besluiten. Het bevoegd gezag voor het nemen van deze besluiten is in het overgrote deel van de gevallen een gemeente. Het risico van onvoldoende uitvoering van deze wettelijke taak is het verloren gaan van gebieden waar het zodanig stil is dat ongestoord natuurlijke geluiden kunnen worden ervaren. Aangezien in de PMV is gekozen voor een richtwaarde, mag hiervan in een besluit gemotiveerd worden afgeweken. Een groot percentage afwijkingen is een indicatie van het onvoldoende rekening houden met het belang van stiltegebieden. Stiltegebieden zijn ook aangewezen als provinciaal ruimtelijk belang. Hierop houdt de provincie toezicht via de informatie die uit hoofde van artikel 5 door de gemeenten wordt verstrekt. Wat betreft de grondwaterbeschermingsgebieden zijn er direct werkende regels en instructiebepalingen opgenomen voor inrichtingen. Om de kwaliteit van grondwater te beschermen dienen deze regels nageleefd te worden en dient ook het toezicht hierop voldoende te zijn. Middels deze verordening is het mogelijk om gegevens te verkrijgen over de naleving van de regels voor inrichtingen en bodemenergiesystemen. Hiermee is een indicatie te geven over de kwaliteit van de beschermingsmaatregelen.

Artikel 8 Mandaat en delegatie aan gemeenschappelijke regeling (GR) In veel gevallen besteden gemeenten, en in toenemende mate ook waterschappen, taken uit aan een GR via mandatering. Dit betekent dat gemeenten en waterschappen eindverantwoordelijk blijven voor die taken. Daaruit vloeit voort dat de provincie de toezichtinformatie over de uitvoering van die medebewindstaken door de gemeenten en de waterschappen krijgt aangeleverd. Het is aan de gemeenten en waterschappen zelf te bepalen welke afspraken er gemaakt worden met de betreffende GR over het opstellen van deze informatie (zowel verantwoordingsinformatie van college aan raad als de toezichtinformatie voor de provincie). Het komt ook voor dat gemeenten en waterschappen taken bij een GR leggen via delegatie. In dat geval zijn gemeenten en waterschappen daarvoor niet langer verantwoordelijk, maar is dat de GR. Dit heeft tot gevolg dat in die situatie niet de gemeenten en waterschappen maar de GR de gevraagde toezichtinformatie aan de provincie moet overleggen. Hierin voorziet artikel 8.

Artikel 9 Wijze van verstrekking In dit artikel is bepaald dat de informatie schriftelijk of digitaal wordt verstrekt aan het provinciebestuur en dat daarbij aangesloten wordt bij de horizontale verantwoording aan de gemeenteraad, het algemeen bestuur van het waterschap en binnen de GR. De bedoeling hiervan is om de informatielast voor de gemeente, het waterschap en de GR zo klein mogelijk te houden.

Artikel 10 Vrijstelling Zoals in de inleiding aangegeven, worden de gemeenten ook in staat gesteld voor het aanleveren van de toezichtinformatie gebruik te maken van de internetsite www.waarstaatjegemeente.nl. Indien de benodigde informatie via deze site ontsloten wordt, is de gemeente vrijgesteld van de verplichting tot verstrekking van de informatie aan de provincie.