Organisatie | Voorschoten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Voorschoten |
Citeertitel | Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Voorschoten |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | regels omtrent re-integratie |
Datum publicatie en inwerkingtreding bij benadering.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-06-2012 | 01-01-2012 | 01-01-2015 | art. 30a, 30b | 05-04-2012 Groot Voorschoten, 14-06-2012 | 2179 |
04-07-2008 | 15-06-2012 | art. 5 | 15-05-2008 Groot Voorschoten, 26-06-2008 | 19 | |
01-06-2007 | nieuwe regeling | 29-03-2007 Groot Voorschoten, 03-05--2007 | 016a |
De raad van de gemeente Voorschoten;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorschoten, nr. 016A,
gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers,
gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), evenals de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004),
besluit vast te stellen de volgende verordening
Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Voorschoten
Indien (achteraf) uit onderzoek blijkt dat gedurende de periode waarin de uitkeringsgerechtigde deelnam aan een voorziening, de uitkering geheel of gedeeltelijk ten onrechte is verstrekt, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk verhalen op de uitkeringsgerechtigde.
De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar, slechts nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de uitkeringsgerechtigde.
In uitzonderingsgevallen kan het college besluiten de opstapbaan of sleutelbaan en de daaraan verbonden ondersteunende maatregelen en loonkostensubsidie voort te zetten na genoemde 24 dan wel 36 maanden, indien door onvoorziene omstandigheden de stap naar een reguliere baan nog niet kan worden gezet. Daarbij zal periodiek worden beoordeeld of verlenging van de opstapbaan en of sleutelbaan en de daaraan verbonden voorziening aan de orde is.
Voor de deelname aan een voorziening, niet zijnde de voorziening genoemd in paragraaf 3.4, stelt het college ten aanzien van de eigen bijdrage in de kosten nadere voorwaarden:
o. de Nug-er of Anw-er van wie het gezinsinkomen hoger is dan 130% wettelijk minimumloon dient 50% van de kosten van de voorziening zelf te betalen;
o. de Nug-er of Anw-er van wie het gezinsinkomen hoger is dan 200% wettelijk minimumloon dient 100% van de kosten van de voorziening zelf te betalen.
Paragraaf 4a - Regelingen in verband met de wijzigingen in de Wet werk en bijstand en intrekkingvan de Wet investeren in jongeren per 1 januari 2012.
Het college mandateert het hoofd van de afdeling Welzijn voor het vaststellen van beleidsregels en richtlijnen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze verordening.
Het college mandateert het hoofd van de afdeling Welzijn voor het ondertekenen van overeenkomsten inzake de uitvoering van deze verordening.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Volgens de WWB krijgen B en W de opdracht voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, Nug-ers en Anw-ers. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie geregeld.
De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid:
Naast deze wettelijke basis valt uit de memorie van toelichting af te leiden welke zaken in of via de verordening geregeld moeten of kunnen worden:
De verordening: procedureel of uitgebreid
De WWB vraagt aan de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Op het eerste gezicht lijkt dat vreemd: beleid leg je neer in een beleidsplan. Desondanks kan de gemeenteraad van oordeel zijn, dat zij belangrijke uitgangspunten en voorwaarden die bij bepaalde voorzieningen moeten gelden, wél in de verordening vast wil leggen.
Het beleid kan op een aantal niveaus geregeld worden:
Bovenstaande afwegingen hebben in deze verordening tot de volgende systematiek geleid:
Allereerst een raamwerk van artikelen dat de basis vormt van de verordening: de artikelen 1 tot en met 11 en 20 tot en met 27. Hierin zijn de opdracht aan het college, de aanspraak, verplichtingen van de cliënt verwerkt, evenals twee facultatieve artikelen over financiën en sluitende aanpak. Daarnaast gaat het om enkele artikelen die in elke verordening voorkomen (definities, hardheidsclausule, etc.).
Van gemeenten wordt verwacht dat zij op evenwichtige aandacht besteden aan de verschillende doelgroepen die binnen de WWB onderscheiden kunnen worden. In de re-integratieverordening kan dit in het bijzonder tot uiting komen in de opdracht die het college van de raad krijgt met betrekking tot de formulering van het beleid. Daarnaast kan de gemeente in de verordening regelen welke voorzieningen voor de specifieke doelgroepen beschikbaar worden gesteld.
De doelgroep jongeren neemt bijzondere plaats in, in het re-integratiebeleid. De meeste gemeenten onderkennen het gevaar van langdurige werkloosheid als jongeren niet snel een re-integratietraject aangeboden krijgen. Veel gemeenten geven daarom de jongeren prioriteit binnen het doelgroepen beleid.
Bijzondere aandacht verdienen daarom de activiteiten die worden ontplooid in het kader van de Taskforce Jeugdwerkloosheid. Deze Taskforce is officieel op 18 maart 2004 van start gegaan. Hoofddoel is het werven van werkplekken voor jongeren en het ondersteunen van lokale en regionale initiatieven. De Taskforce onderschrijft de Modelaanpak Jeugdwerkloosheid, die de RWI eind november 2003 heeft opgesteld. Met deze modelaanpak wil de RWI lokale partijen oproepen voortvarend aan de slag te gaan met de aanpak van de jeugdwerkloosheid.
De gemeente Voorschoten neemt deel aan het jongerenloket Leidse Regio. In het beleidsplan zal de functie van het jongerenloket nader beschreven worden.
Het jongerenloket hanteert de leeftijd voor jongeren tot maximaal 27 jaar.
Het regeerakkoord balkenende IV (07-02-2007) geeft aan een wetswijziging te willen laten plaatsvinden, waarbij jongeren tot 27 jaar geen recht hebben op een uitkering. De gemeente Leiden hanteert voor de inzet van voorzieningen in het kader van de re-integratie sinds 2004 het maximum jongerenleeftijd tot 27 jaar.
Om aan te sluiten bij de leeftijd van 27 jaar van zowel het regeerakkoord als het jongerenloket, is voor de voorzieningen de leeftijd van 27 jaar aangehouden.
Ten aanzien van oudere werklozen dringt de vraag zich op hoeveel moeite gemeenten zich moeten getroosten deze doelgroep weer aan het werk te krijgen, mede gezien de krapte op de arbeidsmarkt. Tijdens de behandeling van de WWB in de Eerste Kamer is dit onderwerp uitgebreid aan de orde geweest. Naar aanleiding daarvan heeft staatssecretaris Rutte de volgende toezegging gedaan:
De WWB vraagt aan de gemeenten evenwichtige aandacht te besteden aan de diverse doelgroepen. Maar dit betekent niet dat alle doelgroepen in aanmerking hoeven komen voor dezelfde voorzieningen en onder dezelfde voorwaarden. De gemeente kan hier eigen beleid op formuleren. Ten aanzien van twee aspecten kan de gemeente accenten aanbrengen: de bekostiging en de aard van de voorziening.
Ten aanzien van de bekostiging kan de gemeente besluiten een eigen bijdrage te vragen voor de uitvoering van het re-integratietraject. In de kamerstukken van de WWB is hier ook op gewezen. Daarbij kan ook de hoogte van het inkomen als criterium worden gehanteerd, b.v. 130% van het wettelijke minimumloon. Een andere mogelijkheid is de trajectkosten in te zetten als renteloze lening, die na afloop van het traject over een zekere periode (b.v. vijf jaar) dient te worden terugbetaald. Of een eigen bijdrage te vragen.
Een tweede manier om onderscheid te maken ligt in de mate waarin voorzieningen beschikbaar worden gesteld aan deze doelgroep: zo kan de gemeente besluiten dat gesubsidieerde arbeid niet voor deze doelgroep openstaat, omdat dit een te dure voorziening is. Ook kan de gemeente besluiten een aparte voorziening voor deze doelgroep in het leven te roepen. Te denken valt aan een beperkt persoonsgebonden budget, dat slechts tot doel heeft mensen te ondersteunen in het solliciteren of het zich oriënteren op de arbeidsmarkt.
Instroom in de gesubsidieerde arbeid vindt met invoering van de WWB niet meer plaats. De gemeente Voorschoten maakt wel gebruik van opstapbanen en sleutelbanen die mensen met een lange afstand tot de arbeidsmarkt kan behoeden voor een verdere afstand van de maatschappij en ter voorkoming van instroom in de WsW. Dit zijn instrumentarium die als vervanging gelden voor de oude gesubsidieerde arbeid, echter met als doel instroom op de reguliere arbeidsmarkt binnen een afgebakend tijdsbestek, welke niet van toepassing was bij de oude regelingen.
Verordening cliëntenparticipatie
De WWB geeft aan de gemeenteraad tevens de opdracht een verordening cliëntenparticipatie op te stellen. In de re-integratieverordening kan worden opgenomen dat bij de vaststelling van het beleidsplan de lokale cliëntenraad of enig ander orgaan dat hiertoe dient wordt betrokken.
Veel gemeenten kennen een algemene subsidieverordening. Dit heeft als voordeel dat in andere verordeningen op grond waarvan subsidies worden verstrekt, voor algemene onderdelen als termijnen, informatieverplichtingen e.d. verwezen kan worden naar de algemene subsidieverordening. In de algemene bepalingen bij deze verordening kan dan ook de bepaling opgenomen worden dat op subsidies die op grond van de re-integratieverordening kunnen worden verstrekt, de algemene subsidieverordening van toepassing is.
Ten aanzien van de Wet Inburgering, welke per 1 januari 2007 van kracht is geworden, wordt de lijn van beide wetgevingen gevolgd. Inburgeringsplichtigen welke een uitkering genieten, krijgen een duaal traject aangeboden. Daarbij wordt uitstroom naar werk boven inburgering gesteld.
Voor oudkomers welke de Nederlandse nationaliteit bezitten ( voor zowel uitkeringsgerechtigden als voor Nug-ers en Anw-ers), kan de Regeling Oudkomers als voorziening worden ingezet.
Artikel 1t/m 3 Begripsbepalingen
Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand. Waar dat mogelijk is, kan de gemeente via de begripsbepalingen eigen accenten leggen.
Bij de omschrijving van het begrip doelgroep, wordt verwezen naar artikel 7 lid 1 onder a van de WWB. In dat artikel wordt aangegeven welke doelgroepen behoren tot de re-integratieverantwoordelijkheid van dit college. Dit zijn:
- personen die Algemene Bijstand ontvangen;
- personen als bedoeld in artikel 10 tweede lid;
- personen met een nabestaanden- of halfwezen uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet;
- niet-uitkeringsgerechtigden.
Met personen als bedoeld in artikel 10 tweede lid wordt bedoeld: personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de hiervoor genoemde groepen behoort. Concreet gaat het bij deze groepen om personen die door middel van een gesubsidieerde arbeidsplaats in hun eigen levensonderhoud voorzien.
Algemeen geaccepteerde arbeid:
Met het begrip ‘algemeen geaccepteerde arbeid wordt bedoeld arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Werkzaamheden dien niet algemeen geaccepteerd zijn, zoals prostitutie, worden hiermee uitgesloten.. Ook worden werkzaamheden uitgesloten die ingaan tegen de integriteit van de persoon, zoals werkzaamheden die gewetensbezwaren oproepen.
De arbeid die wordt aangeboden hoeft dan ook niet beperkt te blijven tot die arbeid die gangbaar is voor de betrokken persoon, omdat hij bijvoorbeeld die arbeid in het verleden heeft verricht en daarmee wellicht meer affiniteit heeft dan met de aangeboden arbeid. Uitgangspunt van de WWB is immers dat de weg naar werk zo kort mogelijk dient te zijn en dat, mede gelet op het vangnetkarakter van deze wet, dan ook elke vorm van arbeid geaccepteerd dient te worden. Er kunnen geen eisen worden gesteld aan de aansluiting van de arbeid aan het opleidingsniveau, eerder opgedane werkervaring en beloningsniveau. Ook arbeid van tijdelijk aard dient geaccepteerd te worden. Het kan in individuele gevallen mogelijk zijn dat ook een verhuizing aan de orde kan komen, indien de reistijd erg lang gaat worden. Onder algemeen geaccepteerde arbeid worden eveneens verstaan alle vormen van gesubsidieerde arbeid, met uitzondering van dienstbetrekkingen van de Wet sociale werkvoorzieningen (WsW). Ook werkzaamheden die verricht worden als zelfstandige of als kunstenaar, als dan niet in een gemengde beroepspraktijk, worden aangemerkt als algemeen geaccepteerde arbeid.
In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Ten behoeve van de volledigheid en duidelijkheid is deze opdracht ook opgenomen in deze verordening.
Alle inspanningen die het college doet ten behoeve van een belanghebbende met betrekking tot arbeidsinschakeling, zijn gericht op de kortste weg naar werk. Hoe korter de periode die iemand niet werkt, hoe groter de kans op een lang re-integratieproces. Bovendien heeft de gemeente een financieel belang bij het zo kort mogelijk verstrekken van een uitkering, omdat de door invoering van de WWB de gemeente volledig financieel verantwoordelijk is voor de uitgaven. Besparing op het inkomensdeel van de WWB mag overgeheveld worden naar het werkdeel WWB. Andersom is dit niet mogelijk. Het uitgangspunt van de kortste weg naar duurzame uitstroom impliceert dat wanneer een uitkeringsgerechtigde werk in deeltijd aanvaard en een aanvullende uitkering nodig blijft houden, het college zich blijft inspannen om deze personen uit te laten stromen uit de uitkering. Voor de betreffende uitkeringsgerechtigde geldt dat van hem /haar verwacht wordt dat hij / zijn zich actief blijft opstellen om inkomsten te verwerven waarmee hij / zij volledig in zijn levensonderhoud kan blijven voorzien.
Bij het bieden van ondersteuning bij arbeidsinschakeling en de eventuele inzet van voorzieningen, hanteert het college het principe van maatwerk. Steeds wordt bij iedere belanghebbende onderzocht wat diens individuele capaciteiten en mogelijkheden zijn en op welke wijze arbeidsinschakeling het best bevorderd kan worden. Om dit te bepalen maakt het college gebruik van adviezen van derden, waaronder het CWI, die op basis van een onderzoek tot stand zijn gekomen. Het onderzoek zoals hier is bedoeld, is een diagnostisch onderzoek zoals genoemd in artikel 12 van de verordening. Het college heeft bovendien de opdracht om te zorgen voor
een gevarieerd aanbod van voorzieningen zodat ingespeeld kan worden op de behoeften van de individuele belanghebbende.
Het is een gegeven dat arbeidsinschakeling belemmerd wordt door bijvoorbeeld het gebrek aan kinderopvang. Daarom is aan het college opgedragen dat zij moet bevorderen dat er voldoende flankerende voorzieningen zijn. Het gaat hierin overigens niet alleen om kinderopvang maar bijvoorbeeld ook om de mogelijkheid een traject intensieve budgetbegeleiding te volgen of vergoedingen voor kosten die samenhangen met arbeidsinschakeling ( bijvoorbeeld sollicitatiekosten of representatiekosten).
Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt WWB aan de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplan.
Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad een beleidsplan opstelt. Dit kan jaarlijks zijn, maar er kan ook voor worden gekozen naast een jaarlijks plan ook een meerjarenbeleidsplan vast te stellen. Daarnaast is er de mogelijkheid op met deelplannen te werken.
Het tweede lid is facultatief en biedt de gemeenteraad de mogelijkheid aan te geven welke specifieke beleidsonderwerpen in het beleidsplan aan de orde dienen te komen.
Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het rijk zendt. Deze verslagen dienen gepaard te gaan van een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de raad moet worden gezonden. Het ligt voor de hand dat bij de vormgeving van het verslag op grond van deze verordening wordt aangesloten bij de inhoud van het VODU.
Het vierde, facultatieve lid, biedt de mogelijkheid nadrukkelijk de cliëntenraad te betrekken bij de vaststelling van en de verantwoording over het beleid. Hier kan ook een relatie gelegd worden met de verordening cliëntenparticipatie, die de gemeente ook verplicht is op te stellen.
Artikel 6 Aanspraak op ondersteuning
De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van volledigheid en duidelijkheid is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).
In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin die criteria geformuleerd kunnen worden, doch minimaal de verordening en het beleidsplan.
Artikel 7 Verplichtingen van de cliënt
In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van duidelijkheid en volledigheid zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.
Het vijfde lid biedt de verbinding met de maatregelenverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in artikel 8 de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen.
Artikel 8 Verplichtingen Nug-er en Anw-er
Ook Nug-ers en Anw-ers zijn verplicht een trajectplan te ondertekenen. Zolang dit plan niet getekend is, kan niet gestart worden met het traject. Ook voor deze groep personen geldt dat wanneer zij eenmaal gestart zijn met een voorziening, zij verplicht zijn zich te houden aan de gemaakte afspraken die voortvloeien uit de wet en deze verordening.
Artikel 9 Arbeidsplicht en ontheffing
Ten aanzien van de arbeidsplicht van alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar is de tekst, zoals geformuleerd in de wet, ten behoeve van de volledigheid en duidelijkheid overgenomen in de verordening. Concreet betekent dit dat alle alleenstaande ouders een arbeidsplicht hebben, maar dat zij hiervan tijdelijk of gedeeltelijk ontheven kunnen worden vanwege bijvoorbeeld het ontbreken van kinderopvang. In dit verband zijn in deze
verordening dan ook flankerende voorzieningen opgenomen, waaronder kinderopvang.
Voor personen van 57 ½ jaar en ouder geldt dat het college de arbeidsplicht slechts oplegt indien er voor de belanghebbende nog sprake is van enig arbeidsmarktperspectief. Een eventuele ontheffing is altijd gebaseerd op de individuele situatie.
Artikel 9 WWB legt niet alleen de arbeidplicht op, maar regelt ook in welke situaties het college een uitkeringsgerechtigde kan ontheffen van deze verplichting. Deze ontheffing is altijd tijdelijk van aard en is gebaseerd op een dringende reden. Ten behoeve van de volledigheid en duidelijkheid is deze bevoegdheid nog eens expliciet opgenomen in deze verordening. Voor het einde van de ontheffingsperiode vindt een herbeoordeling plaats die kan leiden tot beëindiging of gehele of gedeeltelijke voortzetting van de ontheffing.
De term ‘dringende reden’ is voor verschillende uitleg vatbaar en laat zich niet goed vastleggen. Het ligt ook niet voor de hand hiernaar te streven, omdat daarmee het uitgangspunt van maatwerk verloren gaat. Voorbeeld van een dringende reden kunnen zijn: het verrichten van mantelzorg, medische beperkingen ( aangetoond door middel van een deskundig advies) en de zorg van kinderen die vanwege een psychische of medische beperking extra aandacht nodig hebben.
De WIW kende een wettelijke sluitende aanpak voor jongeren (artikel 9). Daarnaast zijn in het kader van de Agenda voor de Toekomst afspraken gemaakt over een sluitende aanpak voor nieuwe instroom en voor het zittend bestand. De WWB kent geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat.
In de EG afspraak is er wel een afspraak dat nieuwe werklozen binnen 12 maanden na de datum waarop hij werkloos is geworden, een aanbod op gericht arbeidsinschakeling krijgt.
Gelet op het re-integratie uitgangspunt van Voorschoten, dat alle mensen mee moeten kunnen doen in de maatschappij, is deze termijn voor de nieuwe instroom in de bijstand en voor jongeren, verkort naar 3 maanden. Wanneer het college heeft vastgesteld dat de betreffende persoon volledig arbeidsongeschikt is en een (tijdelijke) ontheffing van de arbeidsverplichting heeft, kan deze termijn van 3 maanden overschreden worden. Ook op grond van individuele omstandigheden, kan van de termijn van 3 maanden afgeweken worden.
Gelet op de omschrijving van het begrip jongeren in artikel 1 van deze verordening, betekent de sluitende aanpak dat het college zich niet alleen actief opstelt ten aanzien van jongeren uitkeringsgerechtigden, maar ook jongeren Nug-ers en Anw-ers actief benadert. Hiervoor maakt het college uitvoeringsafspraken met de Leidse Regio betreffende een jongerenloket.
Artikel 11 Subsidie- en budgetplafonds
De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan gebeuren (zie het artikel over beleidsplan). Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.
De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.
Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.
Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).
Artikel 12 t/m 19 Voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling
In de artikelen 12 t/m 19 worden de verschillende voorzieningen geregeld die uitgevoerd worden door derden, te eten door re-integratiebedrijven. Ten aanzien van een aantal voorzieningen ( scholing en educatie, uitstroompremie, loonkostensubsidie en kinderopvang) is bepaald dat het college op grond van deze verordening beleidsregels moet maken waarin de betreffende voorziening nader wordt uitgewerkt. Voor de overige voorzieningen geldt dat het college hiertoe niet verplicht is, maar wel de mogelijkheid heeft ( opgrond van artikel 32) wanneer zij dit nodig acht.
Het stellen van een goede diagnose ( artikel 12) is noodzakelijk om de individuele persoon het meest passende traject aan te bieden. Het CWI speelt hierbij een belangrijke rol. Soms is echter een aanvullende diagnose nodig. Ook de Wia-toets ( noodzakelijk om de arbeidshandicap vast te stellen en om te beoordelen of de belanghebbende tot de doelgroep van de Wet Inkomen naar Arbeidsvermogen behoort) is een diagnostisch onderzoek. Tot slot is ook het onderzoek zoals bedoeld in artikel 4 lid 3 van deze verordening een diagnostisch onderzoek.
Re-integratietrajecten ( artikel 13) zijn totaaltrajecten, wat wil zeggen dat de uitvoerder (klantmanager, banenmakelaar, re-integratiebedrijf etc.) verantwoordelijk is voor de uitvoering van het volledige traject, inclusief de nazorg wanneer de belanghebbende aan het (activerings / vrijwilligers) werk is. De voorziening die genoemd worden in de artikelen 14 t/m 19 kunnen deel uitmaken van een re-integratietraject. Wanneer er sprake is van een ( zeer) grote afstand van tot de arbeidsmarkt, kunnen de voorzieningen in de artikelen 14 t/m 19 ingezet worden als traject op zich en elkaar aansluitend opvolgen. Een re-integratietraject, dat als einddoel duurzame uitstroom heeft, vormt een sluitstuk van de ondersteuning die het college biedt in het kader van de arbeidsinschakeling.
Leerwerktrajecten (artikel 14) worden specifiek ingezet ten behoeve van jongeren. Het zijn duale trajecten wat wil zeggen dat er zowel een werk- als een opleidingscomponent in zitten. Na afronding van het traject kan de deelnemer doorstromen naar een betaalde baan of naar een beroepsopleiding om alsnog een startkwalificatie te behalen. Plaatsing van een jongere op een leerwerktraject mag niet leiden tot verdringing.
Het werken in een opstapbaan of sleutelbaan ( artikel 15) heeft duurzame uitstroom tot doel. Door middel van het opdoen van werkervaring tijdens werkstages ( artikel 16) en arbeidsritme aan de hand van een persoonlijk ontwikkelingsplan, wordt dit doel bereikt. Werken op basis van een opstapbaan of sleutelbaan is gekoppeld aan een maximale duur. Gedurende het traject worden de deelnemers al bemiddeld naar een betaalde baan.
Voor jongeren is scholing ( artikel 17) vooral gericht op het alsnog behalen van een startkwalificatie.
Voor personen vanaf 27 jaar geldt dat scholing en educatie vooral wordt ingezet ter ondersteuning van de arbeidsinschakeling en het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt of deelname aan de maatschappij. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een sollicitatietraining, computercursus, maar ook om een Inburgeringtraject in het kader van de Wet Inburgering.
Artikel 20 stimuleringspremies
Artikel 31 lid 2 onder j van de WWB biedt de mogelijkheid een eenmalige premie vrij te laten die voor het college kan worden toegekend in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Deze eenmalige premie mag niet meer bedragen dan €1984,00 per kalenderjaar.
Deze premie wordt verstrekt in de vorm van een stimuleringspremie waarbij de nadruk is gelegd op duurzame uitstroom. De stimuleringspremie is bedoeld als stimulans om werk te aanvaarden door een eenmalige verhoging van het inkomen. De premie is fiscaal onbelast en beïnvloed dus niet het (eventuele) recht op toeslagen van de belanghebbende. Daarnaast is een stimuleringspremie praktisch goed uitvoerbaar en kunnen er geen interpretatieverschillen ontstaan rondom de term ‘bijdragen aan arbeidsinschakeling’. Het college geeft in een richtlijn een nadere uitwerking
Artikel 21 Overbruggingssubsidie
Sociale activering en vrijwilligerswerk ( artikel 18) wordt gedefinieerd als: het verhogen van de maatschappelijke participatie en het doorbreken of voorkomen van sociaal isolement door maatschappelijk zinvolle activiteiten die een eerste stap op weg naar betaald werk kunnen betekenen. Meer dan voorheen is sociale activering een eerste stap richting arbeidsinschakeling.
Ook werkzaamheden als zelfstandige vallen onder het begrip algemeen geaccepteerde arbeid en kunnen leiden tot uitstroom. In de Bbz worden nadere regels gesteld ten aanzien van het voorbereidingstraject (artikel 19) over de kosten en de duur van het traject. Voor de volledigheid en duidelijkheid is het voorbereidingstraject ook als een voorziening opgenomen in deze verordening. Bij de uitvoering van deze voorziening moet het college zich houden aan de bepalingen die hierover in de wet en regelgeving is vastgelegd.
De gemeente raad wil niet alleen uitkeringsgerechtigden stimuleren een betaalde baan te vinden, zij wil ook werkgevers stimuleren om uitkeringsgerechtigden een baan te bieden. Hiervoor stelt de gemeenteraad een loonkostensubsidie beschikbaar. Het betreft een subsidie met een zeer tijdelijk karakter die zo scherp mogelijk toegesneden is op de individuele cliënt. Het uitgangspunt voor deze subsidie is de productiviteitswaarde van de cliënt. Deze wordt (tijdelijk) minder geacht dan die van een reguliere werknemer. Voor deze verminderde productiviteit wordt de werkgever gecompenseerd doormiddel van een overbruggingssubsidie die in de loop van een jaar wordt afgebouwd. Deze voorziening is inzetbaar voor cliënten die een afstand tot de arbeidsmarkt hebben en waarvan wij verwachten dat zij binnen een jaar zo productief zijn dat ze geen subsidie meer nodig hebben. De voorziening wordt uitgevoerd als onderdeel van een re-integratietraject.
Op grond van Europese regelgeving kan een dergelijke loonkostensubsidie aangemerkt worden als staatssteun. Het college is verplicht om bij de uitvoering van deze loonkostensubsidie, het gestelde in beleidsaanbeveling ‘Subsidiering arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden’ zoals beschreven in de verzamelbrief van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van april 2004 in acht te nemen. Hiervoor is gewaarborgd dat de uitvoering van de loonkostensubsidie voldoet aan de regels van de Europese Commissie. Dit betekent onder andere dat het college in het verslag zoals bedoeld in artikel 5 van deze verordening melding maakt van de aantallen verleende subsidies en het totaalbedrag dat daarmee gemoeid is. Het college moet bovendien gedurende 10 jaar de administratie rondom deze loonkostensubsidie bewaren, zodanig dat kan
worden nagegaan of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan.
De gemeente kan haar premiebeleid afstemmen op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden en daarbij de hoogte van de premie laten variëren. In het tweede lid is een opsomming weergeven wanneer premies kunnen worden toegekend.
De WWB regelt in art. 31 lid 2 sub k de maximale onkostenvergoedingen bij het verrichten van vrijwilligerswerk (€ 21 per week, met een maximum van € 735 per jaar). Ook deze zijn onbelast en werken niet door bij inkomensafhankelijke regelingen. Ook hier kan de gemeente variëren in hoogte.
Artikel 23 Persoonsgebonden re-integratiebudget
Voor gemeenten is het Persoonsgebonden Reïntegratiebudget (PRB) een relatief nieuw instrument. Slechts een beperkt aantal gemeenten ( naast het UWV) hebben, in het kader van de Wet WIA, ervaring kunnen opdoen met dit instrument ( Eindhoven en Utrecht o.a.). Onder de WWB hebben gemeenten de volledige vrijheid gekregen om elk denkbaar instrument in te zetten. Gemeenten kunnen er dus voor kiezen het PRB als voorziening aan te bieden.
De gemeente wil een PRB gaan aanbieden. En belangrijke afweging daarbij is dat het PRB past binnen het systeem van klantmanagement en regievoering dat de gemeente Voorschoten hanteert. Daarnaast past dit bij het huidige beeld van de klant, waarmee de verantwoordelijkheid voor een groot deel bij de cliënt wordt gelegd. Dit past binnen de beperkte financiële middelen van de gemeente en het beheersen van financiële risico’s. Te denken valt aan een andere wegingsfactor, die van de positie van de cliënt. Er zijn diverse manieren waarop de gemeente de positie van de cliënt vorm kan geven. Het PRB is een uiterste vorm waarin dit kan gebeuren.
Bij de inzet van het PRB kan goed aangesloten worden bij de mogelijkheden van het jongerenloket en de modernisering van de WsW.
In de beleidsregels kunnen randvoorwaarden worden vastgelegd als de maximale duur van het traject en de hoogte van het budget. Ook is het een mogelijkheid om voorafgaand aan het PRB een diagnose ( te laten) uit te voeren. De ervaringen hebben namelijk geleerd dat het voor de cliënten niet eenvoudig is zelfstandig een compleet traject uit te stippelen, en dat daarvoor externe deskundigheid moet worden ingezet. De vorm van het PRB kan nader in een beleidsregel worden uitgewerkt.
In de Verzamelbrief van SZW van december 2003 is een uitgebreide passage opgenomen over het persoonsgebonden re-integratiebudget. Hierin wordt ondermeer ingegaan op de samenloop met inkomstenvrijlating en de samenhang met Europese regelgeving ten aanzien van uit- en aanbesteding.
Aan personen die in het kader van arbeidsinschakeling kosten voor kinderopvang maken, kan een vergoeding worden verstrekt. Met ingang van de Wet basisvoorziening kinderopvang ( per 1 januari 2005) zijn over de hoogte, vorm en doelgroep die voor een vergoeding in aanmerking komen geen nadere bepalingen opgenomen in deze verordening. Het college heeft deze uitgewerkt in een richtlijn. Bovendien wordt in het jaarlijkse beleidsplan aandacht besteed aan kinderopvang in relatie tot arbeidsinschakeling.
Artikel 25 Overige vergoedingen
Het college stelt in een richtlijn nadere regels ten aanzien van overige vergoedingen welke ter stimulering van de arbeidsinschakeling zijn. Inde verordening zijn diverse kosten benoemd, maar dat is geen limitatieve opsomming. In dit artikel zijn als voorbeelden genoemd reiskosten, verhuiskosten en kosten voor kinderopvang en budgetbegeleiding,. Deze kosten kunnen worden vergoedt uit het Werkdeel.
Artikel 26 Voorzieningen gericht op nazorg
Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. Het college kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaalgesproken al onderdeel uit van het traject.
Artikel 27 Inkomstenvrijlating
Met het amendement Bruls is het mogelijk gemaakt de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd voor een deel vrij te laten. De vrijlating bedraagt maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een maximum van € 166. Het maximale percentage en het maximale bedrag impliceren, dat ook uitgegaan mag worden van lagere bedragen. Er is in de wet in artikel 31 lid 2 onder 0 van de WWB een nadrukkelijke termijn van vrijlating toegekend voor ten hoogste zes aaneengesloten maanden. Deze periode blijft ongewijzigd, ook indiende uitkeringsgerechtigde in deze periode bijvoorbeeld slechts vier maanden inkomsten uit arbeid heeft.
Na het verstrijken van de vrijlatingperiode van zes maanden, kan aan de uitkeringsgerechtigde na twaalf maanden opnieuw een vrijlating worden toegekend indien betrokken nieuwe reguliere arbeid aanvaardt. De WWB spreekt enkel voer het recht op vrijlating gedurende een aaneengesloten periode van zes maanden en vermeld niet of dit bijvoorbeeld per kalenderjaar is of per bijstandsperiode. Jurisprudentie heeft nog geen duidelijkheid gegeven over dit wetsartikel. Dit is aldus een open regeling.
Artikel 28 Beëindiging voorziening
In dit artikel wordt bepaald welke omstandigheden voor het college aanleiding kunnen zijn de voorziening te beëindigen. Het college beëindigt de voorziening wanneer de belanghebbende zijn verplichtingen niet nakomt. Dit geldt in het bijzonder voor de doelgroep Nug-ers en Anw-ers. Voor uitkeringsgerechtigden geldt dat het college niet meteen zal besluiten de voorziening te beëindigen. Het college zal besluiten tot het opleggen van een maatregel conform de maatregelverordening.
Personen die gebruik maken van een voorziening en een gezinsinkomen hebben dat boven het bijstandsniveau ligt, dienen de kosten van de voorziening geheel of gedeeltelijk uit eigen middelen te betalen. Dit betreft Nug-ers en Anw-ers. Omdat deze eigen bijdrage geen reden mag zijn dat een persoon afziet van deelname aan een voorziening of zelfs afziet van arbeidsinschakeling, is de inkomensgrens neergelegd bij 130% van het wettelijke minimumloon.
In andere situaties bijvoorbeeld bijzondere bijstand wordt een loongrens van 110% van het wettelijke minimumloon gehanteerd met een draagkrachtmeting tot 130%. Indien een belanghebbende een gezinsinkomen heeft dat hoger ligt dan 200% van het minimumloon, wordt hij geacht de kosten van de voorziening uit eigen middelen te kunnen bekostigen.
Voor de kosten van de ondersteuning die het college biedt ( dit zijn met name de uitvoeringskosten) wordt geen eigen bijdrage berekend.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Het college heeft de bevoegdheid om, ook daar waar dit niet nadrukkelijk is opgenomen in de verordening, nadere regels ten aanzien van het gestelde in deze verordening uit te werken in beleidsregels en richtlijnen. Zoals in de algemene toelichting op deze verordening reeds is aangegeven, gebeurt dit met name bij onderwerpen die beleidsmatig lange tijd stand kunnen houden, maar die op grond van regelgeving, economische ontwikkelingen of ontwikkelingen binnen het cliëntenbestand bijstelling behoeven.
Door het hoofd afdeling Welzijn te mandateren voor het vaststellen van deze beleidsregels en richtlijnen, is er sprake van een hoge efficiëntie In het kader van de efficiëntie is het raadzaam de ondertekening van overeenkomsten die van toepassing zijn voor de uitvoering van voorzieningen in deze verordening tevens aan het hoofd afdeling Welzijn te mandateren.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Bij de inwerkingtreding van deze gewijzigde Re-integratieverordening komt de reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Voorschoten van 22 april 2004 te vervallen.