Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Weert

Verordening op de inrichting van de financiële organisatie, de regels voor het financiële beheer en de uitgangspunten van het financiële beleid van de gemeente Weert

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWeert
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op de inrichting van de financiële organisatie, de regels voor het financiële beheer en de uitgangspunten van het financiële beleid van de gemeente Weert
CiteertitelFinanciële beheersverordening gemeente Weert
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp
Externe bijlagenBijlage A Rapportage afwijkingen kredieten Bijlage B Raamkrediet Bijlage C waardering en afschrijving vaste activa en rente Bijlage D Treasurystatuut

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De "Financiële beheersverordening gemeente Weert”, vastgesteld door de raad der gemeente Weert in de openbare vergadering van 10 december 2008, wordt ingetrokken op 10-03-2014. 

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 212
  2. Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-03-2014nieuwe regeling

12-02-2014

Elektronisch Gemeenteblad, 03-03-2014

RAD-000940

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de inrichting van de financiële organisatie, de regels voor het financiële beheer en de uitgangspunten van het financiële beleid van de gemeente Weert

De raad van de gemeente Weert besluit;

 

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet en het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten;

 

vast te stellen:

 

Verordening op de inrichting van de financiële organisatie, de regels voor het financiële beheer en de uitgangspunten van het financiële beleid van de gemeente Weert.

 

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    sector

    iedere sector binnen de gemeentelijke organisatie die als zodanig een eigen verantwoor-dingsplicht aan het college heeft.

  • b.

    administratie

    het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Weert en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • c.

    rechtmatigheid

    ontvangsten en bestedingen vinden plaats in overeenstemming met geldende wet- en regelgeving, waaronder gemeentelijke verordeningen, raadsbesluiten en collegebesluiten.

  • d.

    doelmatigheid

    de mate waarin de gewenste prestaties en beoogde maatschappelijke effecten worden gerealiseerd met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen, of met de beschikbare middelen zo veel mogelijk resultaat wordt bereikt.

  • e.

    doeltreffendheid

    de mate waarin de gewenste prestaties en beoogde maatschappelijke effecten van het beleid daadwerkelijk worden behaald.

HOOFDSTUK I Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt bij de aanvang van een nieuwe raadsperiode een programma-indeling voor de komende raadsperiode vast.

  • 2.

    De onderverdeling van de programma’s in de producten staat voor een raadsperiode vast, tenzij er dringende redenen zijn tot wijzigen; dit wordt dan bij de voorjaarsnota en/of begroting expliciet gemeld.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

De begroting en jaarstukken zijn ingericht conform het gestelde in het Besluit Begroting en Verantwoording gemeenten (BBV) en voldoen aan de Kadernota rechtmatigheid van het Platform rechtmatigheid provincies en gemeenten.

Artikel 4. Kaders begroting

  • 1.

    Het college stelt uiterlijk 1 maart van het begrotingsjaar een nota vast over de kaders en uitgangspunten voor het volgende begrotingsjaar. Aansluitend wordt deze nota ter

    kennisgeving aangeboden aan de betreffende raadscommissie.

  • 2.

    Deze kadernota wordt opgenomen in de voorjaarsrapportage.

Artikel 5. Tussentijdse rapportage

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste twee maanden (voorjaars- nota) en de eerste achtmaanden (najaarsnota) van het lopende boekjaar. Deze rapportages worden behandeld in de raadscommissies en de raadsvergadering.

  • 2.

    In de voorjaarsnota worden afwijkingen ten opzichte van de begroting van het lopende jaar vermeld en wordt een doorkijk gegeven naar het komende begrotingsjaar. In de najaarsnota worden afwijkingen ten opzichte van de begroting en de voorjaarsnota van het lopende jaar gegeven.

  • 3.

    Zowel in de voor- als in de najaars nota wordt een rapportage over de lopende kapitaalkredieten opgenomen; hierbij wordt tenminste verantwoording afgelegd over kredieten ouder dan twee dienstjaren, mits dit niet strijdig is met de uitgangspunten rapportage afwijkingen kredieten.

Artikel 6. Autorisatie

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten per programma en het overzicht algemene dekkingsmiddelen (inclusief de prioriteiten en vervangingsinvesteringen).

  • 2.

    Van de nieuwe investeringen (prioriteiten) en de vervangingsinvesteringen worden per investering het benodigde investeringskrediet en de bijbehorende kapitaallasten en/of exploitatielasten weergegeven. Dit geschiedt via de overzichten “voorstel prioriteiten” en “totaaloverzicht vervangingsinvesteringen”. Hierbij wordt tevens een nadere toelichting op de voorgestelde prioriteiten voor het begrotingsjaar gegeven.

  • 3.

    Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan welke nieuwe investeringen op een later tijdstip moeten worden aangeboden, via een apart voorstel voor beschikbaarstelling en autorisatie van het investeringskrediet. Dit gebeurt door middel van het vetgedrukt weergeven van de betreffende investeringen op het overzicht “voorstel prioriteiten“.

  • 4.

    Voor investeringen en/of exploitatielasten in de loop van het begrotingsjaar die niet in de begroting zijn opgenomen, legt het college vooraf een (investerings)voorstel aan de raad voor.

  • 5.

    Over- en onderschrijdingen bij huisvesting onderwijs en grondexploitatie (inclusief mutaties in de reserves) zijn door de raad geautoriseerd op basis van het raadsbesluit tot budgettaire neutraliteit op deze onderdelen.

  • 6.

    Nieuw beleid, beleidswijzigingen of begrotingsbijstellingen met budgettaire conse-quenties zijn een bevoegdheid van de gemeenteraad, die in elke raadsvergadering aan de orde kunnen komen.

  • 7.

    Begrotingsafwijkingen die per programma kleiner zijn dan 2% van het programma-budget, met een maximum van € 200.000,--, worden via vaststelling van de jaar-rekening door de raad geaccordeerd.

Artikel 7. (Administratieve) begrotingswijzigingen

  • 1.

    Het college van B&W mag binnen programma’s budgetten op productniveau overhevelen binnen de aangegeven voorwaarden zoals deze zijn vermeld in de beleidsregels “administratieve begrotingswijzigingen”. Deze mutaties worden verwerkt in de voor- en of najaarsnota.

  • 2.

    Het college van B&W informeert de raad over verschuivingen tussen producten die hoger zijn dan 10% van het budget met een minimum van € 25.000,--.

  • 3.

    Mutaties op de begroting, niet zijnde beleidswijzigingen, worden ingebracht in de voor- of de najaarsnota. Dit geldt ook voor verschuivingen van budgetten over programma’s heen, zonder budgettaire consequenties en binnen het bestaand beleid.

  • 4.

    Administratieve begrotingswijzigingen mogen verwerkt worden onder door het college vastgestelde voorwaarden.

Artikel 8. Budgetoverheveling

  • 1.

    Het college van B&W kan de raad voorstellen om budgetten, die in een jaar nog niet volledig gebruikt zijn, over te hevelen naar het volgende jaar, indien voldaan wordt aan de criteria zoals opgenomen in de door het college vastgestelde beleidsregels “Criteria budgetoverhevelingen” en met inachtneming van het gestelde bij punt 2.

  • 2.

    Bij de vaststelling van de jaarrekening van het afgelopen jaar maken de budget-overhevelingen deel uit van de resultaatbestemming. De niet aangewende middelen worden, bij een positieve besluitvorming inzake de resultaatbestemming, toegevoegd aan het exploitatiebudget voor het nieuwe jaar.

Artikel 9. Beheersing kredieten

  • 1.

    Het college rapporteert aan de raad bij gesignaleerde afwijkingen en/of ontwikkelingen tot afwijkingen ten aanzien van kapitaalkredieten. De geformuleerde uitgangspunten over hoe om te gaan met afwijkingen en opschoningen ten aanzien van kapitaal-kredieten, zijn opgenomen in bijlage A “Rapportage afwijkingen kredieten”.

  • 2.

    Door de raad is eenmalig een raamkrediet beschikbaar gesteld van € 100.000,-- om voorbereidingskosten ten behoeve van in de loop van het jaar opgekomen initiatieven te kunnen verantwoorden. De regels die ten aanzien van het raamkrediet in acht worden genomen zijn opgenomen in bijlage B “Raamkrediet”.

Artikel 10. Interne controle bestuurlijke informatievoorziening en beheershande-lingen

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van een aantal bedrijfs-onderdelen op juistheid, volledigheid en tijdigheid van de bestuurlijke informatie-voorziening en de rechtmatigheid van beheershandelingen. Deze toetsing vindt plaats door middel van het toetsen van gemeentelijke werkprocessen op basis van het jaarlijks op te stellen onderzoeksplan.

  • 2.

    Indien de toetsing verbeterpunten tot gevolg heeft, zorgt het college op basis van de resultaten van de toets genoemd in lid 1 voor een plan van verbetering.

  • 3.

    De resultaten van de toets en het plan van verbetering worden ter kennisgeving aan de desbetreffende commissie aangeboden.

HOOFDSTUK II: Financieel beleid

Artikel 11. Waardering & afschrijving vaste activa en rente

  • 1.

    De waardering, afschrijving en rente van (vaste) activa geschiedt op basis van de door de raad vastgestelde notitie “afschrijvings- en rentebeleid activa” (bijlage C).

  • 2.

    De omslagrente voor de rentetoerekening van de kapitaallasten wordt bepaald op basis van het rentetotaal van het eigen en het vreemd vermogen in relatie tot de activa. Het rentepercentage van eigen vermogen wordt vastgesteld in de kadernota.

Artikel 12. Reserves en voorzieningen

Het college biedt 1 keer per 4 jaar als onderdeel van de begroting de notitie reserves en voorzieningen aan ter behandeling en vaststelling door de raad. De notitie behandelt: het doel waarvoor de reserves en voorzieningen zijn ingesteld, de vorming en vrijval van reserves, de vorming en vrijval voorzieningen en de toerekening en verwerking van rente over de algemene reserves en bestemmingsreserves. Tussentijdse ontwikkelingen worden ter besluitvorming voorgelegd in de begroting, bestuursrapportages en/of jaarrekening.

Artikel 13. Kostprijsberekening

Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van producten en diensten van de gemeente Weert wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostprijsberekening worden naast de directe kosten alleen de indirecte kosten meegenomen, die rechtsreeks samenhangen met de door de gemeente verrichte dienstverlening.

Artikel 14. Vaststelling tarieven

  • 1.

    Na het vaststellen van de begroting stelt de raad in zijn laatste vergadering van het jaar een aantal verordeningen met bijbehorende tarieventabellen vast (bijvoorbeeld: parkeer-, toeristen- en hondenbelastingen, leges, ozb en riool- en reinigingsheffingen).

  • 2.

    Het grondverkoop en –prijsbeleid wordt vastgelegd in de nota grondprijsbeleid, die door de raad wordt vastgesteld.

  • 3.

    Overige, niet hiervoor genoemde tarieven voor het gebruik van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of bij de gemeente in beheer of onderhoud zijnde werken of inrichtingen, worden eveneens door de raad vastgesteld. Dit geldt tevens voor rechten voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.

  • 4.

    De tarieven, met uitzondering van lid 2, worden zodanig vastgesteld dat de totaal geraamde baten van rechten niet uitgaan boven de totaal geraamde lasten ter zake.

Artikel 15. Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college zorgt in het kader van het uitoefenen van de financieringsfunctie voor het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden.

  • 2.

    Hiervoor zijn regels vastgelegd, die opgenomen zijn in het treasurystatuut, dat door de raad is vastgesteld en bij deze verordening is opgenomen als bijlage D.

HOOFDSTUK III. Financiële organisatie en administratie

Artikel 16. Administratie/financiële administratie

  • 1.

    De administratieve organisatie is: het stelsel van organisatorische maatregelen gericht op het tot stand brengen en het in stand houden van de goede werking van de bestuurlijke en ambtelijke informatieverzorging ten behoeve van de verantwoordelijke leiding. De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de sectoren.

  • 2.

    De financiële administratie is een onderdeel van de administratie en omvat het systematisch maken en verwerken van aantekeningen betreffende de financiële gegevens van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Weert, teneinde te komen tot een goed inzicht in: de financieel-economische positie; het beheer van vermogenswaarden; de uitvoering van de begroting; het afwikkelen van vorderingen en schulden; alsmede tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover.

  • 3.

    Het college draagt er zorg voor dat: a. de inrichting en de werking van de financiële administratie voldoet aan het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten en andere relevante wet- en regelgeving; b. de vereiste informatie verstrekt wordt aan het Rijk, de provincie en de Europese Unie, alsmede aan andere instellingen die specifieke verantwoordingsverplichtingen opleggen aan gemeenten.

Artikel 17. Financiële organisatie

Het college draagt de zorg voor en legt (in een besluit) vast:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de sectoren;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • c.

    de verlening van mandaten en submandaten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten (vastgelegd in de manda-tenregeling).

HOOFDSTUK IV. Slotbepalingen

Artikel 18. Inwerkingtreding

  • 1.

    De "Financiële beheersverordening gemeente Weert”, vastgesteld door de raad der gemeente Weert in de openbare vergadering van 10 december 2008, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang.

  • 2.

    Deze verordening heeft enkel interne werking en is dus niet een besluit van algemene strekking in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. De verordening hoeft dan ook niet te worden gepubliceerd, voordat zij in werking kan treden.

  • 3.

    De datum van ingang van de verordening is 10 maart 2014.

Artikel 20. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de naam “Financiële beheersverordening gemeente Weert”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 12 februari 2014,

de burgemeester, de griffier,

Memorie van toelichting

In dit treasurystatuut wordt het treasurybeleid van de gemeente op hoofdlijnen vastgelegd. Dat gebeurt in de eerste plaats door het aangeven van de doelstellingen van de treasury-functie (in artikel 2). Vervolgens geeft het bestuur in het statuut aan binnen welke richtlijnen en limieten de doelstellingen dienen te worden gerealiseerd. Een richtlijn is een bindend voorschrift voor een handelwijze die gevolgd moet worden en een limiet is een type richtlijn die een uiterste grens aangeeft. Een belangrijk deel van de limieten en richtlijnen is bepaald door de Wet fido. Middels de limieten en richtlijnen wordt het “risicoprofiel” van de gemeente bepaald, waarbinnen de treasuryactiviteiten dienen te worden uitgevoerd.

 

De treasuryparagraaf in de begroting geeft de beleidsplannen voor de treasuryfunctie voor de komende jaren en in het bijzonder voor het eerstkomende jaar weer. Het bevat onder meer gegevens over de algemene ontwikkelingen en de concrete beleidsplannen binnen de kaders van het statuut. Het gaat hierbij vooral om de plannen voor het risicobeheer, de gemeentefinanciering (analyse financieringspositie, leningen- en garantieportefeuille en uitzettingsportefeuille) en het kasbeheer. Uit de toelichting zal moeten blijken dat de plannen binnen de kaders van de Wet fido en het treasurystatuut blijven. De treasuryparagraaf in het jaarverslag geeft in het bijzonder een verschillenanalyse tussen de plannen zoals deze zijn opgenomen in de begroting en de realisatie in het verslagjaar.

 

Artikel 2

In artikel 2 worden de doelstellingen van de treasuryfunctie van de gemeen-te weergegeven, hieronder worden deze doelstellingen afzonderlijk toege-licht.

Artikel 2 lid 1

In de eerste plaats dient de treasury ervoor te zorgen dat de gemeente “duurzaam toegang heeft tot de financiële markten tegen acceptabele condities”. De treasury dient te waarborgen dat de gemeente duurzaam in staat is de voor haar activiteiten benodigde middelen aan te trekken c.q. haar overtollige middelen uit te zetten op de financiële markten (bijv. bij banken). De condities die daar bij worden bedongen dienen, in het licht van de op het betreffende moment gebruikelijke condities, acceptabel (tenminste marktconform) te zijn.

Artikel 2 lid 2

Door haar activiteiten loopt de gemeente de volgende financiële risico’s: renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s, interne liquiditeitsrisico’s en valutarisico’s. Het is de taak van de treasury dergelijke risico’s zo veel mogelijk te beperken. In de artikelen 4 tot en met 8 wordt aangegeven op welke wijze dit wordt gewaarborgd.

Artikel 2 lid 3

De derde doelstelling van de treasuryfunctie is het minimaliseren van de kosten bij het beheren van de geldstromen en de financiële posities. Deze kosten bestaan o.a. uit rentekosten, provisies en kosten van het betalings-verkeer. Het is de taak van de treasury het beheer zo efficiënt mogelijk uit te voeren.

Artikel 2 lid 4

De gemeente streeft ernaar de renteresultaten te optimaliseren. Dit bete-kent dat de gemeente geen middelen onbenut laat maar streeft naar zo hoog mogelijke renteopbrengsten (c.q. zo laag mogelijke rentekosten) zonder dat daarbij overmatige risico’s worden gelopen. De prioriteiten van de treasuryfunctie liggen in eerste instantie bij het beheersen en beperken van financiële risico’s, de treasuryfunctie is immers géén winstgerichte afdeling (“profit center”). Binnen het acceptabele risicoprofiel zoals vast-gesteld in de Wet fido en dit treasurystatuut kan desondanks worden gestreefd naar optimalisatie van de renteresultaten.

Artikel 3 lid 1

De Wet fido geeft twee belangrijke beleidsmatige uitgangspunten met betrekking tot treasury. Dit betreft de “publieke taak” waarvoor leningen en garanties dienen enerzijds en het prudente karakter van (overige) uitzettingen anderzijds. Er wordt hierbij dus een specifiek onderscheid gemaakt tussen het verstrekken van leningen “uit hoofde van de publieke taak” en het uitzetten van middelen “uit hoofde van treasury”.

 

De wet stelt geen eisen aan het verstrekken van leningen en garanties uit hoofde van de publieke taak. Wel wordt in de toelichting op de Wet fido het volgende aangegeven: “Het gemeentebestuur bepaalt de publieke taak. De begroting en de begrotingswijzigingen bepalen het budgettaire kader voor de uitoefening van de publieke taak”. In dit licht is het dus niet Financiën die het politieke besluit voor dergelijke garanties en leningen voorbereidt. Wel wordt geadviseerd dat het gemeentebestuur advies van de product-verantwoordelijke afdeling inwint alvorens een beslissing te nemen t.a.v. het verstrekken van leningen of garanties uit hoofde van de publieke taak. De gemeente Weert heeft dit advies overgenomen.

Artikel 3 lid 2

Conform de Wet fido, dienen uitzettingen “uit hoofde van treasury” (zie toelichting artikel 3 lid 1) een prudent karakter te hebben.

 

In de Wet fido en de bijbehorende ministeriële regelingen wordt het begrip “prudent” nader uitgewerkt. Het aangaan van financiële transacties met als oogmerk die financiële waarden te zijner tijd eventueel met winst te verkopen, is nadrukkelijk niet toegestaan (zie artikel 2 lid 2 Wet fido en de memorie van toelichting op de Wet fido). Bankachtige activiteiten – het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomen – zijn als gevolg van deze bepaling verboden. De richtlijnen en limieten van dit treasurystatuut vallen binnen de kaders van de Wet fido.

 

De limieten en richtlijnen van dit treasurystatuut zijn specifiek geformuleerd om het prudente karakter van de uitzettingen uit hoofde van treasury te garanderen en hebben derhalve géén betrekking op (eventueel) verstrekte leningen of garanties uit hoofde van de “publieke taak” van de gemeente.

Artikel 3 lid 3

Derivaten zijn financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Derivaten kennen een breed toepassings-gebied en worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren. De Wet fido stelt dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s.

 

Gezien de (mogelijke) complexiteit van derivaten en de beperkte kennis binnen de organisatie omtrent dergelijke instrumenten, zal vooraf advies worden ingewonnen van een onafhankelijke adviseur.

Artikel 4 lid 1

Renterisicobeheer omvat het beperken van de invloed van (externe) rentewijzigingen op de financiële resultaten van de gemeente.

 

Een belangrijk uitgangspunt van de Wet fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Teneinde een grens te stellen aan korte financiering (met een rentetypische looptijd tot één jaar) is in de Wet fido (evenals in de Wet filo) de kasgeldlimiet opgenomen. Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed hebben op de rentelasten. De kasgeldlimiet wordt berekend, middels het percentage conform de richtlijnen van het Ministerie, van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar (zie artikel 3 en 4 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).

Artikel 4 lid 2

Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vaste schuld (schuld met een rentetypische looptijd van één jaar of langer) door het aanbrengen van spreiding in de looptijden in de leningenporte-feuille. De renterisiconorm kan worden berekend door een vastgesteld percentage (in 2001 30%, daarna 20%) te vermenigvuldigen met de totale vaste schuld (zie artikel 6 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).

Artikel 4 lid 3

Afstemming op de liquiditeitenplanning beoogt bedragen slechts te lenen cq. uit te zetten gedurende de periode dat zij daadwerkelijk nodig respectievelijk beschikbaar zijn.

 

Artikel 4 lid 4

Een rentevisie is een toekomstverwachting over de rente-ontwikkeling, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd. Afhankelijk van de (interne- of externe) ontwikkelingen zal de gemeente haar rentevisie actualiseren. De rentevisie kan daarbij gebaseerd worden op de rentevisie van enkele gezaghebbende financiële instellingen, zoals de huisbankier. Afstemming van het beleid op de rentevisie betekent bijvoorbeeld het uitstellen van uitzettingen met een lange looptijd op het moment dat men een rentestijging verwacht.

Artikel 4 lid 5

Door spreiding aan te brengen in de rentetypische looptijd (de periode dat de rente van een uitzetting vast is) van uitzettingen wordt de invloed van een rentedaling op de renteresultaten gespreid over meerdere jaren. Deze spreiding is slechts mogelijk indien uit de liquiditeitenplanning blijkt dat middelen gedurende een langere periode beschikbaar zijn.

Artikel 5 lid 1

Ten aanzien van de financiële instrumenten die kunnen worden gehanteerd voor uitzettingen in het kader van treasury, geldt in de Wet fido als belang-rijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting in tact blijft. Bij alle in dit artikel genoemde producten wordt aan het einde van de looptijd ten minste de hoofdsom (bij vastrentende waarden de “nominale waarde”) uitgekeerd.

 

Bij het uitzetten van gelden op rekening courant, spaarrekening, daggeld of deposito’s worden géén koersrisico’s gelopen. Het kan bij dergelijke producten echter voorkomen dat de opnamemogelijkheden beperkt zijn (in het bijzonder bij deposito’s en soms bij een spaarrekening).

 

Medium term notes zijn vastrentende waarden die (tussentijds) verhande-lbaar zijn. Bij tussentijdse verkoop kunnen koersrisico’s worden gelopen. Wanneer deze waarden tot het einde van hun looptijd worden aangehouden zal minimaal de nominale waarde worden uitgekeerd.

 

Garantieproducten zijn beleggingsproducten waarbij de uitgevende (financiële) instelling garandeert dat op de afloopdatum (een bepaald percentage van) de hoofdsom wordt uitgekeerd. Garantieproducten keren vaak minder of geen rente uit en bieden in plaats daarvan bijvoorbeeld een rendement dat gebaseerd is op een aandelen-index (zoals de AEX-index). Garantieproducten waarbij minder dan 100% van de hoofdsom wordt gegarandeerd zijn expliciet niet toegestaan onder de Wet fido.

Bij garantieproducten is vaak enkel de hoofdsom gegarandeerd. Aangezien de reële waarde (de koopkracht) van de hoofdsom door inflatie kan verminderen, verdient het de aanbeveling om bij een langere looptijd naast een hoofdsomgarantie een minimaal rendement (bijv. ter hoogte van het inflatieniveau) te eisen.

 

Voor uitzettingen uit hoofde van de publieke taak van de gemeente worden in dit treasurystatuut geen richtlijnen met betrekking tot producten opgeno-en. Van belang is dat de Gemeenteraad bepaalt dat de betreffende uitzet-ing tot de “publieke taak” van de gemeente behoort. In dit kader is het bijvoorbeeld mogelijk dat uitzettingen in de vorm van aandelen tot de publieke taak behoren.

Artikel 5 lid 2

Koersrisico’s kunnen nooit volledig worden uitgesloten. Als de organisatie in een vastrentend product heeft belegd maar - wegens wijziging in de liquiditeitenplanning - voor de afloopdatum deze uitzetting moet verkopen, dan wordt niet 100% van de hoofdsom terugbetaald, maar de huidige waarde van de uitzetting afhankelijk van de rente en resterende looptijd. Om deze koersrisico’s zoveel mogelijk te beperken stemt de gemeente de looptijd van de uitzetting af met de liquiditeitenplanning.

Artikel 6 lid

Ter beperking van kredietrisico’s zijn in dit artikel richtlijnen opgenomen voor de minimale kredietwaardigheid van de partijen waar de gemeente middelen uitzet / belegt.

 

Een (credit-)rating is een beoordeling van de kredietwaardigheid van een instelling, die voor zowel de korte als voor de lange termijn wordt verschaft door gerenommeerde rating “agencies” zoals Standard & Poor’s, Moody’s en Fitch IBCA. De hoogste kredietwaardigheid wordt bij Standard & Poor’s en Fitch IBCA weergegeven met AAA, gevolgd door AA en A. Moody’s kwalificeert van hoog naar laag Aaa, Aa en A. Daarnaast kent men kwalificaties met letters B, C en D. Een A-rating staat voor “zeer kredietwaardig”.

 

Een solvabiliteitsratio van 0% (ofwel een “solvabiliteitsvrije status”) is een status die door een bancaire toezichthouder in een EER-lidstaat (bijv. De Nederlandsche Bank) wordt toegekend aan het schuldpapier van een instelling. Deze status houdt in dat een bank voor desbetreffend papier geen reserves (0%) hoeft aan te houden en wordt onder meer toegekend aan papier uitgegeven of gegarandeerd door (centrale) overheden. Het is de gemeente dus toegestaan om bij andere overheden geld uit te zetten, of om te beleggen in papier waaraan een overheidsgarantie is verbonden (zoals door het WSW geborgde leningen van woningcorporaties).

Artikel 7

Interne liquiditeitsrisico’s doen zich bijvoorbeeld voor wanneer de gemeente gelden voor een bepaalde periode heeft uitgezet en gedurende de looptijd van de uitzetting blijkt dat de gelden (onverwacht) nodig zijn voor het doen van een investering. Dit kan tot gevolg hebben dat de gemeente tijdelijk een lening moet aantrekken (wanneer de uitzettingen vast staan in bijvoor-beeld een deposito) ofwel tussentijds een uitzetting moet verkopen (bijvoorbeeld een obligatie). In beide gevallen kan dit negatieve gevolgen hebben voor de financiële resultaten.

 

Ter beperking van dit risico baseert de gemeente haar financiële transacties op een liquiditeitenplanning waarin de toekomstige inkomsten en uitgaven van de gehele organisatie zijn gepland. Teneinde aansluiting te zoeken op de meerjarige investeringsplanning van de gemeente is gekozen een liquiditeitenplanning met een periode van 4 jaar op te stellen.

 

In de praktijk is het opstellen van een betrouwbare en nauwkeurige liquiditeitenplanning niet eenvoudig. Dit heeft te maken met de inherente onzekerheden die verbonden zijn aan de activiteiten van de gemeente en de hieraan verbonden financiële gevolgen. Het is daarom van groot belang dat de sector Bedrijfsvoering juist, tijdig en volledig wordt geïnformeerd door de overige afdelingen over de financiële gevolgen van hun activiteiten.

Artikel 8

Dit betreft een ongewijzigde voortzetting van het beleid binnen de gemeente.

Artikel 9 lid 1

Het aantrekken van gelden met als doel deze met winstoogmerk te beleggen is door artikel 2 lid 2 van de Wet fido (zie ook memorie van toelichting op de Wet fido) nadrukkelijk niet toegestaan.

Artikel 9 lid 2

Teneinde de renteresultaten te optimaliseren wordt zoveel mogelijk intern gefinancierd.

Artikel 9 lid 3

Onderhandse geldleningen zijn leningen waarbij de voorwaarden van de lening in onderling overleg met de geldgevende partij kunnen worden vastgesteld.

Een Medium Term Note (MTN) is een verhandelbare schuldbekentenis aan toonder, met een minimumlooptijd van twee jaar. Deze maakt onderdeel uit van een medium term note programma.

Artikel 9 lid 4

Deze richtlijn beoogt de marktconformiteit van financieringen te waarborgen, voor bijv. te betalen rentepercentages, provisies, (boete)-clausules bij vervroegde aflossing etc. Middels het opvragen van meerdere offertes wordt bereikt dat de gemeente een beter beeld heeft van de op dat moment gebruikelijke tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan kan een afgewogen keuze worden gemaakt.

Artikel 10

Uitzetting betreft het uitzetten van middelen (uit hoofde van treasury) voor een periode langer dan één jaar. In het onderdeel Risicobeheer (artikel 3 tot en met 8) is gedefinieerd op welke wijze de gemeente het prudente karakter van haar uitzettingen waarborgt. In dit artikel worden aanvullende richtlijnen met betrekking tot uitzettingen geformuleerd.

Deze richtlijn beoogt de marktconformiteit van uitzettingen te waarborgen, voor bijv. het ontvangen rentepercentage, de hoogte van transactiekosten etc. Middels het opvragen van meerdere offertes wordt bereikt dat de gemeente een beter beeld heeft van de alsdan gebruikelijke tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan kan een afgewogen keuze worden gemaakt.

 

Artikel 11 lid 1 

Op het gebied van relatiebeheer beoogt de treasury het realiseren van zo gunstig mogelijke condities voor de door haar af te nemen diensten. Teneinde structuur aan te brengen in de momenten waarop de beoordeling van bankrelaties plaats heeft, is opgenomen dat deze beoordeling minimaal eens in de 5 jaar plaats moet hebben.

Artikel 11 lid 3

Tussenpersonen hebben een intermediairsfunctie bij het afsluiten van financiële transacties en vallen niet onder de “tegenpartijen”. De vereisten van lid 2 zijn voor tussenpersonen dan ook niet van toepassing. Teneinde dit te ondervangen stelt de gemeente voor tussenpersonen als eis dat zij onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) staan en daarvan een vergunning als makelaar hebben ontvangen.

Artikel 12 lid 1

Geldstromenbeheer omvat met name het zorgdragen voor een efficiënt betalingsverkeer. Geldstromen kunnen bijvoorbeeld op elkaar worden afgestemd door een betalingsdatum af te stemmen op bepaalde verwachte ontvangsten. Hiermee wordt voorkomen dat de gemeente tijdelijk middelen aan moet trekken (cq. middelen aan haar uitzettingenportefeuille moet onttrekken) teneinde de betreffende betaling (tijdelijk) te financieren.

Artikel 12 lid 2

Het laten uitvoeren van het betalingsverkeer door één bank heeft als voordeel dat er geen kosten hoeven te worden gemaakt om gelden tussen verschillende banken over te boeken.

Artikel 13 lid 1

Het saldo en liquiditeitenbeheer betreft het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen(-courant) van de gemeente. Teneinde de noodzaak tot het doen van interne overboekingen te beperken, worden verschillende rekeningen die de gemeente bij één bank aanhoudt opgenomen in een rentecompensatiecircuit. Dit is een systeem waarbij de (valutaire) debet- en creditsaldi van alle rekeningen van een organisatie worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend.

Artikel 13 lid 3

In dit lid worden limitatief de mogelijke korte termijn financierings-instrumenten benoemd. De term daggeld (ook wel callgeld genoemd) staat voor een opgenomen of uitgezette lening voor onbepaalde tijd die dagelijks gewijzigd kan worden. Kasgeldleningen zijn niet verhandelbare leningen voor een vast bedrag en een vaste periode (maximaal 2 jaar) en tegen een vast rentepercentage. Kredietlimiet op de rekening-courant betreft de mogelijkheid debet (“rood”) te staan op de rekening-courant.

Artikel 14

Bij de treasuryfunctie zijn veel personen en organen betrokken. Het statuut legt expliciet het delegatie- en mandateringspatroon vast, in casu welke taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden de betrokken partijen hebben. Met het oog op de omvang van de transacties en de hiermee samenhangende risico’s, is in dit artikel een aantal specifieke uitgangspunten opgenomen teneinde een transparante functiescheiding aan te brengen tussen beleidsbepaling en de uitvoering en tussen de administratie en controle op financiële transacties.

Artikel 15

De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de functionarissen die binnen de gemeente betrokken zijn bij de treasuryactiviteiten zijn in artikel 15 respectievelijk artikel 16 beschreven. De toekenning van de genoemde functies en bijbehorende bevoegdheden en verantwoordelijkheden aan functies en/of functionarissen vindt plaats via de hiertoe dienende documenten (mandaten, besluiten e.d.). Deze verantwoordelijkheden dienen te worden gecommuniceerd naar de betrokkenen.

Artikel 16

De eindverantwoordelijkheid voor het treasurybeleid ligt primair bij het bestuur van de gemeente. Teneinde niet onnodig te worden belast met het dagelijkse treasurybeheer draagt het bestuur een deel van haar bevoegd-heden over aan de ambtelijke organisatie. De praktische uitvoering van het beleid heeft dus vooral op ambtelijk niveau plaats, wat als voordeel heeft dat er slagvaardiger kan worden geopereerd. Bij de toewijzing van bevoegdheden is zoveel mogelijk rekening gehouden met de vereiste functiescheiding tussen besluitvorming, uitvoering, administratie en controle.

Artikel 17

De tabel in dit artikel geeft weer op welke wijze de informatievoorziening wordt gewaarborgd voor: operationele informatie (punt 1 en 2), beleidsmatige informatie (punt 3) en verantwoordingsinformatie (punt 4, 5 en 6). Het verstrekken van juiste, tijdige, volledige en relevante verantwoordingsinformatie moet gerekend worden tot de belangrijkste voorwaarden voor het kunnen beheersen van de financiële en interne risico’s van de gemeente.

Artikel 17 pt. 1

Sectorcontrollers dienen “incidenteel” informatie te verschaffen op de momenten waarop zich significante wijzigingen voordoen in hun verwachtingen omtrent tijdstip of omvang van toekomstige betalingen of ontvangsten (bijv. bij uitstel van een grote investering).

 

Administratieve begrotingswijzigingen

1. Inleiding

Sinds de invoering van het BBV (Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten) in 2004 autoriseert de raad bij de begrotingsvaststelling het college op programmaniveau uitgaven te doen en inkomsten te verwerven. In haar controlerende rol kijkt de gemeenteraad of het college zich houdt aan de afspraken. Dit gebeurt onder andere bij de behandeling van de voorjaarsnota, de najaarsnota en de jaarrekening.

 

Voor alle soorten wijzigingen dienen afzonderlijke afspraken gemaakt te worden. Onderstaand zijn deze nader uitgewerkt, behoudens de bevoegdheden van de gemeenteraad ten aanzien van beleids- en begrotingswijzigingen, omdat deze in de verordening ex artikel 212 GW zijn vastgelegd.

 

2. Verschuiving van budgetten tussen producten binnen één programma

Algemeen

Op basis van het BBV mag het college van B&W budgetten tussen producten binnen één programma overhevelen, mits het budgettair neutraal is, de geformuleerde doelstellingen gehaald worden en het geen nieuw beleid betreft. Uitgangspunt is dat er geen verschuivingen over wettelijke kostensoorten (categoriale indeling gemeenten volgens het BBV) plaatsvinden. Uiteraard zijn er in de praktijk situaties denkbaar waarbij verschuivingen over wettelijke categorieën “binnen de aard van werkzaamheden” vallen. Dit wordt per situatie beoordeeld.

 

Verwerking

Na besluitvorming door het college van B&W worden bovengenoemde mutaties verwerkt in de voorjaarsnota en/of de najaarsnota.

 

3. Administratieve begrotingswijzigingen

Algemeen

Onder een administratieve begrotingswijziging wordt verstaan het tussentijds bijstellen van de begroting zonder dat er budgettaire consequenties, beleidswijzigingen of nieuw beleid aan ten grondslag liggen. De bijstelling wordt gedaan op basis van voortschrijdend inzicht in de bedrijfsvoering en mag niet programma- en productoverstijgend zijn. Uitzonderingen hierop zijn onderstaand toegelicht onder 1 en 2. Kostenplaatsen, niet zijnde reguliere sector- en afdelingskostenplaatsen, worden in dit kader ook als producten beschouwd (bijv. gebouwenbeheer, catering, enz.). De administratieve wijziging wordt niet aan het college van B&W en aan de gemeenteraad voorgelegd.

 

Voorbeelden van een administratieve begrotingswijziging zijn:

  • -

    verschuivingen van ramingen op kostencategorieën binnen dezelfde wettelijke kostensoort (categoriale indeling gemeenten volgens het BBV). Deze verschuivingen moeten wel “binnen de aard van de werkzaamheden” liggen (bijv. onderhoud versus uitbesteed onderhoud).

  • -

    verschuiving tussen salariskosten en personeel van derden in het kader van de onderuitputting van salariskosten op de afdelingskostenplaatsen (in dit geval is een verschuiving tussen wettelijke categorieën toegestaan).

 

  • 1.

    Kapitaalkredieten in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut ten laste van een reserve

Door de raad worden kapitaalkredieten beschikbaar gesteld in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut die in één keer worden afgeschreven ten laste van een reserve (bijv. revitaliseringen ten laste van de reserve stadsuitleg). Via een begrotingswijziging wordt de afschrijving van het geactiveerde krediet op het betreffende programma geraamd, de aanwending van de reserve wordt conform de voorschriften in het overzicht van mutaties in reserves (functie 980) geraamd. Het gaat hierbij om grote investeringsbedragen. In de praktijk worden deze investeringen meestal niet in één jaar uitgevoerd maar in meerdere jaren. Hierdoor kunnen in de jaarrekening grote afwijkingen tussen begroting en realisatie ontstaan, zowel op de programma’s als bij de aanwending van reserves. Om dit te voorkomen wordt aan het einde van het jaar de raming van de afschrijving op het programma en de aanwending van de reserve op functie 980 aangepast aan de realisatie. Het verschil tussen begroting en realisatie wordt in het volgende begrotingsjaar opnieuw opgevoerd op het programma en op functie 980. Deze bijstelling wordt centraal opgesteld door de afdeling Financiën.

 

  • 2.

    Doorwerking van raadsbesluiten lopend begrotingsjaar naar de komende begroting

In het lopende begrotingsjaar worden besluiten genomen die doorwerken naar de al opgestelde (meerjaren)begroting van het komende begrotingsjaar. Dit wordt als zodanig zichtbaar gemaakt in de bijbehorende begrotingswijzigingen; de meerjarenschijven van de lopende begroting worden aangepast. Na de laatste raadsvergadering van het lopende begrotingsjaar wordt de doorwerking naar volgende begrotingsjaren via een administratieve begrotingswijziging verwerkt in de (meerjaren)begroting van het komende begrotingsjaar. Een saldo wordt verrekend met de stelpost “raadsbesluiten tot en met december”. In de voorjaarsnota van het komende begrotingsjaar wordt deze stelpost aangepast.

 

Verwerking

Voordat een administratieve begrotingswijziging wordt verwerkt door de afdeling Financiën, dient het belegstuk met de voorgestelde wijziging, voorzien van datum en handtekening van de voorzitter van de betreffende sectorstaf, verstrekt te worden. Administratieve wijzigingen worden verwerkt tot het moment dat conform de planning van de jaarrekening op de betreffende onderdelen niet meer gemuteerd mag worden.

 

Overhevelingscriteria ten aanzien van budgetoverhevelingen:

  • 1.

    Is er in het nieuwe begrotingsjaar een regulier budget beschikbaar? Ja, dan in principe niet overhevelen.

    Nee, overheveling kan noodzakelijk zijn. Ontstaan er onoverkomelijke problemen indien de voorgenomen besteding ten laste komt van het budget van het nieuwe jaar? Dan aangeven waaruit die problemen bestaan. In dat geval is overheveling alsnog mogelijk.

  • 2.

    Zijn er problemen te verwachten indien de uitgave in het geheel niet meer plaatsvindt?

    Nee, dan niet meer overhevelen.

    Ja, overheveling kan noodzakelijk zijn. Aangegeven dient te worden waaruit de problemen bestaan.

  • 3.

    Is de voorgenomen aanwending van middelen in het nieuwe begrotingsjaar gelijk aan de eerder geplande besteding. Met andere woorden is doel en aard van de uitgave waarvoor de middelen besteed worden nog steeds identiek.

    Nee, dan is er in feite sprake van een claim (bestemmingswijziging). In dat geval dus niet overhevelen.

    Ja, overheveling kan noodzakelijk zijn. Claims worden betrokken bij de procedure van de integrale afweging.

  • 4.

    Heeft op de betreffende post ook al in het voorgaande jaar een overheveling plaatsgevonden?

    Ja, dan is geen overheveling mogelijk tenzij er sprake is van de situatie

    onder 5 of 6 genoemd.

    Nee, overheveling is mogelijk.

  • 5.

    Is er een relatie met rijksmiddelen die bij niet besteding moeten worden terugbetaald (en waarbij besteding niet jaargebonden is).

    Nee, dan niet overhevelen.

    Ja, overheveling kan noodzakelijk zijn.

  • 6.

    Is er sprake van een project opzet waardoor het budget beschikbaar moet blijven tot het einde van het project?

    Nee, dan niet overhevelen. Ja, dan kan overheveling noodzakelijk zijn. Geef een omschrijving van het project, alsmede van het geplande tijdsbeslag.

 

Wil een post voor overheveling in aanmerking komen, dan dient steeds aan de criteria 1, 2, 3 en 4 te worden voldaan. Is dit niet het geval dan dient 5 of 6 te gelden.

Voorts geldt dat per post nooit meer kan worden overgeheveld, dan het verschil tussen het –eventueel na begrotingswijziging- totaal begrote bedrag en het per 31 december vastgestelde beloopcijfer (restantbudget).

 

Er kunnen geen nieuwe bestedingsvoorstellen worden voorgesteld via de procedure van overheveling. De bestemming van de over te hevelen middelen moet gelijk zijn aan de oorspronkelijke bestemming.