Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zwolle

Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZwolle
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2007
CiteertitelVerordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2007
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Wat zijn de verantwoordelijkheden van de gemeente en waar mogen de burgers de gemeente op aanspreken op het gebied van maatschappelijke ondersteuning?

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 5 Wet maatschappelijke ondersteuning

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Verstrekkingenboek individuele voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Zwolle 2007

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200701-01-2011nieuwe regeling

18-09-2006

de Peperbus, 27-09-2006

gb 1-2006.127

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2007

 

 

Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zwolle 2007

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);

  • b.

    Inkomen: het inkomen zoals omschreven in het Rijksbesluit maatschappelijke ondersteuning.

  • c.

    Aanvrager: een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g onderdeel 4, 5 of 6 van de wet.

  • d.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • e.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan burgemeester en wethouders verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.

  • f.

    Compensatiebeginsel: opdracht aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie.

  • g.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen deel te nemen aan het normale maatschappelijke verkeer;

  • h.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • i.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • j.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • k.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget betaald moet worden en waarop de regels van het Rijksbesluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

  • l.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • m.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen naar keuze kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zwolle te stellen regels van toepassing zijn;

  • n.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • o.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • p.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • q.

    Huisgenoot: iedere minderjarige of meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • r.

    Woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van één of meer personen;

  • s.

    Woonwagen: voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

Artikel 2 Bereik van de verordening

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan, op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2.

    Een voorziening kan worden geweigerd:

    • a.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • b.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten voor voorzieningen die de aanvrager zelf heeft aangebracht of heeft verwijderd;

  • 3.

    Een voorziening wordt geweigerd:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      Indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Zwolle;

    • c.

      voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • d.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • e.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beslissen op de aanvraag heeft gemaakt;

    • f.

      Indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

    • g.

      Indien de mogelijkheid bestaat om een beroep te doen op een voorziening buiten de wet die de uitgaven bekostigt waarvoor de aanvraag werd ingediend.

Hoofdstuk 2 Cliëntenraad individuele voorzieningen Wmo

Artikel 3 Taken en verantwoordelijkheden

  • 1.

    De cliëntenraad heeft als oogmerk te bewerkstelligen dat belanghebbenden bij de Wmo, door zelforganisatie vanuit een onafhankelijke positie optimaal betrokken zijn bij de voorbereiding, vaststelling, uitvoering en evaluatie van het Wmo-beleid voor individuele voorzieningen.

  • 2.

    De cliëntenraad Wmo heeft tot taak gevraagd en ongevraagd te adviseren aan Burgemeester en Wethouders over alle onderwerpen die te maken hebben met het te voeren Wmo-beleid voor individuele voorzieningen, deze verordening en uitvoeringsregelingen.

  • 3.

    De cliëntenraad individuele voorzieningen Wmo heeft geen adviesrecht over individuele zaken zoals klachten, bezwaarschriften en andere zaken die op individuele cliënten betrekking hebben. De hiervoor gehanteerde procedures en regelingen behoren wel tot het adviesrecht.

Artikel 4 Werkwijze

  • 1.

    Burgemeester en wethouders vragen aan de cliëntenraad individuele voorzieningen Wmo op een zodanig tijdstip om advies dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming.

  • 2.

    In het geval Burgemeester en Wethouders in een voorstel aan de gemeenteraad afwijken van het advies van de cliëntenraad, wordt dit gemotiveerd in het voorstel vermeld.

  • 3.

    Het hoofd van de afdeling individuele voorzieningen Wmo treedt namens de gemeente op als vaste contactambtenaar voor de communicatie met de cliëntenraad individuele voorzieningen Wmo.

Artikel 5 Samenstelling cliëntenraad individuele voorzieningen Wmo

  • 1.

    De Cliëntenraad bestaat uit ten hoogste 9 leden waaronder de voorzitter en zijn woonachtig in Zwolle.

  • 2.

    De leden van de Cliëntenraad dienen te beschikken over aantoonbare deskundigheid of ervaring op het terrein van de individuele voorzieningen Wmo en in staat te zijn de belangen van de doelgroep individuele voorzieningen Wmo te behartigen. Minimaal eenderde van het aantal leden dient gebruiker van individuele voorzieningen Wmo te zijn.

  • 3.

    De leden worden voorgedragen door organisaties die belangen behartigen van personen met een beperking.

  • 4.

    De organisaties als bedoeld in het derde lid kunnen plaatsvervangende leden voordragen.

Artikel 6 Benoeming en zittingsduur van de leden en de Voorzitter

  • 1.

    Leden van de Cliëntenraad individuele voorzieningen Wmo worden benoemd door het college van B&W op voordracht van de organisaties genoemd in artikel 5.

  • 2.

    De zittingsduur van de leden en de plaatsvervangend leden bedraagt vier jaar, met dien verstande dat om de twee jaar de helft van het aantal leden aftreedt volgens een tevoren door de cliëntenraad individuele voorzieningen Wmo te maken rooster.

  • 3.

    Indien het aantal leden oneven is treedt eerst het grotere en vervolgens het kleinere deel af.

  • 4.

    Na een zittingsperiode aftredende leden zijn aansluitend voor één periode opnieuw benoembaar.

  • 5.

    De voorzitter van de cliëntenraad wordt op aanbeveling van de cliëntenraad voor een periode van 4 jaar benoemd door het college van B&W.

  • 6.

    De voorzitter van de cliëntenraad kan op voorstel van de cliëntenraad eenmaal herbenoemd worden.

  • 7.

    Het lidmaatschap eindigt, behoudens na periodieke aftreding:

    • a.

      op eigen verzoek;

    • b.

      door intrekking van de benoeming door het college van B&W, nadat de cliëntenraad hierover een gemotiveerd voorstel heeft gedaan;

  • 8.

    Het lidmaatschap van tussentijds benoemde leden eindigt op het moment dat degene in wiens plaats dit lid is benoemd, zou aftreden. Het tussentijdse benoemde lid is voor één periode opnieuw benoembaar.

Artikel 7 Taken voorzitter en secretariaat

  • 1.

    De leden van de cliëntenraad individuele voorzieningen Wmo wijzen uit hun midden een plaatsvervangend voorzitter aan.

  • 2.

    Tot de taak van de voorzitter behoort:

    • a.

      het vaststellen van de agenda;

    • b.

      het bepalen van dag en uur van de vergadering;

    • c.

      het leiden en orde handhaven van de vergadering;

    • d.

      het schorsen van een vergadering;

    • e.

      het peilen van meningen en het mededelen van uitslagen van stemmingen;

    • f.

      het leidinggeven aan het zelfstandige secretariaat.

  • 3.

    Tot de taak van het secretariaat behoort:

    • a.

      het verrichten van administratieve werkzaamheden;

    • b.

      het verrichten van beleidsvoorbereidende en -ondersteunende werkzaamheden;

    • c.

      het verrichten van organisatorische werkzaamheden;

    • d.

      het mede zorgdragen voor de uitvoering van de besluite

    • e.

      het bewaken van de voortgang en afhandeling van de uitgebrachte adviezen;

    • f.

      het opstellen van een jaarverslag.

  • 4.

    Het verslag wordt na vaststelling door de cliëntenraad individuele voorzieningen Wmo door de voorzitter ondertekend.

  • 5.

    De voorzitter ondertekent de stukken die van de cliëntenraad uitgaan.

  • 6.

    De voorzitter kan bepalen, welke stukken door de secretaris kunnen worden getekend.

Artikel 8 Vergaderingen

  • 1.

    De cliëntenraad individuele voorzieningen Wmo vergadert in beginsel 6 maal per jaar, of zoveel meer dan wel minder als zij noodzakelijk acht.

  • 2.

    De vergaderingen zijn openbaar. De cliëntenraad individuele voorzieningen Wmo kan besluiten een besloten vergadering te houden.

  • 3.

    Het afdelingshoofd individuele voorzieningen Wmo of zijn vervanger woont de vergaderingen bij op uitnodiging van de cliëntenraad.

  • 4.

    Het afdelingshoofd individuele voorzieningen Wmo of zijn vervanger kan zich laten bijstaan door andere ambtenaren.

  • 5.

    De cliëntenraad kan derden uitnodigen de vergaderingen bij te wonen voor het geven van toelichting en advies.

  • 6.

    De cliëntenraad vergadert minimaal 2 maal per jaar in het bijzijn van de verantwoordelijke wethouder.

Artikel 9 Vergaderorde

  • 1.

    De agenda wordt tenminste twee weken voor de vergadering aan de leden toegezonden.

  • 2.

    Ieder lid heeft het recht schriftelijk voorstellen aan de cliëntenraad te doen, welke voorstellen bij de voorzitter of secretaris worden ingediend. De voorstellen worden door de secretaris zo spoedig mogelijk aan de leden toegezonden. Indien de cliëntenraad omtrent de behandeling van deze voorstellen niet onmiddellijk beslist, heeft behandeling zoveel mogelijk in de daarop volgende vergadering plaats.

  • 3.

    Ieder lid heeft het recht een voorstel betreffende de orde van de vergadering te doen.

Artikel 10 Besluitvorming

  • 1.

    De cliëntenraad individuele voorzieningen Wmo kan beraadslagen en besluiten indien tenminste de helft van het aantal leden ter vergadering aanwezig is en aan de stemming heeft deelgenomen.

  • 2.

    Alleen de leden van de cliëntenraad hebben stemrecht. Indien een lid zich laat vertegenwoordigen door zijn plaatsvervanger, dan heeft deze laatste stemrecht.

  • 3.

    Alle besluiten worden genomen bij meerderheid van geldig uitgebrachte schriftelijke of mondelinge stemmen.

  • 4.

    Blanco stemmen of onthoudingen zijn voor de vaststelling van het resultaat van de stemming geen geldig uitgebrachte stemmen.

  • 5.

    Bij staking van stemmen vindt op een door de voorzitter te bepalen tijdstip herstemming plaats.Indien ook in dat geval de stemmen staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen, behoudens het bepaalde in lid 6 van dit artikel.

  • 6.

    Stemming over personen geschiedt schriftelijk met gesloten stembiljetten. Indien de stemmen over personen staken, beslist het lot.

  • 7.

    Minderheidsstandpunten worden op verzoek van een lid toegevoegd aan de besluitenlijst of het advies aan het college van Burgemeester en Wethouders.

Artikel 11. Vergoedingen en middelen

  • 1.

    Aan een lid van de Cliëntenraad individuele voorzieningen Wmo wordt voor zover hij geen vergoeding vanuit zijn organisatie ontvangt een onkostenvergoeding toegekend, waarvan de hoogte door het college wordt vastgesteld.

  • 2.

    Aan de voorzitter kan een vergoeding worden toegekend, waarvan de hoogte door het college wordt vastgesteld.

  • 3.

    Aan de Cliëntenraad individuele voorzieningen Wmo worden middelen ter beschikking gesteld, die het mogelijk maken te voldoen aan de in deze verordening vastgelegde taken en verantwoordelijkheden. De middelen worden jaarlijks mede ten behoeve van een onafhankelijk secretariaat toegekend op basis van een begroting .

  • 4.

    Voor de vergaderingen van de cliëntenraad individuele voorzieningen Wmo stelt de gemeente een goed toegankelijke vergaderlocatie ter beschikking.

  • 5.

    Voor niet-reguliere activiteiten kan de Cliëntenraad individuele voorzieningen Wmo bij Burgemeester en Wethouders een projectsubsidie aanvragen. Indien Burgemeester en Wethouders overwegen de projectsubsidie te weigeren, horen zij de voorzitter van de cliëntenraad.

Hoofdstuk 3. Vorm van te verstrekken voorzieningen.

Artikel 12 Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming

en als persoonsgebonden budget.

 

Artikel 13 Regelgeving Burgemeester en wethouders
  • 1.

    Burgemeester en wethouders stellen de hoogte van een voorziening of de persoonsgebonden budgetten van de voorziening vast in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle vast.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders leggen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zwolle de omvang van de eigen bijdrage of het eigen aandeel vast.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen in aanvulling op deze verordening nadere regels qua inhoud, vorm of criteria vaststellen voor het verstrekken van voorzieningen.

 

Artikel 14 Persoonsgebonden budget
  • 1.

    Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen

    • b.

      De wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het burgemeester en wethouders vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle;

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen nagaan of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle, op verzoek van burgemeester en wethouders per omgaande te verstrekken.

  • 3.

    Na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde bescheiden wordt door burgemeester en wethouders beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

  • 4.

    Een persoonsgebonden budget kan worden geweigerd indien de aanvrager onvoldoende inzicht heeft in het verwerven of instandhouden van een voorziening en dit ook niet kan laten doen.

Artikel 15 Eigen bijdragen en eigen aandeel.

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet kan de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd zijn of kan de financiële tegemoetkoming worden afgestemd op het inkomen.

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden.

Artikel 16 Vormen van hulp bij het huishouden

 

  • 1.

    De door burgemeester en wethouders, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden,

    • b.

      hulp bij het huishouden in natura;

    • c.

      een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

  • 2.

    De voorziening hulp bij het huishouden bestaat uit het aanbod van:

    • a.

      schoonmaakwerkzaamheden;

    • b.

      coaching en ondersteuning voor zelfredzaamheid;

    • c.

      hulp na revalidatie en in crisissituatie;

 

Artikel 17 Recht op een primaat van hulp bij het huishouden

 

  • 1.

    Een aanvrager kan voor de in artikel 16, lid 1 vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk is vanwege:

  • a.aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of

  • b. problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg.

  • 2.

    Een aanvrager kan voor de in artikel 16, lid 1 onder b en c vermelde voorziening in aanmerking

  • worden gebracht als:

  • a. de in het eerste lid onder sub a genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of

  • b. niet beschikbaar is.

  • 3.

    In afwijking van artikel 2 lid 1 kan hulp bij het huishouden worden toegekend indien de noodzaak van de voorziening kortdurend is.

 

Artikel 18 Gebruikelijke zorg.

 

In afwijking van het gestelde in artikel 17 komt een aanvrager niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

 

Artikel 19 Omvang van de hulp bij het huishouden.

 

De omvang van de voorziening huishoudelijke verzorging wordt uitgedrukt in klassen of uren.

 

Artikel 20 Omvang van het persoonsgebonden budget.

 

De bedragen die per klasse of per uur in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, worden jaarlijks door burgemeester en wethouders vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zwolle.

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen

Artikel 21 Vormen van woonvoorzieningen.

 

De door burgemeester en wethouders, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

a.   een woonvoorziening in natura;

b.   een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

c. een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

 

Artikel 22 Soorten individuele woonvoorzieningen.

 

  • 1.

    De in artikel 21 onder a, b en c genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

    • a.

      een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

    • b.

      een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, voor zover de kosten betrekking hebben op:

       

      • 1.

        de aanneemsom;

      • 2.

        de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten;

      • 3.

        het architectenhonorarium;

      • 4.

        het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is;

      • 5.

        de leges die betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

      • 6.

        de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

      • 7.

        renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

      • 8.

        de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk en gemaximeerd door het gestelde in artikel 34;

      • 9.

        de door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

      • 10.

        de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing

      • 11

        de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

      • 12

        de administratiekosten die de verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de aanvrager;

    • c.

      een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

    • d.

      een uitraasruimte

    • e.

      onderhoud, keuring en reparatie van de verstrekte woonvoorziening;

    • f.

       tijdelijke huisvesting;

    • g.

      huurderving.

  • Het bedrag onder b, d en f wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woning.

  • 2.

    Indien de aanpassing in eigen beheer wordt uitgevoerd kunnen slechts de daadwerkelijke kosten worden vergoed tot maximaal de kosten die zouden zijn vergoed bij professionele uitbesteding.

 

Artikel 23 Primaat van de verhuizing.

 

  • 1.

    Een aanvrager kan voor een vergoeding voor verhuizing en stoffering als bedoeld in artikel 22, lid 1, onder a in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2.

    Een aanvrager kan voor een vergoeding voor woningaanpassing en voor woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard als bedoeld in artikel 22 aanhef en onder lid 1, b en c in aanmerking komen indien verhuizing naar een aangepaste of aanpasbare woning niet te realiseren is of niet de goedkoopst adequate oplossing is of uit maatschappelijk oogpunt onaanvaardbaar is.

  • 3.

    Verhuizing naar een aangepaste of aanpasbare woning heeft geen voorrang, indien de som van de kosten van het aanpassen van die woning en het treffen van een woonvoorziening van niet-bouwkundige of woontechnische aard aan die woning minder bedragen dan het bedrag zoals bepaald in Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zwolle.

  • 4.

    Indien een aanvrager de aangepaste of aanpasbare woning niet accepteert, omdat hij zijn huidige woning wil aanpassen, kan hem een vergoeding verleend worden voor aanpassing van die huidige woning. De hoogte van de vergoeding bestaat maximaal uit het bedrag zoals bepaald in Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zwolle en de verhuiskosten.

  • 5.

    Het gestelde in leden 3 en 4 is niet van toepassing als de gevraagde woonvoorzieningen  betrekking hebben op het aanpassen van een woonwagen of woonschip.

  • 6.

    Een aanvrager kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 22, onder d in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

 

Artikel 24 Woon en verblijfsruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt

 

De woonvoorzieningen worden niet verleend aan hotels, kloosters, pensions, trekkerswoonwagens, instellingen, verzorgingshuizen, vakantiewoningen, tweede woningen, panden of ruimten bestemd voor kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

 

Artikel 25 Aanpassen hoofdverblijf en bezoekbaar maken andere woonruimte

 

Een voorziening wordt alleen verleend, indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

In afwijking van het eerste lid kan een voorziening worden verleend in de kosten van het aanpassen van één woonruimte, indien de aanvrager  zijn hoofdverblijf heeft in een instelling.

De aanvraag moet ingediend worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

De voorziening als bedoeld in het tweede lid betreft slechts een voorziening voor het bezoekbaar maken van de bedoelde woonruimte en mag het maximum van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle niet overschrijden.

Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken.

Een voorziening bedoeld in het tweede lid wordt verleend onder de voorwaarde dat de gemeente waar de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de aanvrager  reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt.

 

Artikel 26 Niet noodzakelijke verhuizing en andere beperkende voorwaarden

 

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 22 wordt geweigerd indien:

  • a.

    De noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing daartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en geen andere belangrijke reden aanwezig was.

  • b.

    De aanvrager  niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij tevoren schriftelijk toestemming is verleend door burgemeester en wethouders.

  • c.

    De woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd,  gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • d.

    De aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruime die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

 

Artikel 27 Gemeenschappelijke ruimten

 

Burgemeester en wethouders kunnen, uitgezonderd de gebouwen in artikel 24, een vergoeding verlenen voor het treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte indien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de aanvrager  ontoegankelijk blijft:

  • a.

    het verbreden van toegangsdeuren;

  • b.

    het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • c.

    aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel);

  • d.

    drempelhulpen of vlonders;

  • e.

    het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

  • f.

    een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

 

Artikel 28 Beperkende voorwaarden aanpassingskosten woonwagen en woonschip

 

  • 1.

    Een vergoeding voor de aanpassing van een woonwagen kan verleend worden indien:

    • a.

      de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal 5 jaar is;

    • b.

      de standplaats niet binnen 5 jaar voor opheffing in aanmerking komt;

    • c.

      de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente legaal op de standplaats stond;

    • d.

      de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woningwet.

  • 2.

    Een vergoeding voor de aanpassingskosten van een woonschip kan verleend worden  indien:

    • a.

      de technische levensduur van het woonschip nog minimaal 5 jaar is;

    • b.

      het woonschip nog minimaal 5 jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

  • 3.

    Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan 5 jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen 5 jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet ten minste nog 5 jaar op de ligplaats mag liggen, worden de aanpassingskosten vastgesteld tot maximaal het bedrag overeenkomstig in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zwolle.

  • 4.

    Een vergoeding voor de aanpassing van een binnenschip kan slechts verleend worden indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit Stbl. 1987, 466, van een binnenschip, dat:

    • a.

      in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als  zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de "maatregel te boek gestelde  schepen 1992" en

    • b.

      b. bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het "metingsbesluit innenvaartuigen 1978" een laadvermogen van ten minste 15 ton heb op bend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde.

     

Artikel 29 Verhuizing en stoffering

 

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een vergoeding voor verhuizing en stoffering als bedoeld in artikel 22 onder a, verstrekken aan:

    • a.

      de aanvrager ;

    • b.

      een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een aanvrager  de woonruimte heeft ontruimd.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders verlenen geen vergoeding als bedoeld in lid 1, indien:

    • a.

      de aanvrager  voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • b.

      de aanvrager  verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar bewoond te worden;

    • c.

      de aanvrager  verhuisd is naar een instelling of een verzorgingshuis;

    • d.

      de aanvrager verhuisd is op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie de  verhuizing ook zonder handicap algemeen gebruikelijk geacht zou zijn

 

Artikel 30 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

 

  • 1.

     Burgemeester en wethouders verlenen slechts een vergoeding in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 22, onder e, indien:

    • a.

      de woonvoorziening in het kader van deze verordening, de verordening voorzieningen gehandicapten Zwolle dan wel de Regeling geldelijke steun huisvesting gehandicapten is verleend;

    • b.

      de kosten van onderhoud, keuring en reparatie betrekking hebben op:

      • 1.

        liften;

      • 2.

        de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

      • 3.

        elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren;

 

Artikel 31 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

 

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een vergoeding in de kosten van tijdelijke  huisvesting verlenen die de aanvrager  maakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      zijn huidige woonruimte;

    • b.

      de door de aanvrager nog te betrekken woonruimte;

  • 2.

    De vergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de aanvrager als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3.

    De maximale termijn waarvoor burgemeester en wethouders een vergoeding verleent in de kosten van tijdelijke huisvesting, bedraagt zes maanden.

 

Artikel 32 Huurderving

 

In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte kunnen burgemeester en wethouders voor de duur van maximaal 6 maanden een vergoeding ter hoogte van de  gederfde huurinkomsten verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten.

 

Artikel 33 Terugbetaling economische meerwaarde

 

  • 1.

    Aan het verlenen van een vergoeding voor een woningaanpassing als bedoeld bij artikel 22 onder b is de voorwaarde verbonden dat de ontvanger van de vergoeding die de woning binnen vijf jaar na gereedmelding van de werkzaamheden verkoopt, binnen een week na verkoop van de woning, burgemeester en wethouders hierover schriftelijk op de hoogte stellen met overlegging van de verkoopakte.

  • 2.

    De verstrekte vergoeding wordt aan de gemeente terugbetaald bij verkoop van de aangepaste woning binnen vijf jaar na gereedmelding van de werkzaamheden. Binnen het eerste jaar na gereedmelding van de werkzaamheden bedraagt de terugbetaling 100% van de tegemoetkoming en vervolgens 20% minder voor elk jaar dat de verkoop later plaatsvindt.

 

Artikel 34 Het verwerven van grond

 

Indien een woningaanpassing als bedoeld in artikel 22 onder b betrekking heeft op het uitbreiden van een bestaande woning, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kan een vergoeding verleend worden voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in bijlage I.

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 35. Vormen van vervoersvoorzieningen

De door burgemeester en wethouders, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een individuele vervoersvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening.

Artikel 36 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan 1,5 maal in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle voor de diverse categorieën genoemde inkomensgrenzen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Artikel 37 Omvang in gebied en in kilometers.

  • 1.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening gehouden met verplaatsingen in het kader van het leven van alledag, die zich binnen vijf openbaar vervoerzones vanaf het woonadres afspelen.

  • 2.

    Voor vervoer buiten de gemeentegrens maar binnen vijf openbaar vervoerzones vanaf het woonadres met het collectief vervoersysteem kan door burgemeester en wethouders een gemaximeerde vergoeding worden verleend.

  • 3.

    Van het gestelde in het eerste lid kan worden afgeweken indien het gaat om een contact buiten de vijf openbaar vervoerzones dat voor de gehandicapte noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen en niet kan worden onderhouden met behulp van een ketenmanager voor het openbaar vervoer.

  • 4.

    Een aanvrager die in een AWBZ-inrichting verblijft en wiens partner of directe familie buiten de vijf openbaar vervoerzones woont, kan een persoonsgebonden budget voor familiebezoek krijgen tot maximaal het bedrag genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zwolle.

Artikel 38. Voorzieningen voor lokaal vervoer en het primaat van het collectief vervoer

    • 1.

      Een voorziening voor lokaal vervoer bestaat uit gebruik van het collectief systeem van vervoer door een door burgemeester en wethouders aan te wijzen vervoerder;

    • 2.

      Indien de voorziening onder lid 1 niet verantwoord is, kan individueel vervoer door een door burgemeester en wethouders aan te wijzen vervoerder worden toegekend of kan een persoonsgebonden budget worden toegekend voor:

      • a.

        gebruik van een eigen auto;

      • b.

        aanpassing van een eigen auto;

    • 3.

      Indien de voorziening onder lid 1 of 2 niet verantwoord is, kan een al dan niet aangepaste auto of een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen, in natura of door persoonsgebonden budget, worden toegekend.

Artikel 39. Vervoersvoorziening voor directe woonomgeving

Er kan een vervoersvoorziening voor de directe woonomgeving worden toegekend. De voorziening kan bestaan uit een verplaatsingsmiddel in natura of een persoonsgebonden budget voor de aanschaf, aanpassing of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel.

Artikel 40 Recht op een vervoersvoorziening

  • 1.

    Een aanvrager kan voor collectief lokaal vervoer in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken.

  • 2.

    Een aanvrager kan, als aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van het collectieve vervoer onmogelijk maken, in aanmerking komen voor een vergoeding voor gebruik van de eigen auto of aanpassing van de eigen auto. De hoogte wordt vastgesteld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zwolle.

  • 3.

    Een aanvrager kan voor individueel taxivervoer of een persoonsgebonden budget voor taxivervoer in aanmerking komen als aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van het collectieve vervoer onmogelijk maken en niet de beschikking heeft over een eigen auto.

  • 4.

    Een aanvrager kan, als aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van het collectieve en individuele vervoer onmogelijk maken, in aanmerking komen voor verstrekking in natura of een persoonsgebonden budget van een al dan niet aangepaste auto of gesloten buitenwagen.

  • 5.

    Een aanvrager kan voor één vervoersvoorziening voor de directe woonomgeving in aanmerking komen als er sprake is van ernstige beperkingen in de mobiliteit ten gevolge van ziekte of gebrek.

  • 6.

    Een voorziening voor de directe woonomgeving kan in aanvulling op het gebruik van een andere vervoersvoorziening verstrekt worden.

Artikel 41 Recht op vervoersvoorziening bij begeleiding in het openbaar vervoer

  • 1.

    Een aanvrager die 10 jaar of ouder is, kan voor het collectieve of individuele vervoer in aanmerking komen wanneer hij voor het gebruik van het openbaar vervoer begeleiding nodig heeft.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde leeftijdsbegrenzing is niet van toepassing op een gehandicapte die in een instelling zijn hoofdverblijf heeft.

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 42 Vormen van rolstoelvoorzieningen.

De door burgemeester en wethouders , ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning, dan wel voor sportbeoefening te verstrekken rolstoelvoorziening inclusief onderhoud, reparatie en verzekering kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel waarmee voor een periode van 3 jaar

    een rolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden.

Artikel 43. Incidenteel en dagelijks rolstoelgebruik en sportrolstoel.

  • 1.

    Een aanvrager kan voor de in artikel 42, onder a en b vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel of dagelijks zittend verplaatsen in of om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2.

    Een aanvrager kan voor de in artikel 42, onder c vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het sporten zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 44. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWB-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 43, lid 1 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, in het kader van de AWBZ.

Hoofdstuk 8. Verkrijgen van voorzieningen

Artikel 45 Gebruik aanvraagformulier

Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend door middel van een door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier.

Artikel 46 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

De aanvraag wordt ingediend bij de gemeentelijke Afdeling voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. Na het indienen van de aanvraag onderzoekt de gemeente of de aanvrager zorg ontvangt op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en in welke mate de voorzieningen op elkaar moeten worden afgestemd.

Artikel 47 Inlichtingen, onderzoek, advies.

  • 1.

    Het burgemeester en wethouders is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het burgemeester en wethouders te  bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip door een of  meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders vragen een door hen daartoe aangewezen adviesinstantie om

    advies indien:

    • a.

      het om een aanvraag gaat, waarbij naar het oordeel van burgemeester en wethouders

      sprake is van een gecompliceerdere medische problematiek;

    • b.

      in afwijking van het gestelde onder a wordt altijd advies gevraagd als de gehandicapte

      jonger dan 18 jaar is;

    • c.

      zij dat overigens gewenst vinden.

  • 3.

    Een aanvrager is verplicht aan burgemeester en wethouders of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 48. Samenhangende afstemming.

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager laten burgemeester en wethouders onderzoek verrichten naar de situatie van de aanvrager.

Artikel 49 Wijzigingen in de situatie.

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan burgemeester en wethouders mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 50 Intrekking van een voorziening

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist  waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2.

    Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 51. Terugvordering

  • 1.

    In geval een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2.

    In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

  • 3.

    In geval een verschuldigde eigen bijdrage niet wordt voldaan, kan een voorziening worden teruggevorderd.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen.

Artikel 52 Hardheidsclausule.

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen afwijken van de artikelen 2 en 16 tot en met 44 van deze verordening, voor zover toepassing van de verordening gelet op het belang van de aanvrager tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 53 Indexering

Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

 

Artikel 54 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 55 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2007”.

BIJLAGE I

 

Bij Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Zwolle

Aantal m² waarvoor een vergoeding kan worden gegeven voor 'het verwerven van grond'

 

Het is mogelijk om een tegemoetkoming te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m² dat voor een vergoeding in aanmerking komt, is per vertrek (zie onderstaande tabel) gemaximaliseerd.

Soort vertrek

Aantal m2 waarvoor ten hoogste vergoeding wordt verleend geval van aanbouw van een vertrek

Aantal m2 waarvoor ten hoogste vergoeding wordt verleend in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

Eenpersoonsslaapkamer

10

4

Tweepersoonsslaapkamer

18

4

Toiletruimte

2

1

Badkamer:wastafelruimte

2

1

Badkamer:doucheruimte

3

2

Entree/hal/berging

5

2

Berging

6

4

Uitraasruimte

10

4

Het aantal m² verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en / of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor vergoeding in aanmerking komt, bedraagt 20 m².

 

Toelichting op de verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zwolle 2007.

1. Algemene toelichting.

1.1 Inleiding

Het op 27 mei 2005 ingediende wetsvoorstel 30131 Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), is in februari 2006 door de Tweede Kamer aangenomen. De Wet maatschappelijke ondersteuning is een wet die verdere invulling behoeft en uiteindelijk door jurisprudentie een duidelijke vorm zal krijgen. Bij de Wet maatschappelijke ondersteuning is het kernbegrip van de wet, het zogenaamde compensatiebeginsel, bij amendement aan de wet toegevoegd, waardoor een begripsomschrijving van dit cruciale begrip ontbreekt.

De gemeentelijke verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning geeft invulling aan de opdracht regels te stellen. De verordening is mede geënt op het aan de Wmo voorafgaande beleid.

Dit kan, net als onder de Wvg, leiden tot verschillen in het verstrekkingenbeleid tussen de verschillende gemeenten. In de verordening is vorm gegeven aan het compensatiebeginsel zonder de regels van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de regels rond de functie huishoudelijke verzorging uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geheel los te laten. Dit is van belang om niet een vacuüm te laten ontstaan, te meer daar het overgangsrecht zoals geregeld in de Wmo bestaande cliënten maximaal één jaar het behoud van de oude rechten op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de Wet voorzieningen gehandicapten biedt.

Het overgangsrecht gaat er ook van uit dat voor alle nieuwe aanvragers nog drie maanden nadat de gemeentelijke verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is vastgesteld de “oude” regels uit Wvg en AWBZ gelden (artikel 40 Wmo). Gevolg hiervan is dat een gemeente die vanaf 1 januari 2007 voor nieuwe aanvragers ook direct nieuw beleid wil voeren, zijn verordening op 1 oktober 2006 door de gemeenteraad heeft laten vaststellen.

 

Alle bedragen, financiële grenzen en bijbehorende regelgeving worden opgenomen in een Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle.

1.2 Voorliggende voorzieningen

In de Wmo komen voorzieningen uit de Welzijnswet en voorzieningen uit de AWBZ en de Wvg bij elkaar. Voorzieningen uit de Welzijnswet worden aangemerkt als voorliggende voorzieningen en maken geen onderdeel uit van deze verordening. De in deze verordening opgenomen algemene voorzieningen zijn in principe ook een voorliggende voorziening op de individuele voorziening. Het is niet ondenkbaar dat deze algemene voorzieningen op termijn terug te vinden zullen zijn bij de voorliggende, gesubsidieerde voorzieningen uit de Welzijnswet zoals maaltijdvoorziening, administratieve begeleiding, crèche, klussendienst en personenalarmering.

1.3 Compensatiebeginsel

De kern van de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt gevormd door het begrip compensatiebeginsel. Dit begrip is bij amendement in de Wmo opgenomen. Een mogelijke definitie van het begrip is “opdracht aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie”.

Het begrip compensatiebeginsel is afkomstig van de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg. De raad is van mening dat de wettelijke aanspraak op maatschappelijke ondersteuning moet worden gerelateerd aan aard en ernst van de beperking(en) van mensen. Gemeenten zijn verplicht om te zorgen voor compensatie van deze beperking(en). En wel zodanig dat de burger met een beperking in een gelijkwaardige uitgangspositie wordt gebracht ten opzichte van de burger zonder beperking(en). De gemeente heeft hierin een resultaatsverplichting. Dit brengt met zich mee dat de gemeente zelf mag bepalen welke voorzieningen zij aanbiedt om het wettelijk vastgestelde doel/resultaat te bereiken.

Om recht te doen aan het uitgangspunt dat daar waar mogelijk beroep gedaan wordt op de eigen verantwoordelijkheid van burgers, moet het mogelijk zijn om aan de aanspraak op ondersteuning te toetsen op inkomen.

 

Door de aanspraak op ondersteuning niet te verankeren in een verplichting om bepaalde met name te noemen voorzieningen te verstrekken (zorgplicht), maar te omschrijven in termen van het te bereiken resultaat (compensatieplicht), kan onzekerheid ontstaan over wat nu precies als recht geldt.

De toelichting op het amendement geeft verdere informatie over de bedoeling van de wetgever met het begrip compensatieplicht in artikel 4 Wmo. De toelichting op het amendement stelt dat het artikel ertoe strekt de algemene verplichting aan gemeenten op te leggen om beperkingen in de zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per vervoermiddel te verplaatsen, weg te nemen. Onder zelfredzaamheid wordt in dit verband verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

 

Onder normale deelname aan het maatschappelijke verkeer wordt in ieder geval verstaan het kunnen voeren van een huishouden, het normale gebruik van een woning, het zich in en om de woning kunnen verplaatsen, zich kunnen verplaatsen zodat aansluiting kan worden gevonden bij regionale en landelijke vervoerssystemen; het kunnen ontmoeten van andere mensen en het onderhouden van sociale verbanden om op die manier te kunnen deelnemen aan het lokale sociaal-maatschappelijk leven. Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.

De normering van de voorzieningen wordt op het lokale niveau bepaald met inachtneming van alle bepalingen over de totstandkoming van het lokale beleid en de betrokkenheid van burgers en cliënten.

 

De wet draagt de gemeente niet op om steeds individuele voorzieningen te treffen. Om te voorzien in het snel treffen van veel voorkomende eenvoudige voorzieningen is in deze verordening het begrip algemene voorzieningen opgenomen. Dit type voorziening kwam in de Wvg voor onder de noemer “collectief vervoer”. Kenmerkend voor algemene voorzieningen is dat de gemeente deze voorzieningen organiseert, inkoopt en ter beschikking stelt vooruitlopend op individuele verstrekkingen. Het zal in de regel gaan om depots en pools, waar de betreffende voorzieningen op voorraad worden gehouden. Algemene voorzieningen zullen in de regel met een minimum aan procedures kunnen worden aangeboden.

 

In hoofdstuk een is begripsbepaling en bereik vastgelegd. Hoofdstuk twee gaat over de Cliëntenraad individuele voorzieningen Wmo. In het derde hoofdstuk zijn inleidende bepalingen over de voorzieningen opgenomen. Uitgaande van een overgang van de huishoudelijke verzorging uit de AWBZ en de drie Wvg-terreinen (wonen, vervoer en rolstoelen) naar de Wmo worden de onderdelen in de verordening als volgt uitgewerkt:

  • a.

    hulp bij het huishouden voor beperkingen in het voeren van een huishouden (H4);

  • b.

    woonvoorzieningen eveneens voor beperkingen in het voeren van een huishouden (H5);

  • c.

    vervoersvoorzieningen om zich lokaal te verplaatsen (H6);

  • d.

    rolstoelen inclusief de sportrolstoel voor verplaatsen in en om de woning (H7);

Het ontmoeten van medemensen en het daaruit volgende aangaan van sociale verbanden wordt beschouwd als doelstelling voor de eerste drie verstrekkingenterreinen. Hoofdstuk acht is gereserveerd voor procedurele aspecten. Het laatste hoofdstuk bevat de slotbepalingen.

 

Artikelsgewijze toelichting op de verordening.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1      Begripsbepalingen

Ad b.

In de Algemene maatregel van bestuur (Amvb) van het rijk, in de verordening omschreven als “Rijksbesluit maatschappelijke ondersteuning", is geregeld welk inkomensbegrip wij moeten hanteren binnen de Wmo. In die regelgeving wordt aansluiting gezocht bij de wet inkomstenbelasting en de wet op de loonbelasting.

 

Ad d.

De begripsomschrijving van het begrip “persoon met beperkingen” is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten het onderdeel “aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek” toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing.

 

Ad e.

De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

 

Ad f en g.

Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder reeds genoemde amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

 

Ad h.

Het gaat hier om direct beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootermobielpools en klussendiensten. De verstrekkingsprocedure is eenvoudig. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget.

 

Ad i.

Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Er kan eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager. Door het college vast te stellen regels zullen afwegingscriteria geven. De algemene voorzieningen, nu nog genoemd in de vorm van een primaat, kunnen uitgroeien tot voorliggende voorzieningen en op den duur uit deze verordening verdwijnen, wanneer zij zodanig functioneren dat zij gerekend kunnen worden tot de (gesubsidieerde) voorzieningen als maaltijdvoorzieningen en personenalarmering.

 

Ad j.

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. In de Amvb wordt bepaald wat de ruimte is die gemeentebesturen hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen, als ze daartoe willen overgaan.

 

Ad k.

Naturavoorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van een geldbedrag worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in bruikleen, eigendom of van dienstverlening.

 

Ad l.

Persoonsgebonden budget is een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle.

 

Ad m.

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet per se een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

 

Ad n.

Het is onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:

  • -

    die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • -

    die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

  • -

    die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

 

Ad o.

Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”. Deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. achtste volzin van de wet. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

 

Ad p.

Het uitgangspunt van de begripsomschrijving huisgenoot ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg. Het protocol, een verzameling beleidsregels, werd door het Centrum Indicatiestelling Zorg toegepast voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. Het is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de Wmo overgaan. Zo is in plaats van het begrip ‘gemeenschappelijke huishouding voeren’ vervangen door het begrip ‘gemeenschappelijk een woning bewonen’. Kamerbewoners en kostgangers zijn geen huisgenoten. Gebruikelijke zorg kan in een leefeenheid zowel door meerderjarige als minderjarige huisgenoten worden geleverd.

 

Artikel 2    Bereik van de verordening

 

Artikel 2 lid 1

 

Ad a.

Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.

 

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden. Deze uitzondering is vastgelegd in de verordening onder hoofdstuk drie: hulp bij het huishouden.

 

Ad b.

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van de kosten een rol spelen. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

 

Ad c.

Het individu staat centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet. Met dit lid was het aanvragen van gemeenschappelijke voorzieningen dus uitgesloten, hoewel voorzieningen die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben wel passen in het kader van deze verordening.

Artikel 2 lid 2.

 

Ad a.

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Een dergelijk verzoek kan worden afgewezen.

Artikel 2 lid 3.

 

Ad a.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving. Het heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de - financiële - situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen voorziening wordt verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt dat een uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken tengevolge van de kosten. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven.

 

Ad c.

Deze afwijzingsgrond is afkomstig uit de Verordening Wet voorzieningen gehandicapten, en is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.

 

Ad d.

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

 

Ad e.

In artikel 2 lid 3, onder e wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Bijvoorbeeld nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit,waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

In bepaalde gevallen kan het nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende.

 

Ad f.

Onder f wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad. Het is aan de aanvrager verwijtbaar dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

 

Ad g.

In de gemeente Zwolle bestaat de mogelijkheid om een beroep te doen op een voorliggende voorziening buiten deze wet. Deze voorzieningen bekostigen de uitgaven waarvoor de aanvraag werd ingediend. In een dergelijk geval dient de aanvrager eerst gebruik te maken van deze voorliggende voorziening. Hij kan pas een beroep doen op een voorziening op basis van deze wet of verordening als de voorliggende voorziening volstrekt ontoereikend is. Voorbeelden van dergelijke voorliggende voorzieningen zijn maaltijdverzorging, begeleiding in administratieve taken, crèche en klussendienst.

 

Hoofdstuk 2 Cliëntenraad individuele voorzieningen Wmo

 

Cliëntenparticipatie versterkt de positie van de direct betrokkenen. Cliënten geven zo het beleid dat op henzelf betrekking heeft mede vorm. Cliënten hebben dan meer invloed op hun directe omgeving en voorzieningen. De gemeente Zwolle heeft voordeel van participatie door cliënten vanwege:

verbetering van de kwaliteit van het beleid;

vergroting van het draagvlak voor het beleid;

signalering over behoeften en verwachtingen;

 

De Wmo kent een verplichting tot cliëntenparticipatie maar ook de Gemeente Zwolle wil graag de participatie van cliënten waarborgen. De verplichting (art 11 Wmo) houdt in dat een gemeente zijn inspraak moet organiseren op de wijze zoals vastgelegd bij de ordening op basis van artikel 150 gemeentewet.

De Gemeente Zwolle zal de cliëntenparticipatie op het terrein van de individuele voorzieningen Wmo regelen in deze verordening. Het betrekken van belanghebbenden bij de overige onderwerpen of besluiten in verband met de Wmo zal anders worden georganiseerd.

Artikel 3 Taken en verantwoordelijkheden

De bedoeling van een cliëntenraad individuele voorzieningen Wmo is dat deze een zelfstandige rol heeft in de vorming en totstandkoming van het Wmo-beleid voor de individuele voorzieningen. De cliëntenraad individuele voorzieningen Wmo bepaalt gevraagd en ongevraagd, onafhankelijk van de gemeente, een standpunt en advies. De cliëntenraad gaat over alle onderwerpen die te maken hebben met het te voeren beleid voor de individuele voorzieningen en de uitvoering hiervan en de voorlichtingsactiviteiten over de regelingen. Het advies is gericht aan het college van Burgemeester en Wethouders. Het college kan bij haar zelfstandige besluiten en haar voorstellen aan de raad gemotiveerd afwijken van het advies van de cliëntenraad.

De cliëntenraad individuele voorzieningen Wmo heeft geen adviesrecht ten aanzien van klachten, bezwaarschriften en andere zaken die op individuele cliënten betrekking hebben. De hiervoor gehanteerde procedures en regelingen behoren wel tot het adviesrecht.

Artikel 6 Benoeming en zittingsduur van de leden en de voorzitter

Het college van B&W benoemt de leden en de voorzitter op voordracht van de belangenorganisaties. De cliëntenraad individuele voorzieningen Wmo wordt samengesteld voor tenminste eenderde uit cliënten die op grond van de Wmo een uitkering of (bruikleen)verstrekking ontvangen van de afdeling individuele voorzieningen Wmo (eenheid Sozawe). De overige leden dienen te beschikken over aantoonbare deskundigheid op het terrein van de Wmo. De leden dienen in staat te zijn de belangen van de doelgroep te behartigen. Uit de leden van de cliëntenraad wordt een voorzitter benoemd. Het totaal aantal leden van de cliëntenraad is vinden negen. Het secretariaat zal onafhankelijk zijn van de gemeente.

 

De leden en de voorzitter van de cliëntenraad hebben maximaal twee keer zitting in de cliëntenraad d.w.z. zijn één keer herbenoembaar. Ook een tussentijds benoemd lid is slechts één keer herbenoembaar en heeft dus een kortere zittingstijd dan de reguliere leden.

Artikel 7 Taken voorzitter en secretariaat

De voorzitter leidt de vergaderingen en handhaaft de orde. De voorzitter is verantwoordelijk voor het functioneren van het secretariaat. Gezamenlijk dragen zij zorg voor deugdelijke en tijdige convocatie, agendering, verslaglegging en dergelijke.

Artikel 8 Vergaderingen

De vergaderingen van cliëntenraad zijn in beginsel openbaar. De cliëntenraad kan gebruik maken van adviseurs. Deze adviseurs hebben geen stemrecht (lid 5).

Hoofdstuk 3. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.

Artikel 12. Keuzevrijheid

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorzieningen de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken.

Artikel 13. Regelgeving

In de verordening is in grote lijnen het stelsel van de voorzieningen op grond van de Wmo geschetst. Op een aantal punten zal er een verfijning of aanvulling moeten plaatsvinden. Te denken valt aan de hoogte van eigen bijdragen, eigen aandelen, hoogte van drempelbedragen en dergelijke. Deze verfijning of aanvulling kan worden gegeven in het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle door het college van burgemeester en wethouders. Door het college van burgemeester en wethouders regelgevende bevoegdheid te geven bevorderen we de flexibiliteit en hanteerbaarheid van de regelgeving.

Artikel 14. Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. Alleen bij toekenning van individuele voorzieningen is in beginsel de keuze voor een persoonsgebonden budget mogelijk. Algemene voorzieningen vallen niet onder de wettelijke eis voor een keuzemogelijkheid.

Onder b is bepaald dat het college de omvang van een persoonsgebonden budget bepaalt. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle en de beleidsregels.

 

Lid 2 regelt dat het college verantwoordelijk is voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet. Het college heeft de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budget besteden conform de voorwaarden van toekenning.

Gedacht wordt aan onder andere aan steekproefgewijze controle voor kleine voorzieningen en volledige controle voor omvangrijke voorzieningen.

 

Lid 3 gaat over terugvordering. Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan dient de in hoofdstuk 7 genoemde procedure te worden gevolgd.

Artikel 15 Eigen bijdragen en eigen aandeel

 

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de gemeenteraad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet. Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning wordt vastgelegd. De gemeenteraad heeft hierbij ingevolge de Algemene Maatregel van Bestuur de mogelijkheid binnen de grenzen die de Algemene Maatregel van Bestuur stelt de verschillende bedragen vast te stellen. Deze gewijzigde bedragen kunnen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle worden opgenomen.

Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden.

Artikel 16. Vormen van hulp bij het huishouden.

 

In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen. In hoofdstuk 3 van deze verordening gaat het om de voorziening “hulp bij het huishouden”, in hoofdstuk 4 om “woonvoorzieningen” . Bij het interpreteren van het begrip “voeren van een huishouden” is er van uitgegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd. Vandaar dat de onder de Wet voorzieningen gehandicapten bestaande woonvoorzieningen onder dit begrip zijn gebracht.

Onder de AWBZ werd gesproken van de functie huishoudelijke verzorging. Om aan te geven dat onder de Wmo sprake is van een eigen begrip wordt in deze verordening het begrip ‘hulp bij het huishouden’ geïntroduceerd.

Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden. Onder a. wordt genoemd een algemene voorziening en onder b de hulp bij het huishouden in natura. Bij b gaat het om persoonlijke dienstverlening. Het gaat in de regel om wat langdurige behoefte aan hulp.

Onder c is genoemd het persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden. Met dit pgb moet de aanvrager zelf hulp inhuren.

Artikel 17. Recht op en primaat van hulp bij het huishouden.

 

In dit artikel wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van hulp bij het huishouden. In aanmerking komen personen met een aantoonbare beperking ten gevolge van ziekte of gebrek. Verder komen in aanmerking huishoudens met overbelaste mantelzorgers voor de zogenaamde respijtzorg. Het is daarbij niet de bedoeling van de wetgever dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen, maar overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt is wel mogelijk.

We kennen in Zwolle nog geen algemene voorziening op het terrein van hulp bij het huishouden. Het is voorstelbaar dat zoiets op enig moment zal worden gecreëerd. Zodra een dergelijk algemene voorziening zal worden gecreëerd, geldt daarvoor het primaat. Aanvragers zullen dan eerst van de algemene voorziening gebruiken moeten maken voordat men in aanmerking komt voor een individuele voorziening.

De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoongebonden budget. Het college bepaalt wanneer iemand voor hulp bij het huishouden in aanmerking kan komen. Deze criteria zijn vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle.

Artikel 18. Gebruikelijke zorg.

 

Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Deze ontwikkeling is al onder de AWBZ-indicatiestelling in gang gezet vanaf het midden van de jaren ’90 van de vorige eeuw. Voorzover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden. In nog vast te stellen regels zal worden bepaald hoe er rekening wordt gehouden met gebruikelijke zorg bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor hulp bij het huishouden.

Artikel 19. Omvang van de hulp bij het huishouden.

 

In de AWBZ werd tot de invoering van de wet geïndiceerd in klassen. Eerder werd de omvang van de huishoudelijke verzorging exact bepaald in uren. Klassen zijn te vergelijken met standaardporties. Elke klasse is gekoppeld aan minimaal en een maximaal aantal uren per week binnen een vaste bandbreedte. Indien men bijvoorbeeld een indicatie heeft voor 1,5 uur hulp, wordt men ingedeeld in klasse 1. Mocht de behoefte aan hulp stijgen of dalen binnen de bandbreedte van de toegekende klasse, dan hoeft daarvoor niet opnieuw geïndiceerd te worden. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle wordt door het college de keuze gemaakt tussen (gemiddelde) uren of klasse en het passende uurbedrag vastgelegd.

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen.

Artikel 21. Woonvoorzieningen.

De woonvoorziening kan worden verstrekt in drie hoofdvormen:

Ad a een woonvoorziening in natura. Dergelijke woonvoorzieningen worden niet in de vorm van financiële tegemoetkoming, op individuele basis, verstrekt, bijvoorbeeld de losse tillift of een douchestoel.

Ad b het persoonsgebonden budget, bijvoorbeeld een verhuiskostenvergoeding;

Ad c de financiële tegemoetkoming voor woningeigenaren die verhuren en soms ook rechtspersoon zijn. Deze financiële tegemoetkoming wordt genoemd in artikel 7 lid 2 van de wet.

Artikel 22. Soorten woonvoorzieningen.

 

Ad b.

Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een persoonsgebonden budget voor woningsanering i.v.m. CARA verstaan worden. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchenwelke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.

 

Ad d.

Evenals in de vervallen Wet voorzieningen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte die op basis van het vervallen artikel 1, lid 1, onder e. van de Wet voorzieningen gehandicapten kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

 

Ad e.

Op grond van de wet is de gemeente niet verplicht om onderhouds-, keurings- en reparatiekosten te subsidiëren. Alleen het treffen van een voorziening is expliciet in de wet geregeld. Als deze kosten niet gesubsidieerd worden, zal de verhuurder deze kosten waarschijnlijk meenemen in de exploitatie van het niet door subsidie gedekte deel van de investering. Om een aantal redenen kan de gemeente er toch toe besluiten om de kosten van een aantal specifieke voorzieningen te subsidiëren omdat deze kosten regelmatig moeten worden gemaakt dan wel relatief hoog zijn.

Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Er wordt hierbij voornamelijk gedacht aan liften, automatische deuropeners en (elektrische) beweegbare keukens.

In plaats van deze kosten periodiek uit te betalen, kan ook gedacht worden aan een afkoopsom voor kosten van onderhoud aan de eigenaar van de woning onder de voorwaarde dat een en ander goed onderhouden wordt.

 

Ad f.

In die gevallen waarin de persoon met beperkingen tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt.

 

Ad g.

Indien een aangepaste woning tijdelijk leeg staat in afwachting van een nieuwe bewoner kan aan de eigenaar derving van huur gecompenseerd worden.

Artikel 23. Primaat van de verhuizing.

 

Al onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold de regel dat bij een aanvraag voor een woningaanpassing eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is onder de Wet voorzieningen gehandicapten in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld.

 

Primair zal gekeken worden of verhuizing mogelijk en zinvol is. Dat wil zeggen dat een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschikbaar komt. Onder geschikte woning dient hier begrepen te worden een woning die reeds volledig aangepast is of met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden. Onder korte termijn wordt verstaan binnen 6 maanden daadwerkelijk vinden. De 6-maand-termijn begint te lopen vanaf de aanmelddatum bij de commissie aangepast wonen (Caw). Indien een wachttijd van maximaal een half jaar in individuele gevallen tot onaanvaardbare problemen leidt, wordt geprobeerd een voor de aanvrager acceptabele tijdelijke opvang elders te organiseren en te financieren. Indien een dergelijke opvang niet realiseerbaar is of in verhouding tot de kosten van aanpassing van de in gebruik zijnde woning te duur wordt, wordt het primaat van de verhuizing niet toegepast.

Is geen geschikte woning beschikbaar dan kan het college van burgemeester en wethouders besluiten één van de andere voorzieningen te verstrekken. Overigens kunnen hierbij ook andere omstandigheden een rol spelen, zoals de mogelijkheid van de aanvrager te verhuizen, opgebouwde mantelzorg etc. Indien verhuizing de goedkoopst adequate oplossing is, dan gaat bij het verstrekken van de woonvoorziening een financiële tegemoetkoming in aanpassings-, verhuis- en stofferingkosten voor.

In die gevallen waarin de kosten van aanpassing van en verhuizing naar een aan te passen woning samen een goedkopere adequate oplossing vormen dan aanpassing van de huur- of eigen woning die reeds in gebruik is door de aanvrager kan sprake zijn van tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing en verhuizing.

Teneinde mensen meer keuzevrijheid te geven, kan het bedrag van de goedkoopste, adequate voorziening (de som van eventuele woningaanpassing en verhuiskostenvergoeding) beschikbaar gesteld worden als bijdrage in de aanpassing van de reeds in gebruik zijnde woning indien hij deze verkiest boven een passend en goedkoper alternatief mits er een adequate situatie wordt gecreëerd.

Artikel 24. Woon- of verblijfsruimten waar geen woonvoorziening voor wordt verstrekt

 

Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Een uitzondering zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen; deze komen weinig voor en worden apart geregeld in het verstrekkingenbeleid. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Artikel 25. Aanpassen hoofdverblijf en bezoekbaar maken andere woonruimte

 

In tegenstelling tot de Wet voorzieningen gehandicapten wordt in de wet niet expliciet vermeld dat de voorzieningenplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente. Artikel 11 van de wet geeft echter wel een aanwijzing in die richting door vermelding van “ingezetenen”.

 

De gemeentelijke basisadministratie geeft uitsluitsel over wie inwoner zijn. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot opheffing van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen. Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zal hebben' op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken.

 

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren AWBZ-bewoners uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het zogenaamde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Deze uitzondering was gebaseerd op de verordening. De optie van het bezoekbaar maken is ook nu weer in de verordening opgenomen in dit artikel. Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de verordening heeft de gemeente derhalve niet. “Bezoekbaar maken” wordt in de verordening daarom gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf en enkele essentiële ruimten daarin.

Uit doelmatigheidsoverwegingen is het redelijk dat er geen volledige maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt. De persoon met beperkingen verblijft slechts geringe tijd in de woning.

Er moet rekening worden gehouden met het gegeven dat voor aanpassing toestemming van de eigenaar van de woning nodig is. Omdat de voorziening buiten de directe werkingssfeer van de wet valt, kan de verhuurder niet gedwongen worden (via aanschrijving) om de woning aan te passen.

 

Het derde lid bepaalt dat de aanvraag moet worden ingediend in de gemeente waar de bezoekbaar te maken woning staat. Deze bepaling wordt opgenomen omdat de persoon met beperkingen anders in de gemeente waar hij zijn hoofdverblijf heeft de aanvraag zou indienen.

 

Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt verstaan dat de persoon met beperkingen de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken. De hoogte van de vergoeding is gebonden aan een maximum (zie lid vier). Dit is gedaan om te voorkomen dat bij het bezoekbaar maken meer gedaan zou moeten worden dan wanneer het zou gaan om een zelfstandige wonende persoon met beperkingen waarvoor wel zorgplicht bestaat. Bij het bezoekbaar maken kan immers het primaat van de verhuizing niet gesteld worden.

 

Het zesde lid bepaalt dat de gemeente waar de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de persoon met beperkingen reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt. Deze verklaring van de gemeente waar de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft (de gemeente waar de AWBZ-instelling staat) heeft tot doel te voorkomen dat de persoon met beperkingen in meerdere gemeenten een aanvraag indient voor het bezoekbaar maken van een woonruimte. De verordening gaat er van uit dat voor maximaal één woonruimte een vergoeding wordt verleend voor het bezoekbaar maken.

Artikel 26. Niet noodzakelijke verhuizing en andere beperkende voorwaarden.

 

Ad a.

Als een aanvrager in een adequate woning woont, bestaat uiteraard altijd het recht tot verhuizing. Bij die verhuizing mag van de aanvrager verwacht worden dat hij rekening houdt met de aanwezige omstandigheden waaronder de handicap. Dat betekent dat gezocht zal moeten worden naar een woning die weer adequaat is. Bij verhuizing naar een niet adequate woning wordt de woonvoorziening geweigerd.

Dit kan in twee situaties anders liggen. De eerste situatie betreft te verwachten verergering van de handicap. Indien de handicap verergert en op korte termijn belemmeringen bij het normale gebruik van de woning zal opleveren, hoeft niet gewacht te worden tot de belemmeringen daadwerkelijk zijn toegenomen.

De tweede situatie betreft verhuizing vanwege belangrijke redenen. Te denken valt bijvoorbeeld aan het aanvaarden van een andere baan, op onbereisbare afstand, door de aanvrager of zijn partner. Of de noodzaak tot mantelzorg dwingt tot verhuizing vanuit de adequate woning naar een andere woning.

Een aanvrager die verhuist zonder noodzaak maar na de verhuizing ergonomische beperkingen ondervindt die nog niet aanwezig waren vòòr de niet-noodzakelijke verhuizing kan wel in aanmerking komen voor een woonvoorziening in de nieuwe woning. Dit geldt ook bij een zodanig in ernst

toegenomen beperking dat nieuwe aanpassingen noodzakelijk zijn.

 

Ad b.

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, zie ook het artikel waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”.

Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.

 

Ad c.

Onder d wordt met name gedoeld op verhuiskostenvergoedingen; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen.

 

Ad d.

Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de aanvrager buiten de doelgroep van de wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren, en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen, ook al omdat ze die onder de Wvg ook al niet hadden. Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten geen aanspraak op woonvoorzieningen, hetgeen al meermaals door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

Artikel 27. Gemeenschappelijke ruimten.

 

Op aanvraag kunnen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten worden getroffen. Het dient daarbij te gaan om woongebouwen die niet bedoeld zijn voor ouderen of gehandicapten. Voor wooncomplexen die bestemd zijn voor ouderen en/of gehandicapten is een beperking opgenomen voor voorzieningen die logischerwijs in deze complexen opgenomen dienen te zijn.

De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen. Daarbij zal het vooral gaan om het verbreden van toegangsdeuren, het aanbrengen van elektrische deuropeners, de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang tot de woning, drempelhulpen en vlonders, het aanbrengen van een extra trapleuning, een opstelplaats voor een rolstoel of een vervoersvoorziening bij de toegangsdeur van het woongebouw. Het aanpassen van hobby- en recreatieruimten komt niet in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming, tenzij uitsluitend via deze ruimte(n) de woning bereikt kan worden.

Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wvg kan afgeleid worden dat indien voorzieningen limitatief zijn opgenomen met een redelijk onderbouwing, verstrekking van niet opgenomen voorzieningen achterwege kan blijven.

Artikel 28. Beperkende voorwaarden aanpassingskosten woonwagen en woonschip.

 

De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen, woonschip of het verblijf van een binnenschip kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Toch zijn er redenen zijn om, gezien de kenmerken van deze woonruimten, nadere voorwaarden te stellen.

Artikel 29. Verhuizing en stoffering

 

Burgemeester en wethouders kunnen een vergoeding verstrekken voor verhuis- en stofferingskosten verstrekken aan een persoon met beperkingen die naar een geschikte (aangepaste) of een goedkoper dan de huidige woonruimte aan te passen woonruimte is verhuisd. Burgemeester en wethouders kunnen ook aan een niet-gehandicapte persoon een dergelijke woonvoorziening verstrekken indien op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrij komt voor een gehandicapte. De vergoeding van (een deel van de) verhuis- en stofferingskosten dient ter stimulering van het vrijmaken van de woning.

Artikel 30. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

 

Alleen van bepaalde voorzieningen komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor een vergoeding. De maximale hoogte van deze vergoeding staat vermeld in het door burgemeester en wethouders vastgestelde Besluit vergoedingen voorzieningen gehandicapten.

Op grond van de wet is de gemeente niet verplicht om onderhouds-, keurings- en reparatiekosten te subsidiëren. Alleen het treffen van een voorziening is expliciet in de wet geregeld. Als deze kosten niet gesubsidieerd worden zal de verhuurder deze kosten waarschijnlijk meenemen in de exploitatie van het niet door subsidie gedekte deel van de investering. Om een aantal redenen kan de gemeente er toch toe besluiten om de kosten van een aantal specifieke voorzieningen te subsidiëren omdat deze kosten regelmatig moeten worden gemaakt dan wel relatief hoog zijn.

Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Er wordt hierbij voornamelijk gedacht aan liften, automatische deuropeners en (elektrische) beweegbare keukens.

In plaats van deze kosten periodiek uit te betalen kan ook gedacht worden aan een afkoopsom voor kosten van onderhoud aan de eigenaar van de woning onder de voorwaarde dat een en ander goed onderhouden wordt.

Via de hardheidsclausule kan keuring en onderhoud vergoed worden voor een voorziening die buiten genoemde regelingen tot stand is gekomen (bijvoorbeeld op basis van subsidieregelingen van de Ziekenfondsraad), mits deze voorziening voldoet aan de kwaliteitseisen, zoals die gesteld worden aan de voorzieningen die vallen onder genoemde regelingen.

Artikel 31. Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

 

In die gevallen waarin de aanvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een vergoeding in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de aanvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de aanvrager redelijkerwijs niet kan voorzien dat hij deze dubbele woonlasten heeft. De tegemoetkoming heeft betrekking op kosten die gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte, het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

Artikel 32. Kosten in verband met huurderving

 

Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan de termijnen die voor gewone, gemiddelde mensen gelden.

Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen, kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor personen met beperkingen. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is 6 maanden.

Artikel 33. Terugbetaling bij verkoop.

 

De Verordening Wet voorzieningen gehandicapten bevatte een zogenaamde anti-speculatiebepaling. Deze bepaling komt in deze verordening terug. Hij heeft als doel het terugbetalen van een deel van de vergoeding voor de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet.

In de toekennende beschikking wordt de eigenaar van de woning op de verplichting tot terugbetaling gewezen. Om te voorkomen dat eindeloos moet worden geadministreerd is de periode van terugvordering van de vergoeding van de woningaanpassing beperkt tot vijf jaar. De eigenaar is verplicht de verkoop te melden aan burgemeester en wethouders.

Bij verkoop binnen het eerste jaar wordt 100% van de tegemoetkoming teruggevorderd. Bij verkoop in het vijfde jaar wordt nog 20% van de vergoeding teruggevorderd.

Artikel 34. Verwerven van grond

 

Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft kan de gemeente een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Uiteraard wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt indien de extra te verwerven grond als tuin of iets dergelijks wordt benut. Alleen de grond die noodzakelijk is voor de woningaanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming, waarbij een maximum aantal m2 wordt gehanteerd voor de verschillende vertrekken

(zie bijlage I).

Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 35. Vormen van voorzieningen.

 

Ad a.

De collectieve vervoersvoorziening is bekend. Zij heeft zich vanaf 1994 onder de Wet voorzieningen gehandicapten ontwikkeld. De gemeente Zwolle is niet voornemens om pools voor scootmobielen of iets dergelijks op te zetten.

 

Ad b.

Individuele voorzieningen in natura kunnen bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen zoals de scootmobiel. In het Verstrekkingenbeleid wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort voorziening in aanmerking komt.

 

Ad c.

Voor individuele vervoersvoorzieningen kan een persoonsgebonden budget worden verstrekt. De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget door het college wordt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle uitgewerkt.

Artikel 36. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen.

 

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep bepaald dat het stellen van een inkomensgrens voor een forfaitaire tegemoetkoming in vervoerskosten bij een inkomen van 1,5 x de bijstandsnorm niet in strijd was met de geldende zorgplicht. Iemand met een dergelijk inkomen wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Er is een duidelijke relatie met het begrip “algemeen gebruikelijk”. Indirect worden de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen algemeen gebruikelijk geacht.

Middels dit artikel kunnen gemeenten een keuze maken voor het bepalen van de hoogte van het inkomen waarbij een auto en de daarmee samenhangende kosten als algemeen gebruikelijk kunnen worden beschouwd.

Artikel 37. Omvang in gebied en in kilometers.

 

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten was de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving. De wet spreekt nu in artikel 4 lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt nog beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat de alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de wet zullen vallen. Vandaar dat in dit artikel conform de onder de Wet voorzieningen gehandicapten gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de Wvg-jurisprudentie is omschreven.

 

Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1.500 kilometer af te leggen. Deze jurisprudentie wordt hier vastgelegd, aangezien met de wet niet wordt beoogd de werkingssfeer van de Wet voorzieningen gehandicapten uit te breiden.

Artikel 38. Voorzieningen lokaal vervoer en het primaat van het collectief

 

Artikel 38 geeft het primaat van de algemene voorzieningen aan boven de individuele verstrekkingen. Het maakt een onderscheid tussen vier soorten vervoersvoorzieningen, te weten: het collectief vervoersysteem (a), een persoonsgebonden budget voor de kosten van lokaal vervoer of individueel vervoer door een aangewezen vervoerder (b), en de voorzieningen in natura (c).

 

De vier categorieën vervoersvoorzieningen hebben een verschillend karakter. De volgorde van de leden een tot en met drie geeft een rangorde aan. Primair wordt aan de persoon met beperkingen een voorziening op basis van het collectieve systeem geboden. Indien dit niet verantwoord is, wordt bezien of individueel vervoer noodzakelijk is dan wel, naar keuze van cliënt, gebruik van een eigen auto mogelijk is. Vervolgens als laatste komt verstrekking van een auto in beeld mits men onder de inkomensgrens zit. Het verstrekken van een auto kan in combinatie met een vergoeding voor gebruik van en auto plaatsvinden.

In dit artikel staat een opsomming van vervoersvoorzieningen die op grond van deze verordening kunnen worden verstrekt. Het is mogelijk een combinatie van vervoersvoorzieningen te verstrekken.

1.Een collectief systeem van vervoer

Dit is de eerste vorm die genoemd wordt bij de vervoersvoorzieningen. Het is de voorziening die binnen de rangorde van voorzieningen het primaat heeft. Dit primaat blijkt ook uit de formulering van dit artikel.

Het collectieve systeem voor vervoer kent twee elementen. Het houdt ten eerste in dat de aanvrager binnen de gemeentegrenzen van Zwolle via een aangewezen vervoerder onbeperkt kan reizen. Ten tweede betekent het dat voor vervoer vanaf het woonadres naar bestemmingen die de gemeentegrens overschrijden, op basis van een budget kan worden gereisd binnen de vijf openbaar vervoerzones. Het gaat hierbij om “deur tot deur vervoer”. Per rit is de aanvrager uit eigen middelen een bedrag verschuldigd dat gelijk is aan het aantal strippen d.w.z. aan de kosten bij het openbaar vervoer per bus.

2.Vergoedingen in kosten van vervoer of individueel vervoer

Het individueel vervoer is met name bestemd voor gehandicapten die als gevolg van ziekte of gebrek geen gebruik kunnen maken van het collectieve vervoer. Deze gehandicapten krijgen bij een door burgemeester en wethouder aan te wijzen vervoerder de beschikking over een tegoed waarmee zij binnen vijf openbaar vervoerzones vanaf het woonadres 1500 kilometer per jaar kunnen reizen per taxi of rolstoel-taxi.

De vergoedingen voor vervoerskosten zijn onder te verdelen in een vergoeding in de kosten van:

  • a.

    gebruik van een eigen auto:

    Wanneer de aanvrager om medische redenen geen gebruik kan maken van het collectieve vervoer en de aanvrager een eigen auto bezit of in aanmerking komt voor een bruikleen auto, bestaat de mogelijkheid een vergoeding te verstrekken in de kosten van het gebruik van de auto. Voor de eigen autobezitter geldt een hogere vergoeding dan de bruiklener.

  • b.

    aanpassingen aan de eigen auto:

    Wanneer de aanvrager om medische redenen geen gebruik kan maken van het collectieve vervoer en de aanvrager een eigen auto bezit, bestaat de mogelijkheid een vergoeding te verstrekken in de kosten van aanpassing aan de eigen auto.

  • 3.

    Voorzieningen in natura

Onder lid drie van artikel 38 worden vervoersvoorzieningen genoemd, die in natura kunnen worden verstrekt. Het betreft de gesloten buitenwagen en de auto.

Een gesloten buitenwagen is een invalidenvoertuig met een maximale snelheid van 45 kilometer. Verstrekking is denkbaar bij mensen die geen beroep kunnen doen op het collectieve en individuele vervoer.

Een al dan niet aangepaste auto wordt verstrekt als het collectieve en individuele vervoer niet verantwoord zijn. Andere oplossingen voor de vervoersbehoefte zijn niet voorhanden en de medische noodzaak is gebleken. Cliënt moet een inkomen hebben beneden de inkomensgrens. De natura verstrekking van een auto vindt in bruikleen plaats.

Artikel 39 Vervoersvoorziening in de directe woonomgeving

Aanvragers met bij ernstige beperkingen hebben soms behoefte aan een vervoervoorziening voor de directe woonomgeving. Soms doen gehandicapten een beroep op zowel een voorziening voor de lange als voor de korte afstand. De voorziening voor de directe woonomgeving kan bestaan uit een vergoeding voor de aanschaf, aanpassing of gebruik van een verplaatsingsmiddel. Ook een verstrekking in natura van een scootmobiel of ander verplaatsingsmiddel behoort tot de mogelijkheden. De scootmobiel (open elektrische buitenwagen) is een vervoermiddel voor de korte afstand.

Bij andere verplaatsingsmiddelen kan gedacht worden aan driewielfietsen, ligfietsen, handbikes en dergelijk. Een vergoeding wordt verstrekt als verstrekking in natura niet mogelijk is of cliënt kiest voor gebruik van de eigen auto. Tevens kan het gaan om aanpassingen aan diverse vervoermiddelen, zoals aanpassingen aan een standaardfiets. In het Verstrekkingenboek van de Gemeente Zwolle is één en ander nader uitgewerkt.

Artikel 40 Het recht op een vervoersvoorziening

Lid 1 van artikel 40 geeft aan dat een persoon met beperkingen voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 38 lid 1 (collectief vervoer) in aanmerking kan komen, wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van het reguliere openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer (deels) onmogelijk maken. Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de persoon met beperkingen in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoersystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de persoon met beperkingen in aanmerking komt voor een voorziening ter zake. Doordat de streekbus, bijvoorbeeld, voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden, hetgeen wellicht beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan is de problematiek in principe tijdelijk van aard en valt derhalve terecht niet onder de Wmo, bij gebrek aan een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.

De verordening geeft voorrang aan het collectief systeem boven de individuele verstrekkingen. Slechts indien een iemand met beperkingen om medische redenen geen gebruik van het collectief vervoer kan maken of als dit systeem naar de mening van de gemeente niet adequaat in de vervoersbehoefte kan voorzien, kan een vergoeding verstrekt worden voor het aanpassen van een auto of het gebruik van een al dan niet aangepaste (eigen) auto of een gesloten buitenwagen. Het komt voor dat een aanvrager niet zelf in het bezit van een auto is. Maar de echtgenoot of één van de kinderen in het gezinsverband van de aanvrager, is in het bezit van een eigen auto en beschikt over een rijbewijs. In een dergelijke situatie kan een vergoeding voor het gebruik van een eigen auto verstrekt worden als de aanvrager om medische redenen niet in staat is om gebruik te maken van het collectief vervoer of dit systeem niet adequaat in de vervoersbehoefte kan voorzien.

In dit artikel is eveneens de mogelijkheid opgenomen van een vergoeding voor de kosten van de aanschaf of het gebruik van een ander verplaatsingsmiddel. In beginsel worden dergelijke voorzieningen in bruikleen verstrekt. Indien de leverancier waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten voor het leveren van "hulpmiddelen" niet de gevraagde voorziening in haar pakket heeft, kan een persoonsgebonden budget verleend worden voor de aanschaf van het verplaatsingsmiddel. Daarnaast worden de condities en de rangorde voor individuele verstrekkingen aangegeven. In het Verstrekkingenboek Gemeente Zwolle wordt dit nader uitgewerkt. Individuele verstrekkingen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt worden.

Artikel 41 Recht op vervoersvoorziening bij begeleiding in het openbaar vervoer

Sommige personen met beperkingen zijn in staat om gebruik te maken van het reguliere openbaar vervoer maar hebben daar begeleiding bij nodig. Met andere woorden men kan wel gebruik maken van het reguliere openbaar vervoer maar men kan dit niet alleen.

Er worden verzoeken voor een vervoersvoorziening ingediend voor personen die wel in staat zijn van het openbaar vervoer te gebruiken maar niet zonder begeleiding. De vraag doet zich voor of op grond van de Wmo hiervoor een regeling moet worden getroffen.

Op grond van de gemeentelijke verordening kan een persoon met beperkingen voor een vervoersvoorziening in aanmerking komen wanneer "aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van het reguliere openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken".

Op grond van dit artikel kan gesteld worden dat als iemand met behulp van begeleiding gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer een vervoersvoorziening geweigerd kan worden. Openbaar vervoerbedrijven geven een gehandicapte die niet zelfstandig kan reizen, de mogelijkheid om zich (gratis) te laten begeleiden. De daadwerkelijk aanwezigheid van begeleiding is echter wel een absolute voorwaarde. Een strikte toepassing van het eerdergenoemde beginsel zou de gehandicapte in een afhankelijkheidspositie tot de begeleider kunnen brengen. Hetgeen in strijd is met het beginsel dat de gehandicapte zo veel mogelijk zelfstandig aan het maatschappelijk verkeer kan deelnemen. Derhalve bepaalt dit artikel dat personen met beperkingen ook voor een vervoersvoorziening in aanmerking komen als ze met begeleiding gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer.

De gemeentelijke verordening geeft aan dat: "geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening voor de aanvrager algemeen gebruikelijk is" (zie art 2 lid 3).

Wat als algemeen gebruikelijk aangemerkt kan worden is afhankelijk van de maatschappelijke omgeving en ontwikkelingen. Zo is het algemeen gebruikelijk dat jonge kinderen niet zelfstandig aan het verkeer deelnemen of gebruik maken van het openbaar vervoer. In dit licht bezien bestaat er geen noodzaak om aan jonge gehandicapte kinderen een vervoersvoorziening toe te kennen. Ook niet als die kinderen met begeleiding in staat zijn gebruik te maken van het openbaar vervoer.

De vraag is echter vanaf welke leeftijd het gebruikelijk is dat kinderen zelfstandig aan het verkeer gaan deelnemen. Bij het leerlingenvervoer in de gemeente Zwolle wordt geen directe leeftijdsgrens gehanteerd. Het is redelijk om de leeftijdsgrens op tenminste 10 jaar te bepalen.

Met de bepaling wordt bereikt dat een vervoersvoorziening mogelijk is voor gehandicapten die:

  • -

    ouder zijn dan 10 jaar, en

  • -

    geen ergonomische beperkingen hebben, en

  • -

    niet zonder begeleiding gebruik kunnen maken van het reguliere openbaar vervoer.

Men dient deze leeftijdsgrens niet te zien als een reden voor weigering van een vervoersvoorziening voor alle kinderen jonger dan 10 jaar. Voor kinderen van jonger dan 10 jaar die op grond van ergonomische beperkingen niet in staat tot gebruik van het openbaar vervoer, blijft een beroep op een vervoersvoorziening mogelijk.

Lid twee doelt op de jonge kinderen die in een instelling verblijven en regelmatig naar huis toe gaan.

Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 42. Diverse typen rolstoelvoorzieningen.

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren rolstoelen in de wet zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat niet het geval maar de rolstoel wordt gehandhaafd. Het is de goede voorziening waarmee beperkingen van mensen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische)trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Hierbij valt te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur en andere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel. De gemeente Zwolle geeft een vergoeding ineens. Met dit bedrag kan de rolstoeler zich een sportrolstoel aanschaffen waarmee drie jaar gesport moet kunnen worden. Het bedrag is inclusief een bedrag ten behoeve van onderhoud en reparaties voor deze periode van drie jaar.

Artikel 43. Incidenteel, dan wel dagelijks rolstoelgebruik en sportrolstoel.

In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel of dagelijks gebruik van de rolstoel, waarbij deze een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is.

Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. De nadere verstrekkingscriteria worden vastgelegd in de beleidsregels.

Een sportrolstoel zal verstrekt worden als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Daarbij dient onder het begrip sportrolstoel geen andere sportvoorziening verstaan te worden. Andere sportvoorzieningen worden niet verstrekt, evenmin als hulpmiddelen aan een sportrolstoel zoals een handbike die alleen voor sportbeoefening, en niet voor het lokaal verplaatsen nodig is.

Artikel 44. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners.

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling”als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf”. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

 

Hoofdstuk 8 Het verkrijgen van voorzieningen

Artikel 45. Gebruik aanvraagformulier.

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen.

In dit artikel van de verordening is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier conform artikel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten (art 4.5 Awb).

Jurisprudentie leert verder dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om een is aanvulling met de missende gegevens.

Artikel 46. Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

In artikel 5, lid 2, onder a van de wet is opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld. De samenhang zal worden geschapen na aanvraag bij en onderzoek van de gemeente.

Artikel 47. Inlichtingen, onderzoek, advies.

Lid 1 onder a. en b. van dit artikel in de Verordening bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

Afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Onder adviseur wordt verstaan een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.

In tegenstelling tot hetgeen er was bepaald in de Wet voorzieningen gehandicapten is in de wet niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter onontbeerlijk zijn. In de verordening wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben, hetgeen een eenduidige vermelding onmogelijk maakt.

Lid twee geeft aan wanneer burgemeester en wethouders advies vragen. Advies wordt in ieder geval gevraagd wanneer het gaat om een aanvraag waarbij sprake is van een gecompliceerde medische problematiek. Wanneer het niet gecompliceerde voorzieningen betreft, zal er veel gevallen via een deskundige intake procedure de indicatie gesteld kunnen worden.

Wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk. Soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen.

Tot slot vraagt het college advies, indien dit gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het te allen tijde mogelijk om advies te vragen.

Lid drie van het artikel spreekt voor zich. Het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang met het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd.

Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Artikel 48. Samenhangende afstemming.

 

In artikel 5, lid 2, onder b. van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien. Evenals het genoemde in de toelichting op artikel 46 van deze verordening, gaat het hier naar zijn aard om uitvoeringsbeleid. Er is een specifieke onderzoeksverplichting aan het college opgelegd.

Artikel 49. Wijzigingen in de situatie.

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

Artikel 50. Intrekking van een voorziening

Duidelijk is, dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidsvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening , omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.

Artikel 51. Terugvordering

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt.

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingsmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen.

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen.

Artikel 52. Hardheidsclausule.

 

Artikel 52 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 53. Indexering.

 

Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit maatschappelijke ondersteuninggemeente Zwolle, te indexeren. Indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen vindt plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer. De Algemene Maatregel van Bestuur bepaalt dat ook de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex worden gewijzigd bij ministeriële regeling. Het ligt voor de hand wijzigingen in bedragen in deze verordening tegelijkertijd door te voeren.