Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Berkelland

Beleidsregels Re-integratie 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBerkelland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Re-integratie 2007
CiteertitelBeleidsregels Re-integratie 2007
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregels Re-integratie 2007.

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Re-integratieverordening

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-11-200721-02-2020nieuwe regeling

30-10-2007

Berkelbericht, 06-11-2007

Collegevoorstel 30 oktober 2007

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Re-integratie 2007

 

 

Beleidsregels Re-integratie 2007

Het college van de gemeente Berkelland,

gelet op de bepalingen in de gemeentelijke Re-integratieverordening;

overwegende dat het noodzakelijk is aanvullende regels te geven met betrekking tot re-integratievoorzieningen c.q. subsidiearbeid;

besluit vast te stellen de Beleidsregels Re-integratie 2007:

Beleidsregels Re-integratie 2007

A.Algemeen geaccepteerde arbeid

De wet legt aan klanten die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan zijn aangewezen op arbeid, de verplichting op om naar vermogen te trachten arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Deze formulering geeft aan dat de omstandigheden en mogelijkheden van de klant uitgangspunt zijn voor de concrete invulling van deze verplichting.

Inhoud verplichting

De verplichting ‘naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden’ is niet uitgewerkt in de wet. In zijn algemeenheid is duidelijk wat de bedoeling is. Klanten moeten activiteiten verrichten -zoals solliciteren, zich inschrijven bij CWI en uitzendbureaus- waarmee ze betaalde arbeid kunnen verwerven. De aard, omvang en intensiteit van de activiteiten die van een klant kunnen worden verwacht, variëren. Onder andere zorgtaken, medische of sociale omstandigheden kunnen een rol spelen.

‘Algemeen geaccepteerd’

Voor de inhoud van de verplichting ‘het naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen’ is mede van belang welke arbeid algemeen geaccepteerd wordt geacht. Algemeen geaccepteerde arbeid is alle arbeid die maatschappelijk aanvaard is en die niet indruist tegen de integriteit van de persoon, waarbij voor zover dit mogelijk is wordt aangesloten bij de opleiding, ervaring en capaciteiten van de klant. Er is sprake van indruisen tegen de integriteit van de persoon bij werk in de prostitutie en dergelijke. Van indruisen tegen de integriteit van de persoon kan ook sprake zijn als iemand op grond van zijn overtuiging niet aan de verwerking van vlees wil meewerken.

Met indruisen tegen de integriteit van de persoon wordt niet bedoeld dat de klant werk mag weigeren dat hij onder zijn niveau vindt.

Het verrichten van werkzaamheden als zelfstandige valt ook onder algemeen geaccepteerde arbeid. Niet bedoeld word arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) of in het kader van een voorziening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).

B. Aanspraak op ondersteuning / voorzieningen

Algemeen

 

Het college heeft de opdracht aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, voormalig WIW’ers en ID’ers, Anw’ers en Nuggers ondersteuning te bieden bij de arbeidsinschakeling en, voor zover noodzakelijk, een voorziening te bieden gericht op die arbeidsinschakeling. Het college zorgt voor voldoende diversiteit in het aanbod van ondersteuning en voorzieningen waarmee aan alle doelgroepen tegemoet gekomen kan worden.

 

Aan Niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) en Anw’ers zal op verzoek een re-integratievoorziening worden verstrekt indien zij geen startkwalificatie hebben en het gezinsinkomen niet meer bedraagt dan 120% van de geldende bijstandsnorm. Tenzij verwacht wordt dat de persoon op korte termijn tot de doelgroep WWB gaat behoren.

 

De genoemde doelgroepen hebben aanspraak op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in het Beleidsplan Re-integratie 2007 en de Re-integratieverordening.

 

Ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan bestaan uit praktische hulp, tips, informatie en advies, het voeren van activerende gesprekken, verwijzing naar andere instanties, een goede indicatie en begeleiding in het algemeen. Hierbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de voorzieningen die de ketenpartnes (CWI-UWV) bieden.

 

Ondersteuning kan ook de vorm hebben van een voorziening. Een voorziening wordt aangeboden als deze noodzakelijk en geschikt wordt geacht. Een re-integratie-advies van het CWI kan in de afweging betrokken worden.

 

Een voorziening wordt noodzakelijk geacht als de klant zonder resultaat aantoonbare inspanningen heeft verricht om met zijn huidige kwalificaties reguliere arbeid te verkrijgen. Met inzet van een voorziening moet de klant binnen de kortst mogelijke termijn in staat worden geacht reguliere, duurzame arbeid te verkrijgen (uitgezonderd sociale activering). Factoren die hierbij een rol spelen zijn: leeftijd, opleidingsniveau, werkervaring, motivatie, fysieke of psychische arbeidshandicap, verslavings-problematiek, justitieel verleden, motivatie en realiteit van de beroepswens in relatie tot de arbeidsmarkt.

 

Voorzieningen kunnen gelijktijdig of achtereenvolgens ingezet worden. Het college heeft besloten tot de inkoop van re-integratie-deeltrajecten, omdat de praktijk leert dat veel klanten meerdere korte deeltrajecten nodig hebben voordat uitstroom haalbaar is.

 

Voor deze voorziening komen alle doelgroepen in aanmerking.

 

2.  Arbeidsactivering

Deze voorziening is bedoeld voor alle doelgroepen die (nog) niet in staat worden geacht uit te stromen naar reguliere arbeid. Het gaat hierbij om fase 3- en 4- klanten.

De voorziening is bedoeld om de klant zo mogelijk te activeren naar een arbeidsmarktgericht traject dan wel sociaal/maatschappelijk te activeren (om sociaal isolement te voorkomen). Activiteiten die verricht worden door de klant dienen zo mogelijk arbeidsmarktgericht te zijn dan wel een sociaal en/of maatschappelijk doel te dienen (dus geen commerciëel doel) en worden verricht met behoud van een eventuele uitkering.

 

In het kader van werken met behoud van uitkering/sociale activering zijn een 3-tal vormen te onderkennen:

 

1. Maatschappelijke participatie

Hierbij gaat het om trajecten die primair gericht zijn op het voorkomen van sociaal isolement: het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten (vrijwilligerswerk) door personen die (voorlopig) niet kunnen worden toegeleid naar de arbeidsmarkt. De klantmanager kan de matching en de trajectbegeleiding in eigen hand houden maar kan deze ook uitbesteden. In principe wordt geen maximumtermijn verbonden aan het verrichten van de activiteiten. Wel dient elke 6 maanden een onderzoek plaats te vinden naar een eventuele verbetering van de competenties van de klant, waardoor het inzetten van een ander instrument aan de orde zou kunnen zijn.

 

2. Activerende werkplekken

Dit instrument wordt – vanuit het “Direct Werken”-principe – primair ingezet om werkzoekenden door middel van onbetaald werk toe te leiden naar regulier werk en/of scholing, dan wel een vervolgtraject. De klant moet fysiek en psychisch belastbaar zijn voor minimaal 20 uur per week. De maximale tijdsduur, na een periode van 7 weken diagnose in de werkomgeving, bedraagt 6 maanden.

 

3. Oriënterende werkbanen

Een oriënterende werkbaan wordt primair ingezet om de klant de mogelijkheid te bieden zich door middel van onbetaald werk te oriënteren op scholing en/of beroep. De maximale tijdsduur bedraagt twee keer drie maanden.

Arbeidsactivering mag het nakomen van overige WWB-verplichtingen niet belemmeren.

Uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden en Anw’ers komen ervoor in aanmerking.

 

3. Arbeidstoeleiding

Onder deze voorziening vallen alle activiteiten die de klant ondersteunen bij het opdoen van inhoudelijke kennis of beroepsspecifieke vaardigheden. Vaak komt het aan op het aanbieden van een passende leer-/werkcombinatie.

Ook een werkervaringsplaats/werkstage valt onder deze voorziening. Doel ervan is het opdoen van werkervaring en het leren functioneren in een arbeidsrelatie. De werkervaringsplaats/werkstage wordt niet betaald en wordt doorlopen met behoud van uitkering.

Na afronding van arbeidstoeleiding heeft de klant de kwalificaties om reguliere arbeid te verkrijgen.

De duur van een werkstage zonder aanvullende scholing wordt door de klantmanager bepaald.

Wanneer er additioneel scholing wordt ingezet, kan de werkstage parallel lopen. Arbeidstoeleiding kan worden uitgevoerd door een re-integratiebedrijf. De klantmanager heeft hierover de regie.

Voor arbeidstoeleiding komen uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden en Anw’ers in fase 2 en 3 in aanmerking.

 

4.  Scholing

De voorziening scholing is gericht op arbeidsinschakeling in duurzame reguliere arbeid.

Wanneer een klant scholing of een opleiding gaat volgen, dient hij dit voor de start van die scholing of opleiding te melden. Scholing kan door de klantmanager rechtstreeks bij de scholingsinstantie worden ingekocht (bijv. naar aanleiding van een assessment of re-integratie-advies van het CWI).

Ook kan een scholingsverzoek gedaan worden door een re-integratiebedrijf in het kader van een toeleidingstraject voor een klant. In aanmerking komen uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden en Anw’ers in fase 2, 3 en 4, alsmede voormalig WIW’ers en ID’ers.

Altijd zal vastgesteld moeten worden of de klant voor het volgen van scholing in aanmerking komt.

Beoordeeld dient te worden of de combinatie van de scholing en de mogelijkheden van de klant leiden tot de kortste weg naar duurzame uitstroom. De voorkeur gaat uit naar scholing met baangaranties.

Uit de praktijk blijkt dat slechts ca. 3% van de werkzoekenden die scholing hebben gevolgd tijdens het re-integratietraject, aansluitend betaalde arbeid vinden.

 

Criteria die in de beoordeling van de noodzaak mee dienen te wegen:

-     Past de scholing bij de capaciteiten van de betrokkene?

  • Zijn er duale trajecten (in de beoogde richting) zodat de klant leren met werk kan combineren?

  • Is er een kortere scholing (in de beoogde richting) waarmee de klant al een start op de arbeidsmarkt kan maken?

  • Is er een alternatief in de vorm van een langere scholing met lagere kosten en toch hetzelfde resultaat?

  • Is het aannemelijk dat in de beoogde richting de komende jaren voldoende werk is?

  • Is het aannemelijk dat de klant in de beoogde richting jaren aan het werk wil blijven?

 

Andere -hier niet genoemde- individuele overwegingen kunnen ook bij de beoordeling worden betrokken.

Voor de kosten van scholing geldt dat eerst bekeken dient te worden of er een voorliggende voorziening is.

 

5. Bemiddeling naar regulier werk

Bemiddeling naar regulier werk heeft als doel de klant te ondersteunen bij het zoeken van een reguliere baan. Het gaat om klanten met arbeidspotentieel die in contact worden gebracht met werkgevers om zo een arbeidsovereenkomst tot stand te brengen. Bemiddeling kan worden uitgevoerd door een re-integratiebedrijf. Optioneel kunnen een sollicitatietraining en jobhunting worden ingezet. Een bemiddelingstraject duurt zo kort als mogelijk is, inclusief nazorg.

Uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden en Anw’ers in fase 2 en 3 alsmede voormalig WIW’ers en ID’ers komen ervoor in aanmerking.

 

6. Loonkostensubsidies

De proefplaatsing valt onder deze voorziening. Proefplaatsingen zijn reguliere werkplekken met een loonkostensubsidie voor de werkgever. De proefplaatsing is bedoeld om werkgever en werknemer aan elkaar te laten wennen en de werknemer kan in deze periode uitgroeien tot een volwaardige arbeidskracht.

Loonkostensubsidies worden bij voorkeur verstrekt aan werkgevers in de profit-sector die met een klant een arbeidsovereenkomst aangaan van 32 uur per week (minimaal 12 uur per week) en de intentie hebben de klant in dienst te nemen. Het gaat om het verlagen van de financiële drempel voor de werkgever. De keuze voor de profitsector is een bewuste: de uitstroomkansen zijn daar het grootst. De loonkostensubsidie kan gedurende maximaal 1 jaar worden ingezet. De hoogte van de subsidie wordt individueel bepaald, maar is maximaal de hierna genoemde bedragen:

  • 1.

    Voor de profit en non-profit sector 50% van de loonkosten met een maximum van € 500,00 per maand;

  • 2.

    Voor mensen met een handicap 60% van de loonkosten met een maximum van € 600,00 per maand.

 

Voor wat betreft de mogelijkheden binnen de wet WIA, no riskpolis en premiekorting: Dat zijn voorliggende voorzieningen, die eerst benut moeten worden of in gezamenlijk overleg met het UWV afgesproken moeten worden. Daarom is het ketenoverleg tussen klantmanagers belangrijk.

 

Loonkostensubsidies kunnen worden ingezet door de klantmanager ten behoeve van de werkgevers.  Voorwaarde is dat de klant een arbeidsduur aangaat waarmee hij/zij bijstandsonafhankelijk wordt. De klantmanager zorgt voor begeleiding of koopt deze in.

Loonkostensubsidies zijn beschikbaar voor klanten die minstens 12 maanden werkloos zijn. Voor jongeren onder de 25 jaar is dat zes maanden.

 

Het college van burgemeester en wethouders kan overgaan tot het weigeren en terugvorderen van de loonkostensubsidie indien:

  • 1.

    de gelden niet of in onvoldoende mate besteed worden voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar is gesteld;

  • 2.

    de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente;

  • 3.

    de werkgever voor de arbeidskosten van de werknemer een andere subsidie ontvangt.

 

De overeenkomst wordt tevens ontbonden indien de wet- en regelgeving de in deze overeenkomst vastgelegde subsidie tussen partijen onmogelijk maakt.

 

7. Detacheringsbanen

Deze vorm van betaalde werkervaring is bedoeld voor klanten voor wie een voorliggende voorziening niet effectief is. De klant wordt in dienst genomen door een re-integratiebedrijf (formeel werkgever) en geplaatst/gedetacheerd bij een inlener; bij voorkeur in de profit-sector vanwege de uitstroom-kansen. Het inlenende bedrijf heeft met deze constructie geen werkgeversrisico’s en zal daarmee eerder bereid zijn een werkloze een kans te geven. De werknemer ontvangt gedurende de detachering het wettelijk minimumloon. De detachering kan maximaal 1 jaar duren. De arbeidsduur is in principe 32 uur per week dan wel het aantal uren dat nodig is om bijstandsonafhankelijk te worden.

De klantmanager zorgt voor begeleiding of koopt dit in.

 

8. Werkgeversvergoeding

Voor de bedrijven die bereid zijn in mensen te investeren, voordat duidelijk is of ze zelf baat hebben van de investering, is het reëel een vergoeding te bieden. Daarnaast is het juist in moeilijke economische tijden voor de gemeente van belang nieuwe potentiële werknemers bij bedrijven onder de aandacht te kunnen brengen. Een kleine financiële bijdrage kan bedrijven over de streep trekken.

Voor bezette stageplekken kan het bedrijf maandelijks € 250,- ontvangen, bedoeld om de kosten van begeleiding te dekken.

 

9. Voorbereiding op eigen bedrijf

Klanten die niet aangewezen (blijken te) zijn op arbeid in loondienst, kunnen zich gedurende maximaal 1 jaar oriënteren op het starten van een eigen bedrijf. Gedurende dat jaar kan de Bbz-klantmanager begeleiding door een (extern) starters-coach opleggen.

Na maximaal een jaar moet duidelijk zijn of de klant een levensvatbaar ondernemersplan heeft op basis waarvan daadwerkelijk gestart kan worden met een eigen bedrijf. Het ondernemersplan wordt beoordeeld door een extern adviseur van het IMK (Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf). Het college beslist uiteindelijk over wel/niet starten.

 

10. Vrijlating van inkomsten

a. vrijlating van inkomsten uit arbeid

Deze vrijlating (artikel 31 lid 2 sub o WWB) is bedoeld om personen te stimuleren via de stap van deeltijdwerk binnen een termijn van zes maanden te komen tot definitieve uitstroom.

 

In tegenstelling tot de ‘oude’ vrijlating is deze vrijlating dus niet bedoeld voor personen die vanwege sociale of medische redenen langer dan zes maanden aangewezen blijven op deeltijdwerk.

 

Inkomsten uit arbeid kunnen tot 25% van de inkomsten en tot een maximum bedrag van € 177,- per maand voor een periode van maximaal zes aaneengesloten maanden worden vrijgelaten als aan de volgende voorwaarde is voldaan:

De aanvang van deeltijdwerk vindt plaats in het kader van een traject waarbij het zetten van de stap deeltijdwerk als een noodzakelijk onderdeel is beoordeeld. Daarnaast moet er een duidelijke aanwijzing zijn dat de klant ook na zes maanden volledig kan uitstromen. Zo’n aanwijzing kan zijn een baangarantie, een intentieverklaring van de aspirant-werkgever, of een duidelijk tijdspad van toename van de werkzaamheden.

 

De vrijlating is gedurende een aaneengesloten periode van bijstandsverlening slechts één keer toegestaan.

 

b. vrijlating van een ontvangen vergoeding voor vrijwilligerswerk

Deze vrijlating (art. 31, lid 2 sub k WWB) is bedoeld om klanten, die van de instelling waar zij vrijwilligerswerk verrichten een vergoeding ontvangen, te stimuleren in hun vrijwilligerswerk en in gemaakte kosten tegemoet te komen.

Er moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    de klant moet 23 jaar of ouder zijn;

  • 2.

    het vrijwilligerswerk moet structureel, wekelijks minimaal 4 uur, zijn;

  • 3.

    het vrijwilligerswerk wordt onverplicht, in georganiseerd verband en onbetaald verricht;

  • 4.

    het vrijwilligerswerk heeft niet het karakter van regulier werk of een stage;

  • 5.

    de klant blijft voldoen aan een eventueel opgelegde plicht tot arbeidsinschakeling.

  • 6.

    de klant overlegt eens per jaar of op het moment waarop hij de vrijlating aanvraagt, een verklaring van de instelling inzake de duur en omvang van het vrijwilligerswerk.

 

De vrijlating kan, zolang voldaan wordt aan de voorwaarden, jaarlijks worden toegekend. De vrij te laten vergoeding voor personen met een uitkering bedraagt maximaal € 764,- per jaar (maximaal € 95,00 per maand).

De klant wordt geacht zelf de ontvangen vrijwilligersvergoeding te melden aan zijn klantmanager.

Wanneer het vrijwilligerswerk toetreding tot de arbeidsmarkt bevordert, mag een uitkeringsgerechtigde een vrijwilligersvergoeding ontvangen van € 150,- per maand tot een maximum van € 1.500,- per jaar. (Bron: Richtlijnen ministerie SZW)

 

c. vrijlating van bonus voor jongeren in verband met ‘JOB-stage’

Aan jongeren die met behoud van uitkering werkervaring opdoen in de vorm van een Jongeren Opstap Baan en die daarvoor een bonus ontvangen van het bedrijf, kan deze eenmalig per periode van bijstandsverlening tot een maximum van € 450,- worden vrijgelaten.

De JOB-banen komen voort uit afspraken tussen de landelijke Taskforce Jeugdwerkloosheid en het Midden- en Kleinbedrijf om hiermee te bevorderen dat jongeren in een werkritme blijven.

 

Notabene: de samenwerkende gemeenten hebben ervoor gekozen géén premies te verstrekken bij bijvoorbeeld  uitstroom naar werk, het succesvol afronden van een opleiding en dergelijke.

 

11. Overige vergoedingen

 

Het college kan een subsidie (vergoeding) verstrekken voor de kosten die de belanghebbende moet maken in het kader van het volgen van een arbeidsgerichte re-integratieactiviteit. Het gaat hierbij om de directe en indirecte kosten, die noodzakelijk en aantoonbaar zijn, en die in redelijkheid niet ten laste van de klant kunnen komen. Er moet voor deze kosten geen andere voorliggende voorziening zijn. Voorts moet sprake zijn van de goedkoopste adequate oplossing. Mogelijke voorbeelden zijn:

 

a. reiskosten

  • 1.

    Voor de eerste aanvraag om een uitkering voor levensonderhoud (bij de CWI-medewerker in het Werkplein) wordt, zoals voorheen, geen reiskostenvergoeding toegekend. Op dat moment staat nog niet vast of de persoon een werkklant of een zorgklant is.

  • 2.

    Voor alle vervolgafspraken (op uitnodiging van de klantmanager van de gemeente binnen het Werkplein) wordt een reiskostenvergoeding in het kader van de Wet werk en bijstand verstrekt. De hoogte van de vergoeding is tweemaal het aantal kilometers tussen de eigen GBA-postcode en die van het Werkplein (7101 DE) x € 0,19. Zodra de klant na het bezoek vertrekt kan hem/haar direct de reiskostenvergoeding worden meegegeven via contante betaling. De klant zal een ontvangstformulier moeten ondertekenen voor het bezoek aan het Werkplein. De klant hoeft geen bewijsstukken van vervoersbewijzen te overleggen. Er wordt geen verschil gemaakt tussen reizen per openbaar vervoer, auto/motor, brommer of fiets. In de administratie moet een directe en eenduidige relatie worden gelegd tussen de verstrekte vergoeding en de ingeleverde ontvangstformulieren op basis van gemaakte kilometers. Dat kan aan de hand van de uitnodiging.

  • 3.

    Kosten die noodzakelijkerwijs gemaakt worden in het kader van een door de klantmanager goedgekeurd traject naar arbeidsinschakeling of sociale activering, kunnen onder bepaalde voorwaarden vergoed worden. Reiskosten voor een afstand tot 10 km. worden niet vergoed omdat de klant geacht wordt deze afstand te kunnen fietsen. Als er sprake is van medische factoren (bevestigd in een extern medisch advies) waardoor dit niet mogelijk is, worden ook reiskosten tot 10 km. vergoed. Reisafstanden die de 10 km. te boven gaan, worden volledig (incl. de eerste 10 km) vergoed op basis van € 0,19 per kilometer. De klant zal een declaratieformulier moeten ondertekenen voor het bezoek aan het re-integratiebureau. De klant hoeft geen bewijsstukken van vervoersbewijzen te overleggen. Er wordt geen verschil gemaakt tussen reizen per openbaar vervoer, auto/motor, brommer of fiets. In de administratie moet een directe en eenduidige relatie worden gelegd tussen de te verstrekken vergoeding achteraf en de ingeleverde declaratieformulieren op basis van gemaakte kilometers. Dat kan aan de hand van de uitnodiging. Afhankelijk van de hoogte van de reiskosten, kan in individuele gevallen besloten worden tot het betalen van voorschotten.

  • 4.

    Teveel betaalde reiskosten worden teruggevorderd of verrekend met de WWB-uitkering.

 

b. kosten van kinderopvang

De beschikbaarheid van voorzieningen voor de opvang van kinderen tot en met leetijd basisonderwijs van klanten wordt bevorderd voor zover deze noodzakelijk is bij een traject naar arbeidsinschakeling of sociale activering. Dit betekent dat de klantmanager de klant zal informeren over de beschikbare voorzieningen in de gemeente, de Wet Kinderopvang, particuliere opvang, kosten, etc. De opvanguren lopen parallel aan de uren die besteed worden aan het traject.

 

De kosten van georganiseerde noodzakelijke kinderopvang kunnen voor gemeentelijke doelgroepen volgens de Wet kinderopvang gedeeltelijk worden vergoed uit het hiervoor ontvangen gemeentelijk budget; voor een ander deel krijgt de ouder een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van het Rijk. Een eventueel eigen bijdrage die dan nog resteert, kan via het werkdeel WWB vergoed worden. De klant overlegt de plaatsingsovereenkomst met de instelling voor kinderopvang, alsmede maandelijkse facturen. De vergoeding blijft van kracht zolang het traject duurt.

 

Wanneer een ouder gebruik moet maken van een particuliere oppas, kunnen de kosten vergoed worden uit het Werkdeel WWB. De Wet Kinderopvang is dan niet van toepassing.

De ouder overlegt maandelijks een urenstaat, waarop vermeld de oppasdagen en -uren, de naam, het adres en banknummer van de oppas, door beiden ondertekend voor accoord. Voor vergoeding van een uurprijs gaan we uit van de NIBUD-richtlijnen.

 

c. kosten van noodzakelijke studiemiddelen

Studiemiddelen t.b.v. noodzakelijke en goedgekeurde scholing of opleiding komen voor vergoeding in aanmerking. Het gaat hierbij om bijv. boeken, syllabi, studentenpas, werkkleding en –schoenen, etc. Na overlegging van boekenlijst, bonnen, een eventuele verklaring van scholingsinstantie omtrent noodzaak, etc. kan de vergoeding worden uitbetaald.

 

d. kosten in verband met representatie

De vergoeding voor bijvoorbeeld werkkleding en -schoeisel, kapper of overige noodzakelijke kosten, wordt betaald uit het W-deel op grond van artikel 10 WWB.

 

e. kosten van een PC, fiets, scooter, rijbewijs en dergelijke

De vergoeding wordt bij voorkeur verstrekt in de vorm van een lening. Hierna volgen de regels hoe te handelen als iemand in het kader van de re-integratie bijvoorbeeld een rijbewijs nodig heeft, of een fiets of een scooter.

 

  • Indien de klant binnen drie maanden na het behalen van het rijbewijs B uitstroomt naar regulier werk en een arbeidsovereenkomst krijgt aangeboden voor de duur van minimaal een half jaar dan zal de lening worden omgezet in bijstand om niet. De kosten van de cursus dienen dan vergoed te worden uit het W-deel op grond van artikel 10 WWB.

  • Indien de klant na drie maanden en binnen een half jaar na het behalen van haar rijbewijs B uitstroomt naar regulier werk en een arbeidsovereenkomst krijgt aangeboden voor de duur van minimaal een half jaar dan zal de lening voor 50% omgezet worden in bijstand om niet en dient betrokkene 50% terug te betalen/af te lossen. De kosten van de cursus dienen dan vergoed te worden uit het W-deel op grond van artikel 10 WWB.

  • Indien de klant na een half jaar maar binnen een jaar na het behalen van rijbewijs B uitstroomt naar regulier werk en een arbeidsovereenkomst krijgt aangeboden voor de duur van minimaal een half jaar dan zal de lening voor 25% omgezet worden in bijstand om niet en dient betrokkene 75% terug te betalen/af te lossen.De kosten van de cursus dienen dan vergoed te worden uit het W-deel op grond van artikel 10 WWB.

  • Indien de klant binnen een jaar na het behalen van Rijbewijs B niet uitstroomt naar regulier werk en geen arbeidsovereenkomst krijgt aangeboden voor de duur van minimaal een half jaar dan dient betrokkene de kosten van de cursus terug te betalen. 

 

C. Ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling

 

Artikel 9 lid 2 WWB en artikel 37a Ioaw/Ioaz bepalen dat het college in individuele gevallen een tijdelijke en/of gedeeltelijke ontheffing kan verlenen van de verplichting tot arbeidsinschakeling als hiervoor dringende redenen aanwezig zijn. De wet verstaat onder de ‘verplichting tot arbeidsinschakeling’ het volgende:

  • 1.

    het naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen en aanvaarden;  alsmede

  • 2.

    het gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening (waaronder begrepen sociale activering) gericht op arbeidsinschakeling, dan wel meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

 

Ad 1. Ontheffing van de verplichting tot het verkrijgen en aanvaarden van algemeen geaccepteerde

        arbeid

Naar het oordeel van het college zijn er dringende redenen om een tijdelijke ontheffing van de verplichting naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, indien:

  • op grond van een medisch onderzoek is vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde volledig arbeidsongeschikt is;

  • de combinatie van zorg voor kinderen dan wel mantelzorg en arbeid niet mogelijk is;

  • het hebben van de arbeidsverplichting een belemmering gaat vormen voor het verwerven van duurzaam werk (bijvoorbeeld een leerling-lasser die door het aanvaarden van werk zijn opleiding niet zal afmaken waardoor hij over drie maanden weer zonder werk zit).

De ontheffing kan voor maximaal 12 maanden worden verleend (met uitzondering van de klant ouder dan 57,5 jaar). Op basis van een herbeoordeling kan worden besloten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen.

 

Ad 2. Ontheffing van de verplichting tot het gebruikmaken van een voorziening (=re-integratieverplichting)

Naar het oordeel van het college zijn er dringende reden om een tijdelijke ontheffing van de verplichting gebruik te maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling:

  • indien op grond van een medisch onderzoek is vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde volledig arbeidsongeschikt is;

  • indien de combinatie van zorg voor kinderen dan wel mantelzorg en voorziening niet mogelijk is;

  • indien naar verwachting inschakeling in reguliere arbeid door een combinatie van factoren als leeftijd, ontbreken van werkervaring alsmede zorgtaken vooralsnog niet haalbaar wordt geacht.

De ontheffing kan voor maximaal 12 maanden verleend worden. Op basis van een herbeoordeling kan worden besloten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen.

 

De ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling kan een gedeeltelijke zijn: een klant die gebruik maakt van een voorziening, kan in die periode -tijdelijk dus- worden vrijgesteld van de plicht algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en te verkrijgen.

Een klant die vanwege een veelvoud aan factoren geen algemeen geaccepteerde arbeid zal kunnen verkrijgen, kan wel een re-integratieplicht worden opgelegd (bijvoorbeeld sociale activering).

 Bijzondere groepen bij het ontheffingenbeleid

 

Alleenstaande ouders

Uitgangspunt van de wet is dat ook alleenstaande ouders zich actief opstellen bij het verkrijgen van werk.

De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor de alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar echter pas nadat onderzocht is of:

  • kinderopvang beschikbaar is;

  • klant voldoende kwalificaties heeft op de arbeidsmarkt;

  • klant belastbaar is.

 

Vrijstelling van de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en/of van de verplichting gebruik te maken van een voorziening, is mogelijk. Hiervoor wordt de afweging gemaakt tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de alleenstaande ouder kan geven aan de zorgplicht.

In deze afweging wordt betrokken:

  • 1.

    Vormt het belang van de kinderen een beletsel om deel te nemen aan het arbeidsproces of aan scholing die voorbereid op deelname aan het arbeidsproces? Dit zal onder meer het geval zijn indien:

  • 2.

    De werktijden van voorhanden zijnde banen of opleidingen niet of moeilijk combineren met de schooltijden van de kinderen en er geen adequate kinderopvang is;

  • 3.

    Er sprake is van werk op ongelegen tijdstippen (gedurende de nachtelijke uren);

  • 4.

    Er sprake is van werk met onregelmatige diensten waarvoor geen adequate opvang voorhanden is.

  • 5.

    Ontstaat er als gevolg van de verplichting om deel te nemen aan het arbeidsproces of aan een voorziening een onaanvaardbare psychische druk op de ouder die zijn weerslag heeft op het welzijn van de kinderen? Dit kan onder meer het geval zijn indien:

  • 6.

    Er sprake is van problemen met de kinderen van lichamelijke, psychische en/of psychosociale aard (bijvoorbeeld kind heeft een lichamelijke handicap, blijft achter in psychische of emotionele ontwikkeling, is in therapie, etc.);

  • 7.

    Is er zorgvuldig onderzocht welke op maat gesneden ondersteuning deelname aan of voorbereiding op deelname aan het arbeidsproces mogelijk maakt? De volgende aandachtspunten zijn daarbij van belang:

  • 8.

    Zijn de mogelijkheden voor scholing, cursussen en opleidingen met de alleenstaande ouder besproken;

  • 9.

    Zijn de mogelijkheden van voor- en naschoolse opvang onderzocht;

  • 10.

    Is de alleenstaande ouder geïnformeerd over de kinderopvangregelingen;

  • 11

    Is de alleenstaande ouder op de hoogte gebracht van de regels omtrent bijstandverlening voor verwervingskosten;

  • 12

    Is de alleenstaande ouder bekend met de wettelijke vrijlating van enkele heffingskortingen wanneer het jongste kind jonger dan 5 jaar is.

 

De alleenstaande ouder wordt tijdelijk ontheven van de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en/of gebruik te maken van een voorziening, indien op grond van de genoemde criteria deelname aan scholing of deelname aan het arbeidsproces (nog) niet kan worden verlangd.

 

Ouder met een gedeelde of gedeeltelijke verzorgende taak

Ook aan de ouder met een gedeelde of gedeeltelijk verzorgende taak kunnen zorgtaken als dringende reden worden aangemerkt om een vrijstelling te verlenen van de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of gebruik te maken van een voorziening. Deze vrijstelling wordt alleen gegeven voor het deel van de tijd dat er sprake is van deze zorgtaken.

 

De (al dan niet gedeeltelijke) ontheffing kan in alle gevallen van alleenstaand ouderschap voor maximaal 12 maanden verleend worden. Op basis van een herbeoordeling kan worden besloten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen.Uitkeringsgerechtigden van 57,5 jaar en ouder

Met de komst van de WWB geldt voor iedere klant tot 65 jaar de plicht tot arbeidsinschakeling. Beoordeeld wordt of het in de persoonlijke situatie mogelijk is om regulier werk te vinden. Als het vanwege de persoonlijke omstandigheden en de situatie op de arbeidsmarkt vrijwel onmogelijk is om een baan te vinden, dan wordt besloten de klant te ontheffen van de verplichting tot arbeidsinschakeling. Die beoordeling is eenmalig. Wanneer de kansen redelijkerwijs ontbreken, geldt de ontheffing van de verplichting tot arbeidsinschakeling tot de 65-jarige leeftijd.

Het college kan in een geval van een ontheffing de klant wel een aanbod doen tot sociale activering/participatie, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van sociaal isolement.

 

OVERIGE BEPALINGEN

 

 

In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslissen Burgemeester en wethouders.

 

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 oktober 2007.

 

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: de Beleidsregels Re-integratie 2007.

De Beleidsregels Re-integratie 2007 van 13 maart 2007 worden hierbij ingetrokken.

 

 

 

Aldus op 30 oktober 2007 vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland.

 

 De secretaris,                                                            de burgemeester,                          

 

 

Drs. A.G. Dekker                                                 mr. H.L.M. Bloemen