Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Borsele

Beleidsregels Langdurigheidstoeslag gemeente Borsele 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBorsele
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Langdurigheidstoeslag gemeente Borsele 2013
CiteertitelBeleidsregels Langdurigheidstoeslag gemeente Borsele 2013
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Verordening Langdurigheidstoeslag; gemeente Borsele 2012, art. 4
  2. Wet werk en bijstand, art. 36

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-12-201301-01-2015nieuwe regeling

05-11-2013

Bevelandse Bode, 27-11-2013 Onbekend

geen

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Langdurigheidstoeslag gemeente Borsele 2013'

Het college van burgemeester en wethouders van Borsele,

 

gelet op artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) en artikel 4 van de Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Borsele 2012,

 

BESLUIT

 

vast te stellen de ' Beleidsregels Langdurigheidstoeslag gemeente Borsele 2013'

 

Inleiding

Per 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden. In artikel 36 van de WWB is de langdurigheidstoeslag opgenomen en in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen hiervoor in aanmerking komen. De gedachte achter de langdurigheidstoeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.

 

Op 1 januari 2009 is een wetswijziging inwerking getreden, waarmee de langdurigheidstoeslag is gedecentraliseerd naar gemeenten. Met de decentralisatie kan de gemeente, binnen bepaalde kaders, een eigen invulling geven aan de (de uitvoering van de) langdurigheidstoeslag.

 

Volgens het per 1 januari 2009 gewijzigde artikel 8 WWB stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels moeten in ieder geval bepalen wat de hoogte is van de langdurigheidstoeslag en hoe het begrip langdurig en laag inkomen door de gemeenteraad is ingevuld.

 

De raad van de gemeente Borsele heeft in de vergadering 10 mei 2012 van de Verordening Langdurigheidstoeslag Borsele 2012 vastgesteld. Deze verordening is laatstelijk gewijzigd per 1 februari 2013.

In de verordening is het volgende vastgelegd:

● De inkomensgrens is 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

● Een langdurig laag inkomen is een inkomen dat gedurende drie jaar niet hoger is geweest dan de inkomensgrens;

● De hoogte van de toeslag is 38% van de voor de aanvrager van toepassing zijnde bijstandsnorm.

 

In artikel 4 van genoemde verordening is vastgelegd dat het college beleidsregels vaststelt met betrekking tot uitvoering van de verordening en dat deze beleidsregels ieder geval betrekking hebben op de invulling van het begrip ‘geen uitzicht op inkomensverbetering' zoals bedoeld in artikel 36 lid 1 WWB

 

Naast de invulling van dit begrip, zijn er meer beleidsmatige keuzes die moeten worden gemaakt. Het gaat om de volgende zaken:

● De wijze waarop het inkomen wordt vastgesteld;

● De wijze waarop het vermogen wordt vastgesteld;

● De rol van de arbeidsverplichtingen;

Het recht op de toeslag van gehuwden;

 

 

Beleidsregels langdurigheidstoeslag gemeente Borsele 2013

 

Artikel 1 Ontbreken van uitzicht op inkomensverbetering

Als de belanghebbende drie jaar of langer leeft van een inkomen ter hoogte van maximaal de in de verordening bepaalde inkomensgrens, en hij niet behoort tot een van de in artikel 2 genoemde groepen, kan worden gesteld dat er geen uitzicht is op inkomensverbetering.

 

Artikel 2 Wel uitzicht op inkomensverbetering

Door de zinsnede ‘geen uitzicht heeft op inkomensverbetering' in artikel 36, eerste lid, WWB wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief, zoals studenten, niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag. Daarmee is echter geen formele uitsluitingsgrond voor studenten in de regelgeving opgenomen.

 

De volgende groepen worden geacht wel uitzicht te hebben op inkomensverbetering, waardoor zij niet in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag. Daarbij wordt nadrukkelijk opgemerkt, dat op grond van artikel 4:84 Awb in het individuele geval ten gunste van de belanghebbende van het beleid afgeweken kan worden.

 

  • a.

    de belanghebbende die op de peildatum of tijdens de referteperiode een opleiding volgt of heeft afgerond als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie als genoemd in de WSF 2000;

  • b.

    de belanghebbende, die inkomsten uit arbeid ontvangt, ook al levert dat gedurende langere tijd (tot 36 maanden) een laag inkomen op. De staatssecretaris heeft namelijk in een Nota (TK Beleidsregels Langdurigheidstoeslag 2010 2005-2006, 30 484, nr. 6, p. 4) bepaald dat het hebben van een baan arbeidsmarktperspectief betekend. Volgens de staatssecretaris kunnen geen uitzonderingen worden gemaakt. Daaruit volgt ook dat het hebben van een Wsw-dienstbetrekking arbeidsmarktperspectief kan betekenen;

  • c.

    de Wsw-geïndiceerde. Of een Wsw-geïndiceerde in een concreet geval al dan niet recht heeft op een langdurigheidstoeslag zal voornamelijk afhangen van de inhoud van de feitelijke situatie. Een Wsw-dienstbetrekking is namelijk gericht op het behouden dan wel het bevorderen van de arbeidsbekwaamheid van de werknemer mede met het oog op het kunnen gaan verrichten van arbeid onder normale omstandigheden (artikel 3, eerste lid, Wsw). Die doelstelling is echter niet voor iedere Wsw-geïndiceerde een haalbaar streven. Het college zal dus per individueel geval moeten beoordelen of die doelstelling bereikt kan worden en of dat zal leiden tot een inkomensverbetering;

  • d.

    de belanghebbende, die inkomsten uit arbeid ontvangt en bewust kiest voor een deeltijdbaan, maar wel potentieel heeft om zijn inkomen te verbeteren;

  • e.

    de belanghebbende met een hoger inkomen dan bijstandsniveau die wegens een minnelijke schuldregeling of een WSNP traject, voor de duur van die regeling of dat traject leeft van een inkomen ter hoogte van maximaal de in de verordening bepaalde inkomensgrens. Na afloop van de schuldregeling of het WSNP traject hebben zij weer uitzicht op inkomensverbetering. Volledigheidshalve wordt vermeld dat het voorstaande niet van toepassing is op een persoon met een uitkering op bijstandsniveaudie in een WSNP traject zit of schuldregeling zit, voor zover deze aan de overige voorwaarden van de verordening en beleidsregels voldoet. In die gevallen zal het inkomen namelijk na afronding van het traject of de regeling op bijstandsniveau liggen en kan niet worden gesproken van een daadwerkelijke inkomensverbetering.

  • f.

    als bij een andere situatie dan gesteld in de voorafgaande leden van dit artikel onomstotelijk kan worden vastgesteld dat er sprake is van uitzicht op inkomensverbetering, behoudt het college zich het recht voor de aanvraag af te wijzen.

 

Artikel 3 Vaststelling hoogte inkomen

Wanneer de belanghebbende 36 maanden of langer voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een WWB-uitkering, hoeft hij geen bewijsstukken aan te leveren. Het recht op de langdurigheidstoeslag kan worden vastgesteld op grond van de gegevens van de belanghebbende die aanwezig zijn bij de gemeente.

 

In andere gevallen moet het inkomen van de belanghebbende gedurende de gehele referteperiode worden vastgesteld. Dat wordt als volgt gedaan:

● aan de hand van bewijsstukken van netto-inkomsten op de peildatum en op de datum van 36 maanden voor de peildatum, zoals afschriften bankrekening, loonstroken etc, en:

● aan de hand van jaaropgaven of andere jaaroverzichten van inkomsten in de drie jaar voorafgaande aan de peildatum.

 

Hierop zijn de volgende uitzonderingen mogelijk:

  •  ●

    Wanneer de belanghebbende de hiervoor genoemde bewijsstukken niet of niet geheel kan leveren, worden bewijsstukken gevraagd die voldoende inzicht geven in het inkomen van de belanghebbende gedurende 36 maanden voorafgaande aan de peildatum.

  •  ●

    Wanneer aan de belanghebbende in de voorgaande jaren een langdurigheidstoeslag is toegekend, hoeft de belanghebbende alleen bewijsstukken van inkomsten aan te leveren van haar jaar voorafgaande aan de peildatum.

 

Opgemerkt wordt het volgende. De noodzaak tot het opvragen van aanvullende of andere gegevens zal per aanvraag verschillen. Als de belanghebbende gedurende de referteperiode heeft gewerkt bij dezelfde werkgever, kan worden nagegaan of de aangeleverde gegevens overeenkomen met de gegevens op Suwinet. Bij iemand met wisselende inkomsten bij verschillende werkgevers of bij een zelfstandige, is dat al moeilijker. Het blijft mogelijk om in individuele gevallen op een alternatieve manier de inkomsten te verifiëren. De bewijslast ligt echter bij belanghebbende. Die moet aannemelijk maken dat hij gedurende de 36 maanden voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een inkomen op de voor hem of haar geldende bijstandsnorm. Kan belanghebbende dat niet voldoende, dan wordt de aanvraag afgewezen.

 

Ook wordt opgemerkt, dat net als bij bijzondere bijstand inkomsten pas in aanmerking mogen worden genomen als de belanghebbende daarover beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Rekening moet worden gehouden met executoriaal beslag, WSNP en minnelijk schuldregelingen.

 

Artikel 4 Peildatum vermogenstoets

Met het oog op de vermogenstoets wordt het vermogen in aanmerking genomen waarover de belanghebbende op de peildatum beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Hiermee wordt een praktische oplossing geboden met betrekking tot de vermogenstoets. Deze wordt toegepast met betrekking tot het vermogen op de peildatum zodat niet behoeft te worden nagegaan of een belanghebbende op geen enkel moment tijdens de referteperiode over vermogen heeft beschikt boven de vermogensgrens.

 

Uitzondering vormt de situatie, dat in de referteperiode over een aanzienlijk vermogen is beschikt, wat uit het oogpunt van bijstandsverlening niet te rechtvaardigen is. Ook het vermogen in de vorm van een eigen woning wordt meegenomen en getoetst aan artikel 34 van de WWB. Artikel 50 van de WWB (bijstand in de vorm van een lening in verband met een eigen woning) is niet van toepassing op de langdurigheidstoeslag. Voor het bepalen van de waarde van de woning kan de WOZ-waarde worden aangehouden.

 

Overigens heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de uitvoeringstechnische complicaties erkend en stemt ermee in dat slechts wordt vastgesteld wat het vermogen is geweest op de peildatum.

 

Artikel 5 De rol van de arbeidsverplichtingen

Een schending van de arbeidsverplichtingen kan alleen leiden tot een weigering van de langdurigheidstoeslag als er een verband bestaat tussen een schending van de arbeidsverplichtingen en een verspeeld perspectief op inkomensverbetering. Dit wordt ondersteund door uitspraken van de CRvB waaruit is gebleken dat er een relatie moet zijn tussen het opleggen van een sanctie en het recht op langdurigheidstoeslag. Dit is bijvoorbeeld niet het geval bij een maatregel als gevolg van het niet (tijdig) verlengen van het inschrijfbewijs bij het UWV WERKbedrijf. Maar het is wel het geval als iemand door eigen toedoen zijn kansen op een concrete baan heeft verspeeld of door eigen toedoen werkloos is geworden.

 

Iets anders is dat bij schending van overige verplichtingen of een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18 lid 2 WWB kan worden geweigerd, mits dit in de maatregelverordening is vastgelegd. In de gemeente Borsele is deze mogelijkheid opgenomen in de artikelen 3 lid 2, 12 lid 9, en 13 lid 5 van de Afstemmings- en Handhavingsverordening WWB, Bbz, IOAW en IOAZ gemeente Borsele 2013

 

Artikel 6 Gehuwden/gezamenlijke huishouding

Uitgangspunt is, dat het recht op langdurigheidstoeslag gehuwden gezamenlijk toekomt. Indien belanghebbenden op de peildatum, de datum waarop de periode van 36 maanden afloopt, voor de WWB als gehuwd/gezamenlijke huishouding worden aangemerkt, moeten beide belanghebbenden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, WWB.

 

Indien één van beide gehuwden niet voldoet aan deze voorwaarden, hebben beiden geen recht op

langdurigheidstoeslag. De situatie waarin één van de gehuwden is uitgesloten op de peildatum is uitgesloten ingevolge artikel 11 (gelijkstelling aan een Nederlander, rechtmatig verblijf in Nederland) of artikel 13, eerste lid, WWB (militaire of vervangende dienstplicht, wegens werkstaking of uitsluiting niet deelnemen aan de arbeid, langer dan vakantieduur in het buitenland verblijven, jonger zijn dan 18 jaar, rechthebbende echtgenoot komt in aanmerking naar de hoogte, die voor hem/haar als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden).

Het kan voorkomen dat een belanghebbende in de referteperiode van 36 maanden één of meerdere partners heeft gehad. Beoordeeld dient dan te worden wat de totale inkomsten over genoemde periode zijn geweest, dus inclusief eventuele inkomsten van ex-partner(s).

 

Artikel 7 Hardheidsclausule

Het college kan in de gevallen waarin deze beleidsregels niet voorziet, dan wel in gevallen waarin toepassing van deze beleidsregel leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor de belanghebbende, besluiten om op individuele gronden van de verordening of deze beleidsregel af te wijken.

 

Artikel 8 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels Langdurigheidstoeslag gemeente Borsele 2013.

 

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 december 2013.

 

Aldus vastgesteld tijdens de vergadering van burgemeester en wethouders van 19 november 2013.

 

Burgemeester en wethouders van Borsele,

De secretaris De burgemeester