Organisatie | Rotterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening financiën Rotterdam 2013 |
Citeertitel | Verordening financiën Rotterdam 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, art. 212
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-01-2019 | 01-01-2018 | 01-01-2021 | Wijziging artt. 1, 2, 3, 4, 4a, 5, 6, 7, 9, 10, 12, 13, 14, Bijlage 1, Toelichting | 20-12-2018 | Rotterdams GBL nummer: 2018-180; Raadsvoorstelnr: 18bb9816 |
01-01-2017 | 05-01-2019 | tweede wijz.: artt. 1, 4, 7, 9, 10, art. 11, 12, 13 en 15; bijlage 1; toelichting | 22-06-2017 | Gemeenteblad 2017, nummer 93 | |
01-01-2014 | 01-01-2017 | Gecons. tekst bijgewerkt tot en met wijziging 1 | 19-12-2013 Gemeenteblad 2013-194 | Voorstel van burgemeester en wethouders van 18 juni 2013 (raadsvoorstel nr. 1194808); raadsstuk 13GR3322 | |
01-01-2014 | 01-01-2017 | Gemeenteblad 2015-87 wijz. 1 | 19-12-2013 Gemeenteblad 2013-194 | Voorstel van burgemeester en wethouders van 18 juni 2013 (raadsvoorstel nr. 1194808); raadsstuk 13GR3322 |
De raad van de gemeente Rotterdam,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 juni 2013 (raadsvoorstel nr. 1194808); raadsstuk 13GR3322;
gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;
overwegende dat voor de effectuering van deugdelijk financieel beleid en beheer en een deugdelijke financiële organisatie aanvullende regels nodig zijn;
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
apparaatslasten: lasten die géén directe relatie hebben met het realiseren van een programmadoel of de hiervan afgeleide (sub)taakvelddoelen. Het betreft hierbij alle personele, materiële en overheadlasten die verbonden zijn aan het functioneren van de ambtelijke organisatie (exclusief bestuur en bestuursondersteuning). Dientengevolge worden deze lasten via een methodiek van kostenverdeling toegerekend aan een (deel)taakveld en daarmee aan een programma toegerekend;
rechtmatigheid (financieel): het overeenkomstig formele wet- en regelgeving tot stand komen van baten en lasten en mutaties in balansposten. In het kader van de accountantscontrole vormen wettelijke regelingen en verordeningen van de raad hoofdzakelijk de voor financiële rechtmatigheid relevante normenkader;
Per programma wordt een onderscheid gemaakt tussen de programmalasten en de apparaatslasten. De wijze waarop de apparaatslasten worden toegerekend aan de programma’s staat voor een begrotingsjaar vast en wordt in de ontwerpprogrammabegroting toegelicht. Een wijziging van de wijze van toerekening wordt expliciet toegelicht.
Artikel 7 Verantwoording: jaarstukken
De ontwerpjaarstukken worden overeenkomstig de indeling van de programmabegroting opgesteld en bevatten in ieder geval:
een overzicht waaruit de mate blijkt waarin de doelstellingen zijn gerealiseerd, mede aan de hand van de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, en een overzicht van in de programmabegroting opgenomen indicatoren waarvan de streefwaarden zijn of worden bijgesteld;
De bij staand beleid gedurende het begrotingsjaar binnen een programma van de vastgestelde programmabegroting ontstane:
meevallende lasten worden zonder voorafgaande begrotingswijziging ingezet voor de dekking van direct gerelateerde tegenvallende baten binnen hetzelfde programma. Het restant komt ten gunste van de algemene dekkingsmiddelen en kan zonder voorafgaande begrotingswijziging niet voor ander dan het vastgesteld beleid worden ingezet;
meevallende baten worden zonder voorafgaande begrotingswijziging ingezet voor de dekking van direct gerelateerde tegenvallende lasten binnen hetzelfde programma. Het restant komt ten gunste van de algemene dekkingsmiddelen en kan zonder voorafgaande begrotingswijziging niet voor een ander dan het vastgestelde beleid worden ingezet.
Bij het niet geheel kunnen uitvoeren van een programma van de programmabegroting in een begrotingsjaar t kan het goed in te schatten bijbehorende budget op de volgende wijze naar het begrotingsjaar t+1 worden overgeheveld:
via een begrotingswijzigingsvoorstel van het college besluit de raad uiterlijk 31 december van het begrotingsjaar t een bestemmingsreserve te vormen voor het over te hevelen budget. De overheveling wordt in de jaarstukken van het begrotingsjaar t verwerkt en de programmabegroting van het begrotingsjaar t+1 wordt op deze overheveling aangepast; of
indien de raad geen besluit zoals bedoeld onder a. heeft genomen, neemt de raad vooruitlopend op de eerstvolgende begrotingswijziging én voorafgaand aan de uitvoering van deze werkzaamheden in het nieuwe begrotingsjaar t+1 zo snel mogelijk een besluit over deze overheveling. De over te hevelen werkzaamheden komen (al dan niet in eerste instantie) ten laste van de algemene reserve of het budget van het begrotingsjaar t+1.
Op materiële vaste activa met een meerjarig nut en bijdragen aan activa in eigendom van derden die beiden een beperkte gebruiksduur kennen wordt lineair afgeschreven. Hierbij:
kan bij de afschrijving van vastgoedobjecten en van materiële vaste activa, die als onderdeel van gebiedsontwikkeling zijn vervaardigd, die samengesteld zijn uit twee of meer componenten die in de afschrijvingstabel zijn opgenomen, één gezamenlijke afschrijvingstermijn worden gehanteerd. Deze gezamenlijke afschrijvingstermijn is niet langer dan de maximaal toegestane afschrijvingstermijn van de component met de langste afschrijvingstermijn.
Het college legt de raad jaarlijks, vooruitlopend op de jaarstukken, een besluit voor over de vaststelling van het totaal aan grondexploitaties, de looptijden van plannen langer dan 10 jaar en over het reëel en stellig voornemen van dan lopende initiatieven voor ontwikkeling van gronden, zoals bedoeld in artikel 9, derde lid.
Artikel 14 Reserves en voorzieningen
De administratie dient procesmatig en systeemtechnisch zodanig te zijn ingericht, gevoerd, beveiligd onderhouden én bewaard, dat deze te allen tijde op een systematische wijze juiste, volledige, tijdige en controleerbare informatie levert, die in ieder geval dienstbaar is voor:
Het college zorgt voor een zodanige opzet en werking van een intern beheersingsstelsel dat de rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde bestuur, alsmede de getrouwheid (en rechtmatigheid) van de daarbij tot stand gekomen (verantwoordings-) informatie gewaarborgd is. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.
Artikel 22 Verantwoording financiering
De paragraaf financiering van de ontwerpprogrammabegroting en de ontwerpjaarstukken bevat in elk geval:
Uitvoeringsregels en wijzigingen hierop, die in relatie tot deze verordening staan, worden ter kennisname naar de gemeenteraad gezonden.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2014, waarbij de bepalingen inzake afschrijven (artikel 12) terugwerken tot en met 1 januari 2013.
Bijlage 1: Afschrijvingstabel vaste activa
Onderstaande tabel is ingedeeld naar kenmerken van activa. Het is mogelijk dat een activum niet expliciet in de tabel is opgenomen. Aansluiting dient dan gezocht te worden op kenmerkniveau.
Deze verordening volgt uit artikel 212 van de Gemeentewet. In dit artikel is de verplichting opgenomen voor de raad om bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vast te stellen. De verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.
Bij het opstellen van deze verordening zijn de bepalingen in hogere regelgeving, voor zover in dit kader relevant, als uitgangspunt genomen. Hierbij moet met name worden gedacht aan bepalingen in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV), de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido), de ministeriële Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo) en de Wet Markt en Overheid. Voor een goed inzicht in alle regels inzake het financiële beleid, het financiële beheer en de financiële organisatie moet dus ook in deze hogere regelgeving te rade worden gegaan.
Financiële derivaten zijn instrumenten die zijn afgeleid van een of meer basisproducten die op financiële markten worden verhandeld. Bekende voorbeelden van basisproducten zijn aandelen, obligaties en valuta’s. De waarde van derivaten is gerelateerd aan koersontwikkelingen van de onderliggende basisproducten, daarvan afgeleide referentieprijzen of indices.
Derivaten bieden de mogelijkheid om risico’s af te dekken, bijvoorbeeld om de rente van nieuwe geldleningen of de rente van bestaande geldleningen met een renteherziening te fixeren of te begrenzen. Wanneer derivaten worden gebruikt om risico’s af te dekken is er geen sprake van speculeren. Van belang is dat de risico’s van tevoren goed worden vastgesteld en met de derivaten deze risico’s ook daadwerkelijk worden afgedekt. Indien derivaten gebruikt worden om bewust risico te lopen en zodoende een rendement te genereren is er wel sprake van speculeren. Dit laatste is volgens de Wet fido niet toegestaan.
De kasgeldlimiet is een instrument dat in de Wet fido is opgenomen om een grens te stellen aan de korte financiering met een rentetypische looptijd tot één jaar. De korte financiering wordt bepaald als de netto-vlottende schuld en per kwartaal getoetst aan de kasgeldlimiet. Hiertoe wordt het gemiddelde genomen van de netto-vlottende schuld per aanvang van de drie kalendermaanden in een kwartaal. Door uit te gaan van een gemiddelde over drie maanden kunnen pieken in de behoefte aan korte financiering gesaldeerd worden met een lagere financieringsbehoefte op andere momenten gedurende die drie maanden. De kasgeldlimiet kan worden berekend door een vastgesteld percentage van het lastentotaal van de programmabegroting bij aanvang van het begrotingsjaar.
Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vaste schuld (schuld met een rentetypische looptijd van één jaar of langer) door het aanbrengen van spreiding in de looptijden in de leningenportefeuille. Het renterisico op de vaste schuld is de mate waarin het saldo van rentelasten en rentebaten van de gemeente verandert door wijzigingen in het rentepercentage op leningen en uitzettingen met een oorspronkelijke rentetypische looptijd van één jaar of langer. De renterisiconorm kan worden berekend door een vastgesteld percentage te vermenigvuldigen met het lastentotaal van de programmabegroting bij aanvang van het begrotingsjaar.
Om éénduidige toewijzing van delen van de bij ministerieel besluit vastgestelde, landelijk geldende, taakvelden aan collegeleden en aan clusters mogelijk te maken zijn meerdere taakvelden opgedeeld. Deze zogenoemde Rotterdamse taakvelden zijn in praktische zin deel-taakvelden. Eén of meer Rotterdamse taakvelden tellen op tot een landelijk geldende taakveld. Het totaal van de Rotterdamse taakvelden is gelijk aan het totaal van de landelijke taakvelden. Omdat de sturing op en verantwoording over taakvelden gericht is op de Rotterdamse taakvelden, worden deze in de begrotings- en verantwoordingsdocumenten toegelicht.
Uitgangspunt bij het BBV is dat raad en college gediend zijn met een inrichting van de begroting en spiegelbeeldig de jaarstukken, die zoveel mogelijk is toegesneden op de eigen situatie en wensen. Door de raad gekozen programma’s bepalen de indeling van de programmabegroting gedurende een raadsperiode.
De voorjaarsnota is een beschrijving van verwachte ontwikkelingen die van invloed zijn op de financiële positie van het concern als gevolg van autonome en/of beleidsmatige ontwikkelingen in het komende begrotingsjaar. Ontwikkelingen die zich in het lopende begrotingsjaar voordoen worden verantwoord in de bestuursrapportages. Met de vaststelling van de voorjaarsnota doet de raad richtinggevende uitspraken over de op te stellen programmabegroting voor het komende begrotingsjaar en de drie daarop volgende begrotingsjaren.
Het budgetrecht van gemeenten ligt bij de raad. Dit is verankerd in artikel 189 van de Gemeentewet. De essentie van het budgetrecht is dat de raad door middel van de vaststelling van de programmabegroting het college machtigt tot uitvoering conform deze begroting. De programmabegroting is daarmee tevens de basis voor de bedrijfsvoering en de basis voor de verantwoording door middel van de jaarstukken. Het college moet de raad in staat stellen om zijn budgetrecht goed te kunnen invullen. Het college dient daartoe bij de raad een ontwerpprogrammabegroting in.
De toewijzing van middelen aan concrete bedrijfsprocessen en taakvelden is een bevoegdheid van het college en komt tot uitdrukking in de taakveldenraming.
Met het vaststellen van de programmabegroting autoriseert de raad per programma de geraamde baten en lasten, de mutaties in de reserves en het investeringskrediet dat ten behoeve van het begrotingsjaar wordt gevoteerd.
Afgezien van het investeringskrediet dat ten behoeve van het begrotingsjaar wordt gevoteerd, wordt het ‘overzicht van investeringen’, zoals bedoeld in het tweede lid sub b, de dus ter kennisname aan de raad aangeboden.
Conform het BBV wordt in de paragraaf ‘Onderhoud kapitaalgoederen’ met betrekking tot de kapitaalgoederen inzicht gegeven in het beleidkader, de hieruit voortvloeiende financiële consequenties en de vertaling van deze financiële consequenties in de begroting.
In het programmaplan wordt per programma expliciet ingegaan op de maatschappelijke effecten en de wijze waarop er naar gestreefd zal worden die effecten te verwezenlijken. Dit vindt plaats door middel van de drie W-vragen: Wat willen we bereiken? Wat gaan we ervoor doen? Wat gaat het kosten? Hierbij worden per programma de baten uitgesplitst naar inkomstenbronnen, waarbij in ieder geval onderscheid wordt gemaakt naar ‘bijdragen rijk en mede-overheden’, ‘opbrengsten derden’ en ‘overige baten’. De lasten per programma worden, na uitsplitsing in programma- en apparaatslasten, gespecificeerd naar kostencategorieën, waarbij in ieder geval onderscheid wordt gemaakt naar ‘subsidies en inkomens-overdrachten’, ‘inkopen en uitbestede werkzaamheden’, ‘kapitaallasten’, ‘personeelslasten’ en ‘inhuur’.
Door de wettelijke paragrafen in de beleidsbegroting te baseren op afzonderlijke beleidsdocumenten, wordt voorkomen dat hierin uitgebreid verslag moet worden gedaan van de beleidsuitgangspunten van beheersmatige activiteiten en de lokale heffingen. Er kan worden volstaan met een verwijzing naar deze beleidsdocumenten. Met het oog hierop is het van belang dat kort na aanvang van een raadsperiode de nieuw geïnstalleerde raad deze beleidsdocumenten vaststelt.
Artikel 5 Omissieregeling programmabegroting
Deze omissieregeling is een financieel-technische en beleidsneutrale correctie van de programmabegroting. De aanpassingen worden meerjarig doorgevoerd. De voorgestelde mutaties worden toegelicht. De bedoeling van de omissieregeling is om de tussentijdse begrotingsbijstellingen aan de raad niet te vervuilen met technische aanpassingen.
Artikel 7 Verantwoording: jaarstukken
Door middel van de jaarstukken legt het college verantwoording af aan de raad. De controle door de accountant is geregeld in de gemeentelijke Controleverordening. De normen voor de controle zijn opgenomen in het Besluit accountantscontrole decentrale overheden. In de gemeentelijke Kadernota accountantscontrole worden aanvullende kaders voor de rechtmatigheidscontrole door de accountant voorgeschreven.
Artikelen 9 t/m 12 Activeren, waarderen en afschrijven
Geactiveerde bijdragen aan activa van derden worden afgeschreven over de door de investerende partij geschatte gebruiksduur van het actief.
De commissie BBV heeft een stellige uitspraak gedaan over het activeren van kosten die gemaakt worden ter voorbereiding op het in exploitatie nemen van bouwgronden. Volgens deze uitspraak mogen dit type kosten, onder de post immateriële vaste activa, onder de volgende voorwaarden worden geactiveerd:
In lid 3 van artikel 13 wordt bepaald dat de gemeenteraad jaarlijks een besluit neemt over dit reëel en stellig voornemen. In het geval de raad het voornemen niet bekrachtigt met een daartoe strekkend besluit, worden de geactiveerde kosten in het lopend jaar ten laste van de exploitatie gebracht.
Nieuwe uitgaven met betrekking tot een bestaand activum worden als een investering als beschouwd:
Hiermee aanpassingen worden gerealiseerd om te voldoen aan wet- en regelgeving In beide alle gevallen wordt de waarde van deze nieuwe investeringsuitgaven gevoegd bij de resterende boekwaarde van het bestaand activum.
Investeringen in materiële vaste activa omvatten de verkregen, vervaardigde maar ook de financial geleasede vaste activa waarop tevens afgeschreven moet worden. Een eventuele restwaarde van een actief wordt per actief bepaald. Voor activa met een wettelijke onderhoudsplicht, zoals monumentale panden, wordt altijd een restwaarde bepaald.
Investeringen in gronden en terreinen worden ongeacht het investeringsbedrag geactiveerd en worden niet afgeschreven. Hiermee wordt enerzijds de volledigheid van de grondadministratie gewaarborgd. Anderzijds hebben de gronden en terreinen een onbeperkte levensduur of vertonen nauwelijks een waardeverlies, zodat afschrijving op deze activa niet op zijn plaats is.
Homogene groepen materiële vaste activa, waarvoor de raad per jaarschijf of per raadsperiode een kredietbesluit neemt, kunnen als één investering worden geactiveerd, waarbij wordt aangenomen dat de investeringen jaarlijks per 31/12 in gebruik worden genomen. Jaarkredieten en kredieten voor een raadsperiode dan wel voor een programma, gekoppeld aan een bepaalde periode, worden altijd afgesloten bij de eerstvolgende jaarrekening na het verstrijken van de periode waar het krediet betrekking op heeft. Als homogene groepen activa worden bijvoorbeeld aangemerkt, lichtmasten, oplaadpalen, verkeersinstallaties en parkeermeters.
Investeringen in bestaande activa worden afgeschreven over de nieuwe geschatte gebruiksduur met inachtneming van de maximale termijnen die zijn opgenomen in de afschrijvingstabel, zoals opgenomen in bijlage 1. De in artikel 10 genoemde grensbedragen worden ook gehanteerd voor investeringen in bestaande activa en bijdragen aan activa van derden.
Voor het activeren van investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut, die tevens worden gedaan als onderdeel van gebiedsontwikkeling, geldt een drempelbedrag van € 5 miljoen. Het hanteren van een drempelbedrag voor het activeren van investeringen is toegestaan om administratieve lasten te beperken. Uit de vragen en antwoorden van de commissie BBV blijkt dat een drempelbedrag is toegestaan zolang het geen materiele bedragen betreft. Voor het begrip materialiteit wordt aangesloten bij het BADO. Indien de uitgaven voor gebiedsontwikkeling voor projecten kleiner dan € 5 miljoen in enig jaar materieel zijn, kan het college voorstellen om uitgaven aan een project kleiner dan € 5 miljoen te activeren als activa met een maatschappelijk nut. De gemeenteraad wordt door middel van de begroting, voor- en najaarsnota en de jaarrekening geïnformeerd over uitgaven voor gebiedsontwikkeling onder het drempelbedrag van € 5 miljoen.
De landelijke commissie BBV heeft de stellige uitspraak gedaan dat de kosten van niet in exploitatie genomen bouwgronden slechts worden geactiveerd, indien een reëel en stellig voornemen bestaat dat deze in de nabije toekomst zullen worden bebouwd én dat dit moet blijken uit een raadsbesluit, waarin inhoud wordt gegeven aan ambitie en planperiode. De Rotterdamse Commissie tot Onderzoek van de Rekening heeft, mede op aangeven van de raadsaccountant, geadviseerd om de raad te laten besluiten wat onder “nabije toekomst” moet worden verstaan. Het tweede lid geeft hieraan invulling.
Van een grote programmatische wijziging is sprake als wordt voldaan aan minimaal één van de volgende gevallen:
Dit zal per project worden beoordeeld
Op grond van artikel 13, lid 1, besluit de gemeenteraad over het in exploitatie nemen van bouwgronden. Het besluit omvat mede de relatie tussen de activiteiten en uitgaven in de grondexploitatie en het nut voor de grondexploitatie. Hiervoor wordt bij de betreffende grondexploitatie een toelichting opgenomen over de causaliteit waaruit de verhouding tussen het algemeen nut en het nut voor de grondexploitatie blijkt.
Artikel 15 Prijzen en tarieven
De gemeente brengt kosten in rekening voor het leveren van producten en diensten die alleen door de overheid worden geleverd. Te denken valt aan de leges die in rekening worden gebracht voor het leveren van een identiteitsbewijs, de behandeling van een aanvraag van een vergunning of een verzoek tot ontheffing, alsook aan de bestemmingsheffingen wegens het inzamelen en verwerken van afvalstoffen en het onderhouden van het riool. De raad stelt hiertoe tarieven vast.
De gemeente kan ook kosten in rekening brengen voor het leveren van producten, diensten en werken die ook door bedrijven worden geleverd. Te denken valt aan het verhuren van vastgoed, het in lease geven van vervoermiddelen of de dienstverlening van het ingenieursbureau aan derden. Het college stelt hiertoe prijzen vast.
In de Gemeentewet is voorgeschreven dat de tarieven van leges en bestemmingsheffingen zo moeten worden bepaald, dat de baten de lasten niet overstijgen. Dus: de kosten mogen volledig worden gedekt, maar de gemeente mag er in ieder geval niet aan verdienen. In dit artikel is bepaald dat het college in zijn voorstel tot vaststelling van tarieven uitgaat van kostendekkendheid. Dit laat onverlet dat de raad, eventueel op voorstel van het college, kan besluiten tot een lager tarief.
In de Wet markt en overheid is voorgeschreven dat de prijzen van economische activiteiten, waarbij de overheid concurreert met de private markt, behoudens enkele uitzonderingen, zo moeten worden bepaald, dat de kosten tenminste volledig worden gedekt. Dus: de kosten moeten volledig worden gedekt; de gemeente mag niet oneerlijk concurreren met de markt door zijn economische activiteiten deels te bekostigen met geld dat is verkregen door belastingheffing. In dit artikel is bepaald dat het college bij het vaststellen van prijzen uitgaat van kostendekkendheid. Dit laat onverlet dat het college kan besluiten tot een hogere prijs of, in geval van een wettelijke uitzondering, een lagere prijs.
In dit artikel worden de kaders gegeven voor de inrichting van de administraties van de gemeente. In hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens moeten worden vastgelegd en aan welke eisen de vastgelegde gegevens moeten voldoen. Deze verordening regelt niet de regels en activiteiten die daarvoor in de uitvoering nodig zijn, want dat is aan het college.
Artikelen 19 t/m 22 Financiering en geldverkeer
Het doel van de financieringsfunctie is om te voorzien in de gemeentelijke financieringsbehoefte en het gemeentelijke vermogen tegen financiële risico’s te beschermen. De financieringsfunctie is voor de gemeente niet een zelfstandige kerntaak. De gemeente is primair overheid en geen bank. Het doel van de financieringsfunctie is expliciet gekoppeld aan de uitvoering van de programmabegroting. Leningen mogen niet worden aangetrokken met het oogmerk om deze tegen een hoger rendement uit te zetten.
Onder de financieringsfunctie worden alle activiteiten verstaan die zich richten op het aantrekken van de benodigde financiële middelen die moeten voorzien in de vermogensbehoefte van de gemeente. Er moeten op elk moment voldoende middelen aanwezig zijn om aan de financiële verplichtingen te kunnen voldoen. Tevens heeft de financieringsfunctie tot doel om het gemeentelijk vermogen en de (rente)resultaten te beschermen tegen ongewenste financiële risico’s, zoals renterisico’s, kredietrisico’s en interne liquiditeitsrisico’s.
De belangrijkste regelgeving voor gemeentelijke financieringsfunctie is opgenomen in de Wet fido en de Ruddo.
Ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak kan de gemeente een beroep doen op de geld- en kapitaalmarkt, middelen uitzetten (in de vorm van het verstrekken van leningen en het nemen van deelnemingen) of garanties verlenen. Het in- en doorlenen van middelen met als doel hiermee inkomsten te genereren (bankieren) wordt in elk geval niet tot de publieke taak gerekend. Dit sluit efficiënt middelenbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van het tegen rente uitzetten van tijdelijke liquiditeitsoverschotten, niet uit. De omschrijving van de publieke taak is de verantwoordelijkheid van de raad.
De Wet fido biedt de ruimte om tijdelijke liquiditeitsoverschotten uit te zetten. Naast uitzettingen uit hoofde van de publieke taak wordt in dat geval gesproken over uitzettingen uit hoofde van treasury. Bij uitzettingen uit hoofde van treasury staat in de wet een prudent gebruik voorop. In de Ruddo wordt een nadere invulling gegeven aan dit begrip. De voorschriften in deze ministeriële regeling richten zich zowel op de tegenpartij (debiteurenrisico) als op het type instrument dat wordt gebruikt.
Binnen de gemeente wordt de systematiek van totaalfinanciering toegepast. Bij totaalfinanciering wordt de financieringsbehoefte van de gemeente in zijn totaliteit beoordeeld en ingevuld. Dit in tegenstelling tot het principe van projectfinanciering. Bij projectfinanciering worden aparte leningen aangetrokken voor de financiering van specifieke activa. Bij wijze van uitzondering wordt projectfinanciering toegepast. Het systeem van totaalfinanciering is het meest voordelig voor de gemeente.
Er kunnen twee soorten financieringsmiddelen worden onderscheiden, namelijk interne en externe financieringsmiddelen. De interne financieringsmiddelen omvatten onder andere de reserves en voorzieningen. De externe financieringsmiddelen zijn kort- en langlopende geldleningen die worden aangetrokken op de geld- en kapitaalmarkt. De financiering van de investeringen vindt in eerste instantie plaats met de interne financieringsmiddelen, zodat minder rentedragend vreemd vermogen aangetrokken hoeft te worden.
Dit gemeenteblad 2013, nummer 194, is uitgegeven op 31 december 2013 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Kenniscentrum Bestuursdienst Rotterdam (KBR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)
(Zie ook: www.bds.rotterdam.nl – Gemeentebladen)