Organisatie | Zwolle |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Reintegratieverordening Wet Werk en Bijstand 2004 |
Citeertitel | Onbekend |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Welke regels gelden er met betrekking tot de Wet Werk en Bijstand?
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-06-2006 | 01-01-2004 | 01-08-2012 | wijziging | 05-09-2005 De Peperbus, 21-06-2006 | gb 1-2005. 129 |
Hoofdstuk 2 Beleid en financiën
Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning
1 Uitkeringsgerechtigden, ANW-ers en Nuggers hebben aanspraak op ondersteuning bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of als dat doel niet bereikbaar is, bij zelfstandige maatschappelijke participatie.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 10 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Met de reïntegratieverordening geeft de gemeenteraad inhoudelijk invulling aan de ondersteuning die de gemeente Zwolle biedt bij de arbeidsinschakeling van werklozen die behoren tot de verantwoordelijkheid van de gemeente. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wet Werk en Bijstand. Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader wordt vormgegeven volgt uit artikel 8 van de Wet Werk en Bijstand.
In artikel 14 van de Invoeringswet Wet Werk en Bijstand is geregeld dat er, ondanks het vervallen van de Wet inschakeling werkzoekenden en het Besluit ID-banen, geen wijzigingen plaatsvinden in de rechtspositie van personen met een WIW-dienstbetrekking of een betrekking in het kader van het Besluit ID-banen. Tevens kunnen deze personen op basis van het genoemde artikel aanspraak maken op ondersteuning bij reïntegratie, ondanks het feit dat zij niet direct tot de doelgroep van de wet behoren.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit artikel worden omschrijvingen gegeven van begrippen die in de verordening voorkomen, en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. Bij het omschrijven van de begrippen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen in de Wet Werk en Bijstand.
Jaarlijks stelt het college een reïntegratieplan op waarin, binnen de kaders van de reïntegratieverordening, het beleid voor het komende jaar wordt beschreven. In dit artikel staat aangegeven welke elementen het reïntegratieplan minimaal moet bevatten.
Na afloop van het jaar stelt het college een verslag op over de resultaten van dat jaar. Voor wat betreft de inhoud van dit verslag wordt aangesloten bij de in het reïntegratieplan genoemde elementen.
Zowel bij het opstellen van het reïntegratieplan als het verslag, wordt de cliëntenraad betrokken conform de daarvoor opgestelde verordening cliëntenparticipatie.
Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning
In dit artikel wordt aangesloten op de Wet Werk en Bijstand, waarin staat aangegeven dat een belanghebbende aanspraak maakt op ondersteuning bij arbeidsinpassing, maar niet op een specifieke voorziening. Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerd traject met één of meerdere voorzieningen, maar kan ook bestaan uit advies of doorverwijzing naar andere instanties.
Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. De ondersteuning is primair gericht op arbeidsinpassing. Indien arbeidsinpassing binnen afzienbare tijd niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van voorzieningen zijn.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van een traject ligt bij het college. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid, wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Het traject wordt vastgelegd in een trajectplan dat zowel door het college als door de belanghebbende ondertekend moet worden.
Ook voor de alleenstaande uitkeringsgerechtigde die de zorg heeft voor jonge kinderen, geldt de eigen verantwoordelijkheid om zelfstandig te voorzien in het eigen levensonderhoud door middel van geaccepteerde arbeid. Ook deze uitkeringsgerechtigde maakt aanspraak op ondersteuning en is verplicht mee te werken aan een traject gericht op arbeidsinpassing. Zorgtaken kunnen echter aanleiding zijn tot het verlenen van een tijdelijke ontheffing.
De Wwb schrijft voor dat de gemeente rekening houdt met de wens van een alleenstaande ouder om zorgtaken te verrichten. De gemeente dient vervolgens een afweging te maken tussen het belang van de arbeidsinschakeling en de wensen van de ouder. Bij deze afweging gaat het bijvoorbeeld om factoren als: de situatie die bestond voordat de ouder op een uitkering was aangewezen; de daadwerkelijke kansen op arbeidsaanvaarding en de gevolgen die (kunnen) ontstaan als iemand voor langere tijd niet beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. De gemeenteraad heeft besloten dat bij een alleenstaande ouder die de zorg heeft voor een kind tot 5 jaar of een gehandicapte kind tot 18 jaar de gemeente Zwolle bij de genoemde afweging de wens van deze ouder laat prevaleren
In artikel 9 van de Wwb wordt de arbeidsplicht in twee onderdelen gesplitst:
Bij het opleggen van de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden (sub a) aan een alleenstaande ouder met een kind tot 12 jaar geldt dat de gemeente er zich van overtuigt dat er passende kinderopvang beschikbaar is en dat de betrokken alleenstaande ouder over voldoende scholing beschikt. Het uitgangspunt hierbij is dat gelet op de belastbaarheid van de betrokken ouder er een zodanig scholingsniveau aanwezig is of gerealiseerd kan worden dat met een deeltijdbaan onafhankelijkheid van de bijstand kan worden verkregen.
In alle gevallen bij het opleggen van de verplichting arbeid te aanvaarden aan een alleenstaande ouder is een individuele toetsing noodzakelijk. Uit de rapportage en de daaruit volgende beslissing moet blijken dat deze individuele afweging heeft plaatsgevonden en dat deze afweging tot het al of niet verlenen van een tijdelijke ontheffing leidt. Zoals gezegd gaat het om een tijdelijke ontheffing. Deze ontheffing geldt maximaal voor een periode van 12 maanden, waarna een nieuwe beoordeling moet plaatsvinden.
Het tijdelijk niet opleggen van de arbeidsplicht betekent niet dat de betrokken alleenstaande ouder ook niet hoeft mee te werken aan een voorbereidend of arbeidsmarktgericht traject. Het gaat hier immers om een andere verplichting, namelijk die genoemd is onder sub b. Deze verplichting zou bijvoorbeeld opgelegd kunnen worden (ook als dit tegen de wens van de ouder ingaat) als het jongste kind 4 jaar is geworden – als voorbereiding op het opleggen van de volledige arbeidsplicht een jaar later.
Bij de behandeling in de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris verklaard dat het verlenen van mantelzorg voor de betrokkene een belasting kan betekenen en dat daarmee rekening gehouden moet worden bij het opleggen van de arbeidsverplichting. De gemeenteraad is van mening dat de gemeente zich zoveel mogelijk moet inspannen om mensen die intensieve zorgtaken verlenen (waaronder mantelzorg) te ontlasten en vrij te stellen van de arbeidsplicht. Ook hier geldt dat er een afweging moet plaats vinden tussen het individuele belang en de arbeidsplicht. Als het niet mogelijk is om een tijdelijke ontheffing van de arbeidsplicht te verlenen, wordt de arbeidsplicht pas daadwerkelijk opgelegd als er op een doeltreffende en zorgzame wijze vervanging van de zorg is gerealiseerd. Uit de rapportage en de beslissing moet blijken dat de genoemde individuele afweging heeft plaatsgevonden en dat dit al of niet tot een tijdelijke ontheffing van de arbeidsplicht heeft geleid. Zoals gezegd gaat het om een tijdelijke ontheffing. Deze ontheffing geldt maximaal voor een periode van 12 maanden, waarna een nieuwe beoordeling moet plaatsvinden.
Artikel 4 Budget- en subsidieplafonds
De wet stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan per voorziening een plafond ingebouwd worden; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een andere voorziening wordt uitgeweken.
De aan het college gegeven mogelijkheid om een subsidie- of budgetplafond vast te stellen, is ingesteld om ongewenste overschrijding van de beschikbare middelen te voorkomen. Dat is nodig om dat vooraf niet exact bepaald kan worden hoe groot de instroom in de uitkering zal zijn, hoe effectief het reïntegratiebeleid zal zijn, en wat de uitgaven zullen zijn die daar het gevolg van zijn.
Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. De subsidie- en budgetplafonds moeten door het college per voorziening worden vastgesteld. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op de desbetreffende voorziening.
Indien er geen budget- of subsidieplafond kan worden vastgesteld, kan het college besluiten een plafond in te stellen aan het aantal personen dat gebruik kan maken van de subsidie.
Artikel 5 Verplichtingen van de belanghebbende
Deelname aan reïntegratie is niet vrijblijvend. Aansluitend op hetgeen in de Wet Werk en Bijstand reeds bepaald is over verplichtingen, worden hier nog enkele nadere bepalingen weergegeven.
De hoogte van de maatregelen die bij het niet nakomen van de verplichtingen kunnen worden opgelegd, staan beschreven in de afstemmingsverordening. De maatregelen bestaan uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage (afhankelijk van de gedraging). Echter, voor personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in dienst van een werkgever in het kader van een traject, kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen en ook eventueel in het geval van een uitkeringsgerechtigde de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen.
Tegen beslissingen op grond van de afstemmingsverordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
De wijze waarop wordt vastgesteld of een Nugger of ANW-er moet bijdragen in de kosten van de voorziening en de hoogte van de eigen bijdrage, kan in het uitvoeringsbesluit worden vastgelegd.
In dit artikel wordt beschreven welke voorzieningen het college in ieder geval beschikbaar kan stellen ter ondersteuning van het reïntegratietraject. Het betreft geen limitatieve opsomming van voorzieningen. In principe bestaan er twee categorieën voorzieningen, voorzieningen die separaat dan wel aanvullend aan een reïntegratietraject kunnen worden ingezet en voorzieningen die onderdeel uitmaken van een reïntegratietraject (lid 1). Aan de verschillende voorzieningen kan het college nadere regels verbinden. Deze stelt het college vast in een uitvoeringsbesluit. In het uitvoeringsbesluit komen in ieder geval de elementen zoals genoemd onder het vijfde lid naar voren. Tevens kan het college bij uitvoeringsbesluit nieuwe voorzieningen in het leven roepen ofwel een bestaande voorziening beëindigen (zowel in een individueel geval als voor meerdere belanghebbenden) (lid 6).
In dit artikel is onder lid 4 tevens opgenomen dat en wanneer het college kan besluiten de deelname aan een bepaalde voorziening te beëindigen.
Met dit artikel worden de rechten van de belanghebbende bij de gebruikmaking van voorzieningen geregeld. Bij de inkoop van reïntegratietrajecten bij derden, dient het college expliciete aandacht te besteden aan de continuïteit en de kwaliteit van de trajecten. Tevens dient het college voorzieningen, zoals kinderopvang, te treffen die het de belanghebbende mogelijk maken deel te nemen aan een traject.