Organisatie | Apeldoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | 9e Wijziging van de Algemene plaatselijke verordening 2014 |
Citeertitel | Algemene plaatselijke verordening (Apv) 2014 (8e wijziging/versie 9) |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 149 van de Gemeentewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-02-2019 | 13-08-2019 | div. wijzigingen | 20-12-2018 | 129-2018 | |
16-08-2018 | 21-02-2019 | art. 1:3, art 1:8, art 2:28, art 2:77, art 2:77A t/m 2:77D, art 6:5 | 12-07-2018 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2018-168708.html | 2018-168708 | |
14-12-2017 | 16-08-2018 | art. 1:3, art 1:8, art 2:28, art 2:77, art 2:77A t/m 2:77D, art 6:5 | 09-11-2017 Officiele bekendmakingen, d.d. 5 december 2017 | 114-2017 | |
14-06-2016 | 14-12-2017 | art. 2:38, art. 2:57, art. 2:58, art. 2:59 en art. 4:11 | 26-05-2016 Officiele bekendmakingen, d.d. 6 juni 2016 | 32-2016 | |
02-06-2016 | 14-06-2016 | art. 2.12, art. 2.28B, art. 2.73A, 4.3, 5.24 | 17-12-2015 Officiele bekendmakingen, d.d. 22 december 2015 | 115-2015 | |
23-12-2015 | 14-06-2016 | art. 2.12, art. 2.28B, art. 2.73A, 4.3, 5.24 | 17-12-2015 Officiele bekendmakingen, d.d. 22 december 2015 | 115-2015 | |
07-10-2015 | 23-12-2015 | art. 4:21, nieuwe afd. hst 4.: afdeling 7 Afvoer hemelwater, art. 5:15, art. 6:1, art. 6:5 | 17-09-2015 Officiele bekendmakingen, d.d. 29 september 2015 | 73-2015 | |
16-07-2015 | 01-07-2015 | 07-10-2015 | hst. 5, afdeling 11 , art. 6:5 | 09-07-2015 Officiele bekendmakingen, d.d. 15 juli 2015 | 70-2015 |
06-03-2015 | 25-12-2014 | 01-07-2015 | 2:38A tot en met 2:38L, 2:40B, 2:40C | 05-03-2015 Officiele bekendmakingen, d.d. 6 maart 2015 | 17-2015 |
29-12-2014 | 25-12-2014 | art. 2:10, 2:25, 2:38B, 2:40, 2:40B, 2:40C2:48, 3:5, 4:1, 4:2, 4:3, 4:13, 5:15, 5:16, 5:26, 5:33, 5:34 | 18-12-2014 Officiele bekendmakingen, d.d. 24 december 2014 | 141-2014 | |
18-02-2014 | 29-12-2014 | Onbekend | 19-12-2013 Officiele bekendmakingen, d.d. 10 februari 2014 | 114-2013 |
Algemene plaatselijke verordening 2014
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
10. rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;
11. voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald, de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet of bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.
1. De vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:
d. de bescherming van het milieu.
2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
3. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het tweede lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste twaalf weken.
Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Artikel 2:3: Kennisgeving betoging op openbare plaatsen
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
Artikel 2:4 Afwijking termijn (opgenomen in artikel 2:3)
Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens (opgenomen in artikel 2:3)
Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
Afdeling 4 Vertoningen op de weg
Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.
Artikel 2:9 Straatartiest en dergelijke
Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
2. De vergunning wordt verleend:
a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
3. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.
4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur, het provinciaal wegenreglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening gemeente Apeldoorn.
5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
Afdeling 6 Veiligheid op de weg
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.
Afdeling 7A Voetbalwedstrijden
Artikel 2:26A Voetbalwedstrijden
Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt onder openbare inrichting verstaan een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.
Artikel 2:28 Exploitatie terras bij een openbare inrichting
1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een of meer bij een openbare inrichting behorende terrassen te exploiteren, voor zover deze zich op een openbare plaats bevinden.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van een terras bij de openbare inrichting.
3. Bij de toepassing van de weigeringsgrond genoemd in het vorige lid houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van een terras bij de openbare inrichting.
4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 en het gestelde in het tweede en derde lid kan de burgemeester de vergunning weigeren:
a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;
b. indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;
c. indien het gebruik van het terras in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
5. Het college kan ter behartiging van de in de vorige leden genoemde belangen voor de gehele gemeente of delen daarvan nadere regels stellen omtrent het gebruik van terrassen.
6. Dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Wegenreglement Gelderland.
7. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:28A Opheffing vergunningenplicht
De burgemeester kan bepalen dat artikel 2:28 niet geldt voor terrassen bij een of meer in het besluit aangeduide soorten openbare inrichtingen in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.
Artikel 2:28B Verwijdering terras
Als naar het oordeel van de burgemeester in verband met de openbare orde en veiligheid verwijdering van een terras noodzakelijk is, zorgt de exploitant of de leidinggevende onmiddelijk of binnen de daartoe gestelde termijn voor de verwijdering.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
Artikel 2:31 Verboden gedragingen
Het is verboden in een openbare inrichting
Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen
De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.
Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Als een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van de artikelen 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.
Artikel 2.33AHet verstrekken van alcoholvrije drank
De burgemeester kan nadere regels stellen die strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning voor het alcoholvrije bedrijf is vereist.
Artikel 2:33C Vergunning alcoholvrij bedrijf
Bij overlijden van de vergunninghouder kan de exploitatie van het alcoholvrije bedrijf door of namens één van zijn rechtsopvolgers worden voortgezet tot drie maanden na het overlijden of, indien binnen die termijn terzake een nieuwe vergunning is aangevraagd, tot het tijdstip waarop op deze aanvraag onherroepelijk is beslist.
Artikel 2:33D Eisen leidinggevende van het alcoholvrije bedrijf
Artikel 2:33E Aanwezigheid leidinggevende
Het is verboden een alcoholvrij bedrijf voor het publiek geopend te houden zonder dat een op de vergunning vermelde leidinggevende aanwezig is.
Artikel 2:33F Weigeringsgronden, intrekkingsgronden vergunning alcoholvrij bedrijf
Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Afdeling 8a- Bijzondere bepalingen over horecabedrijven zoals bedoeld in de Drank- en Horecawet
In deze afdeling wordt verstaan onder:
dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.
Artikel 2:34B Regulering paracommerciële rechtspersonen
Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
In deze afdeling wordt onder inrichting verstaan elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht daarvan binnen drie dagen daarna schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats,dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 9A Toezicht op grow-, smart- en headshops
Artikel 2:38A Begripsbepalingen
Artikel 2:38C Eisen exploitant en leidinggevende
Artikel 2:38D Weigeringsgronden
Artikel 2:38E Verplaatsing inrichting
Artikel 2:38H Aanwezigheid in een gesloten inrichting
Artikel 2:38I Intrekking van de vergunning
Artikel 2:38J Aanwezigheid leidinggevende
Artikel 2:38K Vervallen vergunning
Artikel 2:38L Het college als bevoegd orgaan
Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:39 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
Artikel 2:39A Exploitatie speelgelegenheid
Het verbod is niet van toepassing op:
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten;
Artikel 2:39B Aanvraag vergunning
Artikel 2:39C Gedragseisen exploitant en beheerder
De exploitant en de beheerder van een speelgelegenheid:
Artikel 2:39D Weigeringsgronden
(lid 2 wijkt af van de huidige APV)
Artikel 2:39E Verplichtingen exploitant en beheerder
Artikel 2:39F Sluitingstijd en tijdelijke sluiting
Het in de artikelen 2:29, 2:30, 2:31 en 2:33 van deze verordening bepaalde is onverminderd van toepassing op speelgelegenheden die niet tevens als horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:27 van deze verordening zijn aan te merken.
Artikel 2:39G Intrekkingsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan de burgemeester de vergunning, als bedoeld in artikel 2:39A, eerste lid, intrekken indien:
Artikel 2:39H Beëindiging exploitatie
De vergunning vervalt zodra de schriftelijke mededeling als bedoeld in het eerste lid is ontvangen, tenzij daarbij is aangegeven dat de exploitatie van de speelgelegenheid door een andere exploitant wordt voortgezet en een aanvraag om vergunning voor die speelgelegenheid binnen twee weken na ontvangstdatum van de in het eerste lid gedane mededeling wordt ingediend.
Artikel 2:39IHet college als bevoegd orgaan
Indien de speelgelegenheid niet in een voor publiek toegankelijk gebouw is gevestigd, worden de in dit hoofdstuk aan de burgemeester toegekende bevoegdheden uitgeoefend door het college.
Artikel 2:40 Kansspelautomaten
Afdeling 10A Speelautomatenhallen
Artikel 2:40A Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
speelautomaat: een toestel, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen;
Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.
Artikel 2:40CAanvraag vergunning
De exploitant dient de vergunning aan te vragen onder overlegging van:
a. een nauwkeurige beschrijving van de inrichting waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan, alsmede een plattegrond waarin is aangegeven op welke plaats in de speelautomatenhal en in welk aantal kansspelautomaten worden opgesteld.
b. een verklaring waaruit blijkt dat hij gerechtigd is over de ruimte te beschikken;
Artikel 2:40EWeigerings- en intrekkingsgronden
(dit artikel wijkt af van de huidige APV)
Artikel 2:40FWijziging in exploitatie
Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
Artikel 2:42 Plakken en kladden
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
Het verbod is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2:44A Vervoer geprepareerde voorwerpen
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.
Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.
Artikel 2:50A Gebiedsontzegging
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die, hetzij alleen, hetzij in groepsverband, de openbare orde ernstig verstoort door het plegen van strafbare feiten, anderszins personen lastig valt of schade toebrengt, of bij ernstige vrees daarvoor, het bevel geven zich te verwijderen en zich verwijderd te houden van of uit een door de burgemeester bij bevel gegeven plaats of gebied gedurende de in het bevel genoemde tijd.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Artikel 2:53 Bespieden van personen
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren
Artikel 2:56 Alarminstallaties
Artikel 2:57 Loslopende honden
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
Onvermindered het bepaalde in het eerste lid is degene die zich met een hond binnen de bebouwde kom op een openbare plaats begeeft verplicht;
a. een zakje, schepje of een ander ten behoeve van het verwijderen van uitwerpselen ontworpen hulpmiddel bij zich te hebben; en
b. dit hulpmiddel op eerste vordering te laten zien aan een toezichthouder.
Artikel 2:59 Gevaarlijke en blaffende honden
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
1. Het is verboden wilde zwijnen te voeren of gelegenheid te bieden deze te voeren.
2. Het verbod geldt niet voor zover het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien in artikel 74a van de Flora- en faunawet.
Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.
Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door de burgemeester gewaarmerkt register en daarin onverwijld op te nemen:
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar af een voor hem handelend persoon is verplicht:
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven
Artikel 2:71 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen.
Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
1. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
1. Het is verboden met carbid te schieten.
2. Het verbod geldt niet van 31 december 10.00 uur tot 1 januari 02.00 uur buiten de bebouwde kom met uitzondering van stiltegebieden zoals die zijn aangewezen op grond van de Provinciale Milieuverordening.
3. In het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast kan het college nadere regels stellen die in acht dienen te worden genomen bij het schieten van carbid.
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2.74A Openlijk drugsgebruik
Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van het gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.
Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
1. is bevoegd om, indien dat in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is, te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties en andere bij deze verordening aan te wijzen plaatsen die voor een ieder toegankelijk zijn;
2. bepaalt de duur van de plaatsing en wijst de openbare plaats of plaatsen aan, met inachtneming van hetgeen daaromtrent in deze verordening is bepaald;
3. kan nadere instructies vaststellen over de uitvoering van cameratoezicht ten behoeve van de beheerder en de gebruikers.
Artikel 2:77A Aangewezen gebieden vast cameratoezicht
1. Cameratoezicht door vaste camera’s wordt alleen toegestaan in aangewezen gebieden, te weten:
a. het uitgaansgebied Hoofdstraat-Noord en Beekpark, een en ander als aangegeven op de bij deze verordening gevoegde overzichtskaart;
b. de Stationstunnel onder het centraal station Apeldoorn en het Zuidplein aan de Laan van de Mensenrechten, zoals aangegeven op de bij deze verordening gevoegde overzichtskaart.
2. In het gebied, als bedoeld in het eerste lid, onder a, mag er cameratoezicht zijn:
a. op zondag- tot en met woensdagavond van 23.00 tot 04.00 uur;
b. op donderdag- tot en met zaterdagavond van 22.00 tot 05.00 uur;
c. tijdens evenementen, waaronder ook betogingen, waarbij
1. grotere bezoekersaantallen verwacht worden, die omwille van de veiligheid gemonitord moeten worden, of
2. er rekening gehouden wordt met acties die de openbare orde kunnen verstoren,
mits hierover overleg is geweest met de officier van justitie in het overleg, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Politiewet 2012.
3. In het gebied, als bedoeld in het eerste lid, onder b, mag er dagelijks gedurende de hele dag cameratoezicht zijn.
Artikel 2:77B Nadere bepalingen vast cameratoezicht
1. Worden vaste camera’s, in gebruik bij cameratoezicht, ‘live’ uitgekeken, dan geschiedt dit door of onder de verantwoordelijkheid van aanwezige politiefunctionarissen.
2. Cameratoezicht met vaste camera’s geldt voor een maximale duur van vier jaar, aan het eind waarvan een evaluatie plaatsvindt. Iedere twee jaar vindt een tussenevaluatie plaats, op basis waarvan de gemeenteraad eventueel kan bijsturen.
3. In zowel de evaluatie als de tussenevaluaties wordt in ieder geval een paragraaf opgenomen met betrekking tot privacy en schijnveiligheid.
4. Binnen de aangewezen gebieden, als bedoeld in artikel 2:77A, eerste lid, kan de burgemeester binnen de in dit kader gestelde randvoorwaarden het aantal vaste camera’s, het soort camera’s en de precieze plaatsing naar eigen inzicht bepalen.
5. Voor de inzet van particuliere veiligheidszorg bij vast cameratoezicht is vooraf toestemming nodig van de gemeenteraad. De gemeenteraad zal eventuele toestemming laten afhangen van een beargumenteerd nut en noodzaak van particuliere veiligheidszorg.
Artikel 2:77C Nieuwe situaties vast cameratoezicht
1. In het geval de burgemeester in gebieden die niet zijn aangewezen, de noodzaak tot invoering van cameratoezicht met vaste camera’s ziet, vraagt hij hierover per geval instemming aan de gemeenteraad door een voorstel tot wijziging van artikel 2:77A, eerste lid, voor te leggen.
2. Alleen die gebieden komen voor cameratoezicht met vaste camera’s in aanmerking waar uit een veiligheidsanalyse de noodzaak tot cameratoezicht is gebleken, dan wel gebieden waar uit evaluatie van reeds toegepast cameratoezicht met vaste camera’s de noodzaak tot voortzetting van dit middel is gebleken.
3. Zowel voor de afbakening van de gebieden, als voor de tijden waarop in die betreffende gebieden cameratoezicht met vaste camera’s wordt toegepast, geldt dat uit analyse de noodzaak moet zijn aangetoond.
Artikel 2:77D Tijdelijk en flexibel cameratoezicht
1. Tijdelijke of flexibele camera’s mogen worden geplaatst:
a. voorafgaand aan, tijdens of na afloop van evenementen, waaronder ook betogingen, waarbij:
1. grotere bezoekersaantallen verwacht
worden, die omwille van de veiligheid
2. er rekening gehouden wordt met
acties die de openbare orde kunnen
mits hierover overleg is geweest met de officier van justitie in het overleg, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Politiewet.
b. op een openbare plaats waar langdurige ernstige overlast wordt ervaren en andere methoden om deze te beëindigen onvoldoende effect hebben.
2. Bij cameratoezicht met tijdelijke en flexibele camera’s geschiedt ‘live’ uitkijken door of onder de verantwoordelijkheid van aanwezige politiefunctionarissen.
3. De burgemeester kan binnen de in dit deze afdeling gestelde randvoorwaarden voor tijdelijk en flexibel cameratoezicht het aantal tijdelijke en flexibele camera’s, het soort camera’s en de precieze plaatsing naar eigen inzicht bepalen.
4. Een termijn voor toepassing van flexibel en tijdelijk cameratoezicht bedraagt maximaal een jaar. In het geval de burgemeester het flexibel en tijdelijk cameratoezicht wenst voort te zetten na afloop van deze termijn, raadpleegt hij hierover per geval vooraf de gemeenteraad.
Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
2. De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggenbij ernstige en herhaaldelijke:
c. hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;
d. overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf; of
e. intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.
Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen straatprostitutie
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13 kan het college nadere regels vaststellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk.
Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Afdeling 3 Beslissingstermijn: weigeringsgronden
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3:16 Overgangsbepaling [gereserveerd]
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
- gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
- gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
- houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
- incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;
- inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen:
4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
5. Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
Artikel 4.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
1. Het college kan maximaal 12 dagen per kalenderjaar vaststellen waarop het een inrichting is toegestaan een incidentele festiviteit te houden, waarbij de voorschriften 2.17,2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting op een door het college te bepalen termijn voor de aanvang van de incidentele festiviteit het college daarvan melding heeft gedaan. Het college houdt hierbij rekening met het aantal aangewezen collectieve festiviteiten als bedoeld in artikel 4.2.
2. Het college kan maximaal 12 dagen per kalenderjaar vaststellen waarop het een inrichting is toegestaan een incidentele festiviteit te houden waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting op een door het college te bepalen termijn voor de aanvang van de incidentele festiviteit het college daarvan melding heeft gedaan. Het college houdt hierbij rekening met het aantal aangewezen collectieve festiviteiten als bedoeld in artikel 4.2.
3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving.
4. De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.
5. De melding wordt tevens geacht te zijn gedaan, wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.
6. Festiviteiten als bedoeld in het eerste lid vinden inpandig plaats.
7. Tijdens festiviteiten als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van muziek hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikel 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer uiterlijk om 01.00 uur te zijn beëindigd.
8. Tijdens festiviteiten als bedoeld in het eerste lid, blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
9. Wanneer er binnen een straal van 50 meter van de inrichting geen gevoelig gebouw is gelegen, zijn het zesde en achtste lid niet van toepassing.
Artikel 4.4 Verboden incidentele festiviteiten
Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
Artikel 4:5A Traditioneel schieten
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
1. Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit of de Provinciale milieuverordening Gelderland.
[Artikel 4.1.5 huidige APV: (Geluid)hinder door bromfietsen is geschrapt] (wijkt af van huidige APV)
Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats ziin natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4:10 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
vellen: onder vellen wordt mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, kandelaberen en knotten, tenzij dit als regulier onderhoud geschiedt, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben;
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegde gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen anders dan bij wijze van dunning.
2. Dit verbod is niet van toepassing op:
a. wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;
b. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
c. fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
e. een alleenstaande boom waarvan de stam op een hoogte van 1.30 meter boven het maaiveld een omtrek heeft van 65 centimeter of minder, tenzij zodanige boom is geplant ingevolge een herplantplicht als bedoeld in artikel 4:11A, tweede lid, of artikel 4:11D;
f. een alleenstaande wilg, - populier, - ceder, - douglas, - berk en - fijnspar waarvan de stam op een hoogte van 1.30 meter boven het maaiveld een omtrek heeft van 95 centimeter of minder, tenzij zodanige boom is geplant ingevolge een herplantplicht als bedoeld in artikel 4:11A, tweede lid, of artikel 4:11D van deze verordening;
g. houtopstand buiten de bebouwde kom die
1. een zelfstandige eenheid vormt en;
2. een grotere oppervlakte dan tien are
3. ingeval van een rijbeplanting, gerekend
over het totaal aantal rijen, meer dan
h. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag;
i. het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud.
3. Het college kan bepaalde gebieden aanwijzen, waar het verbod niet geldt.
Artikel 4:11A Weigeringsgronden en vergunningsvoorschriften
Het bevoegd gezag kan hierbij als criterium de boomwaarde, bedoeld in artikel 4:10 hanteren.
Artikel 4:11B Spoedeisend belang
Het bevoegd gezag kan toestemming geven tot direct vellen, indien sprake is van grote gevaarzetting of spoedeisend belang.
1.Een verleende vergunning voor het vellen van een houtopstand wordt in ieder geval openbaar gemaakt door publicatie in een lokaal dag- of weekblad;
Artikel 4:11D Herplant/instandhoudingsplicht
Indien een houtopstand, waarop het verbod tot velling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze is teniet gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond of aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
Indien een houtopstand, waarop het verbod tot velling van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt of aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn maatregelen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
Artikel 4:11E Schadevergoeding
Artikel 4:11F Bijzondere bomen
Het college deelt haar besluit omtrent plaatsing op de lijst van bijzondere bomen schriftelijk mede aan de eigenaar en andere zakelijk gerechtigde en, voor zover van toepassing, aan degene die om plaatsing heeft verzocht. Besluiten met betrekking tot de lijst van bijzondere bomen worden in ieder geval openbaar gemaakt door publicatie in een lokaal dag- of weekblad.
Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege
Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame
Artikel 5 Kamperen buiten kampeerterreinen
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 4:20 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
c.inzameldienst: de in artikel 4:21, eerste lid, aangewezen inzameldienst, belast met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen;
d.inzamelen: de activiteiten gericht op het ophalen of innemen van afvalstoffen die binnen de gemeente ter inzameling worden aangeboden en het feitelijk ophalen en innemen daarvan;
e.inzamelmiddel: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd hulp- of bewaarmiddel, bijvoorbeeld een huisvuilzak, minicontainer, afvalemmer, kca-box of big bag, ten behoeve van één huishouden;
f.inzamelvoorziening: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd(e) bewaarmiddel of -plaats, bijvoorbeeld een verzamelcontainer, wijkcontainer of brengdepot, ten behoeve van meerdere huishoudens;
g.straatafval: huishoudelijke afvalstoffen van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen papier, sigarettenpeuken, kauwgum, plastic bekertjes en -flesjes, blikjes, verpakkingsmateriaal, etenswaren, alle niet zijnde klein chemisch afval en ontstaan buiten een perceel;
h.ter inzameling aanbieden: het achterlaten van afvalstoffen in inzamelmiddelen of inzamel-voorzieningen en het op andere toegestane wijze achterlaten en overdragen van afvalstoffen voor en aan de inzameldienst en andere inzamelaars;
Paragraaf 2 Inzameling van huishoudelijke afvalstoffen
Artikel 4:21 Aanwijzing inzameldienst en andere inzamelaars
1.Op grond van artikel 10.24, eerste lid, sub a van de Wet milieubeheer is Circulus-Berkel B.V. te Apeldoorn de aangewezen inzameldienst voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen.
2.Naast de inzameldienst kan het college andere inzamelaars aanwijzen die belast zijn met afzonderlijke inzameling van categorieën huishoudelijke afvalstoffen.
3.Het college kan aan het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen voorschriften en beperkingen verbinden in het belang van de bescherming van het milieu.
4.Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.
Artikel 4:22 Afzonderlijke inzameling
1.Door de inzameldienst of andere inzamelaars worden de volgende categorieën huishoudelijke afvalstoffen afzonderlijk ingezameld:
a.groente-, fruit- en tuinafval;
g.elektrische en elektronische apparatuur;
h.asbest en asbesthoudend materiaal;
2.Het college kan een omschrijving vaststellen van de categorieën huishoudelijke afvalstoffen.
Artikel 4:23 Inzamelmiddelen en -voorzieningen
1.De inzameling kan plaatsvinden door middel van inzamelmiddelen en inzamelvoorzieningen.
2.Het college kan bepalen door middel van welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of met gebruikmaking van welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen plaatsvindt.
3.Het college kan regels stellen omtrent de inzamelmiddelen en -voorzieningen en omtrent de verstrekking of beschikbaarstelling ervan.
4.In afwijking van artikel 10.21 van de wet (inzameling bij elk perceel) kan op grond van artikel 10.26, eerste lid 1, sub a van de wet inzameling nabij elk perceel c.q. percelen plaatsvinden in het belang van een doelmatige inzameling van huishoudelijke afvalstoffen en mits de maximale afstand van de perceelsgrens tot de plaats van inzameling niet meer bedraagt dan 75 meter.
5.Het college kan nadere regels stellen omtrent het bepaalde in het vierde lid. Daarbij kan worden bepaald dat in uitzonderlijke situaties de afstand van 75 meter mag worden verruimd tot maximaal 125 meter.
Artikel 4:24 Frequentie van inzameling
1.Huishoudelijk restafval en groente-, fruit- en tuinafval worden ten minste eenmaal per week bij elk perceel ingezameld.
2.Het college kan besluiten deze inzamelingen in regelmatige afwisseling te doen plaatsvinden.
3.Het college kan de frequentie van inzameling vaststellen van de overige categorieën huishoudelijke afvalstoffen.
4.Het college kan vanwege voortschrijdend inzicht of nieuwe ontwikkelingen besluiten om bij wijze van proef af te wijken van het tweede en derde lid.
5.Het college stelt de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld alsmede afwijkingen daarvan in verband met feestdagen en dergelijke.
Artikel 4:25 Inzamelverbod behoudens aanwijzing
1.Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.
2.Het verbod geldt niet voor de inzameldienst en andere inzamelaars.
Paragraaf 3 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen
1.Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden aan een ander dan de inzameldienst en andere inzamelaars.
2.Behoudens het bepaalde in artikel 4:33, tweede lid is het verboden andere categorieën afvalstoffen dan huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden aan de inzameldienst.
Artikel 4:27 Aanbiedverbod anderen dan gebruikers van percelen
1.Het is anderen dan de gebruiker van een perceel verboden om huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden.
2.Het is aan personen die geen woon- of verblijfplaats in de gemeente Apeldoorn hebben, verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden of achter te laten.
3.Het is anderen dan hen aan wie een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is toegewezen, verboden hun afvalstoffen ter inzameling aan te bieden door middel van dit inzamelmiddel of deze inzamelvoorziening.
Artikel 4:28 Afzonderlijk aanbieden
1.Het is verboden om de categorieën huishoudelijke afvalstoffen zoals genoemd in artikel 4:22, eerste lid, anders dan afzonderlijk ter inzameling aan te bieden.
2.Het verbod geldt niet voor categorieën van personen die zijn aangewezen in door het college te stellen regels.
Artikel 4:29 Ter inzameling aanbieden
1.Behoudens het gebruik van inzamelvoorzieningen zoals een wijkcontainer of een brengdepot is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4:23, tweede lid een inzamelmiddel of een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan met gebruikmaking van het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening.
2.Het is verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen met gebruikmaking van een inzamelmiddel of inzamelvoorziening aan te bieden, dan de categorie waarvoor dit inzamelmiddel of deze inzamelvoorziening is bestemd.
3.Het college kan regels stellen omtrent het gebruik van inzamelmiddelen en -voorzieningen.
4.Het college kan regels stellen omtrent de plaats waar en de wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling moeten worden aangeboden.
5.Het college kan categorieën huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen die zonder inzamelmiddel ter inzameling kunnen worden aangeboden.
6.Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op een andere plaats en wijze ter inzameling aan te bieden dan bij of krachtens dit artikel is bepaald.
Het is verboden categorieën huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan bij of krachtens artikel 4:24, vijfde lid is bepaald.
Artikel 4:31 Bijzondere gevallen
In afwijking van hetgeen bij of krachtens deze paragraaf is bepaald kan het college regels stellen omtrent het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen.
Paragraaf 4 Bedrijfsafvalstoffen
Artikel 4:32 Inzameling door de inzameldienst
Het college kan categorieën bedrijfsafvalstoffen aanwijzen die door de inzameldienst worden ingezameld.
Artikel 4:33 Ter inzameling aanbieden aan de inzameldienst
1.Het is verboden bedrijfsafvalstoffen aan te bieden aan de inzameldienst.
2.Het verbod geldt niet voor de krachtens artikel 4:32 aangewezen bedrijfsafvalstoffen, voor zover degene die gebruik maakt van de inzameldienst voldoet aan de daarmee ontstane belastingplicht op grond van de Verordening afvalstoffenheffing gemeente Apeldoorn of anderszins aan de betalingsverplichting voldoet.
3.Het college kan regels stellen omtrent de dagen en tijden, plaatsen waar en wijzen waarop de krachtens artikel 4:32 aangewezen bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst ter inzameling kunnen worden aangeboden.
4.Het is verboden de krachtens artikel 4:32 aangewezen bedrijfsafvalstoffen ter inzameling aan te bieden in strijd met deze regels.
Artikel 4:34 Ter inzameling aanbieden aan een ander
1.Het college kan regels stellen omtrent het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst en andere inzamelaars.
2.Het is verboden bedrijfsafvalstoffen ter inzameling aan te bieden in strijd met deze regels.
3.Het college kan regels stellen omtrent het bewaren van bedrijfsafvalstoffen in afwachting van periodieke inzameling.
Paragraaf 5 Diffuse milieuverontreiniging
Artikel 4:35 Zwerfafval en afvaldumping
1.Het is verboden buiten een daarvoor door het college aangewezen plaats en buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer een afvalstof, stof of voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins te plaatsen op een wijze die aanleiding kan geven tot nadelige gevolgen voor het milieu.
2.Het verbod is niet van toepassing op het overeenkomstig deze afdeling ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen en op het thuis composteren van groente-, fruit- en tuinafval.
3.Het verbod geldt niet voor zover de Wet bodembescherming of het Besluit Bodemkwaliteit voorziet in de beoogde bescherming van het milieu.
4.Indien de overtreder van dit artikel onbekend is, wordt de persoon tot wie de aangetroffen afvalstof, stof of voorwerp kan worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met dit artikel.
1.Het is verboden straatafval in de openbare ruimte achter te laten zonder gebruik te maken van de van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden en dergelijke.
2.Het is verboden om andere afvalstoffen dan straatafval achter te laten in de voorgeschreven bakken, manden en dergelijke.
Artikel 4:37 Ter inzameling gereed staande afvalstoffen
1.Voor anderen dan de inzameldienst, andere inzamelaars, toezichthouders als bedoeld in artikel 6:2 en opsporingsambtenaren is het verboden huishoudelijke en bedrijfsafvalstoffen alsmede de daartoe gebruikte inzamelmiddelen en inzamelvoorzieningen die ter inzameling gereed staan, te doorzoeken of mee te nemen.
2.Het is verboden tegen afvalstoffen, inzamelmiddelen en inzamelvoorzieningen die ter inzameling gereed staan, te stoten, te schoppen, deze omver te werpen of anderszins te behandelen waardoor er zwerfafval ontstaat.
Artikel 4:38 Afvalbakken inrichtingen voor eet- en drinkwaren
De houder of beheerder van een inrichting waar eet- of drinkwaren worden verkocht die ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht:
a.een afvalbak of soortgelijk inzamelmiddel in of nabij de inrichting op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek afval kan achterlaten;
b.zorg te dragen dat dit inzamelmiddel van een zodanige constructie is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat dit inzamelmiddel steeds tijdig wordt geleegd;
c.zorg te dragen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting en overigens terstond op eerste aanzegging van een toezichthouder als bedoeld in artikel 6:2, in de nabijheid van de inrichting achtergebleven afval, voor zover kennelijk uit of van die inrichting afkomstig, wordt opgeruimd.
Artikel 4:39 Reclamebiljetten en ander promotiemateriaal
Degene die in de openbare ruimte reclamebiljetten of ander promotiemateriaal onder het publiek verspreidt, is verplicht deze biljetten of dit materiaal of de verpakking daarvan terstond op te ruimen of te laten opruimen, indien deze/dit in de omgeving van de plaats van verspreiding op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats worden/ wordt weggeworpen.
Artikel 4:40 Vervoeren, laden, lossen, andere werkzaamheden
1.Het is verboden afvalstoffen, stoffen of voorwerpen zodanig te vervoeren, te laden, te lossen of andere werkzaamheden te verrichten dat de weg wordt verontreinigd of nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan.
2.Indien bij de in het eerste lid bedoelde activiteiten de weg is verontreinigd of nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan, is degene die de activiteiten verricht alsmede diens opdrachtgever verplicht de weg te reinigen of te laten reinigen respectievelijk de nadelige gevolgen voor het milieu ongedaan te maken:
a.direct na het ontstaan van de verontreiniging, indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of beschadiging van de weg oplevert;
b.direct na beëindiging van de werkzaamheden, indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of beschadiging van de weg oplevert;
c.elke dag direct na beëindiging van de werkzaamheden indien de werkzaamheden langer dan een dag duren;
d.zo spoedig mogelijk na het ontstaan van de nadelige gevolgen voor het milieu.
Paragraaf 6 Opslag afval en afgifte autowrakken
Artikel 4:41 Opslagverbod afvalstoffen
1.Het is verboden afvalstoffen en daarmee uit oogpunt van visuele hinder en andere nadelige- gevolgen voor het milieu gelijk te stellen stoffen of voorwerpen, op een voor het publiek zichtbare plaats in de open lucht en buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer op te slaan of opgeslagen te hebben.
2.Het verbod is ook van toepassing op niet voor het publiek zichtbare plaatsen indien de volksgezondheid in het geding is.
3.Het verbod is niet van toepassing op een door het college aangewezen plaats. Daarbij kunnen regels worden gesteld ter bescherming van het milieu.
Artikel 4:42 Afgifte autowrakken
Het is de eigenaar of kentekenhouder verboden zich te ontdoen van een autowrak, dat afkomstig is van een huishouden, anders dan overeenkomstig artikel 6 van het Besluit beheer autowrakken.
[Artikel 4.6.1 huidige APV Bescherming groenvoorzieningen is geschrapt] (wijkt af van huidige APV)
[Artikel 4.7.1 huidige APV Aanwijzing toezichthoudende instantie is geschrapt] (wijkt af van huidige APV)
In deze afdeling wordt verstaan onder beheerder van het openbaar riool: het college.
Artikel 4:44 Plicht tot afkoppelen
In afwijking van het eerste lid is het toegestaan om een afvoerleiding voor hemelwater, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de gebiedsaanwijzing op het openbaar vuilwaterriool is aangesloten, gedurende een termijn van 12 maanden na die inwerkingtreding aangesloten te houden op het openbaar vuilwaterriool.
De beheerder van het openbaar riool kan ontheffing verlenen van de verplichting tot afkoppelen die voortvloeit uit de gebiedsaanwijzing, indien van de eigenaar van het bouwwerk, open erf of terrein redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van het hemelwater kan worden gevergd.
6. Op de voorbereiding van de gebiedsaanwijzing is afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Artikel 5:2 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan 72 uur achtereen op de weg te parkeren.
Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.
Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd langer dan 72 uren achtereen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben.
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen (lid 4 wijkt van huidige APV)
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden te venten:
a. op Nieuwjaarsdag, eerste Paasdag, eerste Pinksterdag en eerste Kerstdag;
b. op zon- en feestdagen van 00.00 tot 12:00 en van 18:00 tot 24:00, voor zover er niet tevens sprake is van een feestdag genoemd onder a.
c. van maandag tot en met zaterdag tussen 22.00 uur en 9.00 uur.
3. Het verbod in het tweede lid, aanhef en onder a en b, is niet van toepassing op het te koop aanbieden en verkopen van voor directe consumptie geschikte etenswaren en alcoholvrije dranken voor zover dit plaatsvindt tussen 9.00 en 22.00 uur.
4. Het college is bevoegd wegen aan te wijzen waarop uit het oogpunt van de in het eerste lid genoemde belangen niet gevent mag worden.
5. Het verbod is niet van toepassing op:
a. situaties waarin wordt voorzien door
artikel 5 van de Wegenverkeerswet;
b. het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.
2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:
a. de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of
b. een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.
4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht
1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt verstaan een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf standplaatsen.
2. Onder snuffelmarkt wordt niet verstaan:
a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
b. een evenement als bedoeld in artikel 2:24.
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
1. Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.
3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.
4. Van de melding wordt openbaar kennis gegeven.
5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterwet, de provinciale vaarwegenverordening of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde.
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen,die bij de gemeente in beheer zijn.
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Artikel 5:30 Veiligheid op het water
Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5:32 Crossterreinen (wijkt af van de huidige APV)
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.
2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:
a. het voorkomen van overlast;
b. de bescherming van natuur- of milieuwaarden;
c. de veiligheid van het publiek.
3. Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:
a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;
b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;
d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.
4. Het verbod is voorts niet van toepassing:
a. op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;
b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.
5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
Afdeling 8 Verbod vuur te stoken
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
2. Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:
a. verlichting door middel van kaarsen,
b. sfeervuren zoals terrashaarden en
c. vuur voor koken, bakken en braden.
3. Het verbod is eveneens niet van toepassing in de periode van 31 december 10.00 uur tot 1 januari 2.00 uur op het stoken van een vuur in een oliedrum (brandvat) met een maximale inhoud van 200 liter, mits wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorwaarden voor inhoud, brandplaats, omgeving en afstanden.
4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
6. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.
Afdeling 9 Verstrooiing van as
Afdeling10 Straatnaamborden, huisnummer e.d.
Artikel 5:38 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
verblijfsobject: de kleinste binnen één of meerdere panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, die onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is.
Artikel 5:40 Ligplaats en standplaats
Artikel 5:41 Aanbrengen van namen en nummers
Artikel 5:42 Gedoogplicht naamborden
Indien het college het nodig oordeelt dat borden met een wijk- of buurtaanduiding, borden met namen van de openbare ruimte, naamverwijsborden, nummerborden, nummerverzamelborden en andere (verwijs)aanduidingen aan een bouwwerk, gebouw, muur, paal, schutting of een andere soort terreinafscheiding worden aangebracht, is de rechthebbende verplicht toe te laten dat de hier bedoelde borden vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van het college worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Artikel 5:43 Verplichting tot aanbrengen van nummerborden
Artikel 5:44 Uitvoeringsvoorschriften
Afdeling 11 Kamerverhuurpanden
Artikel 5.45 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
eigenaar: degene die bevoegd is tot het in gebruik geven van woonruimte of een gebouw. Onder ‘eigenaar in de zin van het Burgerlijk Wetboek’ wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen mede verstaan: de erfpachter, vruchtgebruiker, gerechtigde tot een appartementsrecht als bedoeld in artikel 106 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, of degene aan wie door een rechtspersoon het gebruiksrecht van een woonruimte is verleend;
kamerverhuurpand: gebouw of een deel van een gebouw met of geschikt te maken voor drie of meer kamers, niet vallende onder het begrip logiesgebouw of logiesverblijf als bedoeld in het Bouwbesluit, welke kamers als hoofdverblijf apart zijn of kunnen worden bewoond door niet in het verband van een huishouden levende personen. Begeleid wonen wordt niet beschouwd als kamerverhuurpand;
Het bepaalde in deze afdeling is van toepassing op alle woonruimte in bestaande en nieuwe gebouwen in de gemeente Apeldoorn met uitzondering van die gebieden binnen de gemeente Apeldoorn waar een bestemmingsplan geldt met een specifieke regeling voor kamerverhuurpanden.
Artikel 5.47 Vergunningvereiste
Het is verboden om een zelfstandige woonruimte, gelegen in het in artikel 5.46 genoemde werkingsgebied, zonder vergunning van het college om te zetten in drie of meer onzelfstandige woonruimtes dan wel zelfstandige woonruimte als kamerverhuurpand te exploiteren of te doen exploiteren.
Artikel 5.48 Aanvragen voor een omzettingsvergunning
Van de in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde bevoegdheid om de aanvraag wegens onvolledigheid niet te behandelen, kan slechts gebruik worden gemaakt, indien de aanvrager binnen vier weken na de ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen. De door het college ingevolge dat artikel te stellen termijn bedraagt vier weken.
Het college verleent de gevraagde omzettingsvergunning voor een in de beschikking aan te geven maximale termijn die niet langer kan zijn dan vijf jaar en na verloop van een periode van vijf jaar met inachtneming van artikel 5.49 van deze verordening op aanvraag telkens met een nieuwe periode van maximaal vijf jaar kan worden verlengd.
Artikel 5.49 Gronden tot weigering van een omzettingsvergunning
In afwijking van artikel 1:8 weigert het college een vergunning, indien vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat verlening van de omzettingsvergunning leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in het gebouw en in de omgeving van het gebouw. Hiervan is in ieder geval sprake indien:
de aanvraag betrekking heeft op een pand dat, rondom dat pand gemeten vanaf de dichtstbijzijnde gevelwanden, is gelegen op minder dan vijftig meter van een geregistreerd kamerverhuurpand, rondom gemeten van gevel tot gevel, dan wel van een pand waarvoor een aanvraag tot registratie of omzettingsvergunning is ingediend.
Artikel 5.50 Bijzonder woningcomplex
Het college kan in afwijking van artikel 5.49 een omzettingsvergunning verlenen:
a. wanneer de aanvraag een bijzonder woningcomplex betreft, en
b. de aanvraag alle ruimten van het bijzondere woningcomplex betreft.
Artikel 5.51 Intrekken van de omzettingsvergunning
Het college gaat niet tot intrekking van de vergunning over, voordat degene tegen wie het besluit tot intrekking wordt genomen bij aangetekende brief in kennis is gesteld dat het voornemens is, dat het de vergunning zal intrekken, indien voor een nader te bepalen datum niet zodanige maatregelen of voorzieningen zijn getroffen, dat alsnog aan de desbetreffende bepalingen van deze verordening wordt voldaan en hij/zij in de gelegenheid is gesteld zich door of namens het college te doen horen.
Artikel 5.52 Hardheidsclausule
Het college is bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van de verordening.
Artikel 5.53 Voortzetting gebruik als kamerverhuurpand
Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
In afwijking van het eerste lid is een gedraging in strijd met de volgende artikelen een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 3º van de Wet op de economische delicten:2:10, eerste jo. derde lid, aanhef en onder a, 2:11, eerste jo. tweede lid, aanhef en onder a, 2:12, ,4:11,4:25, 4:26, 4:27, 4:28, 4:29, 4:30, 4:33, 4:34, 4:35, 4:36, 4:37, 4:38, 4:39, 4:40, 4:41, 4:42.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 6:4 Intrekking oude verordening
De Algemene plaatselijke verordening 2006, vastgesteld op 5 oktober 2006 en laatstelijk gewijzigd op 10 januari 2013 wordt ingetrokken.
Artikel 6:5 Overgangsbepalingen
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening op grond van artikel 5.2.4 van de verordening bedoeld in artikel 6:4 een aanvraag om een vergunning is ingediend voor een snuffelmarkt als bedoeld in artikel 5:24 van deze verordening en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6:4
Deze verordening treedt in werking op een door burgemeester en wethouders te bepalen tijdstip. Zij kunnen een ander tijdstip vaststellen voor de inwerkingtreding van Afdeling 8a van Hoofdstuk 2.
Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening 2014.