Organisatie | Zwolle |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening ambtelijke bijstand en fractieondersteuning |
Citeertitel | Verordening ambtelijke bijstand en fractieondersteuning |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Bestuurlijke organisatie |
Op wat voor een manieren wordt een raadslid of een fractie ondersteund en welke regels gelden rondom deze steun?
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-04-2010 | 11-03-2010 | 20-09-2018 | nieuwe regeling | 26-04-2010 n.v.t. | gb1-2010.055 |
Paragraaf 1: Ambtelijke bijstand
Indien de secretaris van mening is dat de gevraagde bijstand moet worden geweigerd op grond van het bepaalde in het eerste lid, sub c, overlegt hij met de griffier of de bijstand niet tot geringere en aanvaardbare proporties kan worden teruggebracht. Indien daarover overeenstemming is bereikt, wijst de secretaris één of meer ambtenaren aan om de gevraagde bijstand te verlenen.
Indien de secretaris van mening is dat de gevraagde ambtelijke bijstand moet worden geweigerd, legt hij het verzoek voor aan het college. Het college beslist zo spoedig mogelijk op het verzoek en deelt de secretaris dit met redenen omkleed mee aan de griffier en aan het raadslid dat het verzoek heeft ingediend.
TOELICHTING AMBTELIJKE BIJSTAND EN FRACTIEONDERSTEUNING
Deze verordening geeft uitvoering aan artikel 33 van de Gemeentewet. Dit artikel is door de Wet dualisering gemeentebestuur ingrijpend gewijzigd. Het legt expliciet vast dat de raad en individuele raadsleden een recht op ambtelijke bijstand hebben. Voor politieke groeperingen bestaat daarnaast een recht op fractieondersteuning. De uitwerking van deze rechten moet bij verordening worden geregeld.
De griffie is bij uitstek bedoeld voor het verlenen van hulp aan raadsleden en wordt logischerwijs het eerste aanspreekpunt als het gaat om ambtelijke bijstand. De griffier vervult ook de rol van schakel tussen de raadsleden en de reguliere ambtelijke organisatie.
Gezien de nieuwe dualistische verhoudingen ligt het voor de hand dat er ook op het punt van de ambtelijke bijstand duidelijkere scheidslijnen worden getrokken tussen werkzaamheden voor de raad en voor het college. Dat komt tot uitdrukking in het feit dat een raadslid kan aangeven dat een verzoek om ambtelijke bijstand en de inhoud van de verleende bijstand geheim moet worden gehouden. De ambtenaar mag niet onder druk komen te staan doordat hij werkzaamheden voor de raad verricht. Daarom zal een collegelid dat toch informatie wenst over het verzoek om ambtelijke bijstand wenst, zich moeten wenden tot het betrokken raadslid en niet tot de behandelend ambtenaar.
De verordening behandelt gedetailleerd de ambtelijke bijstand. Aangezien het de verhouding betreft tussen de raadsleden en de reguliere ambtelijke organisatie, is behoefte aan duidelijke regels. Deze ambtenaren werken doorgaans namelijk voor het college.
Dat de raad nu beschikt over een griffie betekent niet dat er geen behoefte meer zou zijn aan ambtelijke bijstand door de reguliere ambtelijke organisatie. De griffie is immers beperkt in omvang. Voor specialistische hulp op het gebied van het maken van amendementen, moties en regelingen zal een beroep op de ambtelijke organisatie dan ook nodig blijven. Dit geldt ook voor specifieke informatie die alleen bij de reguliere ambtelijke organisatie beschikbaar is. De wetgever heeft dat onderkend en het recht op deze vorm van ambtelijke ondersteuning expliciet vastgelegd. Deze verordening vormt de uitwerking van dit recht.
In de verordening is geen bepaling opgenomen voor die gevallen waarin de tot het verlenen van hulp aangewezen ambtenaar op grond van gewetensbezwaren daartoe niet bereid is. In een dergelijk geval is er sprake van een rechtspositioneel probleem dat binnen de ambtelijke organisatie tot een oplossing dient te worden gebracht.
Dit artikel gaat over het verstrekken van feitelijke informatie van geringe omvang. Indien de raadsleden informatieve vragen hebben of een korte nadere uitleg willen over een voorstel of een onderwerp, kunnen zij zich rechtstreeks wenden tot de ambtelijke informant.
Omdat het tijdstip van het geven van feitelijke informatie en feitelijke informatie zelf soms ook een politieke lading kan hebben en de scheidslijn tussen feitelijke en beleidsmatige informatie soms moeilijk aan te geven is, is de mogelijkheid geschapen dat de ambtenaar bij twijfel dat aangeeft aan het raadslid en zich wendt tot de secretaris om te overleggen.
In dit artikel gaat het enerzijds over het verstrekken van uitgebreide informatie, dat wil zeggen dat er een heel dossieronderzoek nodig is dat veel capaciteit vraagt en anderzijds over specialistische en/of deskundige ambtelijke bijstand voor het opstellen van verschillende raadsbeslissingen.
Omdat de griffier geen zeggenschap heeft over de reguliere ambtelijke organisatie zal hij zich voor deze ambtelijke bijstand moeten wenden tot de secretaris. De secretaris is als algemeen directeur van de ambtelijke organisatie bevoegd de ambtenaar die de bijstand verleent aan te wijzen.
De bijstand wordt uiteraard zo spoedig mogelijk verleend. Er is voor gekozen geen vaste termijnen op te nemen in verband met de verschillen in aard en omvang van de werkzaamheden voor een verzoek. De griffier ziet er op toe dat er voortgang blijft in het proces.
Beoordeling of één van de genoemde weigeringsgronden zich voordoet vindt in eerste instantie plaats door de secretaris als algemeen directeur, die verantwoordelijk is voor de ambtelijke organisatie. Indien hij van mening is dat door het verzoek een onaanvaardbaar beslag gelegd wordt op de beschikbare capaciteit probeert hij in overleg met de griffier of het mogelijk is het verzoek tot aanvaardbare proporties terug te dringen. Bij een positief resultaat van dit overleg kan de secretaris alsnog een ambtenaar aanwijzen.
Omdat het weigeren van ambtelijke bijstand een beslissing is die van invloed kan zijn op de verhouding tussen de raad en het college en het college in ieder geval ook hiervan op de hoogte moet zijn, is er voor gekozen dat het college uiteindelijk de beslissing tot het weigeren van de ambtelijke bijstand neemt.
Ook indien – naar de mening van het raadslid – op onvoldoende wijze aan zijn of haar verzoek om hulp gehoor wordt gegeven kan de zaak aan een hogere instantie worden voorgelegd: de burgemeester is daar gezien zijn eigenstandige positie in het gemeentelijke bestuur de meest aangewezen instantie voor.
Wel dient het betrokken raadslid of de griffier hierover eerst overleg te voeren met de secretaris.
Indien een raadslid om ambtelijke bijstand verzoekt, moet hij ervan uit kunnen gaan dat de ambtenaar bij het verrichten van die werkzaamheden onafhankelijk opereert van het college. Dit is een gevolg van de door de dualisering tot stand gebrachte ontvlechting van posities. De mogelijkheid wordt dan ook geopend dat een raadslid aangeeft dat een verzoek om ambtelijke bijstand en de inhoud van de verleende bijstand geheim wordt gehouden. Uiteraard moet zeer terughoudend met deze mogelijkheid worden omgegaan.
Om te verzekeren dat een ambtenaar niet door collegeleden onder druk wordt gezet om toch inlichtingen te verschaffen over het verzoek van een raadslid is in het tweede lid bepaald dat collegeleden zich voor informatie direct tot het betrokken raadslid wenden en niet tot de behandelend ambtenaar. Dit biedt bovendien een extra waarborg voor de onafhankelijke behandeling van een verzoek om ambtelijke bijstand.
De ambtenaar die ambtelijke bijstand verleent blijft echter wel onderdeel van de reguliere ambtelijke organisatie. Het verlenen van ambtelijke bijstand hoort tot de normale uitoefening van zijn taak. Indien hij dit gedeelte van zijn taak niet goed uitoefent behoudt het college dus de mogelijkheid om de ambtenaar hierop aan te spreken.
Fractieondersteuning vindt zijn vorm in een financiële ondersteuning. De hoogte van het budget voor fractieondersteuning zal in de gemeentebegroting moeten worden opgenomen en dus door de raad worden vastgesteld. De fractieondersteuning bestaat uit een vast en een variabel deel. Het vaste deel garandeert dat elke fractie de kans krijgt zich op gelijkwaardig niveau te laten ondersteunen. Omdat grote fracties meer lasten zullen hebben op facilitair gebied is het logisch dat zij voor dergelijke kosten een hogere vergoeding krijgen. Deze vergoeding was geregeld in een aparte verordening. Elke nieuwe raadsperiode zal door de raad opnieuw deze verordening moeten worden vastgesteld. De bedragen genoemd in artikel 6 onder lid 1 en 2 worden voor een periode van vier jaar vastgesteld.
Volledigheidshalve wordt vermeld dat de individuele raadsleden op grond van dat rechtspositiebesluit maandelijks een tegemoetkoming ontvangen.
De fracties wordt grotendeels de vrijheid gelaten wat betreft de inhoudelijke besteding van de fractieondersteuning. Minimumvoorwaarde is wel dat de bijdrage besteed wordt aan raadswerkzaamheden. Verder is een aantal doelen genoemd waarvoor de bijdrage niet gebruikt mag worden. Daarmee wordt onder andere voorkomen dat met de bijdrage verkiezingscampagnes worden gefinancierd en dat raadsleden hun eigen vergoeding voor het raadswerk (vastgelegd in het rechtspositiebesluit raads- en commissieleden) aanvullen met de bijdrage voor fractieondersteuning.
De bijdrage wordt als voorschot verstrekt. Een boekjaar loopt van 1 april tot 31 maart op het daar op volgende jaar. Na een verkiezingsjaar wordt de situatie logischerwijs aangepast aan de nieuwe verhoudingen in de raad. Indien blijkt dat het geld onrechtmatig is besteed kan dit aan het eind van het jaar verrekend worden.
Het spreekt vanzelf dat de bijdrage aangepast zal moeten worden aan veranderde verhoudingen in de raad. De regeling heeft tot gevolg dat fracties die kleiner worden (of geheel verdwijnen) nog over de gehele maand waarin de nieuwe raad voor het eerst vergaderd de bijdrage ontvangen. Voor fracties die groter worden (of nieuwe fracties) gaat de bijdrage per diezelfde maand in. Dat betekent dat de totale bijdrage voor fractieondersteuning in een verkiezingsjaar hoger uitvalt dan in andere jaren. Dit is niet te vermijden.
Bij splitsing van een fractie zal het al eerder verstrekte voorschot direct verrekend moeten worden. Als dat niet zou gebeuren zou een deel van de oorspronkelijke fractie over een te groot voorschot beschikken en zou het andere deel juist helemaal geen voorschot krijgen. Na het boekjaar zou dan alsnog verrekend moeten worden. Het is billijker de verrekening in deze gevallen direct te laten plaatsvinden.
De reserve bestaat uit het overschot van voorgaande jaren. Dit bedrag zal niet eindeloos mogen groeien. De reserve is dan ook aan een maximum gebonden.
Ook met betrekking tot de reserve is het van belang dat goed wordt omgegaan met de splitsing van een fractie. De regeling in het zesde lid regelt dat de reserve naar evenredigheid verdeeld wordt over de nieuw ontstane fracties. Indien een splitsing kort na de verkiezingen plaatsvindt zou een conflict kunnen ontstaan over de verdeling van de reserve. De regeling laat er echter geen twijfel over dat ook in dat geval de reserve verdeelt moet worden.
Daar het voorstelbaar is dat niet van iedere uitgave een betalingsbewijs voorhanden is, is afgesproken dat voor een bedrag van maximaal 30% van de werkelijke uitgaven geen betalingsbewijs hoeft te worden overlegd.
De controle van het verslag kan door de accountant meegenomen worden met de controle op de jaarrekening. Uit het verslag en de accountantsverklaring kan naar voren komen dat er een verrekening dient plaats te vinden met het verstrekte voorschot. Indien niet verrekend kan worden, bijvoorbeeld omdat een fractie uit de raad verdwijnt zal de raad het ten onrechte uitgekeerde voorschot kunnen terugvorderen.