Organisatie | Voorschoten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Langdurigheidstoeslag Voorschoten 2010 |
Citeertitel | Verordening Langdurigheidstoeslag Voorschoten 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Regels omtrent langdurigheidstoeslag |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-06-2012 | 01-01-2012 | 01-01-2015 | art. 4a, 4.3 | 05-04-2012 Groot Voorschoten, 14-06-2012 | 2179 |
19-01-2010 | 01-01-2010 | 01-01-2012 | Nieuwe regeling | 28-01-2010 Groot Voorschoten, 11-02-2010 | 092 |
De raad van de gemeente Voorschoten;
Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 17 december 2009;
Gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en 36 van de Wet werk en bijstand; overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;
In deze verordening wordt verstaan onder:
inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.
Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende die gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.
Artikel 4 Hoogte van de toeslag
Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
IIa Wijziging betekenis begrippen – Regelingen in verband met de wijzigingen in de Wet werk en bijstand en intrekking van de Wet investeren in jongeren per 1 januari 2012.
Indien één van de gezinsleden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag op grond van het bepaalde in de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de wet, waardoor slechts één van de gezinsleden recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Decentralisatie langdurigheidstoeslag
Op 1 januari 2009 is een wetsvoorstel inwerking getreden, waarmee de
langdurigheidstoeslag wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. De huidige
langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 van de Wet werk en bijstand. Daarin is nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking komen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.
In het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten uit 2007 (“Samen aan de slag”) is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Artikel 36 van de wet blijft de basis, maar daarnaast wordt in artikel 8 een bepaling toegevoegd waarin wordt
bepaald dat gemeenten in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag moeten vastleggen.
Op het moment van schrijven van deze toelichting is het wetsontwerp in behandeling bij de Tweede Kamer. Bij dit model is uitgegaan van dit wetsontwerp. Het amendement Spies (31441 nr 12) is in deze verordening verwerkt. Dit betekent dat gemeenten geen toets hoeven te doen op het aanwezig zijn van arbeidsmarktperspectief.
In het nieuwe artikel 36, eerste lid, is de basis voor de langdurigheidstoeslag opgenomen:
“Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34.”
In het nieuwe artikel 8 wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.
Mogelijkheden voor eigen beleid
Op grond van de nieuwe bevoegdheden van gemeenten, zijn er diverse mogelijkheden voor het invullen van eigen beleid. Naast de genoemde onderwerpen, kan het daarbij ook gaan om de afstemming van het beleid op het gemeentelijke re-integratiebeleid. Hierna wordt op de respectieve onderwerpen nader ingegaan.
Op dit moment is de hoogte van de toeslag centraal bepaald. Het zijn vaste bedragen, als percentage van de voor de persoon toepasselijke bijstandsnorm. Gemeenten kunnen straks zelf de hoogte van de toeslag bepalen. Daarbij moet een aantal zaken dingen bedacht worden. Een te laag bedrag doet geen recht aan het karakter van de langdurigheidstoeslag,
namelijk dat deze is bedoeld voor mensen die financieel geen mogelijkheden hebben gehad te reserveren voor onverwachte uitgaven. Een te hoog bedrag kan leiden tot het optreden van de armoedeval. Immers, wordt op enig moment een hoger inkomen bereikt, dan vervalt direct de hele toeslag.
De huidige referte periode was in oorsprong vijf jaar. Door gemeenten is de afgelopen jaren aangegeven dat deze periode te lang is. Veeleer wordt gedacht aan 3 jaar, een periode waarvoor ook door het Nibud is aangegeven dat de reserveringsmogelijkheden minimaalworden. Dit sluit ook aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn. De minimumleeftijd is immers door de wetgever teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Een belanghebbende is immers(normaal gesproken) vanaf zijn 18e voor de WWB een zelfstandig rechtssubject. Door de gemeenteraad si gekozen voor de periode van 3 jaar.Dit sluit ook aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn. De minimumleeftijd is immers door de wetgever teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Een belanghebbende is immers(normaal gesproken) vanaf zijn 18e voor de WWB een zelfstandig rechtssubject. Door de gemeenteraad si gekozen voor de periode van 3 jaar.e voor de WWB een zelfstandig rechtssubject. Door de gemeenteraad si gekozen voor de periode van 3 jaar.
Gemeenten zijn vrij om een eigen maximale inkomensgrens te hanteren. Het ligt het meest voor de hand hierbij aan te sluiten bij de inkomensgrenzen die in het eigen gemeentelijk minimabeleid worden gehanteerd. In de gecombineerde commissievergadering van 14 mei
2009 en bij de begrotingsbehandeling van 5 november 2009 is hierover gesproken en is in afwijking van de voorgaande verordening gekozen voor een inkomensgrens van 110%, hetgeen overeenkomt met de inkomensgrens die de gemeente Voorschoten hanteert voor de
In de wet wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.
Er zijn echter wel mogelijkheden om de aanvraag te vereenvoudigen. Als uit de gemeentelijke administratie blijkt dat in de situatie van betrokkene het afgelopen jaar geen wijzigingen zijn opgetreden, dan kan een volledig ingevuld aanvraag formulier toegezonden worden, waarna de betrokkene door het zetten van de handtekening de aanvraag officieel maakt.
In dit artikel worden de omschrijvingen van de begrippen langdurig en laag inkomen uitgewerkt. Onder het begrip langdurig wordt een periode van ten minste 36 maanden (3 jaar) verstaan (zie toelichting Langdurig). Het laag inkomen wordt uitgedrukt als percentage van het voor de betrokkene toepasselijke bijstandsnorm (alleenstaand, alleenstaande ouder,
gehuwden). Het begrip laag inkomen wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 110% van de bijstandsnorm (zie toelichting Laag inkomen). Er is bewust voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag niet toe te kennen bij een inkomen boven 110% van het bijstandsniveau. Dit omdat het in aanmerking laten komen van personen met een inkomen van boven de 110% van de bijstandsnorm niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van personen van 65 jaar of ouder. Zij zijn uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor personen tot 65 jaar. Het precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde is. Het hanteren van een
grens boven de 110% zou daarom betekenen dat de uitsluiting van 65-
plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten. De feitelijke ruimte is dus beperkt tot een grens van een maximaal inkomen van ongeveer 110% van de bijstandsnorm.
In de vorige verordening was sprake van een derde uitsluitingsgrond, namelijk als iemand een maatregel van 50% of hoger opgelegd had gekregen. Deze extra uitsluitingsgrond is in deze verordening vervallen. Een maatregel wordt opgelegd op basis van allerlei vormen van gedrag,
niet alleen op basis van het niet meewerken aan het verkrijgen van werk. De opgelegde maatregel moet als een gepaste straf gezien worden. Door het niet verlenen van de langdurigheidstoeslag is er sprake van een dubbele boete. Dat is in Nederland niet gebruikelijk. Bovendien is er het laatste
jaar in Voorschoten zo’n situatie niet voorgekomen.
De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de huidige hoogte. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden
geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van per 1 januari van het voorafgaande jaar. In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van
beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende
echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is. NB: Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB.
Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op
langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.
Bij de inwerkingtreding is aangesloten bij in de gemeenteraad van 5 november 2009 genomen besluiten over het minimabeleid.