Organisatie | Zwolle |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Subsidieregeling peuterspeelzalen |
Citeertitel | Subsidieregeling peuterspeelzalen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Wanneer krijgt een peuterspeelzaalinstelling subsidie?
De datum van de inwerkingtreding van het raadsbesluit van 19/12/1994 is een zo nauwkeurig mogelijke schatting
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-01-2005 | 01-01-2015 | wijziging | 19-12-1994 Onbekend | gb 1-2004.012 |
Subsidie op grond van deze regeling wordt slechts verleend, indien en voor zover de gemeenteraad de gelden heeft beschikbaar gesteld en de vereiste goedkeuringen daarop zijn verkregen. Aanvragen om subsidie moeten bij burgemeester en wethouders worden ingediend vóór 1 maart van het jaar, voorafgaande aan dat, waarvoor het wordt gevraagd.
Een centrale instelling dient jaarlijks een retributieschaal - die de geldelijke vergoeding aangeeft, waartegen kinderen de peuterspeelzaal kunnen bezoeken - vast te stellen en in acht te nemen. Deze behoeft de goedkeuring van burgemeester en wethouders.
De salariëring van de peuterspeelzaalleidsters, met wie een arbeidsverhouding is aangegaan, dient te geschieden overeenkomstig de richtlijnen van de Stichting Werkgemeenschap Kindercentra in Nederland, voor zover die thans gelden en in de toekomst worden vastgelegd.
een overzicht van het aantal ochtenden, dat deze kinderen per week de speelzaal bezoeken, en voorts de verdeling van deze kinderen over de retributieschaal.
Burgemeester en wethouders stellen als voorwaarde voor subsidiëring, dat de centrale instelling de volgende eisen hanteert ten aanzien van de aangesloten peuterspeelzalen:
Ondanks het bepaalde in artikel 1, sub b, is deze regeling niet van toepassing op instellingen of gedeelten daarvan voor zover ze reeds gesubsidieerd worden op grond van de Kleuteronderwijswet, of die gesubsidieerd worden als jeugd- en jongerenwerk, buurtwerk, respectievelijk opbouwwerk in bijzondere situaties, door het rijk en/of de gemeente en evenmin op verblijven uitsluitend bestemd om daarin kinderen van bezoekers en/of werknemers van - godsdienstige - bijeenkomsten, musea, tentoonstellingen, ontspanningsgelegenheden, ziekenhuizen, winkels bedrijven e.d. gedurende de duur van het bezoek, c.q. de arbeid te doen verblijven.
De doelstelling van de Stichting Kindercentra Zwolle luidt:
De stichting stelt zich ten doel de uitvoering van sociaal-cultureel werk ten behoeve van peuters, met inachtneming van een zo groot mogelijke verantwoordelijkheid van ouders, c.q. voogden van de deelnemende peuters.
De doelstelling van de Stichting Peuterwerk Zwolle luidt:
De stichting stelt zich ten doel te werken ten dienste van ontplooiings- en opvangmogelijkheden voor jonge kinderen buiten het eigen gezin, met inachtneming van een zo groot mogelijke verantwoordelijkheid van ouders, c.q. voogden van de deelnemende peuters.
De verantwoordelijkheid van de ouders komt tot uitdrukking in het zitting hebben in het bestuur van één der centrale instellingen van ouders uit de aangesloten peuterspeelzalen.
Hoewel de Stichting Peuterwerk Zwolle niet akkoord gaat met de zinsnede "ten minste één leidster op 20 kinderen", menen wij toch, hoewel deze situatie bij lange na niet ideaal is, dat gekozen moet worden voor voortgang van het werk in plaats van inkrimping van deze werksoort of het zelfs doen ophouden van de werkzaamheden.
Overigens verwijzen wij naar het raadsvoorstel nr. 29 van 20 januari 1976, waarin op overzichtelijke wijze is duidelijk gemaakt, welke concessies gedaan moesten worden om het peuterspeelzaalwerk in Zwolle te continueren.
In het kader van deze regeling, waarin gesproken wordt over "ten minste één leidster op 20 kinderen" definiëren wij een leidster, zoals in artikel 1, lid c staat.
Naast deze soort leidsters zijn er ook anderen, die niet gesalarieerd worden, maar meestentijds tegen een kleine vergoeding, leiding aan een peuterspeelzaal geven. De omschrijving van deze tweede soort leidster luidt:
"een vrijwilligster met wie geen arbeidsverhouding is aangegaan en die meestentijds over ervaring op het terrein van het peuterspeelzaalwerk beschikt." Onder ervaring verstaan wij onder meer het gevolgd hebben van een cursus van de Werkgemeenschap Kindercentra in Nederland.
De ingediende begroting van de centrale instellingen zullen door ons bekeken worden vanuit het oogpunt of er een redelijke verhouding bestaat tussen de te onderscheiden kostensoorten, zoals personeels-, activiteiten, huisvestings- en organisatiekosten. Wij gaan uit van één leidster op 20 kinderen, en de post organisatie- en activiteitenkosten van de aangesloten peuterspeelzalen zullen verhoudingsgewijs geen grote verschillen mogen vertonen.
Wat betreft de huisvestingkosten kunnen we geen globale richtlijnen opstellen; gestreefd dient te worden naar goede accommodaties in de geest van artikel 6, welk uitgangspunt meestal strijdig is met een lage huurprijs.
Over de door de peuterspeelzalen aan te vragen rijksbijdrage - welke zij in 1975 en 1976 hebben ontvangen - willen wij opmerken dat deze aanvraag via de gemeente bij C.R.M. conditie is om een aanvraag bij de gemeente om subsidie te doen.
Daar wij niet meer louter in de personeelskosten subsidiëren, zoals in de ingetrokken regeling stond vermeld, maar subsidiëren in het exploitatietekort, zullen door een niet te verwachten sterke stijging van de personeelskosten, niet wij maar de centrale instellingen voor het blok komen. De ingebouwde rem in artikel 2 en in de toelichting, daarop doen ons voor financiële "toestanden zoals in 1975" behoeden. Om de leidsters van de peuterspeelzalen een goede rechtspositie te geven, willen wij ons aansluiten bij de richtlijnen, welke de W.K.N. voor salariëring geeft; de financiële positie van de gemeente laat het niet toe om óók de W.K.N.-normen ten aanzien van het aantal peuters per leidster over te nemen.
Zoals wij al eerder hebben opgemerkt, hechten wij grote waarde aan goede en veilige accommodaties voor deze werksoort.
Voor de zeer nastrevenswaardige normen te stellen aan de ruimte, verwijzen wij naar het ter inzage gelegde "Discussiestuk over de normen" van de W.K.N.
Wat betreft de veiligheid van de verblijven denken wij aan:
Ook op de niet-aangesloten peuterspeelzalen achten wij in elk geval de veiligheidsnormen van toepassing.