Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zwolle

Subsidieregeling peuterspeelzalen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZwolle
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingSubsidieregeling peuterspeelzalen
CiteertitelSubsidieregeling peuterspeelzalen
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Wanneer krijgt een peuterspeelzaalinstelling subsidie?

De datum van de inwerkingtreding van het raadsbesluit van 19/12/1994 is een zo nauwkeurig mogelijke schatting

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

149 Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-01-200501-01-2015wijziging

19-12-1994

Onbekend

gb 1-2004.012

Tekst van de regeling

Intitulé

Subsidieregeling peuterspeelzalen

 

 

 

SUBSIDIEREGELING PEUTERSPEELZALEN

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    een centrale instelling:

    een rechtspersoonlijkheid bezittende instelling, die peuterspeelzalen beheert op plaatselijk niveau en is aangesloten bij de Stichting Werkgemeenschap Kindercentra in Nederland;

  • b.

    een peuterspeelzaal:

    een gelegenheid, waartegen geldelijke vergoeding, zonder winstoogmerk, kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar, onder verantwoorde leiding van ten minste één leidster op 20 kinderen, in een groep kunnen spelen gedurende ten minste twee aaneengesloten uren van de dag;

  • c.

    een leidster:

    een beroepskracht met wie een arbeidsverhouding is aangegaan en die beschikt over een diploma kleuterleidster of een diploma kinderverzorgster, of het diploma kinderbescherming, of welke over een daarmee gelijk te stellen opleidingsniveau en/of ervaring beschikt.

Artikel 2
  • a.

    Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in deze regeling aan een centrale instelling ten behoeve van een peuterspeelzaal subsidie verlenen tot een bedrag dat maximaal gelijk is aan het exploitatietekort van de betreffende peuterspeelzaal.

  • b.

    Subsidie op grond van deze regeling wordt slechts verleend, indien en voor zover de gemeenteraad de gelden heeft beschikbaar gesteld en de vereiste goedkeuringen daarop zijn verkregen. Aanvragen om subsidie moeten bij burgemeester en wethouders worden ingediend vóór 1 maart van het jaar, voorafgaande aan dat, waarvoor het wordt gevraagd.

  • c.

    Bij subsidieverlening geven burgemeester en wethouders prioriteit aan peuterspeelzalen in oude stadswijken en aan peuterspeelzalen in achterstandssituaties.

Artikel 3

Een centrale instelling dient jaarlijks een retributieschaal - die de geldelijke vergoeding aangeeft, waartegen kinderen de peuterspeelzaal kunnen bezoeken - vast te stellen en in acht te nemen. Deze behoeft de goedkeuring van burgemeester en wethouders.

Artikel 4

De salariëring van de peuterspeelzaalleidsters, met wie een arbeidsverhouding is aangegaan, dient te geschieden overeenkomstig de richtlijnen van de Stichting Werkgemeenschap Kindercentra in Nederland, voor zover die thans gelden en in de toekomst worden vastgelegd.

Artikel 5
  • a.

    Bij de eerste subsidieaanvraag dient te worden overlegd: een opgave van de ligging en indeling van het perceel of perceelsgedeelte, waarin de peuterspeelzaal is of zal worden gevestigd.

  • b.

    Bij de jaarlijkse subsidieaanvraag dienen te worden overlegd:

    • -

      de rekening van inkomsten en uitgaven van het afgelopen jaar, alsmede de balans, desgevraagd voorzien van bewijsstukken, naar de toestand op het einde van het afgelopen jaar;

    • -

      de begroting van inkomsten en uitgaven, voorzien van een toelichting, voor het jaar, waarvoor de aanvraag geldt;

    • -

      een retributieschaal;

    • -

      een opgave van het totaal aantal kinderen per speelzaal per 1 januari van het jaar, waarin men de aanvraag doet;

een overzicht van het aantal ochtenden, dat deze kinderen per week de speelzaal bezoeken, en voorts de verdeling van deze kinderen over de retributieschaal.

  • c.

    In het jaar, waarbinnen de aanvraag wordt gedaan, dient een verslag omtrent de werkzaamheden van de centrale instelling over het afgelopen jaar te worden overlegd, alsmede een opgave van de herkomst naar de buurt van de peuters.

Artikel 6

Burgemeester en wethouders stellen als voorwaarde voor subsidiëring, dat de centrale instelling de volgende eisen hanteert ten aanzien van de aangesloten peuterspeelzalen:

  • a.

    een ruimtelijke accommodatie en inrichting, die zoveel mogelijk beantwoordt aan de door de Stichting Werkgemeenschap Kindercentra in Nederland opgestelde normen;

  • b.

    het in de peuterspeelzaal werkzame personeel dient goed gezond te zijn;

  • c.

    de peuterspeelzaal dient veilig te zijn.

Artikel 7

Ondanks het bepaalde in artikel 1, sub b, is deze regeling niet van toepassing op instellingen of gedeelten daarvan voor zover ze reeds gesubsidieerd worden op grond van de Kleuteronderwijswet, of die gesubsidieerd worden als jeugd- en jongerenwerk, buurtwerk, respectievelijk opbouwwerk in bijzondere situaties, door het rijk en/of de gemeente en evenmin op verblijven uitsluitend bestemd om daarin kinderen van bezoekers en/of werknemers van - godsdienstige - bijeenkomsten, musea, tentoonstellingen, ontspanningsgelegenheden, ziekenhuizen, winkels bedrijven e.d. gedurende de duur van het bezoek, c.q. de arbeid te doen verblijven.

Artikel 8
  • a.

    In alle gevallen, waarin deze regeling niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

  • b.

    Op een subsidieaanvraag wordt beslist door de raad bij de vaststelling van de begroting van het betreffende dienstjaar.

  • c.

    Burgemeester en wethouders stellen de aanvrager binnen 8 weken na besluitvorming in de gemeenteraad in kennis van het genomen besluit in de vorm van een subsidiebeschikking.

Artikel 9

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel "Subsidieregeling peuterspeelzalen".

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ DE SUBSIDIEREGELING PEUTERSPEELZALEN

Bij artikel 1, lid a

De doelstelling van de Stichting Kindercentra Zwolle luidt:

De stichting stelt zich ten doel de uitvoering van sociaal-cultureel werk ten behoeve van peuters, met inachtneming van een zo groot mogelijke verantwoordelijkheid van ouders, c.q. voogden van de deelnemende peuters.

De doelstelling van de Stichting Peuterwerk Zwolle luidt:

De stichting stelt zich ten doel te werken ten dienste van ontplooiings- en opvangmogelijkheden voor jonge kinderen buiten het eigen gezin, met inachtneming van een zo groot mogelijke verantwoordelijkheid van ouders, c.q. voogden van de deelnemende peuters.

De verantwoordelijkheid van de ouders komt tot uitdrukking in het zitting hebben in het bestuur van één der centrale instellingen van ouders uit de aangesloten peuterspeelzalen.

Bij artikel 1, lid b

Hoewel de Stichting Peuterwerk Zwolle niet akkoord gaat met de zinsnede "ten minste één leidster op 20 kinderen", menen wij toch, hoewel deze situatie bij lange na niet ideaal is, dat gekozen moet worden voor voortgang van het werk in plaats van inkrimping van deze werksoort of het zelfs doen ophouden van de werkzaamheden.

Overigens verwijzen wij naar het raadsvoorstel nr. 29 van 20 januari 1976, waarin op overzichtelijke wijze is duidelijk gemaakt, welke concessies gedaan moesten worden om het peuterspeelzaalwerk in Zwolle te continueren.

Bij artikel 1, lid c

In het kader van deze regeling, waarin gesproken wordt over "ten minste één leidster op 20 kinderen" definiëren wij een leidster, zoals in artikel 1, lid c staat.

Naast deze soort leidsters zijn er ook anderen, die niet gesalarieerd worden, maar meestentijds tegen een kleine vergoeding, leiding aan een peuterspeelzaal geven. De omschrijving van deze tweede soort leidster luidt:

"een vrijwilligster met wie geen arbeidsverhouding is aangegaan en die meestentijds over ervaring op het terrein van het peuterspeelzaalwerk beschikt." Onder ervaring verstaan wij onder meer het gevolgd hebben van een cursus van de Werkgemeenschap Kindercentra in Nederland.

Bij artikel 2

De ingediende begroting van de centrale instellingen zullen door ons bekeken worden vanuit het oogpunt of er een redelijke verhouding bestaat tussen de te onderscheiden kostensoorten, zoals personeels-, activiteiten, huisvestings- en organisatiekosten. Wij gaan uit van één leidster op 20 kinderen, en de post organisatie- en activiteitenkosten van de aangesloten peuterspeelzalen zullen verhoudingsgewijs geen grote verschillen mogen vertonen.

Wat betreft de huisvestingkosten kunnen we geen globale richtlijnen opstellen; gestreefd dient te worden naar goede accommodaties in de geest van artikel 6, welk uitgangspunt meestal strijdig is met een lage huurprijs.

Over de door de peuterspeelzalen aan te vragen rijksbijdrage - welke zij in 1975 en 1976 hebben ontvangen - willen wij opmerken dat deze aanvraag via de gemeente bij C.R.M. conditie is om een aanvraag bij de gemeente om subsidie te doen.

Bij artikel 3

In het geval, dat beide centrale instellingen twee verschillende retributieschalen indienen, zullen wij, na overleg met de instellingen, tot één retributieschaal komen, geldend voor alle aangesloten peuterspeelzalen.

Bij artikel 4

Daar wij niet meer louter in de personeelskosten subsidiëren, zoals in de ingetrokken regeling stond vermeld, maar subsidiëren in het exploitatietekort, zullen door een niet te verwachten sterke stijging van de personeelskosten, niet wij maar de centrale instellingen voor het blok komen. De ingebouwde rem in artikel 2 en in de toelichting, daarop doen ons voor financiële "toestanden zoals in 1975" behoeden. Om de leidsters van de peuterspeelzalen een goede rechtspositie te geven, willen wij ons aansluiten bij de richtlijnen, welke de W.K.N. voor salariëring geeft; de financiële positie van de gemeente laat het niet toe om óók de W.K.N.-normen ten aanzien van het aantal peuters per leidster over te nemen.

Bij artikel 6

Zoals wij al eerder hebben opgemerkt, hechten wij grote waarde aan goede en veilige accommodaties voor deze werksoort.

Voor de zeer nastrevenswaardige normen te stellen aan de ruimte, verwijzen wij naar het ter inzage gelegde "Discussiestuk over de normen" van de W.K.N.

Wat betreft de veiligheid van de verblijven denken wij aan:

  • -

    brandveiligheid;

  • -

    veiligheid van de elektrische installatie;

  • -

    beveiliging van het glasoppervlak;

  • -

    de gebruikte verfsoorten in een peuterspeelzaal dienen loodvrij en niet giftig te zijn;

  • -

    het EHBO-trommeltje dient, steeds goed gevuld, bij de hand te zijn.

Ook op de niet-aangesloten peuterspeelzalen achten wij in elk geval de veiligheidsnormen van toepassing.

Bij artikel 7

Wellicht ten overvloede wijzen wij er op, dat het kinderdagverblijf "De Til"

van de Vereniging Kinderzorg niet onder deze regeling valt.