Organisatie | Noordoostpolder |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder 2014 |
Citeertitel | Besluit voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder 2014 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2015 | intrekking | 02-12-2014 Gemeenteblad 2014, 82174 | 283656 | |
01-01-2014 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 17-12-2013 De Noordoostpolder, 19-12-2013 | 2013-214507 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder;
Overwegende dat het de bevoegdheid heeft om regels te stellen omtrent de te verstrekken voorzieningen, financiële tegemoetkomingen, eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten en het persoonsgebonden budget in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);
gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning, het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Algemene Maatregel van Bestuur) en de verordening voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder 2014;
Vast te stellen het navolgende
Het primaat van verhuizen zoals bedoeld in artikel 8 lid 3 van de Verordening kan worden toegepast als het bedrag van de woonvoorziening(en) meer dan € 3000,- bedraagt.
Het bedrag dat de ongehuwde persoon die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt dient te betalen, bedraagt € 19,00 per vier weken bij een inkomen tot € 23.295-. Indien het inkomen meer bedraagt, wordt het bedrag van € 19,00 verhoogd met 1/13 deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 23.295-.
Het bedrag dat de ongehuwde persoon die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt dient te betalen, bedraagt € 19,00 per vier weken bij een inkomen bij een inkomen tot € 16.456,-. Indien het inkomen meer bedraagt, wordt het bedrag van € 19,00 verhoogd met 1/13 deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 16.456,-.
Het bedrag dat gehuwde personen indien een van beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt of beiden die leeftijd nog niet hebben bereikt, dienen te betalen bedraagt € 27,20 per vier weken bij een gezamenlijk inkomen van € 29.174,-. Indien het gezamenlijke inkomen meer bedraagt, wordt het bedrag van € 27,20 verhoogd met 1/13 deel van 15% van het verschil tussen het gezamenlijke inkomen en € 29.174,-.
Het bedrag dat gehuwde personen die beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dienen te betalen bedraagt € 27,20 per vier weken bij een gezamenlijk inkomen van € 22.957,-. Indien het gezamenlijke inkomen meer bedraagt, wordt het bedrag van € 27,20 verhoogd met 1/13 deel van 15% van het verschil tussen het gezamenlijke inkomen en € 22.957,-.
Het college geeft de budgethouder per kwartaal een voorschot op het verleende PGB regulier. Indien cliënt kiest voor een PGB dienstverlening aan huis, dan wordt in dit geval het verleende PGB maandelijks middels een machtiging achteraf door de gemeente aan de Bemiddelings- en serviceorganisatie overgemaakt.
Indien het college op basis van een verantwoording als bedoeld in artikel 17 lid 5 van de Verordening van mening is dat een voorschot is gebruikt voor andere betalingen dan de betalingen waarvoor het PGB is toegekend deelt het college dit binnen zes weken na ontvangst van de desbetreffende verantwoording aan de budgethouder mee.
De budgethouder sluit een schriftelijke overeenkomst met de persoon of de instantie bij wie hij de huishoudelijke ondersteuning betrekt waarin ten minste de volgende afspraken zijn opgenomen:
Een declaratie van een persoon bij wie de budgethouder de huishoudelijke ondersteuning betrekt, bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het sociaal fiscaal nummer en de naam en het adres van de persoon bij wie de budgethouder de huishoudelijke ondersteuning betrekt, en wordt door deze persoon ondertekend;
Een declaratie van een instantie bij wie een budgethouder de huishoudelijke ondersteuning betrekt, bevat het btw-nummer van die instantie, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het tarief, het aantal te betalen uren, en de naam en het adres van de instantie, en wordt namens de instantie ondertekend.
De budgethouder kan de verplichting opgelegd worden om binnen twee weken na het einde van ieder kwartaal of het einde van het jaar door middel van invulling van een daartoe aan door het college verstrekt formulier aan het college verantwoording af over de volledige benutting van het budget als een beroep wordt gedaan op de betaling als bedoeld in artikel 7 lid 3 van dit Besluit.
Bij de verantwoording over het laatste kwartaal van een kalenderjaar, dan wel in het kalenderjaar waarin de budgetperiode eindigt, het laatste kwartaal in de budgetperiode, voegt de budgethouder per persoon of instantie bij wie hij de huishoudelijke ondersteuning betrekt een door het college verstrekt formulier waarop naam, adres en sociaal-fiscaal nummer van de persoon respectievelijk naam, adres en BTW-nummer van de instantie heeft aangetekend, alsmede het in dat kalenderjaar aan die persoon of die instantie betaalde bedrag.
Lid 1 en 2 is niet van toepassing indien PGB-houder kiest om huishoudelijke ondersteuning categorie 1 in te kopen op grond van de Regeling Dienstverlening aan huis (PGB dienstverlening aan huis) en zich hierbij laat ondersteunen door een Bemiddelings- en serviceorganisatie. Is dit het geval, dan:
machtigt PGB-houder de gemeente het budget PGB dienstverlening aan huis rechtstreeks over te maken naar de Bemiddelings- en serviceorganisatie. De gemeente maakt het verleende PGB maandelijks achteraf over aan de Bemiddelings- en serviceorganisatie en maakt werkafspraken met de Bemiddelings- en serviceorganisatie.
Het PGB voor de overige voorzieningen wordt berekend met een maximum van100 % van de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten.
Bij de verlening van een PGB worden de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:
Bij de verlening van een financiële tegemoetkoming wordt de ontvanger van deze tegemoetkoming de volgende verplichtingen opgelegd:
De beschikking tot het verlenen van een financiële tegemoetkoming bevat, naast de motivering genoemd in artikel 26 van de wet, ten minste de volgende gegevens:
De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de kosten van onderhoud en keuring van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 8 lid 9 sub d van de Verordening bedraagt maximaal:
In bovengenoemde bedragen zijn opgenomen de kosten van de keuring door het Liftinstituut (50%), almede de kosten van de noodzakelijke assistentie door de onderhoudsfirma (eveneens 50 %) |
De hoogte van de financiële tegemoetkoming in tijdelijke huisvesting als het gaat om het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woning als bedoeld in artikel 8 lid 9 sub e van de Verordening wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten met een maximum van € 1.215,04.
De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving van een woning die voor meer dan € 4.805,03 maar minder dan € 12.012,07 is aangepast als bedoeld in artikel 8 lid 9 sub f van de Verordening wordt vastgesteld op grond van de kale huur van de woonruimte met een maximum per maand op basis van de in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag vastgestelde huurgrens. De tegemoetkoming wordt verstrekt voor een periode van maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand niet voor vergoeding in aanmerking komt.
De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving van een woning die voor meer dan € 12.012,07 is aangepast als bedoeld in artikel 8 lid 9 sub f van de Verordening wordt vastgesteld op grond van de kale huur van de woonruimte met een maximum per maand op basis van de in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag vastgestelde huurgrens. De tegemoetkoming wordt verstrekt voor een periode van maximaal één jaar, waarbij de eerste maand niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten € 961,62.
Het college kan een systeem van nazorg instellen waarbij periodiek onderzoek wordt gedaan naar het gebruik van een voorziening.