Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Overbetuwe

Verordening persoonlijk minimabudget gemeente Overbetuwe 2014

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Overbetuwe
Officiële naam regelingVerordening persoonlijk minimabudget gemeente Overbetuwe 2014
CiteertitelVerordening persoonlijk minimabudget gemeente Overbetuwe 2014
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, artikel 36
  2. Gemeentewet, artikel 147

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-01-201401-01-201401-01-2015nieuwe regeling

07-01-2014

www.officielebekendmakingen.nl, 17 januari 2014, nr. 2292

13rb000157

Tekst van de regeling

Onderwerp: Verordening persoonlijk minimabudget gemeente Overbetuwe 2014

Ons kenmerk: 13RB000157

Nr. 14a

De raad van de gemeente Overbetuwe;

gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders van 12 november 2013;

gelezen het advies van de voorbereidende vergadering van 17 december 2013;

gelezen het advies van de Participatieraad van 4 oktober 2013;

gelet op artikel(en) 36 van de Wet werk en bijstand en 147 van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de

Verordening persoonlijk minimabudget

gemeente Overbetuwe 2014

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    alleenstaande: de alleenstaande als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a. van de wet;

  • b.

    bestuurlijke boete: boete als bedoeld in artikel 18a Wet werk en bijstand

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • d.

    gezin: het gezin als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c van de wet;

  • e.

    inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’; een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op de langdurigheidstoeslag als inkomen gezien;

  • f.

    kind: het ten laste komende kind als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e. van de wet;

  • g.

    maatregelverordening: Maatregelverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Overbetuwe 2013;

  • h.

    norminkomen: 110% van de op de belanghebbende(n) van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 2 van de wet, inclusief eventuele toeslagen en verlagingen op grond van hoofdstuk 3, paragraaf 3 van de wet;

  • i.

    peildatum: de datum waarop op enig moment het recht op het persoonlijk minimabudget ontstaat, voor zover die datum niet ligt voor de datum van aanvraag van het persoonlijk minimabudget;

  • j.

    persoonlijk minimabudget: de langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de wet;

  • k.

    referteperiode: een periode van 12 aaneengesloten maanden voorafgaand aan de peildatum;

  • l.

    wet: de Wet werk en bijstand;

  • m.

    WSF: Wet Studiefinanciering 2000;

  • n.

    WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 2 Recht op het persoonlijk minimabudget

Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen per maand niet hoger is geweest dan het norminkomen.

Artikel 3 Geen recht op het persoonlijk minimabudget

Geen recht op het persoonlijk minimabudget bestaat, als:

  • a.

    de belanghebbende een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, een studie volgt als genoemd in de WSF of anderszins door het Rijk bekostigd onderwijs volgt;

  • b.

    de belanghebbende in de referteperiode een gedraging als bedoeld in artikel 7, derde lid (derde categorie) of artikel 7, vierde lid (vierde categorie) van de maatregelverordening heeft verricht en daarvoor een maatregel opgelegd heeft gekregen.

  • c.

    de belanghebbende op grond van schending van de inlichtingenplicht, hetgeen geleid heeft tot een benadelingsbedrag, een bestuurlijke boete opgelegd heeft gekregen.

Artikel 4 Aanvraagformulier

De aanvraag om het persoonlijk minimabudget moet door middel van een daartoe door het college vastgesteld aanvraagformulier worden ingediend.

Artikel 5 Gehuwden

  • 1.

    Gehuwden, als bedoeld in artikel 3 van de wet, komen alleen in aanmerking voor het persoonlijk minimabudget, als beide partners aan alle voorwaarden voor toekenning van het persoonlijk minimabudget voldoen.

  • 2.

    Als één van de gehuwden op grond van de wet is uitgesloten van het recht op bijstand, heeft de ander, als deze aan alle voorwaarden voor toekenning van het persoonlijk minimabudget voldoet, recht op het persoonlijk minimabudget naar de norm van een alleenstaande, dan wel, als er sprake is van (een) kind(eren), van een gezin.

  • 3.

    Als één van de gehuwden in een inrichting verblijft, is op het gezin de norm van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a. van deze verordening van toepassing.

Artikel 6 Hoogte van het persoonlijk minimabudget

  • 1.

    De hoogte van het persoonlijk minimabudget bedraagt:

    • a.

      voor gezinnen: 40% van de bijstandsnorm, genoemd in artikel 21, aanhef en onder c. van de wet;

    • b.

      voor alleenstaanden: 40% van de bijstandsnorm, genoemd in artikel 21, aanhef en onder a. van de wet, vermeerderd met 40% van de maximale toeslag, genoemd in artikel 25, tweede lid van de wet;

    • c.

      voor een gezin, verblijvend in een inrichting: 40% van de bijstandsnorm, genoemd in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder b. van de wet, vermeerderd met 40% van het bedrag, genoemd in artikel 23, tweede lid, aanhef en onder b. van de wet;

    • d.

      voor een alleenstaande, verblijvend in een inrichting: 40% van de bijstandsnorm, genoemd in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a. van de wet, vermeerderd met 40% van het bedrag, genoemd in artikel 23, tweede lid, aanhef en onder a. van de wet.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt uitgegaan van de bijstandsnorm en toeslag, exclusief vakantietoeslag.

  • 3.

    De hoogte van het persoonlijk minimabudget wordt naar boven afgerond tot het eerste gehele getal.

  • 4.

    De hoogte van het persoonlijk minimabudget wordt bepaald aan de hand van de bijstandsnorm en toeslag, zoals deze gelden per 1 januari van het jaar, waarin de peildatum gelegen is.

Artikel 7 Verhoging van het persoonlijk minimabudget

  • 1.

    Als op grond van deze verordening recht bestaat op het persoonlijk minimabudget, wordt het persoonlijk minimabudget verhoogd met:

    • a.

      € 50,00 per kind, dat op de peildatum basisonderwijs volgt;

    • b.

      € 100,00 per kind, dat op de peildatum voortgezet onderwijs volgt;

    • c.

      € 100,00 per gezinslid, dat op de peildatum voldoet aan het bepaalde in het tweede lid;

    • d.

      € 100,00 voor een alleenstaande, die op de peildatum voldoet aan het bepaalde in het tweede lid.

  • 2.

    2. Een gezinslid of een alleenstaande komt in aanmerking voor verhoging van het persoonlijk minimabudget als genoemd in het eerste lid onder c. en d., als:

    • a.

      de belanghebbende in de referteperiode gebruik heeft gemaakt van een voorziening die is toegekend op grond van de WMO, óf

    • b.

      de belanghebbende op de peildatum ten minste 5 jaar onafgebroken aangewezen is geweest op een uitkering op grond van de wet, de IOAW of een arbeidsongeschikt-heidsuitkering, omdat belanghebbende wegens medische redenen een ontheffing van de arbeidsplicht heeft, óf

    • c.

      de belanghebbende op de peildatum de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Artikel 8 Overeenkomstige toepassing

Deze verordening is van overeenkomstige toepassing op een gezin, waarvan minstens één meerderjarige de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en op een alleenstaande, die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Artikel 9 Hardheidsclausule

Het college kan één of meer artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing, gelet op het belang van het verstrekken van een persoonlijk minimabudget aan belanghebbenden met een langdurig laag inkomen, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 10 Intrekking oude regeling

De Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Overbetuwe 2009, zoals vastgesteld bij besluit van 31 maart 2009 en gewijzigd bij besluit van 20 december 2011, wordt ingetrokken.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na de datum van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2014.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening persoonlijk minimabudget gemeente Overbetuwe 2014.

Aldus besloten in zijn openbare vergadering

van 7 januari 2014.

DE RAAD VOORNOEMD,

de griffier,de voorzitter,
   
   
A.J. van den Brink MBA.drs A.S.F. van Asseldonk.

Algemene toelichting

De nota minimabeleid Arm in Arm noemt vier pijlers van het nieuwe minimabeleid. Dit zijn de volgende:

  • Algemene voorzieningen voor huishoudens met een inkomen tot maximaal 110% van de geldende bijstandsnorm

  • De GelrePas

  • Het Persoonlijk Minimabudget

  • Individuele bijzondere bijstand

    Deze verordening bevat een uitwerking van het persoonlijk minimabudget (PMB). Deze verordening vervangt de Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Overbetuwe 2009, gewijzigd bij besluit van 20 december 2011 en de Verordening Maatschappelijke particpatie gemeente Overbetuwe 2011.

    Op grond van artikel 8 lid 2 onderdeel b WWB moet de gemeenteraad bij verordening regels vast leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels moeten in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig, laag inkomen, zoals die in artikel 36 lid 1 WWB worden gebruikt.

    Om optimaal te kunnen bijdragen aan de doelstellingen van het nieuwe minimabeleid is de langdurigheidstoeslag, een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand, hiermee in overeenstemming gebracht. Daarnaast is de naam aangepast aan een meer passende benaming, namelijk Persoonlijk minimabudget.

    De langdurigheidstoeslag als basis voor het PMB

    De nota Arm in Arm legt vast dat we het PMB invoeren ter vervanging van de volgende, gemeentelijke minimaregelingen :

  • Regeling duurzame gebruiksgoederen

  • Regeling Personal Computer

  • Categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken en gehandicapten

  • Regeling indirecte schoolkosten

    De basis voor het PMB is de langdurigheidstoeslag van artikel 36 Wet werk en bijstand (WWB). Elke belanghebbende van 21 jaar of ouder, die minimaal 12 aaneengesloten maanden aangewezen is op een inkomen van maximaal 110% van de geldende bijstandsnorm én geen vermogen heeft, komt voor het PMB in aanmerking.

    Deze verordening werkt de voorwaarden voor het verstrekken van het PMB en de mogelijkheden tot verhoging van dit budget nader uit.

    Artikelsgewijze toelichting

    Artikel 1 Begripsomschrijvingen

    De begrippen die we in de verordening gebruiken, hebben eenzelfde betekenis als de omschrijving in de WWB en in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

    Onderdeel d: We gaan met het begrip ‘inkomen’ in deze verordening op dezelfde manier om als in het kader van de uitvoering van de WWB door een verbinding te maken met artikel 32 WWB. We rekenen bijvoorbeeld vrijgelaten inkomsten (zie artikel 31, tweede lid WWB) ook in het kader van deze verordening niet tot het inkomen van de belanghebbende(n).

    De tweede zin van dit onderdeel is noodzakelijk om een bijstandsuitkering wel tot het inkomen van de belanghebbende(n) te kunnen rekenen.

    Artikel 2 Recht op het persoonlijk minimabudget

    Met deze bepaling voldoen we aan de verplichting van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d. WWB. De begrippen ‘langdurig’ en ‘laag’ beschrijven we in artikel 1, onderdelen d, g en j van deze verordening.

    Artikel 3 Geen recht op het persoonlijk minimabudget

    Artikel 36, eerste lid WWB bepaalt dat er alleen recht op een langdurigheidstoeslag bestaat, als er ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ is. Personen die een opleiding/studie volgen, hebben wel uitzicht op inkomenverbetering. Op die grond zijn zij uitgesloten van het recht op het persoonlijk minimabudget, zoals neergelegd in onderdeel a van dit artikel.

    Let op: Dit geldt ook voor personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt die op korte termijn zicht hebben op uitstroom naar werk (lees: uitzicht op inkomensverbetering).

    Onderdeel b: in de Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Overbetuwe 2009 was deze afwijzingsgrond opgenomen, De bedoeling hiervan is dat alleen een maatregel van de derde of vierde categorie tot afwijzing van de toeslag zou leiden. Deze situatie blijft zo, zo blijkt uit onderdeel b van dit artikel. In de verordening uit 2009 stond expliciet vermeld dat alleen een maatregel in de laatste 12 maanden van de referteperiode tot afwijzing van de toeslag zou leiden. Deze bepaling komt niet meer terug in deze verordening, aangezien de referteperiode is teruggebracht van 36 naar 12 maanden.

    Tenslotte is een opgelegde bestuurlijke boete- als belanghebbende in de referteperiode van twaalf maanden de inlichtingenplicht heeft geschonden en daarmee de gemeente Overbetuwe financieel benadeeld heeft- ook een reden om het persoonlijk minimabudget niet toe te kennen .

    Artikel 4 Aanvraagformulier

    Artikel 36, eerste lid WWB bepaalt dat we de toeslag op aanvraag toekennen. Deze bepaling in de verordening bepaalt nadrukkelijk dat belanghebbende de aanvraag indient met een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

    Artikel 5 Gehuwden

    In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat beide partners moeten voldoen aan alle voorwaarden voor het recht op het persoonlijk minimabudget. Als dat niet het geval is, wijzen wij de aanvraag af.

    Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op de situatie als bedoeld in artikel 24 WWB. Als één van beide partners geen recht heeft op bijstand (en daarmee dus ook niet op het persoonlijk minimabudget) en de andere partner voldoet wel aan alle voorwaarden, dan heeft de andere partner recht op het persoonlijk minimabudget naar de norm voor een alleenstaande, dan wel naar de norm voor een gezin (een alleenstaande ouder valt namelijk ook onder de definitie van een ‘gezin’). Dit betekent voor gehuwden met kinderen dat, als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op bijstand, de andere partner toch een gezin blijft (omdat we deze ouder beschouwen als een alleenstaande ouder). De hoogte van het persoonlijk minimabudget blijft dan hetzelfde, omdat er maar twee normen zijn: één voor een gezin en één voor een alleenstaande.

    Artikel 23, derde lid WWB ziet op de situatie dat één van de gehuwden in een inrichting verblijft. De uitkeringsnorm is dan de som van de norm voor de gehuwde in een inrichting en de norm voor de gehuwde buiten de inrichting. Ter voorkoming van een dergelijke berekening ten aanzien van het persoonlijk minimabudget, bepaalt voormeld artikel dat we ook als één van de gehuwden in een inrichting verblijft, het persoonlijk minimabudget toekennen naar de norm voor een gezin, verblijvend buiten een inrichting. Verblijven beide partners in een inrichting, dan is artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c. van deze verordening van toepassing, zo volgt uit het bepaalde in het derde lid van dit artikel.

    Artikel 6 Hoogte van het persoonlijk minimabudget

    In de afgelopen jaren is de hoogte van de langdurigheidstoeslag een afgeleide geweest van de hoogte van de verschillende bijstandsnormen en –toeslagen. We hebben in het eerste lid van dit artikel dan ook geen bedragen opgenomen, maar gaan uit van een percentage. In de afgelopen jaren bedroeg dit percentage 40% van de bijstandsnorm (inclusief maximale toeslag, exclusief vakantiegeld). De verordening gaat ook uit van dit percentage (NB De Nota Arm in Arm gaat van even hoge bedragen uit).

    Personen die in een inrichting verblijven, kunnen ook in aanmerking komen voor het persoonlijk minimabudget (eerste lid, sub c. en d.). Voor de beoordeling van het recht op het persoonlijk minimabudget brengen we de AWBZ-bijdrage voor verblijf in de inrichting op het inkomen in mindering. Het restantinkomen zetten we vervolgens af tegen de norm voor verblijf in een inrichting om het recht op het persoonlijk minimabudget te bepalen.

    De Nota Arm in Arm gaat uit van twee soorten normen, één van gezinnen en één voor alleenstaanden. De verordening bevat dan ook geen norm meer voor een alleenstaande ouder.

    Op grond van het tweede lid stellen we de hoogte van het persoonlijk minimabudget vast aan de hand van de hoogte van de bijstandsnorm (eventueel inclusief toeslag), exclusief vakantietoeslag.

    Nu we de hoogte van het persoonlijk minimabudget vaststellen aan de hand van een percentage van de bijstandsnorm, is de kans groot dat de uitkomst van die som niet op een geheel getal uitkomt. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat dit uiteindelijk wel het geval is. Een voorbeeld:

    Norm gehuwden (exclusief vakantiegeld) = € 1.255,86 x 40% = € 502,344. De hoogte van het persoonlijk minimabudget voor gehuwden bedraagt dan € 503,00.

    De hoogte van het persoonlijk minimabudget berekenen we jaarlijks, op grond van het bepaalde in het vierde lid, op basis van de hoogte van de bijstandsnormen en toeslagen per 1 januari van het betreffende jaar. Hiermee voorkomen wij dat de hoogte van het persoonlijk minimabudget tijdens het kalenderjaar (meerdere malen) moeten wijzigen.

    Artikel 7 Verhoging van het persoonlijk minimabudget

    De school€xtra bijdrage uit de nota Arm in Arm hebben we opgenomen in de onderdelen a. en b., zoals vermeld in het eerste lid.

    Deze bijdrage is bedoeld voor de maatschappelijke ontwikkeling van het kind. Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel g en lid 2 onderdeel d WWB moet de gemeenteraad bij verordening regels vaststellen met betrekking tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of beroepsonderwijs volgen. Deze regels moeten in ieder geval invulling geven aan het begrip maatschappelijke participatie zoals dat in artikel 35 lid 5 WWB wordt gebruikt.

    De onderdelen c. en d. in het eerste lid bevatten de verhoging van het persoonlijk minimabudget voor de ‘vrijgestelden van arbeidsplicht’ en de chronisch zieken en gehandicapten. Deze werken we inhoudelijk uit in het tweede lid.

    Het tweede lid, onderdeel a. geeft personen, die vroeger onder de regeling voor categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken en gehandicapten vielen, recht op een aanvulling op het persoonlijk minimabudget. De bepaling dat er recht bestaat op een bijdrage, als belanghebbenden een beroep doen op de Wtcg (Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten) hebben wij niet overgenomen, aangezien de Wtcg per 1 januari 2014 vervalt.

    Onderdeel b. van het tweede lid regelt de verhoging van het budget voor ‘vrijgestelden van arbeidsplicht’. Onder deze categorie vallen personen die 5 jaar of langer zijn aangewezen zijn op een WWB-, IOAW- of arbeidsongeschiktheidsuitkering, omdat die persoon wegens medische redenen is vrijgesteld van de arbeidsplicht. Als iemand 5 jaar of langer over een dergelijke uitkering beschikt, is zijn afstand tot de arbeidsmarkt aanzienlijk. Voor deze categorie is artikel 36 WWB onder meer in het leven geroepen. De otnheffing van de arbeidsplicht is moeilijker te controleren als de belanghebbende een uitkering heeft bij een andere instantie dan de gemeente.

    Onderdeel c. van het tweede lid geeft pensioengerechtigden, zonder nadere voorwaarden, recht op verhoging van het persoonlijk minimabudget. De gedachte hierachter is dat pensioengerechtigden geen mogelijkheid meer hebben om hun inkomenssituatie structureel te verbeteren.

    Artikel 8 Overeenkomstige toepassing

    Artikel 36, eerste lid WWB bepaalt dat het recht op langdurigheidstoeslag bestaat voor personen van 21 jaar of ouder, maar niet ouder dan de pensioengerechtigde leeftijd. Het persoonlijk minimabudget moet, in de visie van de gemeenteraad, echter open staan voor iedereen van 21 jaar of ouder. Omdat artikel 36, eerste lid WWB toekenning van de toeslag beperkt tot personen, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, is een gemeentelijke regeling (minimabeleid) noodzakelijk om beide groepen gelijk te stellen.

    Door de verordening in artikel 8 van overeenkomstige toepassing te verklaren op personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, komen aan pensioengerechtigden dezelfde rechten toe als aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt. Het enige verschil is dat het persoonlijk minimabudget voor personen, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, bijzondere bijstand is en voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd wel hebben bereikt, minimabeleid.

    Artikel 9 Hardheidsclausule

    Dit artikel opent de mogelijkheid om, in gevallen waarin toepassing van de verordening – gegeven het doel en strekking ervan – een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, (een onderdeel van) de verordening buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. De toepassing van deze mogelijkheid beperkt zich overigens wel tot het op het moment van het vaststellen van deze verordening niet voorziene gevallen en tot (eventuele) onbillijkheden van overwegende aard. De te treffen voorziening, waarin de verordening dus niet voorziet, moet wel binnen de doelstelling van de verordening passen. Ook moeten we de verordening er vervolgens op aanpassen, omdat het immers een voorzienbaar geval is geworden.

    Artikel 10 Intrekking oude regeling

    Met dit artikel trekken we de Verordening Maatschappelijke participatie gemeente Overbetuwe 2011 en de bestaande Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Overbetuwe 2009 in. Deze verordening is (voor het eerst en ook het laatst) gewijzigd met de vaststelling van de Wijzigingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Overbetuwe 2011.

    Artikel 11 Inwerkingtreding

    Dit artikel behoeft geen toelichting.

    Artikel 12 Citeertitel

    Dit artikel behoeft geen toelichting.