Organisatie | Winterswijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid in 2014 en volgende jaren |
Citeertitel | Beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid in 2014 en volgende jaren |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet werk en bijstand
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-01-2014 | 01-01-2014 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 26-11-2013 Gemeenteblad 2014, 4580 | 2013-008257 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
chronisch zieken: langdurig zieken met (lichamelijke en / of geestelijke) beperkingen die kunnen leiden tot de inzet van WMO en/of AWBZ - hulpverlening. Als chronisch ziek gelden ook personen die in aanmerking komen voor de compensatie chronisch zieken van het CAK of met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of hoger. Deze regeling geldt ook voor kinderen, indien de ouders ten minste in aanmerking komen voor de tegemoetkoming ouder van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG). Het chronische houdt in dat de persoon niet beter zal worden.
Onder bijzondere bijstand wordt verstaan het verlenen van bijstand aan de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin voor zover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan, en deze kosten naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking worden genomen.
Een aanvraag om bijzondere bijstand moet worden ingediend voordat, of vlak nadat, de kosten zijn gemaakt, in ieder geval binnen één maand. De ingangsdatum van de bijzondere bijstand is op zijn vroegst de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn gemaakt (Indien de aanvraag binnen één maand is gedaan). De ingangsdatum wordt gekoppeld aan de ingangsdatum van het draagkrachtjaar, tenzij het draagkrachtjaar al op een eerder moment is begonnen.
Hoofdstuk 2. Draagkracht, drempelbedrag, inkomen en vermogen.
De financiële draagkracht wordt gevormd door:
1.Gedurende de periode dat een uitkering op grond van de WWB, IOAW of IOAZ wordt ontvangen, heeft men geen draagkracht, op voorwaarde dat het vermogen dat toelaat. Dit geldt eveneens voor een uitkering op grond van het Bijstandsbesluit Zelfstandigen, de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA en WAO en de Wet Werk en Arbeidsondersteuning Jonggehandicapten [Wajong]), mits dit inkomen niet hoger is dan 110% van de geldende bijstandsnorm. Dit geldt uitsluitend bij volledige arbeidsongeschiktheid en berekend op basis van het minimumdagloon.
Meerinkomen. Voor de vaststelling van de draagkracht neemt het Dagelijks Bestuur het bedrag in aanmerking, waarmee de inkomsten (zoals bedoeld in artikel 31 van de WWB) de som overschrijden van de op grond van de WWB toepasselijke uitkeringen vermeerderd met 10% en houden we geen rekening met de eventuele van toepassing zijnde aanvullende bijzondere bijstand op grond van deze beleidsregels. Het bedoelde bedrag wordt verder aangeduid met de term ‘meerinkomen’.
Vaststelling jaarinkomen. Bij de vaststelling van het jaarinkomen wordt ten aanzien van regelmatig binnen het jaar genoten inkomsten uitgegaan van de hoogte van deze inkomsten over de laatste gebruikelijke betalingsperiode voorafgaand aan het tijdstip waarop de draagkrachtperiode aanvangt (zie hieronder).
Onregelmatig genoten inkomsten.
1. Bij de vaststelling van het jaarinkomen worden niet regelmatig binnen het jaar genoten inkomsten bepaald op het gemiddelde van de som van deze inkomsten over de drie maanden voorafgaand aan het tijdstip waarop de draagkrachtperiode aanvangt of de aanvraag om bijstand is ingediend (zie hieronder).
2. Bij de toepassing van bovenstaande kan rekening worden gehouden met een wijziging van omstandigheden die binnen een periode van een jaar kan optreden.
De pensioenvrijlating geldt alleen voor algemene bijstand (artikel 33 lid 5 WWB) en is geen vrijlating bij de draagkrachtberekening voor bijzondere bijstand.
De draagkracht in het inkomen wordt vastgesteld op 20% van het verschil tussen het netto meerinkomen (per maand) en 110% van de voor betrokkene geldende bijstandsnorm tot een bedrag van € 125, - 50% van het meerdere (inclusief vakantietoeslag) (Zie schema en tabel bijlage 1 en 2).
Let op: dit is niet hetzelfde als afloscapaciteit / reserveringsruimte
Het vermogen van de aanvrager wordt ten volle als financiële draagkracht aangemerkt voor zover dat hoger is dan de vermogensgrens genoemd in artikel 34 van de WWB. Met betrekking tot het vermogen, gebonden in de door de belanghebbende of zijn gezin in eigendom bewoonde woning met bijbehorend erf, zijn de regels van de WWB van overeenkomstige toepassing. (Zie ook artikel 21)
een auto/motor/caravan/pleziervaartuig waarvan de dagwaarde op het moment van de aanvraag € 7.000, - of meer bedraagt. Het meerdere boven dit bedrag geldt als vermogen. Dit geldt alleen voor een eerste auto/motor/caravan/pleziervaartuig. Vanaf een tweede auto/motor/caravan/pleziervaartuig dient de waarde volledig tot het vermogen te worden gerekend.
Hoofdstuk 3. Voorliggende voorzieningen.
Artikel 15 Voorliggende voorzieningen
Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorzieningen als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
De premie voor de basiszorgverzekering en aanvullende zorgverzekering behoort tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit een inkomen op bijstandsniveau kan worden betaald, terwijl voor het restant de zorgtoeslag een passende en toereikende voorliggende voorziening is.
Bijstandsverlening voor de premie basisverzekering is daardoor uitgesloten.
Deze collectieve zorgverzekering minima voor ziektekosten wordt gezien als een adequate voorliggende voorziening. Indien cliënten voor bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan bijstand aanvragen zónder dat men deze collectieve zorgverzekering heeft, wordt in beginsel géén bijzondere bijstand verstrekt voor de vergoeding welke ontvangen zou zijn wanneer men wél aanvullend én collectief aanvullend verzekerd was geweest. In het individuele geval worden de kosten, waarvoor geen vergoeding plaatsvindt, als niet noodzakelijk aangemerkt.
Het niet hebben van een aanvullende zorgverzekering kan overigens niet gezien worden als een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid om te voorzien in de kosten van het bestaan. Het gaat hierbij immers om het noodzakelijkheidoordeel. Er wordt verder géén bijzondere bijstand verstrekt voor de premies van de aanvullende verzekering. (zie ook lid 4 van dit artikel)
Hoofdstuk 4. Mogelijke vormen van bijzondere bijstand.
Indien de overwaarde van het vermogen verbonden in de woning meer bedraagt dan in het eerste lid bedoelde bedrag, is bijzondere bijstand of een verstrekking uit het minimabeleid om niet mogelijk. De verstrekking mag (op jaarbasis) niet meer bedragen dan de voor betrokkene geldende norm voor algemene bijstand per maand (incl. vakantietoeslag).
Bedraagt de verstrekking (op jaarbasis) meer dan de voor betrokkene geldende maandnorm, dan wordt het vrij te laten bedrag van het vermogen verbonden in de eigen woning, overeenkomstig artikel 34, lid 2 en sub d van de WWB vastgesteld. De verstrekkingen (boven de in lid 2 genoemde maandnorm) worden in dat geval bij verkoop van de woning teruggevorderd.
Er wordt geen limitatieve opsomming gegeven van alle kostensoorten waarvoor bijzondere bijstand verstrekt kan worden. Dit is sterk afhankelijk van de individuele omstandigheden van de aanvrager.
Voor jongeren van 18, 19 of 20 jaar heeft de wetgever aparte bijstandsnormen in het leven geroepen. Deze staan vermeld in artikel 20 WWB. In sommige gevallen zijn deze bijstandsnormen voor deze personen niet toereikend om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Het verstrekken van aanvullende bijzondere bijstand behoort dan tot de mogelijkheden.
Op grond van artikel 12 WWB heeft een persoon van 18, 19 of 20 jaar namelijk recht op bijzondere bijstand voor zover zijn noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de WWB norm en deze persoon voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:
a. de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn of;
b. de persoon redelijkerwijs zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken.
c. De toe te kennen bijzondere bijstand wordt beperkt tot een aanvulling tot de uitkeringsnorm voor personen van 21 jaar, exclusief vakantietoeslag. Dit is de rijksnorm zonder de mogelijke gemeentelijke toeslag (50% van de norm voor een echtpaar).
d. Het gestelde in lid c geldt niet als de jongere aantoonbaar hogere kosten van bestaan heeft, waardoor aanvulling tot de uitkeringsnorm niet afdoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien.
Heeft men buiten eigen toedoen geen recht op (volledige) huurtoeslag en bewoont men een woning / woonwagen / woonschip, waarop de Wet op de huurtoeslag en de ministeriële ‘regeling huurtoeslaggrenzen’ van toepassing is, dan kan een woonkostentoeslag ter hoogte van de (theoretische) huurtoeslag worden toegekend.
Bij de vaststelling / berekening dient gebruik gemaakt te worden van de site www.toeslagen.nl. De op basis van lid 1 berekende toeslag geldt ook voor bewoners van een eigen huis, die in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren. Voor hen geldt dat de van toepassing zijnde belastingteruggave wordt gezien als een voorliggende voorziening. Deze wordt op de bijstand in de woonkosten in mindering gebracht.
Aan belanghebbenden aan wie een verhuisverplichting is opgelegd kan zo nodig bijstand (om niet) worden verleend in de noodzakelijke kosten van verhuizing (transport) en een deel van de noodzakelijke kosten van stoffering of herinrichting (rekening houdend met de reserveringscapaciteit vanaf het moment dat men op de hoogte was van de noodzaak om te verhuizen). Deze regeling heeft als voordeel, dat de betreffende klanten weer zelf kunnen reserveren en dat de woonkostentoeslag komt te vervallen of kan worden verminderd in afwachting van huurtoeslag.
De aflossingsduur van leenbijstand wordt in beginsel gesteld op 36 maanden. Indien een belanghebbende in deze periode aan de vooraf opgelegde aflossingsverplichtingen heeft voldaan vindt na 3 jaar (mits betrokkene op dat moment nog steeds een inkomen heeft op minimumniveau) afschrijving van het restantbedrag plaats.
Er is een verschil tussen de begrippen ‘aflossingsbedrag’ en ‘reserveringscapaciteit’:
Een ‘aflossingsbedrag’ is het bedrag dat belanghebbende dient af te lossen op een verstrekte leenbijstand of andere vordering.
De ‘reserveringscapaciteit’ is het bedrag dat belanghebbende geacht wordt te hebben kunnen reserveren. Voor de berekening van de beide bedragen wordt door de gemeenten Berkelland, Oost Gelre en Winterswijk dezelfde systematiek gebruikt. Cumulatie van beide begrippen is echter niet mogelijk.
Op grond van het beslagrecht is het meerdere boven 90% van de voor betrokkene geldende bijstandsnorm vatbaar voor beslag. Dit percentage betekent een forse aanslag op het besteedbare inkomen. De genoemde gemeenten hebben dan ook besloten om als aflossingsbedrag of als reserveringscapaciteit een lager percentage dan het beslagrecht aan te houden en aan te sluiten bij de landelijke praktijk van het Nibud, te weten:
De Stadsbank Oost Nederland dient als een voorliggende voorziening te worden gezien bij het verstrekken van een lening (leenbijstand). De Nederlandse Vereniging van Volkskrediet gaat ervan uit, dat een lening voor de belangrijkste doelgroep van de bank maximaal 3 jaar mag lopen. De betrokken klanten dienen zo spoedig mogelijk in staat te worden gesteld om zelf weer te reserveren (van achteraf sparen naar vooraf sparen). Het kan voorkomen, dat de te betalen rente en aflossing hoger is dan de in het voorgaande artikel omschreven aflossingscapaciteit (als regel wordt dan om borgstelling door de gemeente verzocht). In dergelijke gevallen kan voor de betaling van rente en aflossing, voor zover hoger dan de aflossingscapaciteit, bijzondere bijstand worden verleend.
Bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen, overeenkomstig de richtprijzen van de Nibud, kan worden verstrekt in de vorm van:
bijstand om niet: voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan bijstand om niet worden verleend,
- indien door niet aan de belanghebbende te verwijten omstandigheden bijstandsverlening in de vorm van borgtocht of geldlening een te zware belasting zou betekenen of
- wanneer de aanvrager voorafgaande aan de aanvraag, 3 jaar of langer aaneengesloten een inkomen heeft, niet hoger dan 110% van de voor de aanvrager geldende bijstandsnorm en zelfstandig een huishouding heeft gevoerd. In dat geval wordt men geacht geen reserveringscapaciteit meer te hebben. Zie hierover ook artikel 31, lid 9 van deze beleidsregels.
Als regel worden mensen, die bijstand vragen voor duurzame gebruiksgoederen verwezen naar de Stadsbank Oost Nederland (voorliggende voorziening). Er kunnen zich omstandigheden voordoen, waarbij de bank geen lening wil verstrekken tenzij de gemeenten/ Sociale Dienst voor de terugbetaling borg staan. Indien borgstelling niet het aangewezen middel is, resteren nog de mogelijkheden van bijstand in de vorm van een lening of bijstand om niet.
Bijstandsverlening om niet kan aan de orde zijn als de aanvrager lange tijd geen mogelijkheden heeft gehad om voor de kosten te reserveren, voor langere tijd geen mogelijkheden heeft om terug te betalen in verband met overige verplichtingen of een lening / borgtocht een te zware belasting zou betekenen.
Bij een inkomen op maximaal de voor betrokkene geldende bijstandsnorm gedurende een aaneengesloten periode van 3 jaar wordt het niet meer mogelijk geacht te kunnen reserveren voor het aanschaffen of het vervangen van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen of af te lossen op een lening voor duurzame gebruiksgoederen. Na genoemde periode kan dan bijstand om niet verstrekt worden voor duurzame gebruiksgoederen.
Indien een geldlening wordt verstrekt stemt het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek het aflossingsbedrag en de duur van de aflossing mede af op omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende, evenals het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Tenzij het voorgaande aanleiding geeft tot een afwijkende vaststelling wordt het aflossingsbedrag bepaald zoals aangegeven in artikel 26 van deze beleidsregels.
Als het verstrekken van een lening voor betrokkene een te zware belasting is, kan bijzondere bijstand om niet verstrekt worden. De bedoelde situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als de aflossingscapaciteit gedurende 36 maanden op grond van andere niet verwijtbare contractuele verplichtingen wordt opgebruikt. Het doel van deze bepaling is belanghebbende na 36 maanden weer in staat te stellen zelf te gaan reserveren en zoveel als mogelijk schuldenvrij te laten zijn.
Op grond van artikel 35, lid 3, 4 en 5 van de WWB kan ‘bijzondere bijstand ook aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd (AOW) hebben bereikt, of behorend tot een bepaalde categorie, worden verleend, zonder dat wordt nagegaan of ten aanzien van die persoon de bedoelde kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn, indien ten aanzien van de categorie waartoe hij behoort aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot bepaalde noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan’.
Doelgroep. De doelgroep wordt gevormd uit personen mét kinderen waarvan het (gezins)inkomen niet hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Deze doelgroep krijgt te maken met een cumulatie van allerlei kosten die direct of indirect met schoolverplichtingen van de kinderen te maken hebben
De gemeenten vinden het belangrijk dat iedere inwoner kan deelnemen aan verschillende sociale- culturele- en sportieve activiteiten evenals peuteropvang, kortom dat zij kunnen deelnemen aan activiteiten binnen de gemeenten. Deze regeling geeft aan inwoners die eveneens tot de groep behoren die recht hebben op bijzondere bijstand een bijdrage in de genoemde kosten. De regeling voor kinderen is ruimer dan die voor inwoners van 18 jaar en ouder, omdat het mee kunnen doen in onze samenleving vooral voor kinderen tot 18 jaar belangrijk is.
Voor deze kosten en die op grond van artikel 35, lid 3 van deze beleidsregels geldt dat jaarlijks het maximumbedrag wordt toegekend en uitbetaald, nadat de betreffende declaraties zijn ingediend. De betreffende declaraties dienen binnen drie maanden na afloop van het betreffende jaar te zijn ingediend.
Voor kinderen vanaf 4 jaar die nog geen zwemdiploma hebben kan een vergoeding worden gegeven voor het behalen van het diploma A
De in deze beleidsregels genoemde vergoedingen voor de aanschaf van witgoed en elektronica gelden uitsluitend voor ongebruikte, nieuwe producten. Dat met het oog op de garantiebepalingen.
Dit beleid bijzondere bijstand 2014 blijft van toepassing tot het door een nieuw besluit is vervangen.
Deze beleidsregels worden uitgevoerd door het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek.
Over uitvoeringsaspecten waarin deze regeling niet voorziet, kan het dagelijks bestuur besluiten nemen.
Deze beleidsregels treden in werking per 1 januari 2014.
Besluiten die voor 1 januari 2014 zijn genomen blijven ongewijzigd gehandhaafd.