Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Olst-Wijhe

Financieel besluit Wmo Olst-Wijhe

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOlst-Wijhe
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingFinancieel besluit Wmo Olst-Wijhe
CiteertitelFinancieel besluit Wmo Olst-Wijhe
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp
Externe bijlageBijlage financieel besluit per 01-01-2021

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Verordening voorzieningen Wmo Olst-Wijhe

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201401-01-2015Nieuwe regeling

10-12-2013

Huis aan Huis, 24-12-2013

Collegevoorstel 13.028220

Tekst van de regeling

Intitulé

Financieel besluit Wmo Olst-Wijhe

 

 

Inleiding

Het gemeentelijk Financieel besluit Wmo Olst-Wijhe is bedoeld om alle bedragen in op te nemen. Dit is van belang omdat bedragen tenminste één maal per jaar gewijzigd worden doordat zij trendmatig worden aangepast. Een Financieel besluit wordt vastgesteld door burgemeester en wethouders. Opname in de verordening betekent dat de verordening jaarlijks vanwege trendmatige verhogingen door de Raad moet worden vastgesteld.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1: Begripsbepalingen

In dit Besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Verordening: Verordening voorzieningen Wmo Olst-Wijhe;

  • c.

    Besluit: het Besluit maatschappelijke ondersteuning Olst-Wijhe dat jaarlijks wordt vastgesteld en waarin bedragen zijn opgenomen;

  • d.

    Beleidsregels: het Verstrekkingenbeleid voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Olst-Wijhe, waarin de nadere beleidsregels zijn opgenomen;

  • e.

    AWBZ: Algemene wet bijzondere ziektekosten (Stb, 1992, 392);

  • f.

    Eigen bijdrage: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellenbijdrage, die zowel bij de verstrekking van een voorziening in natura als bij een persoonsgebonden budget wordt geïnd via het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten (CAK);

  • g.

    Eigen aandeel: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellenbijdrage die bij de verstrekking van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt geïnd via het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten (CAK);

  • h.

    Persoongebonden budget (PGB): een geldbedrag waarmee de aanvrager één of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de regels van de Verordening en het besluit van toepassing zijn;

  • i.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge de Verordening een persoonsgebondenbudget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • j.

    Huishoudelijke hulp, categorie 1 (HH1): huishoudelijke werkzaamheden,bijvoorbeeld stof afnemen, afwassen, opruimen, ramen zemen, sa nitair schoonmaken, verzorgen van de was, bed opmaken en het bereiden van de maaltijd;

  • k.

    Huishoudelijke hulp, categorie 2 (HH2): de werkzaamheden van HH1 plus deorganisatie van de huishouding in verband met chronische ziekte of beperkingen en/of het verzorgen en opvangen van jonge kinderen in verband met uitval van de primaire verzorger(s) en afwezigheid van informele zorg;

  • l.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • m.

    Forfaitaire vergoeding:vast bedrag, ongeacht de werkelijke kosten van een voorziening;

  • n.

    Inkomen: het verzamelinkomen op grond van artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelastingdan wel het belastbare loon op grond van artikel 9 van de Wet inkomstenbelasting 1964;

  • o.

    Peiljaar: het jaar waarin het inkomen wordt vastgesteld;

  • p.

    Inkomensgrens:de financiële grens waarboven de aanschaf van voorzieningen alsnormale kosten dienen te worden beschouwd.

 

 

Artikel 2 Vastleggen bedragen

Het college van burgemeester en wethouders legt alle bedragen voor te verstrekken individuele voorzieningen vast in het Financieel besluit Wmo Olst-Wijhe. Genoemde bedragen zijn onderhevig aan de indexatie conform het CBS prijsindexcijfer "Alle huishoudens", peilmaand oktober. Daarnaast zijn genoemde bedragen onderhevig aan verandering van bedragen naar aanleiding van een aanbestedingstraject.

 

Artikel 3: Systemathiek eigen bijdrage en eigen aandeel.

Lid 1:

De bedragen en het percentage die gelden voor een eigen bijdrage of eigen aandeel per gezinssituatie zijn gelijk aan de bedragen zoals opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb.2006 nr. 450, artikel 4.1, lid 1, zoals jaarlijks aangepast door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

 

Lid 2:

Het college berekent de totaalkosten van de voorziening en de kosten per periode. De hoogte van de kosten van de voorziening hangt af of de voorziening nieuw aan te schaffen is, of dat er sprake is van een depotmiddel waarbij een restwaarde wordt gehanteerd. Daarnaast spelen ook de kosten voor de servicedienstverlening mee in de hoogte van de totale kosten. Deze worden gerelateerd aan het aantal maximaal te betalen perioden per voorzieningencategorie. Een overzicht hiervan is beschreven in

bijlage 1.

 

Lid 3

Vanaf datum besluit tot toekenning van een voorziening geldt de aanvang van de eigen bijdrage / eigen aandeel regeling. De looptijd van de eigen bijdrage / eigen aandeel per categorie is beschreven in bijlage 1. Indien tijdens de looptijd binnen een bepaalde categorie het type voorziening zich wijzigt (door bijvoorbeeld een technisch economische reden) dan dient het college een nieuw besluit te nemen. De looptijd wijzigt zich dan niet, wel de eventuele hoogte van de eigen bijdrage. Indien na de looptijd het recht op de voorziening nog steeds bestaat, wordt er geen eigen bijdrage meer in rekening gebracht.

 

Lid 4

Indien tijdens de looptijd een nieuw besluit wordt genomen in verband met een gewijzigde indicatie, waardoor een voorziening uit een andere categorie wordt toegekend, dan start de looptijd opnieuw en wordt de hoogte van de eigen bijdrage tevens opnieuw berekend.

 

Lid 5

Indien het periodebedrag lager uitkomt (doordat de kosten van de voorziening betrekkelijk laag zijn) dan de minimale eigen bijdrage per gezinssituatie, zoals beschreven in artikel 3 lid 1, dan worden de kosten van de voorziening gedeeld door het van toepassing zijnde bedrag (dit betreft de minimale eigen bijdrage per gezinssituatie).

 

Lid 6:

Voor huishoudelijke hulp geldt dat de eigen bijdrage dient te worden betaald over de gehele looptijd van de indicatie. De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het type huishoudelijke hulp en de daarmee gepaarde uurprijzen.

Artikel 4: Systematiek persoonsgebonden budget / financiële tegemoetkoming

Lid 1:

De bedragen voor een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming voor een voorziening, worden bepaald als tegenwaarde van de voorziening die de aanvrager op dat moment ontvangen zou hebben als de voorziening in natura zou zijn verstrekt. Was dat niet een nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd. Hiervoor wordt de methodiek gehanteerd zoals beschreven in bijlage 1. Het college kan bij het bepalen van de hoogte van het bedrag zich baseren op gemaakte prijsafspraken met onder contract staande leveranciers.

 

Lid 2:

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Een persoonsgebonden budget wordt behoudens huishoudelijke hulp in eigendom verstrekt. Uitbetaling geschiedt na controle van de factuur en betalingsbewijs. Indien de hoogte van het bedrag op het betalingsbewijs lager uitvalt dan het toegekende persoonsgebonden budget, dan wordt dit lagere bedrag uitbetaald.

 

Lid 3:

De duur van het persoonsgebonden budget / financiële tegemoetkoming is gekoppeld aan de gemiddelde levensduur van de voorziening per categorie. Een overzicht hiervan is beschreven in

bijlage 1.

 

Lid 4:

De kosten voor het eventuele onderhoud en verzekering worden bepaald op grond van de kosten die anders in natura zouden zijn gemaakt.

 

Lid 5:

Verstrekking van een budget als bedoeld in het eerste en zesde lid vindt niet plaats indien:

  • a.

    de voorziening een vervoerspas voor het collectief vraagafhankelijk vervoer betreft;

  • b.

    er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de aanvrager zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van het persoonsgebonden budget en (professionele) hulp niet beschikbaar is;

  • c.

    er sprake is van de verstrekking van een voorziening voor Huishoudelijke hulp bij een hulpvraag die naar verwachting niet langer zal duren dan drie maanden;

  • d.

    op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

  • e.

    uit onderzoek is gebleken dat de aanvrager een eerder ontvangen persoonsgebonden budget niet in overeenstemming met het doel en/of bestemming heeft ingezet;

 

Lid 6:

Tot maximaal vijf jaar na uitbetaling van het persoonsgebonden budget voor huishoudelijkeverzorging, moet de budgethouder rekening houden met controle door het college naar debesteding van het persoonsgebonden budget en moet de budgethouder hiervoor van belangzijnde stukken beschikbaar houden.

 

Lid 7:

Het persoonsgebonden budget voor een eenmalige voorziening wordt door debudgethouder na aanschaf van of besteding aan de voorziening aan het college verantwoord.

 

Lid 8:

Voor zover het een persoonsgebonden budget voor een periodieke voorziening betreft, controleert het college steekproefsgewijs. Tenminste 10% van de PGB-uitgaven wordtjaarlijks gecontroleerd.

 

Lid 9:

Na de in het vierde en vijfde lid genoemde controle wordt door het college

beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen of te verrekenen.

 

Lid 10:

Bij verstrekking van het persoonsgebonden budget is de budgethouder verplicht in iedergeval de volgende stukken op verzoek te verstrekken:

Bij Huishoudelijke hulp:

  • -

    een gesloten zorgovereenkomst tussen budgethouder en zorgverlener;

  • -

    betalingsbewijzen van de verrichte betalingen;

  • -

    of (indien wettelijk noodzakelijk) een overzicht van de salarisadministratie met bewijsstukken.

Bij overige individuele voorzieningen

  • -

    de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

  • -

    een betalingsbewijs van de aanschaf van de voorziening.

 

Lid 11:

De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor het aanschaffen ofverwijderen van een woonvoorziening wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoalsvermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

 

Lid 12:

Als de particuliere aanvrager tevens de woningeigenaar is, dan kan de aanvrager worden verplichttwee offertes in te dienen.

 

Lid 13:

Het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van detegenwaarde van de aanschafprijs van de goedkoopst compenserende voorziening, indien nodigverhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, op te vragen bij de hulpmiddelenleverancier.

 

Lid 14:

Het verstrekken van de financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving betreft alleen de periode dat de woonruimte van de aanvrager ten gevolge van het verrichten van een woningaanpassing niet bewoond kan worden en daardoor voor dubbele woonlasten komt te staan. De tegemoetkoming wordt alleen verleend als de aanvrager redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten zou hebben.

 

Lid 15:

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving bedraagt dewerkelijke kosten gedurende maximaal zes maanden waarbij de eerste twee maanden niet inaanmerking komen voor een tegemoetkoming. Voorwaarde voor het verstrekken van detegemoetkoming is dat de woning voor meer dan €4744,72,- moet zijn aangepast.

 

Lid 16:

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatievan woonvoorzieningen bedraagt de werkelijke kosten waarbij de frequentie van onderhoud enkeuring aan leverancier en gemeente wordt voorbehouden.

 

Lid 17:

Bij verkoop van een woning binnen 5 jaar dient het bedrag, dat het gevolg is van de meerwaarde van de woning door de aanpassing, aan het college moet worden terugbetaald.

Het afschrijvingsschema luidt als volgt:

  • -

    voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde;

  • -

    voor het tweede jaar 80% van de meerwaarde;

  • -

    voor het derde jaar 60% van de meerwaarde;

  • -

    voor het vierde jaar 40% van de meerwaarde en

  • -

    voor het vijfde jaar 20% van de meerwaarde.

 

Lid 18:

Indien het recht op het persoonsgebonden budget bij wijziging van de situatie komt te vervallen (bijvoorbeeld overlijden, verhuizen of op eigen verzoek) dient de cliënt of eventuele nabestaande(n) het college hiervan op de hoogte te stellen.

 

Lid 19:

Indien de situatie zoals beschreven in het voorgaande lid zich wijzigt dient de cliënt of eventuele nabestaande(n) een deel van het budget terug te betalen aan de hand van de afschrijvingsmethodiek zoals beschreven in bijlage 1.

 

Lid 20:

De cliënt of eventuele nabestaande(n) kan / kunnen ook het college verzoeken de voorziening om niet in natura aan het college terug te geven zonder verrekening van eventuele extra opties of accessoires. Hierbij draagt de cliënt of eventuele nabestaande(n) de voorziening in eigendom over aan het college. Het college behoudt zich het recht om wel of niet in te gaan op een dergelijk verzoek. Het college verricht naar aanleiding van een dergelijk verzoek een inspectie van het hulpmiddel. De inspectie kan ook worden verricht door het college aangewezen derde partij. Het ophalen van de voorziening wordt op kosten van het college uitgevoerd indien het college ingaat op het verzoek tot overname..

Artikel 5: Eigen bijdrage en eigen aandeel

Lid 1:

Een eigen bijdrage wordt gevraagd bij de inzet van Huishoudelijke hulp, vervoersvoorzieningen en woonvoorzieningen van niet bouwkundige aard.

 

Lid 2:

Een eigen aandeel wordt gevraagd bij de inzet van woonvoorzieningen van bouwkundige aard.

 

Lid 3:

Omvang van de eigen bijdrage is gelijk aan de maximaal verschuldigde eigen bijdrage op grond van artikel 4.1 lid 1 en artikel 4.5 van het Besluit maatschappelijk ondersteuning dat door de Minister is vastgesteld.

 

Lid 4:

De eigen bijdrage voor Huishoudelijke hulp wordt zowel voor een verstrekking in natura als voor verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget vastgesteld conform artikel 2.

 

Lid 5:

Geen eigen bijdrage, als bedoeld in artikel 2, is verschuldigd over de forfaitaire financiële tegemoetkomingen voor:

  • a.

    een (sport)rolstoel;

  • b.

    verhuis- en inrichtingskosten;

  • c.

    gebruik van eigen auto en (rolstoel)taxi.

 

Artikel 6: Bedragen Huishoudelijke hulp

Lid 1:

De bedragen voor een persoonsgebonden budget voor de Huishoudelijke hulp vanaf 1 januari 2014 zijn:

  • a.

    Tarief 1: € 13,21 per uur;

  • b.

    Tarief 2: € 14,22 per uur;

  • c.

    Tarief 3: € 18,80 per uur;

  • d.

    Tarief 4: € 21,84 per uur.

Ad a: Huishoudelijke hulp verzorgd door een particulier.

Ad b: Huishoudelijke hulp verzorgd door een Zelfstandige Zonder Personeel (ZZP’er), voorheen de Alfahulp. Het bedrag is gemaximeerd. Dit om marktwerking te stimuleren;

Ad c: hulp bij het huishouden, door een persoon die daarvoor is opgeleid, werkzaam voor een instelling met HKZ keurmerk. De cliënt in kwestie heeft overzicht en regie over het voeren van het huishouden.Het bedrag is gemaximeerd. Dit om marktwerking te stimuleren

Ad d: Als hierboven. De cliënt in kwestie heeft geen overzicht en regie over het voeren van het huishouden. Het bedrag is gemaximeerd. Dit om marktwerking te stimuleren;

Artikel 7: Bedragen Vervoersvoorzieningen

Lid 1.

Forfaitaire financiële tegemoetkomingen

De forfaitaire financiële tegemoetkomingen voor een vervoersvoorziening zijn:

autokostenvergoeding € 1159,22 per jaar;

taxikostenvergoeding € 1159,22 per jaar;

rolstoeltaxikostenvergoeding € 1737,56 per jaar.

 

Lid 2.

De bedragen voor het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) zijn:

  • ·

    instaptarief: € 0,87

  • ·

    kilometertarief: € 0,14

 

Lid 3.

Voor gebruik van het CVV geldt een kilometergrens van 1500 kilometer op jaarbasis. Indien er gebruik wordt gemaakt van een scootmobiel of fietsvoorziening, al dan niet door het college verstrekt, kan het college gemotiveerd afwijken van de kilometergrens.

Bij overschrijding van de genoemde grenzen kan het college besluiten tot terugvordering van gelden bij de pashouder.

Artikel 8: Bedragen woonvoorzieningen

Lid 1.

De forfaitaire financiële tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten bedraagt maximaal € 2354,07,-. De vergoeding is geldig tot 18 maanden na dagtekening beschikking.

 

Lid 2.

Het bedrag waarboven het primaat van de verhuizing wordt gehanteerd bedraagt € 6500,-

Het bedrag staat voor de duur van 5 jaar. Indien er extra kosten moeten worden gemaakt met betrekking tot dezelfde woning binnen deze periode worden deze kosten bij de initiële kosten opgeteld. Dit om te voorkomen dat bij elke nieuwe aanvraag opnieuw de grens van € 6500,- kan worden gehanteerd.

 

Lid 3.

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting bedraagt de werkelijke kosten met een maximum van zes maanden.

 

Lid 4.

De volgende kostenposten bij het aanpassen van een woning komen in aanmerking:

  • 1.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening.

  • 2.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991.

  • 3.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in Standaard voorwaarden (SR) 1997 van de Bond van Nederlandse Architecten. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

  • 4.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom.

  • 5.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening.

  • 6.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting.

  • 7.

    Renteverlies in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden, tot de datum van gereedmelding, voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen.

  • 8.

    De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen de oorspronkelijke kavel kan worden gebouwd.

  • 9.

    De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien konden worden.

  • 10.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing.

  • 11.

    De kosten van (her)aansluiting op de openbare nutsvoorziening.

  • 12.

    Bouwplaatskosten.

  • 13.

    Werkvoorbereidings- en uitvoerderskosten.

  • 14.

    Eventuele constructeurskosten.

    Lid 5

    Bij het vergroten van de woning wordt verlangd dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.

 

Artikel 9: Bedragen rolstoelvoorzieningen

Lid 1

Het bedrag voor het aanschaffen en onderhouden van een handbewogen sportrolstoel voor 3 jaarbedraagt maximaal € 2785,87

 

Lid 2

het bedrag voor het aanschaffen en onderhouden van een elektrische sportrolstoel voor 3 jaarbedraagt maximaal € 10454,64,-

Slotbepaling

Artikel 10: Citeertitel

Lid 1.

Dit besluit kan worden aangehaald als: Financieel besluit Wmo Olst-Wijhe 2014.

 

Lid 2.

Het Financieel besluit treedt in werking op 1 januari 2014 met gelijktijdige intrekking vanhet Financieel besluit Wmo Olst-Wijhe 2013, vastgesteld op 1 juli 2013.

 

Lid 3.

Voor Wmo-pashouders die voor 1 juli 2013 een pas in hun bezit hadden of hebben aangevraagdgeldt de kilometergrens van 1500 kilometer (artikel 7 lid 3) met ingang van 1 januari 2014.

 

Bijlage 1

Maximaal aantal perioden / looptijd

Het maximaal aantal perioden / looptijd wordt bepaald in perioden. Een periode staat voor 4 weken.

Een jaar is opgedeeld in 13 perioden.

Categorie

Maximaal aantal perioden / looptijd

Traplift

99 perioden

Scootmobiel 10-15 km/u

91 perioden

Driewielfiets fiets volwassenen

91 perioden

Tillift passief

91 perioden

Tillift actief

91 perioden

Elektrische trapondersteuning driewielfiets

91 perioden

Handbike

91 perioden

Rolstoelfiets

91 perioden

Elektrische douchestoel

65 perioden

Elektrische badlift

65 perioden

Douchebrancard

65 perioden

Afschrijvingsmethodiek

Categorie technische levensduur 99 perioden

Categorie

% 0-37 maanden

% 37-74 maanden

%74-91 maanden

Traplift

75%

60%

25%

Categorieën technische levensduur 91 perioden

Categorie

% 0-37 maanden

% 37-74 maanden

Scootmobiel 10-15 km/u

60%

25%

Driewielfiets fiets volwassenen

60%

25%

Tillift passief

60%

25%

Tillift actief

60%

25%

Elektrische trapondersteuning driewielfiets

60%

25%

Handbike

60%

25%

Rolstoelfiets

60%

25%

Categorieën technische levensduur 65 perioden

Categorie

% 0-37 maanden

% 37-74 maanden

Elektrische douchestoel

50 %

15%

Elektrische badlift

50 %

15%

Douchebrancard

50 %

15%

De beschreven percentages betreft de restwaarde van de voorziening

Inhoudsopgave

Inleiding

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1: Begripsbepalingen

 

 

Artikel 2 Vastleggen bedragen

 

Artikel 3: Systemathiek eigen bijdrage en eigen aandeel.

Artikel 4: Systematiek persoonsgebonden budget / financiële tegemoetkoming

Artikel 5: Eigen bijdrage en eigen aandeel

 

Artikel 6: Bedragen Huishoudelijke hulp

Artikel 7: Bedragen Vervoersvoorzieningen

Artikel 8: Bedragen woonvoorzieningen

 

Artikel 9: Bedragen rolstoelvoorzieningen

Slotbepaling

Artikel 10: Citeertitel

Bijlage 1