Organisatie | Hilversum |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Parkeerverordening Hilversum 2014 |
Citeertitel | Parkeerverordening Hilversum 2014 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-02-2014 | 01-01-2018 | Nieuwe regeling | 08-01-2014 Gooi- en Eemlander, 23-01-2014 | Onbekend |
De raad van de gemeente Hilversum,
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 26 november 2013;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;
gezien het advies van de commissie Verkeer en Beheer van 18 december 2013;
De Parkeerverordening Hilversum 2014, zoals bijgevoegd, vast te stellen.
Parkeerverordening Hilversum 2014
Artikel 1 Definities en begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
centrale computer: computer van het bedrijf waarmee de gemeente Hilversum een overeenkomst heeft gesloten, of computer van de gemeente Hilversum bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruik van telefoon en communicatiemiddelen;
houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 1994, 475) aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven.
Als houder van een motorvoertuig wordt mede beschouwd:
motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990, met inbegrip van brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 van het RVV 1990, met uitzondering van motorfiets zoals bedoeld in artikel 1 van het RVV 1990 en de geldigheid van het kenteken van het motorvoertuig niet door de dienst Wegverkeer is geschorst;
parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijke voorschrift is verboden;
Afdeling II Gebieden voor vergunninghouders en vergunningen
Gehandicaptenparkeerkaarten als bedoeld in hoofdstuk IV van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer worden voor de toepassing van deze verordening gelijkgesteld met een parkeervergunning waarmee bij een algemene of kentekengebonden gehandicaptenparkeerplaats geparkeerd mag worden en waarmee in combinatie met een parkeerschijf maximaal drie uur geparkeerd mag worden bij betaald parkeerplaatsen en vergunninghouderplaatsen.
Het college kan aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte. Aan een vergunning voor autodate kan het college voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer, waaronder mede wordt begrepen het stimuleren van selectief autogebruik.
Artikel 5 Voorwaarden aan de vergunning
3.De vergunning bevat- voor zover van toepassing- in ieder geval de volgende gegevens:
a.de periode waarvoor de vergunning geldt;
b.het (deel)gebied waarvoor de vergunning geldt;
c.de tijden waarvoor de vergunning geldt;
d.het kenteken van het motorvoertuig waarvoor de vergunning is verleend;
e.de voorwaarden waaraan de vergunninghouder zich dient te houden;
Afdeling III Verbodsbepalingen
1.Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats of een autodateplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:
b.in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.
2. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig, te plaatsen of te laten staan:
3. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.
4.Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel.
Artikel 7 In werking stellen apparatuur
Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.
Afdeling IV Slotbepalingen, overgangsrecht en citeertitel.
Het college kan voor een gebied waar parkeerregulering op grond van deze verordening is ingevoerd een experiment houden.
Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel
1.Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Parkeerverordening Hilversum 2014’.
2.Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die van de bekendmaking, doch niet eerder dan met ingang van 1 februari 2014.
3.Vergunningen die zijn verleend op basis van de Parkeerverordening Hilversum 2007 blijven, indien deze niet worden ingetrokken op basis van de Parkeerverordening Hilversum 2014, van kracht voor de tijd dat deze zijn verleend.
4.Bij inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Parkeerverordening Hilversum 2007.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van 8 januari 2014,
de griffier, de voorzitter,
K.E. Driehuijs P.I. Broertjes
Parkeerbeleid is vanouds een belangrijk onderdeel van het gemeentelijk verkeer- en vervoerbeleid. Parkeerbeleid is van belang in verband met de verbetering van de bereikbaarheid en leefbaarheid op lokaal en regionaal niveau. Via parkeerbeleid kunnen gemeenten de verdeling van de vaak schaarse parkeerruimte reguleren en overlast voorkomen. Een goed instrument dat gemeenten kunnen gebruiken voor de parkeerregulering is het invoeren van betaald parkeren en parkeren door vergunninghouders en autodate. Veel grote en middelgrote gemeenten passen dit instrument reeds vele jaren toe.
In de aanhef van de Parkeerverordening staan de artikelen 149 Gemeentewet en 2a Wegenverkeerswet 1994 opgenomen. Op grond van het eerste artikel mogen autonome verordeningen worden opgesteld en op grond van het tweede artikel behouden gemeenten hun autonome regelgevende bevoegdheid ten aanzien van het onderwerp waarin de Wegenverkeerswet voorziet, voor zover die regels niet in strijd zijn met de bij of krachtens deze wet vastgestelde regels en voor zover verkeerstekens krachtens deze wet zich daar niet toe lenen.
Artikel 1 Definities en begripsomschrijvingen
Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.
autodate onder autodate wordt verstaan het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van een auto op basis van een overeenkomst tussen een particulier en een rechtspersoon. Vergunningen voor aanbieders van motorvoertuigen bestemd voor autodate, worden verleend met het oog op de bijdrage die daardoor kan worden geleverd aan het selectief gebruik van de auto.
autodateplaats een plaats aangewezen conform het RVV bestemd voor een auto die in gebruik ten behoeve van autodate.
houder voor de houder van motorvoertuigen wordt gekeken naar degene die naar de omstandigheden beoordeeld als houder van het motorvoertuig moet worden beschouwd. Voor de houders van motorvoertuigen die zijn ingeschreven in het kentekenregister wordt gekeken naar degene op wiens naam het voor dat motorrijtuig afgegeven kenteken ten tijde van het parkeren was ingeschreven.
Als houder van een motorvoertuig wordt mede beschouwd degene die een leaseauto of een bedrijfsauto heeft. Als het kentekenbewijs niet op naam van de aanvrager staat, omdat het een bedrijfs- of een leaseauto betreft, dan wordt gevraagd extra documenten te overleggen. Voor een bedrijfsauto is een verklaring van de werkgever nodig (op officieel briefpapier en maximaal een maand oud) waarin staat dat de aanvrager de werknemer is van het bedrijf en in de auto mag rijden. Voor een leaseauto is dat (een kopie van) de leaseovereenkomst waarin staat dat de aanvrager de gebruiker is van de auto. Staat de leaseovereenkomst op naam van de werkgever dan is aanvullend een verklaring van de werkgever nodig (zoals boven beschreven).
motorvoertuig Op grond van artikel 225 van de Gemeentewet kunnen parkeerbelastingen worden geheven voor het parkeren met voertuigen. In de Parkeerverordening is ervoor gekozen om de werking van deze verordening te beperken tot motorvoertuigen, zoals bedoeld in artikel 1 onder z van het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen en met uitzondering van een motorfiets. In dit artikel van het RVV wordt onder motorvoertuigen verstaan: ‘alle gemotoriseerde voertuigen behalve bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen, bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen’.
Een brommobiel is in het RVV 1990 (art. 1) gedefinieerd als een bromfiets op meer dan twee wielen, die is voorzien van een carrosserie. Brommobielen vallen dus niet onder de definitie van motorvoertuigen. In artikel 2a van het RVV 1990 is echter bepaald dat de regels voor motorvoertuigen ook van toepassing zijn op brommobielen en de bestuurders en passagiers van brommobielen. Bestuurders van brommobielen moeten zich in het verkeer dus gedragen als een ‘gewone’ automobilist. Dit geldt ook voor het parkeren met een brommobiel. Daarom is ervoor gekozen de Parkeerverordening en de Verordening parkeerbelastingen ook van toepassing te verklaren op brommobielen.
De praktijk is dat er geen parkeervergunningen worden verstrekt aan motorfietsen. De verordening is op deze praktijk aangepast. Dit heeft te maken met een aantal factoren. Allereerst is in Hilversum voorgeschreven dat de parkeervergunning zichtbaar achter de voor- of achterruit van het motorvoertuig is bevestigd. Dit is voor motorfietsen praktisch onmogelijk. Daarbij neemt een motorfiets relatief weinig ruimte in beslag en wordt over het algemeen op eigen terrein of op de stoep (rekeninghoudend met andere gebruikers van de stoep) geparkeerd. Het is niet wenselijk dat motoren gebruik maken van de regulier (schaarse) parkeerplaatsen, daar waar een redelijk alternatief aanwezig is. In geval van incidentele situaties dat er geen redelijk alternatief aanwezig is, zal een praktische oplossing worden gezocht samen met de motorfietshouder.
parkeren in de Parkeerverordening is aansluiting gezocht bij de definitie van het begrip parkeren in artikel 225 van de Gemeentewet en dus niet bij de definitie uit artikel 1 onder ac. van het RVV 1990. Er is gekozen voor deze definitie, omdat het invoeren van betaald parkeren en vergunninghoudersparkeren ook gebaseerd is op artikel 225 van de Gemeentewet.
zelfstandige woning een zelfstandige woning is een woning met een eigen toegang waarbij men keuken, douche en toilet niet hoeft te delen met andere bewoners van het pand. Een onvrije woning valt onder de definitie van een zelfstandige woning. Wanneer een of meerdere voorzieningen (keuken, douche of toilet) worden gedeeld spreekt men van kamerbewoning.
Vergunningen voor het parkeren op parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen worden uitgegeven op basis van de Parkeerverordening. Het aanwijzen van de plaatsen waar met een dergelijke vergunning geparkeerd kan worden dient daarom bij of krachtens deze verordening te gebeuren. Los daarvan staat het heffen van rechten voor het uitgeven van de vergunning. Dit gebeurt op basis van de Verordening Parkeerbelastingen. Uit praktische overwegingen is de aanwijzingsbevoegdheid bij burgemeester en wethouders neergelegd.
De aanwijzing van belanghebbendengebieden is alleen mogelijk voor gebieden waar een parkeerdruk van meer dan 80% is en nadat toepassing is gegeven aan het vigerende uitbreidingsbeleid.
In dit artikel wordt aangegeven welke bevoegdheden het college heeft ten aanzien van de parkeervergunningverlening. De bevoegdheden voor het college zijn ten opzichte van de Parkeerverordening 2007 verruimd.
Lid 1 betreft de bevoegdheid om parkeervergunningen af te geven voor het parkeren op plaatsen voor belanghebbenden of met parkeerapparatuur.
Lid 2 onder a betreft de bevoegdheid om nadere regels te stellen voor het aanvragen, verlenen, intrekken, wijzigen en ontzeggen van een parkeervergunning.
Lid 2 b onder b betreft de bevoegdheid om nadere regels te stellen voor het maximaal aantal uit te geven vergunningen Dit is dus niet het vergunningenplafond zelf, maar de wijze waarop tot een vergunningenplafond wordt gekomen. Het vergunningenplafond zelf is in artikel 3 lid 6 opgenomen.
Lid 2 onder c betreft de bevoegdheid om nadere regels te stellen voor de geldigheid van vergunningen;
Lid 2 onder d betreft de bevoegdheid om nadere regels te stellen voor het gebruik van vergunningen.
Lid 3. In dit artikellid worden de vergunningsoorten limitatief benoemd.
Lid 4. De gehandicaptenparkeerkaart wordt gelijk gesteld met een parkeervergunning, zodat houders van een gehandicaptenparkeerkaart niet geconfronteerd worden met administratieve lasten.
Lid 5. Het college is bevoegd om in bijzondere gevallen over te gaan tot vergunningverlening van de in de Parkeerverordening genoemde vergunningen aan een andere houder dan genoemd. In bijzondere gevallen kan het college ook een (tijdelijke) parkeervergunning verlenen aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig die niet voldoet aan één van de vereisten. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan de eerder genoemde personen of bedrijven die niet in het vergunninghoudersgebied wonen of gevestigd zijn, maar die tijdelijk wel gebruik moeten maken van de parkeerplaatsen in dat gebied omdat zij bijvoorbeeld in hun eigen straat niet kunnen parkeren vanwege werkzaamheden of evenementen.
Lid 6. Het college is bevoegd om een plafond in te stellen per (deel)gebied en per categorie.
Lid 7. Het college is bevoegd om voorschriften en beperkingen te verbinden aan de vergunning.
Het college stelt het aanvraagformulier van een parkeervergunning vast. Op het formulier kunnen de meest relevante gegevens worden ingevuld. Indien extra documenten zijn vereist zoals een leasecontract dan dient de aanvrager deze mee te sturen. Een rijbewijs of kentekenbewijs is niet meer noodzakelijk, aangezien de gemeente toegang heeft om dit in te zien. De beginselen van behoorlijk bestuur eisen dat binnen een redelijke termijn een beslissing wordt genomen op een aanvraag voor een vergunning. Om op dit punt voor de aanvrager duidelijkheid te verschaffen, zijn de termijnen in de verordening zelf opgenomen. Een aanvraag wordt in het merendeel van de gevallen direct afgehandeld.
Artikel 5 Voorwaarden aan de vergunning
De geldigheidsduur van een jaar geldt niet voor de dagvergunning. Op de vergunning staan de voorwaarden vermeld waaronder de vergunning geldt. Op de vergunning kunnen een aantal gegevens vermeld worden die noodzakelijk zijn voor het uitoefenen van de taken van de controleurs.
Lid 1 van dit artikel is opgenomen voor situaties waarin er sprake is van een gebied waarbinnen géén betaald parkeerregime geldt, maar waarbinnen alléén met een parkeervergunning mag worden geparkeerd. Er kan géén fiscale naheffingsaanslag worden opgelegd bij het zonder vergunning parkeren in een belanghebbendengebied ‘sec’. De fiscale aanpak van het niet betalen van de parkeerbelasting is, gelet op artikel 234 van de Gemeentewet, alleen mogelijk bij parkeerapparatuurplaatsen. Daarom moet in de verordening een strafbepaling worden opgenomen, die alleen voor strafrechtelijke handhaving via de ‘Wet Mulder’ in aanmerking komt.
Alleen indien sprake is van een gecombineerd gebied voor betaald parkeren én belanghebbendenparkeren, kan wél een naheffingsaanslag worden opgelegd, wanneer iemand parkeert zonder geldige vergunning én zonder te betalen in de parkeerapparatuur.
Voor het parkeren op parkeerplaatsen bij parkeerapparatuur zonder (geldige) vergunning is geen strafbaarstelling nodig. Op die plaatsen kan immers wel het fiscale regime gehanteerd worden.
Lid 2. Dit artikellid verbiedt het plaatsen van voorwerpen of voertuigen, niet zijnde motorvoertuigen, op parkeerapparatuur- en vergunninghoudersplaatsen. Het plaatsen van dergelijke voorwerpen belemmert de normale gang van zaken op de genoemde plaatsen en doorkruist daarmee de beoogde regulering. Het gaat hier om gedragingen die zich niet lenen voor fiscalisering. Deze verbodsbepaling moet dan ook, ongeacht of tot fiscalisering wordt overgegaan, in de verordening worden opgenomen.
Van het eerste lid kan een ontheffing worden verleend. Dit geldt met name ten aanzien van caravans of aanhangwagens waarvan het wenselijk is dat deze op de parkeerplaats staan. In aansluiting op de APV kan voor een caravan een ontheffing van maximaal drie dagen worden verstrekt.
Het is voor een goede gang van zaken op parkeerapparatuurplaatsen echter niet gewenst om ontheffing te kunnen verlenen van het in het tweede lid neergelegde verbod. De mogelijkheid daartoe is daarom ook niet opgenomen in de verordening.
Artikel 7 In werking stellen apparatuur
Ook dit artikel bevat, net als artikel 6, een verbodsbepaling voor gedragingen die zich niet lenen voor fiscalisering. Deze gedragingen kunnen niet worden aangemerkt als het betalen van parkeerbelasting en er kan ook niet handhavend worden opgetreden door het opleggen van een naheffingsaanslag. Daarom is het nodig hiervoor in de parkeerverordening een apart verbodsartikel op te nemen en een strafbaarstelling, welke in afdeling IV van de parkeerverordening is geregeld.
Artikel 154 van de Gemeentewet bepaalt dat gemeenten op overtreding van hun verordeningen een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie kunnen stellen. Openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak kan als bijkomende straf op een overtreding worden gesteld. Het openbaar maken van de rechterlijke uitspraak is een bijkomende straf waarvan bij parkeerovertredingen weinig effect te verwachten valt. Het opnemen daarvan in de Parkeerverordening is daarom achterwege gelaten.
Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften, zo volgt uit artikel 5:11 Awb. Deze personen kunnen (deels) categoraal en (deels) individueel worden aangewezen.
Binnen een gebied waar parkeerregulering op grond van de parkeerverordening is ingesteld kan een experiment worden gehouden. Dit betekent dat binnen het aangewezen gebied tijdelijk als experiment gedifferentieerd kan worden met bijvoorbeeld het totaal aantal vergunningen dat verleend kan worden. Gezien de nauwe samenhang die er bestaat tussen de Nadere regels en de Verordening Parkeerbelastingen, dienen deze op elkaar te zijn afgestemd.