Organisatie | Kampen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen |
Citeertitel | Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Dit besluit vervangt het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen, vastgesteld op 25 mei 2010.
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen
Verstrekkingenbeleid maatschappelijke ondersteuning
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2014 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 17-12-2013 De Brug, 24-12-2013 | 13ADV00634 |
Burgemeester en wethouders van de gemeente Kampen,
Gelezen het voorstel van 2 december 2013, kenmerk 13ADV00634;
Gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning van 29 juni 2006 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen;
Overwegende dat de raad in voornoemde Verordening heeft bepaald dat het college ter uitwerking van die Verordening nadere regels dient te stellen in een besluit;
Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget
Artikel 2.1 Verstrekking op aanvraag
Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een Pgb vindt plaats op verzoek van de aanvrager.
Het Pgb wordt geacht in ieder geval toereikend te zijn voor een periode die overeenkomt met de normale afschrijvingstermijn die, voor zover van toepassing, geldt voor de met het Pgb te verwerven voorziening.
Artikel 2.3 Overwegende bezwaren
De belanghebbende heeft niet de mogelijkheid om te kiezen voor een Pgb als hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Daarvan is sprake als zich één van de volgende situaties voordoet:
Artikel 2.4 Algemene verplichtingen Pgb
Bij het verlenen van het Pgb gelden in ieder geval de volgende verplichtingen:
de aanvrager bewaart de rekening(en) en betalingsbewijs(betalingsbewijzen) van de met het Pgb ingekochte geïndiceerde voorziening gedurende vijf jaar, of indien de normale afschrijvingsduur langer dan deze termijn is, overeenkomstig deze langere termijn en stelt deze op verzoek ter beschikking van het college.
Artikel 2.5 Niet langer gebruik
Een voorziening aangeschaft met een Pgb kan, zodra deze voorziening niet meer wordt gebruikt, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, door het college worden opgehaald en voor herverstrekking beschikbaar worden gesteld.
Hoofdstuk 3. Eigen bijdrage en eigen aandeel
Artikel 3.1 Wel of geen eigen bijdrage en eigen aandeel
Er wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel opgelegd als de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend of zijn echtgenoot een bijdrage ingevolge de artikelen 4 of 14 van het Bijdragebesluit zorg verschuldigd is behoudens de situatie genoemd in artikel 4.1, zesde, zevende en achtste lid van het Bmo.
Hoofdstuk 4. De acht resultaten
Paragraaf 4.1 Resultaat: Een schone en leefbare woning
Artikel 4.1.1 Hulp bij het huishouden
De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar decimalen, per week.
Artikel 4.1.4 Aanvangsdatum en gebruik Pgb
Binnen zes weken na afloop van ieder kalenderjaar waarin één of meer voorschotten zijn vertrekt legt de aanvrager door middel van invulling van een daartoe door de gemeente toegezonden formulier verantwoording af over het gebruik van het voorschot gedurende die periode en over eventueel eerder verleende voorschotten voor zover deze, in het betreffende kalenderjaar, nog niet voor betalingen als bedoeld onder artikel 2.4 onder a van dit besluit, waren gebruikt.
Indien het college op basis van een verantwoording als bedoeld in artikel 4.1.5 onder c van dit Besluit van mening is dat een voorschot is gebruikt voor andere betalingen dan betalingen als bedoeld in artikel 2.4 onder a van dit Besluit, deelt het college dit binnen zes weken na ontvangst van de betreffende verantwoording aan de aanvrager mee.
Artikel 4.1.5 Bijzondere verplichtingen Pgb
Bij de verlening van een Pgb wordt de aanvrager de volgende bijzondere verplichtingen opgelegd:
de aanvrager sluit een schriftelijke overeenkomst met de persoon of instantie bij wie hij de hulp bij het huishouden betrekt waarin ten minste de volgende afspraken zijn opgenomen:
een declaratie van een persoon bij wie de budgethouder de hulp bij het huishouden betrekt bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het sociaal-fiscaal nummer/burgerservicenummer en de naam en het adres van de persoon bij wie de budgethouder de hulp bij het huishouden betrekt. De declaratie wordt door deze persoon ondertekend;
een declaratie van een instantie bij wie de budgethouder de hulp bij het huishouden betrekt, bevat het BTW-nummer van die instantie, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het tarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen en de naam en het adres van de instantie. De declaratie wordt namens de instantie ondertekend.
na afloop van het kalenderjaar wordt door de aanvrager per persoon of instantie bij wie hij de (huishoudelijke) voorziening betrekt een door het college verstrekt formulier aan het college ter beschikking gesteld waarop hij naam, adres en sociaal-fiscaal nummer/ burgerservicenummer van de persoon, respectievelijk naam, adres en BTW-nummer van de instantie heeft aangetekend alsmede het in dat kalenderjaar aan die persoon of die instantie betaalde bedrag. Deze verplichting is niet van toepassing indien de aanvrager verplicht is tot loonheffing
Artikel 4.1.6 Bijzondere intrekkingsgronden
Onverminderd de intrekkingsgronden zoals genoemd in artikel 9.4 van de Verordening wordt de verleningsbeschikking geheel of gedeeltelijk ingetrokken:
Artikel 4.1.7 Vaststelling Pgb
Indien de budgetperiode, zijnde de periode waarvoor een Pgb wordt verleend, met ingang van een andere dag dan 1 januari van een kalenderjaar eindigt, wordt, in afwijking van het eerste lid, het Pgb voor de periode gelegen tussen 1 januari van het kalenderjaar waarin het Pgb afloopt en de dag waarop de budgetperiode afloopt, vastgesteld na afloop van de budgetperiode.
Paragraaf 4.2 Resultaat: Wonen in een geschikte woning
Artikel 4.2.1 Financiële tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten
De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten bedraagt
Het Pgb voor woonvoorzieningen (inclusief onderhoudskosten) wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de standaardprijslijst verkorte procedure woningaanpassingen. Indien de standaardprijslijst niet van toepassing is, wordt het Pgb als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, vastgesteld. Er bestaat de verplichting om minimaal 2 offertes te vragen.
Indien de woonvoorziening bestaat uit een woningsanering, wordt bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding rekening gehouden met de ouderdom van de te vervangen vloerbedekking. Vloerbedekkking wordt over een periode van 8 jaar afgeschreven. De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van de benodigde oppervlakte, de richtprijs van vinyl van het Nibud en wat al is afgeschreven.
Artikel 4.2.3 Terugbetaling kosten woonvoorziening
Artikel 4.2.4 Bijzondere bepalingen Pgb voor woonvoorziening
Het Pgb wordt vastgesteld en betaald op basis van de door het college geaccepteerde offerte en de conform het programma van eisen uitgevoerde werkzaamheden. Daarbij kunnen de volgende kosten in aanmerking worden genomen:
het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom, met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in Standaard voorwaarden (SR) 1997 van de Bond van Nederlandse Architecten. De verhouding tussen opdrachtgever en architect moet zijn overeenkomstig DHR 2005. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;
Artikel 4.2.5 Aanpassing van gemeenschappelijke ruimten
Een financiële tegemoetkoming voor het treffen van de voorzieningen voor een gemeenschappelijke ruimte in een wooncomplex, zoals bedoeld in artikel 6.2, vijfde lid onder c van de Verordening, is niet mogelijk ten behoeve van wooncomplexen die specifiek bestemd zijn voor ouderen of personen met een beperking.
Artikel 4.2.6 Afschrijvingstermijn
Voor het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming ter vervanging van keuken of badkamer wordt voor een keuken een afschrijvingsperiode van 15 jaar gehanteerd en voor een badkamer 20 jaar.
Artikel 4.2.7 Tijdelijke huisvesting
De financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting kan worden verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de belanghebbende als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6, van de Wet maatschappelijke ondersteuning als gevolg daarvan voor noodzakelijke dubbele woonlasten komt te staan.
Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als door de betreffende belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden voorkomen dat dubbele woonlasten ontstaan of wanneer belanghebbende redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien dat hij deze dubbele woonlasten heeft.
De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor huurderving is gelijk aan de bruto huur van de woonruimte en bedraagt per maand maximaal de huurtoeslag grens ingevolge artikel 13, eerste lid van de Wet op de huurtoeslag. De tegemoetkoming wordt voor maximaal 6 maanden verleend, echter niet voor de eerste maand.
Paragraaf 4.6 Resultaat: Zich verplaatsen in en om de woning
Artikel 4.6.1 Voorziening in de vorm van een Pgb
De maximale hoogte van het Pgb voor een (rolstoel)voorziening wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening die het college in natura zou verstrekken, plus een bedrag voor de WA-verzekering als deze verplicht is en vermeerderd met een bedrag voor instandhoudingskosten gedurende de afschrijvingstermijn.
Paragraaf 4.7 Resultaat: Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 4.7.1 Voorziening in de vorm van een Pgb
De maximale hoogte van het Pgb voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening die het college in natura zou verstrekken, plus een bedrag voor de WA-verzekering indien deze verplicht is en vermeerderd met een bedrag voor instandhoudingskosten gedurende de afschrijvingstermijn.
Artikel 4.7.2 Financiële tegemoetkomingen vervoersvoorzieningen
Bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid wordt rekening gehouden met overige vervoersvoorzieningen. Voor samenwonende partners, die een ten dele samenvallende vervoersbehoefte hebben, bestaat de tegemoetkoming uit maximaal anderhalf maal het normbedrag dat individueel geldt.
De financiële tegemoetkoming die verstrekt wordt voor aanpassing van een eigen auto is gelijk aan de door het college geaccepteerde offerte minus het eventueel van toepassing zijnde deel van de kosten dat als algemeen gebruikelijk geldt. Er bestaat de verplichting om minimaal twee offertes bij de aanvraag in te dienen.
Paragraaf 4.8 Resultaat: Medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan
Artikel 4.8.1 Tegemoetkoming kosten sportrolstoel
Voor een sportrolstoel wordt uitsluitend een financiële tegemoetkoming verstrekt. De hoogte van deze tegemoetkoming bedraagt, ongeacht het inkomen, maximaal € 2.836,--, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf, onderhoud en reparatie van een sportrolstoel voor een periode van minimaal 3 jaar.
Artikel 4.8.2 Bovenregionale verplaatsingen
Indien zich een uitzonderingssituatie voordoet, waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen, wordt op declaratiebasis een bedrag verstrekt dat gelijk is aan de werkelijke kosten. Daarbij geldt het vervoer door middel van Valys als een voorliggende voorziening.
Aldus besloten in de collegevergadering van 17 december 2013
Burgemeester en wethouders van de gemeente Kampen,
J.F. Goedegebure, secretaris drs. mr. B. Koelewi, burgemeester
Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen (alfabetische volgorde)
In dit hoofdstuk zijn de begripsomschrijvingen opgenomen die aanvullend zijn op de begripsomschrijvingen van de Verordening.
Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget
Artikel 2.1 Verstrekking op aanvraag
Zoals in de Verordening staat vermeld, is er in de gekantelde werkwijze een scheiding aangebracht tussen een melding van een vraag en het aanvragen van een (maatwerk)voorziening. Een melding leidt tot een gesprek waarin het college onderzoek doet. Uitgangspunt daarbij is de eigen verantwoordelijkheid van de melder om zijn vraag zelf of met steun van zijn omgeving op te lossen. Vervolgens wordt beoordeeld of een vrijwilliger of een algemene voorziening een oplossing kunnen bieden. Pas wanneer dat niet voldoende is, komt de melder in aanmerking voor een (maatwerk)voorziening. Het gesprek wordt afgesloten met een verslag.
Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele (maatwerk)voorziening. Globaal kan gesteld worden dat een aanvraag pas gedaan kan worden als op basis van een gesprek een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke oplossingen de revue zijn gepasseerd.
De aanvraag wordt schriftelijk ingediend bij het college. Als er een gesprek is gevoerd waarvan een verslag is gemaakt dat is ondertekend, kan dit ondertekende verslag van het gesprek ook als aanvraagformulier worden beschouwd.
Verstrekking van een voorziening in de vorm van een Pgb vindt plaats op verzoek van de aanvrager. De aanvrager geeft de keuze voor een Pgb bij voorkeur aan bij de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.
De aanvraagprocedure wordt geregeld in de Algemene wet bestuursrecht, te weten hoofdstuk 3 (Algemene bepalingen over besluiten) en hoofdstuk 4 (Bijzondere bepalingen over besluiten).
Bij de verlening van een Pgb wordt ervan uitgegaan dat met het verleende bedrag een voorziening kan worden aangeschaft waardoor de beperkingen, bij gelijkblijvende omstandigheden, kunnen worden opgeheven of tenminste verminderd gedurende een zekere periode. Voor de bepaling van die periode wordt uitgegaan van de normale afschrijvingstermijn die door de leverancier van gemeente Kampen wordt gehanteerd.
Voor hulpmiddelen gelden de volgende afschrijvingstermijnen:
Voorzieningen voor volwassenen : 6 jaar
Voorzieningen voor kinderen : 5 jaar
Voor woningaanpassingen gelden de volgende afschrijvingstermijnen:
Als een woningaanpassing betrekking heeft op meerdere elementen waarbij verschillende afschrijvingstermijnen gelden dan is de kortste afschrijvingstermijn van toepassing.
Op grond van dit artikel wordt in ieder geval uitgegaan van de hierboven vermelde termijnen. Dit betekent dat verstrekking van een Pgb voor een langere periode dan de normale afschrijvingstermijn mogelijk is. Dit is mogelijk indien na verstrijken van de normale afschrijvingstermijn de voorziening nog steeds adequaat, veilig, cliëntgericht en kwalitatief verantwoord geacht mag worden. Om dit te kunnen bepalen zal, bij een nieuwe aanvraag voor een Pgb na verstrijken van de normale afschrijvingstermijn, de aangeschafte voorziening onderzocht dienen te worden op bovengenoemde kwalificaties. Indien blijkt dat nog steeds sprake is van een adequate, veilige, cliëntgerichte en kwalitatief verantwoorde voorziening dan is er sprake van bezwaren van overwegende aard voor het verlenen van een andere voorziening en daarmee van een nieuw Pgb en zal de aanvraag voor het Pgb maar ook voor de betreffende voorziening afgewezen dienen te worden. In de afwijzingsbeschikking zal daarbij vermeld moeten worden voor welke termijn de onderzochte voorziening nog adequaat etc. geacht wordt.
Artikel 2.3 Overwegende bezwaren
Dit artikel bepaalt dat die situaties, waarin geen door de belanghebbende gevraagd Pgb verstrekt wordt omdat zij vallen onder de formulering van artikel 6 Wmo “overwegende bezwaren”, door het college opgenomen moeten worden in het Besluit.
Er kan sprake zijn van overwegende bezwaren bij het vragen van een budget voor collectief vraagafhankelijk vervoer. Dit kan als het systeem in gevaar komt als vrijheid tot keuze van een Pgb zou leiden tot leegloop. Dit kan een argument zijn geen keuzevrijheid te bieden. Dit moet onderbouwd kunnen worden en uitzonderingen moeten mogelijk zijn. Zie ook CRvB 12012010 BL4037.
In situaties waarbij door middel van onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een Pgb, wordt dit als contra-indicatie opgevat. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie dat de aanvrager verslaafd of manisch is. Een verantwoorde besteding van het Pgb budget ligt dan niet in de rede en afwijzing vindt dan plaats.
Is er al hulp bij het huishouden in de vorm van een Pgb toegekend en heeft de belanghebbende voor een periode korter dan 3 maanden uitbreiding van hulp nodig, bijvoorbeeld na een fractuur die naar verwachting weer volledig herstelt, dan kan het Pgb voor deze tijdelijke periode worden opgehoogd. Is er nog geen hulp bij het huishouden en is er voor een periode korter dan 3 maanden hulp nodig, dan kan dit alleen in natura worden geleverd.
Als de aanvrager zich bij een eerdere verlening van een Pgb niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen, is dat een reden om aan te nemen dat de aanvrager problemen heeft met het omgaan met een Pgb. Niet alleen kan dan op grond van artikel 9.4 van de Verordening intrekking en terugvordering dan wel verrekening van het verstrekte Pgb plaatsvinden maar ook kan dit aanleiding zijn om een nieuwe aanvraag voor een Pgb af te wijzen. De aanvrager heeft dan namelijk aangetoond niet in staat te zijn om de spelregels die gelden bij een Pgb, te kunnen naleven. Een dergelijke handelwijze in het verleden zorgt dus voor overwegende bezwaren in de toekomst. Dat bij een dergelijke beslissing de algemene beginselen van bestuur een belangrijke rol spelen is duidelijk. Denk bijvoorbeeld aan het evenredigheids-/proportionaliteitsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.
Het college streeft ernaar efficiënt met haar middelen om te gaan. Om die reden is er voor gekozen geen budget te verstrekken voor voorzieningen die naar verwachting kortdurend gebruikt zullen worden omdat deze niet langdurig adequaat zullen zijn. Met een budget kunnen voorzieningen aangeschaft worden die door het college niet zonder meer voor herverstrekking ingezet kunnen worden. Wanneer een voorziening niet opnieuw gebruikt kan worden is er sprake van kapitaalvernietiging.
Artikel 2.4 Algemene verplichtingen Pgb
Dit artikel bevat de niet limitiatieve (“in ieder geval “) opsomming van algemene verplichtingen die gelden bij de verlening van een Pgb. Allereerst betreft dit de verplichting om het Pgb niet anders te besteden dan voor betaling van de geïndiceerde voorziening en de daarmee samenhangende kosten. Deze verplichting is met name opgenomen om misbruik van Pgb-gelden te voorkomen. Het betreft immers gemeenschapsgeld dat bestemd dient te zijn voor degenen met beperkingen. Indien dit geld niet besteed wordt voor de opheffing van geconstateerde beperkingen dan is dat niet alleen kapitaalvernietiging maar gaat dit ook ten koste van degenen voor wie deze gelden noodzakelijk zijn. Het Pgb dient dus ook bestemd te worden voor de met de voorziening samenhangende kosten. Wat voor kosten dit zijn verschilt per voorziening. Bij de voorziening hulp bij het huishouden zal het daarbij bijvoorbeeld kunnen gaan om uitbetaling vakantiedagen bij het einde van de arbeidsovereenkomst en de doorbetaling van loon gedurende de opzegtermijn. Bij een rolstoelvoorziening en bij een vervoersvoorziening zoals een scootmobiel of een ander verplaatsingsmiddel kan daarbij gedacht worden aan de onderhouds- en verzekeringskosten van de voorziening.
Aan de voorziening die met het Pgb wordt gekocht worden kwaliteitseisen gesteld. Er dient een adequate voorziening te worden gekocht. De voorziening dient te voldoen aan het opgestelde programma van eisen. Daarbij moet de voorziening kwalitatief zodanig goed zijn dat er gedurende de periode overeenkomend met de normale afschrijvingstermijn geen extra kosten ontstaan.
Artikel 2.5 Niet langer gebruik
Indien een Pgb is gebruikt om een voorziening aan te schaffen en deze voorziening niet meer gebruikt wordt, omdat hij niet meer nodig is, omdat het gebruik niet meer mogelijk is of door overlijden van de gebruiker, dan kan de voorziening door het college teruggehaald worden. De voorziening is immers met gemeenschapsgeld aangeschaft en het kan niet de bedoeling zijn dat de opbrengst van de voorziening ten gunste komt van de gebruiker. Door de voorziening terug te halen is het college in staat tot herverstrekking van deze voorziening, waardoor het gemeenschapsgeld optimaal wordt gebruikt.
De budgethouder is verplicht meldingen over het niet meer gebruiken van voorzieningen aan het college te verstrekken. Deze plicht vloeit voort uit artikel 9.3 van de Verordening.
Uiteraard worden extra eigen middelen, door de budgethouder besteed bij de aanschaf van de voorziening, op afschrijvingsbasis, terugbetaald.
Artikel 2.6 Regels rond verantwoording
In het algemeen, afhankelijk van de aard van de noodzakelijke voorziening, geldt dat op basis van de gestelde indicatie een Pgb wordt verleend. Na aanschaf van de voorziening dient de budgethouder verantwoording af te leggen door de nota/factuur en andere relevante bescheiden in kopie aan het college te overleggen. De budgethouder bewaart de originelen in zijn eigen administratie. Op basis van deze overgelegde bewijsstukken onderzoekt het college vervolgens de besteding van het verleende Pgb en/of vindt vaststelling van het Pgb plaats.
Artikel 2.7 Regels rond terugvordering
De afdeling Boete, Terugvordering en Verhaal (BTV) van de eenheid MO hanteert het beleid dat bedragen tot € 113,-- niet worden teruggevorderd. Voor het Pgb voor hulp bij het huishouden geldt op grond van artikel 4.1.4 lid 3 van dit Besluit een minimum van € 75,-- per kalenderjaar als verantwoordingsvrij. Een afgerond bedrag van € 50,-- om niet terug te vorderen of te verrekenen is dan ook alleszins redelijk.
Hoofdstuk 3 Eigen bijdrage en eigen aandeel
Artikel 3.1 Wel of geen eigen bijdrage en eigen aandeel
Artikel 3.2 Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel
De hoogte van de eigen bijdragen of eigen aandeel is afhankelijk van het (gezamenlijk) inkomen, evt. vermogen, leeftijd, gezinssituatie, de soort voorziening en de kostprijs hiervan. Het CAK berekent de eigen bijdrage/eigen aandeel per 4 weken. De gemeente Kampen hanteert de maximaal mogelijke eigen bijdrage of het eigen aandeel. Hoofdstuk IV van het (rijks-) Bmo handelt over eigen bijdragen. In artikel 4.1 lid 1 van dit Besluit wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1 geeft aan dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd kunnen worden. De gemeente Kampen kiest voor hantering van de bedragen zoals genoemd in het Bmo. Overeenkomstig artikel 4.5 van het Bmo worden de in artikel 4.1 lid a, b, c en d genoemde maximum bedragen in de gemeente Kampen jaarlijks bijgesteld.
In hetzelfde Bmo is geregeld dat de eigen bijdragen en het eigen aandeel de kostprijs nimmer te boven mogen gaan. Ook als de eigen bijdrage de kostprijs naar verwachting benadert kan het in het belang van belanghebbende zijn om de aanvraag door te zetten omdat de eigen bijdrage meetelt voor cumulatie van de eigen bijdrage AWBZ en Wmo, die centraal door het CAK wordt bewaakt.
Artikel 3.3 Bepalen kostprijs voorzieningen
Artikel 3.4 Looptijd van de eigen bijdrage of het eigen aandeel
In dit lid wordt aangegeven dat voor bouwkundige of woontechnische aanpassingen van een woning een eigen bijdrage geldt die is gebaseerd op de waarde van de woningaanpassing gedurende de afschrijving van vijftien jaar. Dit geldt zowel voor woningen die in eigendom zijn van de aanvrager als voor woningen die door de aanvrager worden gehuurd. Hier wordt aangesloten bij de termijn zoals genoemd in artikel 4.2.3 lid 1 van dit Besluit.
In lid 4 staat vermeld dat voor de overige voorzieningen een eigen bijdrage geldt die is gebaseerd op de waarde van de voorziening gedurende de afschrijving van zes jaar. De restwaarde van een voorziening ouder dan 6 jaar is nul. Dat betekent dat voor voorzieningen ouder dan zes jaar geen eigen bijdrage hoeft te worden betaald. Zie het volgende schema.
Artikel 3.5 Zelf voorzieningen treffen
Dit artikel is een uitwerking van lid 2 van artikel 4 Wmo. Deze bepaling luidt: “ Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien”.
Hoofdstuk 4 De acht resultaten
Paragraaf 4.1 Resultaat: Een schone en leefbare woning
Artikel 4.1.1 Hulp bij het huishouden
Omdat hulp bij het huishouden uiteindelijk altijd in de vorm van dienstverlening zal worden verstrekt, moet de omvang in tijd worden vastgesteld. Hiervoor worden concrete tijdseenheden genomen. Voordeel hiervan is dat er voor zowel gemeente als aanvrager duidelijkheid is over de omvang van het aantal uren en de bekostiging daarvan.
Artikel 4.1.2 Hulp bij het huishouden in natura
Er wordt onderscheid gemaakt in twee soorten voorzieningen behorend bij hulp bij het huishouden, te weten:
De kostprijs van een uur HH-1 en HH-2 wordt bepaald aan de hand van een gewogen gemiddeld inkooptarief van de gecontracteerde aanbieders. Deze kostprijs voor HH-1 en HH-2 wordt afzonderlijk opgevoerd bij het CAK en bepaalt mede de hoogte van de eigen bijdrage die door het CAK wordt geïnd.
Artikel 4.1.3 Hulp bij het huishouden in de vorm van een Pgb
De wijze waarop een Pgb wordt verstrekt komt overeen met de systematiek zoals die gehanteerd wordt bij de verstrekking van subsidies conform titel 4.2 Algemene wet bestuursrecht. Overigens is er op grond van artikel 7 van de Wmo geen sprake van een subsidie bij de verstrekking van een Pgb of financiële tegemoetkoming; in artikel 7 lid 1 van de wet is titel 4.2 dan ook niet van toepassing verklaard. Dat neemt niet weg dat de daarin beschreven systematiek gevolgd wordt en daarbij is in principe sprake van twee beschikkingen, te weten een verleningsbeschikking en een vaststellingsbeschikking. In de verleningsbeschikking wordt op basis van het indicatieadvies de aanspraak op een voorziening vastgelegd en afhankelijk van de soort voorziening vindt vervolgens betaling in de vorm van bevoorschotting plaats. Dit is dus afhankelijk van de soort voorziening. Bij de verlening van een Pgb voor een rolstoel zal betaling niet eerder dan na de vaststelling volgen. Bij de voorziening hulp bij het huishouden vindt per kwartaal een voorschotbetaling plaats. Over de besteding van deze gelden dient verantwoording te worden afgelegd en zal, in het algemeen aan het eind van het kalenderjaar, op basis van de ingediende verantwoordingsformulieren en eventueel overige relevante informatie het Pgb worden vastgesteld. Dan vindt dus de definitieve bepaling in de vorm van vaststelling van de hoogte van het Pgb plaats. De vaststelling van een Pgb voor hulp bij het huishouden vindt plaats door het vaststellen van een bedrag per uur dienstverlening. De hoogte van het uurbedrag van het Pgb wordt gebaseerd op het gemiddelde uurbedrag voor zorg in natura x 75%. Het principe van deze korting met 25% is overgenomen uit de AWBZ en is gebaseerd op het ontbreken van overhead in gevallen dat men zelf iemand inhuurt.
De hoogte van het uurbedrag van het Pgb is gebaseerd op een uurbedrag van € 21,-- . Dit bedrag komt overeen met de gemiddelde kostprijs voor dezelfde voorziening in natura, blijkend uit de contractering van nieuwe leveranciers per 1 januari 2014 door de gemeente Kampen. Vanwege het ontbreken van overhead wordt dit bedrag gekort met 25%. Dit resulteert in een uurbedrag van € 15,75.
De hoogte van het uurbedrag van het Pgb is gebaseerd op een uurbedrag van € 23,-- Dit bedrag komt overeen met de gemiddelde kostprijs voor dezelfde voorziening in natura, blijkend uit de contractering van nieuwe leveranciers per 1 januari 2014 door de gemeente Kampen. Vanwege het ontbreken van overhead wordt dit bedrag gekort met 25%. Dit resulteert in een uurbedrag van € 17,25.
Artikel 4.1.4 Aanvangsdatum en gebruik Pgb
Dit betreft de verantwoording van de betaalde voorschotten. Dit moet gebeuren door een door de gemeente uit te reiken verantwoordingsformulier. Dit wordt de budgethouder, voor zover van toepassing (Pgb kan immers ook in het midden van het kalenderjaar ingaan), aan het begin van het kalenderjaar toegezonden. De klant dient dit na afloop van het kalenderjaar ingevuld te retourneren. Op het verantwoordingsformulier dient te worden vermeld voor welk bedrag zorg is ingekocht met het verleende Pgb. Na ontvangst van het verantwoordingsformulier van het betreffende kalenderjaar (of na afloop van de betreffende budgetperiode) wordt beoordeeld welk bedrag daadwerkelijk in dat kalenderjaar (of resterende budgetperiode) is besteed. Op basis hiervan vindt dan vaststelling van het Pgb plaats en kan artikel 4.1.7 lid 4 (terugvordering of verrekening) van dit Besluit van toepassing zijn.
In lid 3 wordt geregeld dat een bepaald percentage van het Pgb niet hoeft te worden verantwoord, waarbij een minimumbedrag geldt. Zo kan een budgethouder alle kosten die worden gemaakt omtrent de hulp bij het huishouden verantwoorden. Bijv. als de budgethouder de hulpverlener een bloemetje geeft op de verjaardag of een kerstpakket.
In lid 4 wordt onder a. en b. aangegeven welke kosten niet uit het Pgb kunnen worden verantwoord. Het is niet mogelijk reiskosten van de hulp, attenties, tuinonderhoud en andere klussen uit het Pgb te verantwoorden. Het Pgb is bedoeld voor het inkopen van de noodzakelijke hulp. Door het Pgb deels te gebruiken voor het betalen van reiskosten, attenties, tuinonderhoud of andere klussen kan er veelal minder hulp worden ingezet dan nodig is. Wanneer de ondersteuning zoals in lid 4 onder c omschreven geboden wordt door een niet-gecontracteerde partij, dan worden hiervoor vaak bemiddelingskosten in rekening gebracht. Deze komen voor eigen rekening en mogen niet uit het Pgb worden betaald.
Om transparantie te bevorderen en fraude te voorkomen, is in lid 5 uiteengezet dat de budgethouder betalingen aan de hulp per bank doet. Verzoekt het college bij de verantwoording om aanvullende bewijsstukken dan zijn de bankafschriften legitieme bewijsstukken waaruit blijkt op welke datum, welk bedrag aan de hulp is uitbetaald. Dit voorkomt dat budgethouders aan het eind van het kalenderjaar onverklaarbare of onevenredige hoge nabetalingen aan de hulp doen om het Pgb volledig te hebben besteed en terugbetaling te voorkomen. Betaalt een budgethouder de hulp periodiek contant uit en is de verantwoording inzichtelijk en correct, dan is dit reden om af te zien van betalingen per bank.
Artikel 4.1.5 Bijzondere verplichtingen Pgb
Onderdeel a. van dit artikel bepaalt dat aan de inkoop van zorg een schriftelijke overeenkomst ten grondslag moet liggen. In de overeenkomst dienen, met het oog op de controlemogelijkheden van de gemeente, ten minste de in de subonderdelen 1 en 2 of 1 en 3 genoemde afspraken te zijn opgenomen.
Onderdeel b. leidt ertoe dat de budgethouder de in onderdeel a. bedoelde originele overeenkomsten en declaraties minstens vijf jaar dient te bewaren. Er geldt de verplichting, in het kader van controle, om kopieën hiervan ter beschikking aan het college te stellen.
De verplichting onder c. heeft tot doel om de Belastingdienst te informeren over de inkomsten van de uit het Pgb betaalde zorgverleners. Indien de budgethouder verplicht is tot loonheffing wordt de Belastingdienst al op basis hiervan over deze betalingen geïnformeerd en kan het gebruik van het in onderdeel c. bedoelde formulier achterwege blijven. Dit laatste is het geval indien een dienstbetrekking aanwezig is. De arbeidsverhouding van de persoon die op doorgaans meer dan drie dagen per week persoonlijke arbeid verricht, wordt beschouwd als dienstbetrekking.
Artikel 4.1.6 Bijzondere intrekkingsgronden
In dit artikel wordt een limitatieve opsomming gegeven van gevallen waarin de beschikking tot verlening van het Pgb nog gedurende de budgetperiode (dit is de periode waarvoor het Pgb verleend wordt) geheel of gedeeltelijk ingetrokken moet worden. Hoewel het op zich mogelijk is het Pgb bij de vaststelling op een lager bedrag vast te stellen is het toch wenselijk om ook in deze gevallen de mogelijkheid van tussentijdse gehele of gedeeltelijke intrekking te regelen. De gedeeltelijke intrekking zorgt namelijk tevens voor verlaging van de voorschotten en daarmee wordt terugvordering van hoge bedragen in de vorm van onverschuldigd betaalde voorschotten zoveel mogelijk voorkomen en daarmee mogelijk oninvorderbare rekeningen. Bij gehele intrekking geldt min of meer hetzelfde.
De intrekking van het Pgb met ingang van de dag waarop de budgethouder langer dan twee maanden verblijft in een Awbz- of Zvw-instelling, in plaats van met ingang van de dag waarop de verzekerde daarin wordt opgenomen, hangt samen met het feit dat de budgethouder op grond van zijn Pgb-overeenkomst(en) met zijn zorgverlener(s) vaak verplicht zal zijn zorgverlener(s) nog gedurende enige tijd door te betalen. Daarnaast kan het gedurende enige tijd samenlopen van een Pgb en verblijf van belang zijn indien bij de opname niet duidelijk is of het verblijf blijvend of slechts tijdelijk zal zijn.
Artikel 4.1.7 Vaststelling Pgb
De beschikking tot verlening van een Pgb geeft de aanvrager het recht op een Pgb onder de voorwaarde dat hij zich aan de verplichtingen houdt. Pas de beschikking tot vaststelling geeft de budgethouder een onvoorwaardelijk recht op een Pgb. De vaststelling vindt na ieder kalenderjaar plaats, met dien verstande dat de laatste vaststelling na het einde van de budgetperiode plaatsvindt indien die budgetperiode niet op 31 december eindigt (lid 2).
De vaststelling geschiedt binnen zes weken na de ontvangst van het verantwoordingsformulier over het kalenderjaar respectievelijk de budgetperiode, welk formulier op zijn beurt binnen zes weken na het einde van de laatste voorschotperiode in een kalenderjaar respectievelijk in de budgetperiode moet zijn ingediend. Het indienen van dit verantwoordingsformulier geldt tevens, in het kader van efficiency, als een aanvraag tot vaststelling van het Pgb. Dient de budgethouder geen verantwoordingsformulier in dan handelt hij in strijd met de opgelegde verplichtingen (artikel 2.6 lid 1 jo. 4.1.4.lid 2 van dit Besluit) zodat krachtens artikel 9.4 van de Verordening het verleende Pgb geheel of gedeeltelijk ingetrokken kan worden. Alvorens daartoe over te gaan moet alsnog een termijn gesteld worden om het verantwoordingsformulier en daarmee de aanvraag in te dienen.
Op grond van artikel 9.4 van de Verordening kan een besluit geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken wanneer:
Dit kan betekenen dat een lager Pgb wordt vastgesteld dan het verleende Pgb dan wel dat totaal geen recht bestaat op een Pgb. In beide gevallen kan het onverschuldigd betaalde teruggevorderd dan wel verrekend worden.
Paragraaf 4.2 Resultaat: Wonen in een geschikte woning
Artikel 4.2.1 Financiële tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten
De hoogte van de verhuiskostenvergoeding is € 2.700,--. Het genoemde bedrag geldt zowel voor de belanghebbende die naar een aangepaste woning verhuisd als voor een niet-belanghebbende die door middel van verhuizing een aangepaste woning vrijmaakt. etHet De Verordening maakt het mogelijk om geen vergoeding toe te kennen indien sprake is van een algemeen gebruikelijke verhuizing. Veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen ook los van de beperkingen die men heeft. Met een algemeen gebruikelijke verhuizing wordt o.a. bedoeld verhuizing van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een senioren woning. Een hogere vergoeding is in individuele gevallen mogelijk op grond van de hardheidsclausule.
De verstrekking van het Pgb voor woonvoorzieningen is op onderdelen anders geregeld dan bijvoorbeeld bij hulp bij het huishouden. Bij de woonvoorzieningen gaat het om resp. de bouwkundige, de niet-bouwkundige (bijv. woningsanering i.v.m. cara, badzitjes, badliften etc.) en de uitraaskamer. Op basis van de standaard prijslijst verkorte procedure woningaanpassingen gelden vaste bedragen voor een aantal (kleine) woningaanpassingen. Op basis van deze lijst kan door middel van een korte procedure een aantal veel voorkomende woningaanpassingen snel geregeld worden. Voor deze voorzieningen geldt dan ook dat de hoogte van het Pgb vastgesteld kan worden. De hoogte van het Pgb komt dan overeen met de bedragen zoals vermeld in de standaard prijslijst. Vanwege de snelle procedure is verlening van het Pgb niet nodig, het Pgb kan direct vastgesteld worden. Een andere wijze zou te omslachtig zijn. Ten aanzien van de overige woningaanpassingen geldt dat allereerst het Pgb verleend wordt op basis van de indicatie en het programma van eisen. De hoogte van het Pgb is daarbij de tegenwaarde van de door het college geaccepteerde offerte. Na verlening kunnen de werkzaamheden vervolgens uitgevoerd worden en na gereedmelding (zie ook artikel 4.2.4 van dit Besluit) kan dan vervolgens vaststelling plaatsvinden.
In lid 2 wordt invulling gegeven aan het gestelde in artikel 7 lid 2 Wmo. Op grond hiervan moet een Pgb of een financiële tegemoetkoming verleend worden aan de eigenaar van de woning. Dit artikel hangt nauw samen met artikel 7:255 Burgerlijk Wetboek betreffende de doorberekening van het deel van de kosten van de woningaanpassing waarvoor geen financiële tegemoetkoming is verleend, door de verhuurder in de huur.
In lid 3 wordt een specifieke bepaling gewijd aan de niet bouwkundige woonvoorziening woonsanering. Allereerst geldt dat het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen niet onder de werking van de Verordening valt (zie artikel 6.2 sub g). Woningsanering zal in de meeste gevallen betrekking hebben op voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. Alleen in die gevallen dat artikelen nog niet zijn afgeschreven en het medisch gezien dringend noodzakelijk is dat deze direct vervangen worden, kan het college besluiten een financiële tegemoetkoming te verlenen. Dit doet zich voor bij vervanging van vloerbedekking. Als vloerbedekking is afgeschreven, veelal na circa 8 jaar, wordt geen financiële tegemoetkoming of Pgb meer verleend. Men wordt dan geacht te hebben gereserveerd om het artikel te kunnen vervangen. De levensduur van vloerbedekking wordt vastgesteld aan de hand van de nota. Als deze er niet is, wordt een inschatting gemaakt op grond van de verkregen gegevens van de cliënt en/of de woonduur op het adres op basis van de GBA.
Artikel 4.2.3 Terugbetaling kosten woonvoorziening
Dit lid heeft een tweeledige functie. In de eerste plaats is het bedoeld om te voorkomen dat bij verkoop van de woning de evt. waardestijging die het gevolg is van een dure woningaanpassing volledig ten goede komt aan de woningeigenaar. In de tweede plaats voorkomt het kapitaalvernietiging. Indien de aanvrager zonder gegronde reden binnen vijftien jaar verhuist dan kan dit leiden tot kapitaalvernietiging. Het is niet meer dan redelijk om de gehandicapte hier (gedeeltelijk) voor aan te spreken. Vanwege dit alles wordt de meerwaarde gelijkgesteld aan de verstrekte vergoeding voor de aanpassing. Een en ander is uitgewerkt door de woningeigenaar bij verkoop te verplichten tot terugbetaling van de verstrekte vergoeding verminderd met de afschrijving. Daarbij geldt een lineaire afschrijving over een termijn van 15 jaar, zodat het terug te betalen bedrag jaarlijks met 6,66 procent daalt. In het vorige Besluit was deze periode gesteld op 10 jaar. Omdat de afgelopen jaren in een aantal situaties een aangepaste woning is verkocht direct na het verstrijken van de termijn van 10 jaar, rechtvaardigt dit een ophoging van deze termijn.
Artikel 4.2.4 Bijzondere bepalingen Pgb voor woonvoorziening
Zoals onder 4.2.2 vermeld kan de verstrekking van een Pgb voor een bouwkundige woonvoorziening of een uitraaskamer op twee wijzen plaatsvinden. Indien de codelijst verkorte procedure woningaanpassingen van toepassing is kan direct de hoogte van het Pgb worden vastgesteld. Is de codelijst niet van toepassing dan dienen er offertes opgevraagd te worden en vindt vaststelling eerst na verlening van het Pgb plaats. In artikel 4.2.4 staat vermeldt op welke wijze dit gebeurt. Binnen een periode van maximaal 15 maanden na het verlenen van het Pgb moet de aanvrager de werkzaamheden gereed melden.
Bij deze gereedmelding dient een verklaring te zitten dat voldaan is aan de gestelde voorwaarden en verplichtingen. Deze gereedmelding geldt dan als een aanvraag tot vaststelling en uitbetaling van het Pgb. In lid 4 staat vermeld welke kosten in aanmerking genomen kunnen worden bij de vaststelling van de hoogte van het Pgb. Tenslotte geldt ook hier dat bewijsstukken zoals rekeningen en betaalbewijzen gedurende vijf jaar bewaard dienen te worden.
Artikel 4.2.5 Aanpassing van gemeenschappelijke ruimten
Dit artikel hoeft geen verdere toelichting.
Artikel 4.2.6 Afschrijvingstermijn
In dit artikel wordt de afschrijvingstermijn voor keukens en badkamers bij vervanging geregeld.
Artikel 4.2.7 Tijdelijke huisvesting
Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de persoon met beperkingen ligt om dubbele woonlasten op te brengen, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.
In dit artikel is vastgelegd welk bedrag maximaal per maand als tegemoetkoming kan worden verstrekt, indien de persoon met beperkingen tijdens het aanbrengen van voorzieningen niet in de woning kan wonen en om deze reden naar een andere woning moet uitwijken. De tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting kan maximaal gedurende 6 maanden worden verstrekt.
In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de eigenaar/verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leegstaat mag dit als normaal beschouwd worden. Het is daarentegen niet onredelijk dat de gemeente enigszins tegemoet komt in de extra risico’s die een verhuurder loopt als gevolg van het feit dat er sprake is van een aangepaste woning. Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan het vinden van een huurder van een niet aangepaste woning. Er wordt slechts huurderving toegekend indien de gemeente verwacht dat de woning binnen een termijn van 6 maanden voor een belanghebbende herinzetbaar is. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor personen met beperkingen. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plaatse. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In bepaalde gevallen kan echter ook geconcludeerd worden dat een kortere periode redelijk is. Dit is afhankelijk van de situatie op de woningmarkt.
Al aangepaste woningen worden op deze manier voor de doelgroep langer beschikbaar gehouden.
Artikel 4.2.9 Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning
In dit artikel is vastgelegd wanneer een begin met de werkzaamheden kan worden gemaakt en op welke wijze toegang tot de woning wordt gegeven aan een door het college aangewezen persoon.
Paragraaf 4.3 Resultaat: Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften
Dit artikel hoeft geen verdere toelichting
Paragraaf 4.4 Resultaat: Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding
Dit artikel hoeft geen verdere toelichting
Paragraaf 4.5 Resultaat: Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
Dit artikel hoeft geen verdere toelichting
Paragraaf 4.6 Resultaat: Zich verplaatsen in en om de woning
Artikel 4.6.1 Voorziening in de vorm van een Pgb
Bij het bepalen van de hoogte van het Pgb voor een rolstoel wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening (zoals in de Verordening bepaald). Dit bedrag wordt verhoogd met de zogenaamde instandhoudingskosten (onderhoud en reparatie). Hiervoor wordt uitgegaan van het onderhoudscontract tussen gemeente en leverancier.
Paragraaf 4.7 Resultaat: Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 4.7.1 Voorziening in de vorm van een Pgb
Bij het bepalen van de hoogte van het Pgb voor een vervoersvoorziening wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening (zoals in de Verordening bepaald). Dit bedrag wordt verhoogd met de zogenaamde instandhoudingskosten (onderhoud en reparatie). Hiervoor wordt uitgegaan van het onderhoudscontract tussen gemeente en leverancier.
Artikel 4.7.2 Financiële tegemoetkomingen vervoersvoorzieningen
In dit artikel zijn de maximale tegemoetkomingen vastgelegd.
De vergoeding voor het gebruik van de eigen auto is een forfaitaire vergoeding die aan het begin van elk kwartaal wordt uitbetaald.
Voor de vergoeding voor de individuele taxi en rolstoeltaxi geldt dat eerst vaststelling van het recht plaatsvindt en dat na indiening van de declaratie de hoogte van de tegemoetkoming wordt vastgesteld en betaald.
De financiële tegemoetkoming voor het vervoer met de auto, taxi of rolstoeltaxi is afgestemd op het kunnen afleggen van 2000 kilometer per jaar. De kilometervergoeding voor vervoer met de eigen auto bedraagt € 0,29 per kilometer.
Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een individuele taxi bedraagt maximaal
€ 1,89 per kilometer. Dit bedrag is inclusief het opstaptarief.
Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een individuele rolstoeltaxi bedraagt maximaal € 2,29. Dit bedrag is inclusief het opstaptarief.
Bij de vaststelling van het budget is rekening gehouden met een bijbetaling door de cliënt. Het bedrag dat bijbetaald moet worden is gelijk aan het nu geldende tarief voor het openbaar vervoer. Dit bedrag wordt ook bijbetaald door degene die van het collectief vervoer gebruik maakt.
Op grond van lid 6 wordt bij de vaststelling van de financiële tegemoetkoming rekening gehouden met overige vervoersvoorzieningen. Dit houdt in dat wanneer een scootmobiel, aangepaste fiets of andere vervoersvoorziening is verstrekt of kan worden gebruikt, een korting op de financiële tegemoetkoming voor het vervoer met de auto, taxi of rolstoeltaxi wordt toegepast. In de Beleidsregels zal dit nader worden uitgewerkt.
In lid 1 wordt geregeld dat de tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van de eigen auto wordt bepaald op basis van de door het college geaccepteerde offerte. De voorwaarden die gelden voor het verkrijgen van een tegemoetkoming worden uitgewerkt in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning.
Paragraaf 4.8 Resultaat: Medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan
Artikel 4.8.1 Tegemoetkoming kosten sportrolstoel
De verstrekking van een tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel betreft een tegemoetkoming in de kosten van aanschaf, onderhoud en reparatie voor een periode van minimaal drie jaar. Deze financiële tegemoetkoming hoeft niet kostendekkend te zijn. Er dient aan de volgende voorwaarden voldaan te worden:
Artikel 4.8.2 Bovenregionale vervoersbehoefte
In eerste instantie wordt er van uitgegaan dat het sociale verkeer plaatsvindt in de directe woon- en leefomgeving. De financiële tegemoetkoming voor vervoer wordt verstrekt omdat de belanghebbende geen gebruik kan maken van het collectief vraagafhankelijke vervoer. Dit ligt tevens in de lijn van artikel 4 lid 1 sub c van de Wmo (zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel). Valys wordt beschouwd als een voorliggende vervoersvoorziening die verstrekt wordt vanuit het Rijk. Valys voorziet in het algemeen in de bovenregionale vervoersbehoefte. En het collectief vraagafhankelijk vervoer maakt reizen binnen de gemeente grenzen tegen gereduceerd tarief mogelijk. Uitsluitend bij dreigende vereenzaming en wanneer Valys of het CVV buiten de gemeentegrenzen geen oplossing biedt, kan tegemoet worden gekomen aan een bovenregionale vervoersbehoefte van een klant. Bijvoorbeeld in geval van weekendvervoer naar de ouders van een in een instelling verblijvend gehandicapt kind. Ook dan kan het km-budget of een financiële tegemoetkoming per kilometer worden verstrekt.
Hoofdstuk 5 Advisering en samenhangende afstemming
Er dient in ieder geval een medisch advies gevraagd te worden indien de aanvraag een voorziening betreft die waarschijnlijk meer dan € 10.000,-- kost. Dit bedrag is zo hoog gesteld omdat de consulenten Wmo in eerste instantie zelf in staat zijn bij complexe aanvragen zorgvuldig onderzoek te verrichten en een advies op te stellen. Vanwege de bepaling in artikel 9 lid 2 onder c van de Verordening is dit geen absolute grens. Indien het college dat overigens gewenst vindt (dus ongeacht de hoogte van de met de gevraagde voorziening gemoeide kosten) kan het college een medisch advies vragen.
Artikel 5.2 Samenhangende afstemming
In dit artikel is geregeld op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Op basis van artikel 4 lid 2 van de wet dient het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening te houden met de persoonskenmerken en de behoeften van de aanvrager van de voorzieningen. Bij de indicering zal hier dus zorgvuldig onderzoek naar gedaan moeten worden. Om dit te bereiken biedt het International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF-classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen. Daarnaast blijkt uit jurisprudentie dat adviezen sowieso
Ook bepaalt dit artikel op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen. Overigens wordt ook bij onderzoeken in het kader van de AWBZ de ICF-classificatie gebruikt.
Dit artikel hoeft geen verdere toelichting
Dit artikel hoeft geen verdere toelichting
Juist omdat de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule.
Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid ter zake niet aangepast zou moeten worden.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van dit Besluit. Ook wordt aangegeven welk Besluit met deze inwerkingtreding wordt ingetrokken.
Dit artikel regelt tenslotte hoe dit Besluit geciteerd kan worden.