Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemert-Bakel

Maatregelenverordening WWB

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGemert-Bakel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMaatregelenverordening WWB
CiteertitelMaatregelenverordening WWB
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpWWB

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De datum ondertekening wijkt af van brondocument. Vaststelling van de regeling heeft plaatsgevonden in de raadsvergadering van 21 november 2013.

De regeling heeft terugwerkende kracht

De regeling vervangt de regeleing Maatregelenverordening Wwb, Ioaw, Ioaz, Bbz

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201401-01-2015nieuwe regeling

21-11-2013

Gemeenteblad, 2013, 32

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelenverordening WWB

De raad van de gemeente Gemert-Bakel;

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 8 oktober 2013;

 

gelet op artikel 8, eerste lid, onder b en h, artikel 8a, artikel 9a, twaalfde lid, en artikel 18, eerste, tweede en derde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB)

 

Besluit:

 

vast te stellen de volgende:

 

Maatregelenverordening WWB

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (AWB).

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    de wet: de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 375);

    Bbz: het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

    algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b van de wet;

    bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

    bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

    langdurigheidstoeslag: de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 5, onderdeel e, vande wet;

    maatregel: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

    belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    inlichtingenplicht: de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet;

    zelfstandige: de belanghebbende bedoeld in artikel 1, sub b, van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente;

    Jongere: een meerderjarig persoon jonger dan 27 jaar;

    Recidiveboete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de wet;

    Beslagvrije voet: beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    Hoogwaardige handhaving:het stelsel van preventieve en repressieve maatregelen gericht op het voorkomen, ontmoedigen en bestrijden van oneigenlijk gebruik of misbruik van bijstand en vanvoorzieningen gericht op arbeidsinschakeling tezamen met het beleid over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van bijstand;

    Fraude: het ten onrechte geheel of gedeeltelijk ontvangen van bijstand door het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan het college;

    Misbruik: het ontvangen van bijstand in strijd met de wettelijke voorschriften, waarbij het ten onrechte ontvangen aan de belanghebbende te wijten is;

    Oneigenlijk gebruik: het ontvangen van bijstand conform de regels, maar in strijd met of tegen de bedoeling van die regels.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef vanverantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet ofartikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk eninkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, kan overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin debelanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hijverkeert.

     

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

  • 1.

    De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet;

    • b.

      het beroep op bijzondere bijstand het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid; dan wel

    • c.

      belanghebbende zich zeer ernstig heeft misdragen als bedoeld in artikel 13.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, dat al dan niet is gebleken van dringende redenen die ertoe nopen om af te zien van het opleggen van een maatregel en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5. Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheidgesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van de belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college

      heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

     

Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    Tenzij in de verordening anders is bepaald, wordt de maatregel opgelegd met ingang vanDe eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekend gemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    Bij een aanvraag om bijstand wordt de maatregel met ingang van de ingangsdatum van deuitkering opgelegd.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid, kan de maatregel met terugwerkende kracht wordenopgelegd, voor zover de bijstand of de langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkeringvoor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz hebben ontvangen, de maatregel met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

  • 5.

    Indien een besluit tot het opleggen van een maatregel niet kan worden geëffectueerdomdat de bijstand is beëindigd of ingetrokken, wordt opnieuw beoordeeld of de maatregel alsnog kan worden ingezet of voortgezet indien de belanghebbende binnen twaalf maanden na de dagtekening van de beschikking, waarin het besluit tot beëindiging of intrekking van de bijstand bekend is gemaakt, wederom een beroep doet op bijstand voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • 6.

    Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periodeVan meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 8. Recidive en cumulatie

  • 1.

    De duur van een maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnenTwaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een als maatregelwaardig aangemerkte gedraging en deze tweede gedraging leidt tot een verlaging met eenzelfde of hoger percentage. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 2.

    Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillendeGedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, worden voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel bij samenloop van meerdere maatregelwaardige gedragingen de verschillende normeringen opgeteld.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen ofbehouden vanalgemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 9. Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor een verplichting op grond van artikelen 9, 9a, 10a, 41, en 44a van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1. Eerste categorie:

  • a.

    het niet naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloondemaatschappelijk nuttige activiteiten als tegenprestatie in de zin van artikel 9, eerste lid,onderdeel c, van de wet;

  • b.

    het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van door het college aangebodenonbeloonde additionele werkzaamheden als bedoeld in artikel 10a van de wet.

  • c

    het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen zoals bedoeldin artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de wet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder zoals bedoel in artikel 9a, eerste lid, van de wet.

2. Tweede categorie:

  • a.

    het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om in verband met dearbeidsinschakeling op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

  • b.

    het niet of in onvoldoende mate meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evaluerenvan een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a, van de wet;

  • c

    het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkhedentot (arbeids)participatie anders dan het niet daartoe verschijnen zonder bericht vanverhindering;

  • d.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en teaanvaarden;

  • e.

    het stellen van onredelijke eisen of vertonen van gedraging(en) of uiting(en) tenaanzien van het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen hiervan belemmeren;

  • f.

    andere gedragingen die de (arbeids)participatie belemmeren;

  • g.

    het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangebodenvoorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en artikel 10, eerste lid, van de wet, waaronder begrepen sociale activering;

  • h.

    het onvoldoende nakomen van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, ofartikel 55 van de wet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar,gedurende vier weken na de melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de wet;

  • i.

    het niet naar vermogen trachten de mogelijkheden naar door het Rijk bekostigdonderwijs te onderzoeken gedurende de termijn, genoemd in artikel 41, vierde lid, van de wet;

  • j.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepengesubsidieerde arbeid.

Artikel 10. De hoogte en duur van de maatregel

Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel behorend bij de in artikel 9 vermeldecategorieën vastgesteld op:

  • a.

    vijftig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerstecategorie;

  • b.

    honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van detweede categorie.

Hoofdstuk 3 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Artikel 11. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor devoorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een periode tot 3 maanden: twintig procent van de bijstandsnorm gedurendeeen maand;

    • b.

      bij een periode van 3 tot 6 maanden: twintig procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden;

    • c.

      bij een periode van 6 maanden en langer: twintig procent van de bijstandsnorm gedurende zes maanden.

  • 3.

    Indien geen benadelingsperiode kan worden vastgesteld, bedraagt de maatregel twintigprocent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 4.

    Bij een combinatie van algemene en bijzondere bijstand wordt de maatregel toegepast opde algemene bijstand.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid geldt, dat bij het onverantwoord interen van het eigenvermogen een maatregel wordt opgelegd van twintig procent over een zodanige periode dat het bedrag van de maatregel gelijk is aan de bijstand die als gevolg van het te snel interen extra is verstrekt, doch maximaal vijf jaar.

  • 6

    Onder onverantwoord interen van het eigen vermogen wordt verstaan een besteding aanalgemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke omgerekend per maand meer bedraagt dan 1,5 maal de van toepassing zijnde bijstandsnorm, zonodig aangevuld met een bedrag voor de ziektekostenverzekering.

  • 7.

    In afwijking van het eerste en tweede lid en onverminderd het bepaalde in artikel 2,tweede lid, wordt een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid tot uitdrukking komend in “het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen deeltijdarbeid en gesubsidieerde arbeid” gelijkgesteld aan een gedraging van de tweede categorie als bedoeld in artikel 9. Voor het bepalen van de hoogte van de maatregel is artikel 10 van overeenkomstige toepassing.

  • 8.

    In afwijking van de voorgaande leden kan de bijzondere bijstand of de Langdurigheidstoeslag worden geweigerd, indien het beroep op bijzondere bijstand dan wel de langdurigheidstoeslag het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

Artikel 12. Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van een bestuurlijke boete

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 11 wordt, indien belanghebbende(n) geen beroepmeer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht, gedurende een tijdvak van drie maanden gerekend vanaf de start van de verrekening, in de eerste maand een maatregel opgelegd van 100% van de bijstandsnorm.

  • 2.

    In de tweede en derde maand van het tijdvak van drie maanden als bedoeld in het eerstelid, wordt de maatregel gematigd tot 20% van de bijstandsnorm.

    Artikel 2, vierde lid, van de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Gemert-Bakel is hierbij van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4 Zeer ernstige misdragingen

Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Hoofdstuk 5 Overige verplichtingen

Artikel 14. Het niet verlenen van de gevraagde medewerking

Indien een belanghebbende niet de gevraagde medewerking heeft verleend die nodig is voor de uitvoering zoals bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de wet, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd van twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

Artikel 15. Het niet tonen van een identiteitsbewijs

  • 1.

    Indien belanghebbende op verzoek niet een identiteitsbewijs kan tonen zoals bedoeld inArtikel 17, derde en vierde lid, van de wet wordt de bijstand onder toepassing van artikel 54 van de wet geweigerd dan wel beëindigd;

  • 2.

    Indien belanghebbende het identiteitsbewijs toont binnen de gestelde termijn wordt er eenmaatregel opgelegd.

Artikel 16. Noodzakelijke betalingen

Er wordt geen maatregel opgelegd, indien belanghebbende niet meewerkt aan het in zijn naam verrichten van noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand zoals bedoeld in artikel 57 van de wet.

Artikel 17. Nadere verplichtingen

Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen zoals bedoeld in artikel 55 van de wet zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een maatregel opgelegd van twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Hoofdstuk 6. Regels bestrijding misbruik

Artikel 18. Het handhavingsbeleid

  • 1.

    Het college zorgt voor een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de wet, waaronderde bestrijding van fraude en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college stelt ter nadere uitvoering van het eerste lid een beleidsplan vast, waarinAandacht wordt besteed aan hoogwaardige handhaving. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college belanghebbenden informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van bijstand zijn verbonden, en over de consequenties van fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik. Daarnaast beschrijft het college in het beleidsplan ten minste de wijze van controle bij de aanvraag, de handelwijze bij inconsistenties in de aanvraag, en het gebruik van signaal- en risicosturing bij de beoordeling van de aanvraag.

  • 3.

    Het college voert onderzoeken en bestandsvergelijkingen uit waarbij actuele gegevensworden gecontroleerd. Op grond hiervan kan de bijstand na verificatie aan veranderde omstandigheden worden aangepast.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 19. Uitkeringsgerechtigden waarvan de bijstand via de SVB wordt verstrekt

In afwijking van de vorige artikelen is op de uitkeringsgerechtigden die op grond van eenmandaatregeling van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een uitkering ingevolge de WWBontvangen, het maatregelenbeleid van de SVB (zoals gepubliceerd in de Staatscourant 2006, 121 en 2008, 98) van toepassing.

Artikel 20. Hardheidsclausule

  • 1.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening indien strikte toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 21. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1-1-2014

  • 2.

    Met ingang van 1-1-2014 wordt de “Maatregelenverordening Wwb, Ioaw, Ioaz, Bbz,vastgesteld bij raadsbesluit van 12 maart 2013 ingetrokken. [Red: Juiste benaming luidt Afstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2013. Deze regeling werd op voorstel van het college van 12 maart 2013 door de raad op 4 april 2013 vastgesteld]

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Gemert-Bakel d.d. 14 november 2013,

de raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

P.G.J.M. van Boxtel Drs. J. van Zomeren